HOOFDSTUK 1: INLEIDING  EENHEIDSSTAAT  soevereiniteit berust onverdeeld bij centrale overheid  algemeen en hiërarchisch toezicht op alle diensten  voorbeeld: jacobijnse centralisme  VERZACHTING VAN EENHEIDSSTAAT: DECONCENTRATIE  overheid wijst bevoegdheden toe aan bepaalde organen om rechtshandelingen te stellen  intern: aan ambtenaren van centraal bestuur  extern: aan ambtenaren van buitendiensten van het bestuur  Diensten hebben Geen onderscheiden rechtspersoonlijkheid  Overheid behoudt hiërarchisch toezicht  VERZACHTING VAN EENHEIDSSTAAT: DECENTRALISATIE  vorm van gezagsplitsing waarbij autonome overheden over bepaalde bevoegdheden beschikken  Eigen rechtspersoonlijkheid  Overheid oefent slechts administratief toezicht uit  territoriale decentralisatie  Algemeen omschreven bevoegdheden  Gesteund op politieke vertegenwoordiging  Functionele decentralisatie  Specifiek omschreven bevoegdheden  Steunt niet op politieke vertegenwoordiging  Voorbeeld: parastatalen of instellingen van openbaar nut  FEDERALE STAAT  Bevoegdheden verdeeld tussen twee autonome rechtsordeningen  Centripetaal federalisme  Residuaire bevoegdheden bij deelstaten  Centrifugaal federalisme  Voorbeeld: België  Drie wetten van het federalisme Autonomie van de deelstaten  Elk afzonderlijke rechtsordening  Externe soevereiniteit berust bij federale overheden  Residuaire bevoegdheid bij deelstaten (niet altijd)  Concurrerende bevoegdheden: Duitsland  Controle door Grondwettelijk Hof  Diffuus model (VS): G.H. is top van rechterlijke macht  Kelseniaans model (EUR): G.H. staat buiten rechterlijke macht en heeft monopolie van grondwettigheidstoetsing  1  Participatie van deelstaten in federale besluitvorming  Federale grondwet kan m.b.t. statuut van deelstaten niet eenzijdig tegen hun wil gewijzigd worden  Coöperatie: daar volmaakte scheiding onmogelijk is  Horizontaal: tussen deelstaten onderling  Verticaal: tussen deelstaten en federale overheid (vooral op uitvoerend vlak)  PARLEMENTAIRE MONARCHIE VS. PRESIDENTIEEL STELSEL  Parlementaire monarchie (vb. Groot Brittannië)  Erfelijke functie van staatshoofd (Koning)  Onschendbaarheid+onbekwaamheid om alleen te handelen van de koning  Samenwerking van de machten: wederzijdse afhankelijkheid van parlement en regering  Presidentieel stelsel (vb. V.S.)  Rechtstreekse verkiezing van Staatshoofd  Strenge toepassing van machtenscheiding: regering niet verantwoordelijk t.o.v. parlement, wel president. Parlement kan niet worden ontbonden.  België: Gerationaliseerd parlementair stelsel sinds ‘93  Ontslag van regering & parlement nog slechts in bepaalde gevallen mogelijk.  FRANSE PUBLIEKRECHT  Montesquieu: scheiding der machten  Le pouvoir arrête le pouvoir  Geen volledige ‘scheiding’ maar inderdependentie door wederzijdse controle  Rousseau: volkssoevereiniteit  Verwerpen van het bestaan van zelfstandige machten  Soeverein kan alleen door zichzelf vertegenwoordigd worden  Probleem: afzetting van machten zou mogelijk zijn indien handeling gebeurt tegen de wil van ‘het volk’ in  Sieyès: nationale soevereiniteit  Natie: de collectiviteit van de burgers uit het verleden, het heden en de toekomst  Parlementsleden vertegenwoordigen de Natie, niet de kiezers  Uitoefening van nationale soevereiniteit is exclusief, onvervreemdbaar en ondeelbaar. 2 HOOFDSTUK 2: Kenmerken van Belgische staatsinrichting  DE SCHEIDING DER MACHTEN  BELGIË: RELATIEVE SCHEIDING  Bevoegdheid der machten niet beperkt tot hoofdfunctie  Bv. Koning neemt deel aan wetgevende functie  Voldoende is hoofdzakelijke uitoefening van hoofdfunctie  Autonomie van de machten is relatief (zie Montesquieu)  TOCH POSITIEFRECHTELIJKE BETEKENIS: ALGEMEEN RECHTSBEGINSEL AANVAARD DOOR CASS.  WET  Grondwetsbepalingen van voor 1 okt. 1980  Wet=wetgevende norm.  Gemeenschappen en gewesten kunnen, indien uitdrukkelijke toewijzing, de erin bedoelde aangelegenheden regelen  Grondwetsbepalingen van na 1 okt. 1980  Wet=federale wet  Gemeenschappen en gewesten kunnen aangelegenheden niet regelen  Wet in materiële/formele zin  Formele wet sensu stricto: vastgelegd door de federale wetgevende macht  Formele wet sensu lato: vastgelegd door elke wetgevende macht  Meeste wetten in formele zin sensu lato zijn tevens wetten in materiële zin (uitzondering: naturalisaties, civiele lijst, begroting)  Materiële wet: elke verbindende rechtsnorm met een abstract, algemeen en onpersoonlijk karakter, voor de duur van haar gelding op een onbepaald aantal gevallen van toepassing.  Belang van dit onderscheid  Cass. Aanvaardt enkel beroepen wegens schending van wet in materiële zin  Enkel voorontwerpen van wetgevende normen of reglementaire besluiten van materiële wetten zijn onderworpen aan verplichte raadpleging van RvSt.  BIJ DE WET/KRACHTENS DE WET  Verhouding federale wetgevende macht t.o.v. koning  Door/bij de wet: wetgevende macht uitsluitend bevoegd  Mag niet overgedragen worden aan Koning  Nuancering: G.H. aanvaardt overdracht van essentiële elementen in 3 gevallen. 1. Bestaan van uitzonderlijke omstandigheden, die de machtiging vertegenwoordigen 2. Uitdrukkelijk en ondubbelzinnige machtiging 3. Door koning genomen maatregelen moeten worden bekrachtigd bij wet (machtigingswet) in een korte termijn 3  De nuancering geldt niet voor strafzaken en materies inzake onderwijs -> versterkt wettigheidsbeginsel  Krachtens de wet: bevoegdheidsoverdracht toegelaten  Koning moet handelen binnen het kader van de wet  Koning is gemachtigd om straffen te stellen op nietnaleving van zijn straffen en besluiten. (art. 14 Gw)  Verhouding federale wetgevende macht t.o.v. gemeenschappen en gewesten  Bepalingen van na de staatshervorming: door/bij of krachtens de wet: allemaal aan de federale wetgever voorbehouden aangelegenheden.  Bepalingen van voor de staatshervorming: zie supra: pijltje onder ‘WET’.  JURIDISCHE VOORRANG VAN WETGEVENDE MACHT (in theorie)  Residuaire bevoegdheid bij wetgever  Andere staatsmachten hebben slechts toegewezen bevoegdheden (Koning: art. 105 GW)  Geen rechterlijke grondwettigheidstoetsing van rechten  Authentiek interpretatierecht  Alleen de federale wetgever kan de grondwet interpreteren, aan deze interpretatie zijn uitvoerende en rechterlijke macht gebonden  Blijft wel onderworpen aan controle door G.H.  INTERPRETATIEVE WET  Art 84 GW: Alleen de wet kan een authentieke uitlegging van de wetten geven.  Dient terug te werken tot op de datum van inwerkingtreding van de geïnterpreteerde wet  Rechter moet deze wet toepassen op hangende rechtsgedingen.  Nuancering: Art. 7 EVRM en 15 BUPO verbieden retroactieve invoering van een strafbaar feit en zwaardere straf. Lichtere straf door interpretatieve wet is dus mogelijk.  Tweede nuancering: G.H. toetst ook of het wel écht om een interpretatieve wet gaat.  Definitie: een wet die aan een wetsbepaling de betekenis geeft die de wetgever bij de aanneming ervan heeft willen geven en die zij redelijkerwijze kon krijgen.  Art 133 GW: Alleen het decreet kan een authentieke uitlegging van de decreten geven.  Het gaat hier enkel over gemeenschapsdecreten.  Interpretatiebevoegdheid van de gewesten wordt door art. 134 GW geregeld met een bijzondere meerderheidswet (dus niet door een grondwettelijke norm). Is gebeurd voor Vlaams en Waals gewest, niet voor Brussels hoofdstedelijk gewest.  G.H. heeft in zijn rechtspraak wel al het authentiek interpretatierecht van de gewestdecreten erkend.  EVOLUTIE SEDERT 1831  Feitelijk overwicht van de regeringsmacht 4  Vermindering van juridische voorrang van federale wetgevende macht  Residuaire bevoegdheid  Tussen de staatsmachten onderling: behoud van residuaire bevoegdheden aan fed. Wetgevende macht  Tussen staat en deelstaten: art 35 GW zou voorzien in een omkering van residuaire bevoegdheden van federale staat naar deelstaten. Nog niet in werking getreden want afhankelijk van 2 voorwaarden. A) invoeging van opsomming exclusieve bevoegdheden van fed. staat in GW. B) Nadere bepaling van wijze uitoefening bij bijzondere meerderheidswet.  RECHTERLIJKE TOETSING VAN WETTEN  Rechterlijke toetsing van wetten aan verdragen  Vroeger dualisme: bij wet goedgekeurd verdrag had dezelfde rechtskracht als gewone wet. Probleem -> Lex posterior anteriori derogant  Sinds smeerkaasarrest (1973) monisme: Een op rechtsgeldige wijze totstandgekomen verdrag met directe werking heeft voorrang op zowel vroegere als latere wetten. Door Cass. Beschouwd als algemeen rechtsbeginsel.  Let op! Verdrag alleen geldig als de interne rechtsnormen inzake totstandkoming worden nageleefd.  Let op! DIRECTE WERKING. Door de rechtspraak getoetst d.m.v. 2 criteria  Objectief criterium: Volledigheid en nauwkeirigheid van de verdragsbepalingen  Subjectief criterium: De bedoeling van de verdragspartijen.  Cass. past beide criteria cumulatief toe  RvSt. Vooral het objectieve criterium  Verdrag vs. Grondwet?  OPGELET!!!  EU- recht: Komende van de EU, beroep bij Europees Hof van Justitie  EVRM: Komende van de Raad van Europa. Getoetst door EHRM  Andere verdragen: Geen EU-recht!  Primair EU-recht  Verdragen Secundair EU-recht  Verordeningen, richtlijnen  EU-recht heeft voorrang op grondwet  RvSt. Heeft dit expliciet bevestigd, grondslag in art. 34 GW  G.H. Nog niet expliciet bevestigd doch af te leiden uit haar rechtspraak  EU-recht vs. Grondwet zorgde voor discussie tussen rechtscolleges maar is geregeld bij de wet van 12 juli 2009  Verplichting voor alle rechtscolleges om een prejudiciële vraag te stellen aan het G.H. omtrent de verenigbaarheid met Titel II van de Grondwet  Uitzonderingen A. Klaarblijkelijke niet-schending B. Klaarblijkelijke schending, afgeleid uit een bestaand G.H. arrest 5   Om de destabilisatie van de int. betrekkingen te beperken -> verkorte termijn voor beroep tegen verdragen (60 dagen)  Men dacht hier dat de ratificatie van het verdrag pas na de instemmingsakte plaatsvond. Dit is in de praktijk vaak anders.  Bij prejudiciële vragen geldt er geen termijn, dus G.H. zou kunnen besluiten tot vernietiging van de instemmingsakte, wat het verdrag op zich niet vernietigt en dus de internationale aansprakelijkheid tóch nog in het gedrang brengt  OPLOSSING in bijzondere wet van 9 maart 2003: G.H. mag geen prejudiciële vragen meer krijgen over constituerende verdragen (EU, EVRM) Echter nog steeds voor kritiek vatbaar (wat als de termijn niet verstreken is, wat met andere dan deze 2 verdragen) Toetsing van wetgevende normen aan verdragen door G.H.  Niet rechtstreeks aan de verdragen zelf  Onrechtstreeks kan het G.H. wetgevende normen toetsen aan verdragen (al dan niet met rechtstreekse werking) IN SAMENHANG MET art. 10&11, art. 170, 172 en 191 GW en inzonderheid titel II.  Zorgt voor een probleem: gewone en adm. rechter mogen ook normen toetsen aan verdragen d.m.v. het smeerkaasarrest. MAAR NIET aan titel II (exclusieve toetsingsbevoegdheid door G.H.) Wat indien norm een bepaling van titel II schendt in samenhang met een verdrag? Weer tegenspraak tussen rechtscolleges  Cass: Enkel voorrang van het Hof indien GW ruimere bescherming biedt  G.H.: Altijd voorrang van de GW  Rechterlijke toetsing van wetten aan de grondwet  Aanvankelijk Cass. arrest Waleffe: vermoeden van grondwettigheid  Betekenis onduidelijk? -> rechter gaat er van uit dat wetgever niet de bedoeling had om de GW te schenden.  Na de staatshervorming: verschillende interpretaties van de GW mogelijk  Oplossing: oprichting arbitragehof (thans grondwettelijk hof)  Eigenlijke oprichting pas in 1984  1988: bevoegdheidsuitbreiding  Controle van wetten op vrijheid van onderwijs (art. 24 GW)  Controle op discriminatieverbod (art. 10 & 11 GW) -> Elke band met het discriminatieverbod volstond  Mogelijkheid voor eenieder om zaak rechtstreeks met beroep tot vernietiging bij het Hof aanhangig te maken  Gevolg: onnodige omwegen via art. 10 & 11  2003: bevoegdheidsuitbreiding  Tot alle artikelen van titel II en art. 170, 172 en 191 GW  2007: naamsverandering naar Grondwettelijk Hof en definiëring  Gecentraliseerde toetsing door een speciefiek en buiten de gewone rechterlijke macht staand rechtscollege, dat terzake over een monopolie beschikt. 6      DE RECHTSSTAAT DE RECHTSSTAAT ALGEMEEN  De rechtsonderhorigen zijn niet onderworpen aan willekeurige regels; maar aan vaste, algemene, onpersoonlijke, en voorspelbare rechtsregels; die zowel door de rechtsonderhorigen als door de gezagsdragers moeten worden nageleefd.  Dus met inachtneming van scheiding der machten, hiërarchie der rechtsnormen,... CATEGORIEËN VAN GRONDRECHTEN:  Eerste generatie: de ‘afweerrechten’; overheid mag hier geen inbreuk op maken  Burgerlijke rechten  Politieke rechten  Tweede generatie: ‘doe rechten’; overheid gehouden tot positieve handelingen  Economische, sociale en culturele rechten  Indeling is klassiek en relatief  Soms is overheid gehouden positieve handelingen te verrichten om genot van afweerrechten te verzekeren  Enkel klassieke grondrechten zouden directe werking hebben. Nochtans voor sommige sociaal-economische grondrechten: STANDSTILL VERPLICHTING: Verbod voor overheid om maatregelen te nemen die afwijken van en dalen onder het beschermingsniveau dat bestond op het moment dat deze grondrechten in werking zijn getreden in de interne rechtsorde. Art. 23 GW: OPNAME VAN DOE-RECHTEN IN DE GRONDWET  Eerste lid waarborgt recht op menswaardig leven.  Derde lid is niet-limitatieve opsomming van overige rechten  Wil van de grondwetgever: Geen directe werking, doch wel standstillverplichting  RvSt. Gaat akkoord, doch standstillverplichting niet absoluut  G.H. behandelt de rechten niet op gelijke voet  Recht op gezond leefmilieu: aanzienlijke vermindering van beschermingsniveau mogelijk mits gemotiveerd door redenen van algemeen belang  Recht op soc. bijstand: enkel niet-aanzienlijke vermindering van beschermingsniveau mogelijk  De overige rechten: geen standstillverplichting! DERDENWERKING  Grondrechten kunnen werking hebben tussen particulieren onderling  Ze zijn tegen schending door private personen beschermd: o.m. via strafrecht en rechtspraak (algemene rechtsbeginselen)  E.H.R.M. met figuur van indirecte derdenwerking  E.H.R.M. kan verdragsstaat veroordelen wanneer deze niet de nodige maatregelen genomen heeft om genot van door EVRM gewaarborgde rechten en vrijheden te verzekeren. OOK AL is dit in de verhouding tussen particulieren onderling 7  MOGELIJKE BEPERKING OP GRONDRECHTEN VOOR DE OVERHEDEN  Regelende maatregelen: regelen de uitoefening van rechten en vrijheden, zonder ze zelf aan te tasten  Repressieve maatregelen: ter bestraffing van misdrijven die tijdens de uitoefening van rechten worden gepleegd  VERBOD op preventieve maatregelen: zoals het eisen van voorafgaand verlof of toelating.  1 uitzondering: Bijeenkomsten in open lucht (art. 26 lid 2 GW)  Cass. ziet dit als algemeen rechtsbeginsel dat niet alleen op vrijheid van vergadering moet worden toegepast, maar élke uitoefening van grondrechten in open lucht. Voor kritiek vatbaar  RvSt. houdt haar rechtspraak enkel bij deze uitzondering  DE RECHTEN VAN DE “MENS” EN VAN DE “BURGER”  De vreemdeling  Art. 10 GW wekt een verkeerde indruk dat alleen Belgen beroep kunnen doen op de grondrechten en vrijheden MAAR moet in samenhang gelezen worden met art. 191 GW: Iedere vreemdeling die zich op het grondgebied van België bevindt, geniet de bescherming verleend aan personen en aan goederen, behoudens de bij de wet gestelde uitzonderdingen.  Uitzonderingen moeten steunen op een wetgevende, uitdrukkelijke en ondubbelzinnige norm  Ze mogen geen afbreuk doen aan internationale verdragen waar België partij bij is.  Ze dienen art. 10 & 11 GW te eerbiedigen  G.H. toetst ook of wettelijke verschillen tussen vreemdelingen onderling verantwoord zijn. (d.m.v. art. 10 en 11 GW)  De burgerlijke rechten  Onafhankelijk van de hoedanigheid van staatsburger  De politieke rechten  SENSU STRICTO: actief en passief kiesrecht  Art. 8 GW:  Staat van Belg is vereist  stemrecht voor burgers van de E.U. kan. uitgebreid worden door een federale wet (is gebeurd)  stemrecht voor niet-burgers kan ook uitgebreid worden door federale wet (is gebeurd)  Dus voor gemeenteraadsverkiezingen  Zijn burgers van de E.U. gerechtigd indien zij voldoen aan de kiesvoorwaarden, en de WIL te kennen hebben gegeven door zich in te schrijven op de kieslijst.  Zijn niet-burgers van de E.U. gerechtigd indien zij 5 jaar vóór de aanvraag ononderbroken hun hoofdverblijfplaats in België hadden en indien ze aanvraag bij hun gemeente indienen, waar ze verklaren de Grondwet, de wetten en het EVRM na te leven.  Ambt van burgemeester blijft echter voorbehouden aan Belgen 8    Voor verkiezingen van het Europees parlement  Zijn enkel burgers van de E.U. gerechtigd SENSU LATO: benoembaarheid tot burgerlijke en militaire bedieningen  Art. 10 GW  Staat van Belg is vereist  Behoudens de uitzonderingen die voor bijzondere gevallen door een wet worden gesteld  Dus geen algemene uitzonderingen.  Art. 39 EG-Verdrag  Stelt een vrij verkeer van werknemers binnen de E.G.  Behoudens de ‘betrekkingen in overheidsdienst’  Hof van Justitie interpreteert dit beperkend tot betrekkingen die deelneming aan de uitoefening van algemeen gezag inhoude en de algemene belangen van de staat beschermen. (zoals politie, leger, diplomatie,...) Dus niet: onderwijs, telecommunicatie, post, ...µ INTERNATIONALISERING VAN GRONDRECHTEN  Trend ingezet door Universele verklaring van de rechten van de mens door de V.N.  Voornaamste internationale bronnen in het Belgische recht (met directe werking)  Raad van Europa: Het EVRM, en het 1ste, 4de, 6de, 13de protocol bij dit verdrag  Verenigde Naties: het BUPO  Andere internationale mensenrechtenverdragen (dikwijls geen directe werking)  Internationaal Verdrag inzake Economische Sociale en Culturele Rechten  Standstill-verplichting inzake kosteloos onderwijs  Gelijkenissen tussen de verdragen  Bieden allen universele bescherming  Beginsel van de ruimste bescherming  Voorrang aan de bepalingen; hetzij interne, hetzij internationale; die de ruimste bescherming bieden  Gebruik van autonome begrippen  Verbod op misbruik van de in de verdragen gewaarborgde grondrechten (bv. art. 17 EVRM)  Onderlinge verschillen  Verdragen inzake economische, sociale en culturele rechten  In beginsel geen directe werking en zijn op internationaal verdrag onafdwingbaar  BUPO  Directe werking  Geringe internationale afdwingbaarheid  EVRM  Directe werking  Internationaal afdwingbaar: aan het individu wordt een handelingsbekwaamheid toegekend en verdragsstaten zijn gebonden aan de bindende beslissingen van het EHRM 9  Het EVRM en haar toetsing door het EHRM  PROBLEEM: ‘overspoeling’ van het EHRM  Poging tot oplossing: 11de protocol  Beschermingsmechanisme van EVRM blijft subsidiar: na uitputting van alle interne rechtsmiddelen  Nog steeds overspoeling  Tweede poging: 14de protocol  Aantal nieuwe procedurele maatregelen  Nog niet in werking getreden  EHRM is onbevoegd om (grond)wetgevende normen of rechterlijke beslissingen te vernietigen of te wijzigen  Het Hof beperkt zich er toe de normen of de beslissingen al dan niet strijdig met het EVRM te verklaren  Schending van verdrag door staat? Resultaatsverbintenis om aan de schending een eind te brengen  Raad van Europa let op de tenuitvoerlegging van de arresten  Arresten van het Hof werken slechts inter partes doch heeft haar rechtspraak een aanzienlijke invloed op de interne rechtsorde  Cass. laat beroepen toe wegens schending van een verdragsbepaling van het EVRM en laat zich dus leiden door de rechtspraak van het EHRM  Europese gemeenschapsrecht  Bevat weinig enkel door de EU-onderdanen in te roepen grondrechten  Europees Hof van Justitie beschouwt de grondrechten die er wél instaan als algemene rechtsbeginselen die eerbiedigd moeten worden  Art. 6 §2 E.U. verdrag  Legt aan de E.U. de verplichting op om de grondrechten, zoals gewaarborgd in het EVRM, als algemene beginselen te eerbiedigen.  Art. 46, d E.U. verdrag  Draagt het Hof van Justitie op om de handelingen van de gemeenschapsinstellingen te toetsen op hun verenigbaarheid met de in art. 6 §2 vermelde grondrechten  Het hof van Justitie dient dus rekening te houden met de rechtspraak van het EHRM  In geval van uiteenlopende rechtspraak, aanpassing aan de rechtspraak van EHRM, tenzij de bescherming van het Hof van Justitie ruimer is  HET BEGINSEL VAN DE NATIONALE SOEVEREINITEIT  Art. 33 GW: Alle machten gaan uit van de natie  De natie: een abstracte, ondeelbare en blijvende collectiviteit die de burgers uit het verleden, het heden en de toekomst omvat.  De machten kunnen enkel optreden als ‘vertegenwoordigers van de natie’  Soevereiniteit is exlusief: geen enkele andere macht dan die waaraan door de grondwet macht is toegekend is gerechtigd tot de uitoefening van enige soevereiniteit. 10  DE GEVOLGEN VAN DE NATIONALE SOEVEREINITEIT  Verbod op imperatief mandaat (art. 42 GW)  Parlementsleden mogen niet worden beschouwd als vertegenwoordigers van degenen die hen hebben verkozen. Ze vertegenwoordigen de natie.  In de praktijk kan zo’n relatie moeilijk worden ontkend  Verbod van referendum  Imperatief of beslissingsreferendum  Is verboden  Om een bindend referendum in te stellen is steeds een herziening van de Grondwet vereist  Consultatief referendum op federaal, gemeenschaps- en gewestniveau  Volgens de meerderheidsopvatting & RvSt. enkel bij grondwetsherziening omwille van de volgende 2 redenen  Het is een belangrijke wijzigiging van de wijze waarop de machten worden uitgeoefend, dus overeenkomstig art. 33 lid 2 GW dient de Grondwet hierin zelf te voorzien  Dergelijk referendum is niet juridisch bindend maar voert wel enorme werkelijke druk uit dat het representatief stelsel kan aantasten  Consultatief referendum op lokaal niveau (art. 41 GW)  RvSt. acht dit niet strijdig met de Grondwet, mits vervulling van vier voorwaarden  Enkel de gemeenteraad kan vrij beslissen de raadpleging te organiseren  De raadpleging mag enkel betrekking hebben op aangelegenheden van gemeentelijk belang  Men is niet verplicht aan de raadpleging deel te nemen  De uitslag van de raadpleging is niet bindend  Verbod van delegatie  De machten mogen overeenkomstig art. 33 GW hun bevoegdheden niet overdragen aan andere overheden  Delegaties van bijkomstige en aanvullende bevoegdheden zijn wel toelaatbaar  Toepassingen  Delegatie van verordeningsbevoegdheid aan minister door de wetgever  Strijdig met art. 108 GW (verordeningsbevoegdheid a.d. Koning)  Zonder juridische sanctie, daar G.H. enkel aan titel II, 170,172 en 191 kan toetsen  Delegatie van verordeningsbevoegdheid aan minister door de Koning  = ministerieel besluit  Enkel bij uitdrukkelijke machtiging van de Koning  Enkel aangaande detailkwesties of minder belangrijke aangelegenheden  DE UITHOLLING VAN DE NATIONALE SOEVEREINITEIT  Naar boven: opdracht tot uitoefening van bepaalde machten aan volkenrechtelijke instellingen (art. 34 GW)  Alleen de ‘uitoefening’ wordt gedelegeerd, niet de werkelijke soevereiniteit. 11  Naar onder: het federaliseringsproces  Leden van Wetgevende Kamers zijn ingedeeld in een Nederlandse en een Franse taalgroep.  Ze vertegenwoordigen ieder de Natie én hun taalgroep  Bij alarmbelprocedure wordt uitsluitend de volksgemeenschap vertegenwoordigd  Gemeenschapssenatoren   EEN PARLEMENTAIRE MONARCHIE HET STATUUT VAN DE KONING  Persoonlijk en grondwettelijk statuut  Erfelijke monarchie (art. 85 GW)  Ook vrouwen hebben recht op troonsopvolging  Onschendbaarheid (art. 88 GW eerste zinsdeel)  Op strafrechtelijk en burgerrechtelijk gebied  Regeringsleden moeten volledige verantwoordelijkheid voor zijn handelingen opnemen en mogen zich niet op zijn oordeel beroepen  Onbekwaamheid om alleen te handelen (art. 88 GW tweede zinsdeel)  Politieke verantwoordelijkheid van de ministers (t.o.v. de Kamer van Volksvertegenwoordigers)  Verantwoordelijkheid is algemeen en geldt voor alle handelingen van de koning van zodra die de geringste politieke weerslag zouden kunnen hebben  Art. 106 GW: Mede-ondertekening van geschreven akte door minister en opname van verantwoordelijkheid  In principe individuele verantwoordelijkheid van minister maar door regeringssolidariteit collectieve verantwoordelijkheid  Geen persoonlijke macht, wel politieke invloed  The king has the right to be consulted, the right to encourage, the right to warn  Zijn rol is belangrijk in België door  Evenredige vertegenwoordiging: altijd coalitieregeringen  De economische en politieke verschillen tussen Noord en Zuid  Absolute geheimhoudingsplicht teneinde de ‘kroon niet te ontbloten’  Elk stuk waaruit het aandeel van de Koning in de besluitvorming blijkt wordt geweerd dankzij de ongeschreven regel van het colloque secret  Specifieke problemen  Besluitwetten  In W.O. I was het parlement verhinderd bijeen te komen  De wetgevende macht werd uitgeoefend door de Koning met zijn in raad verenigde ministers  In W.O. II werd Koning Leopold III in krijgsgevangenschap gehouden  De wetgevende macht werd uitgeoefend door de in raad verenigde ministers alleen. 12    Hun beslissingen over aangelegenheden die normaal bij wet worden geregeld: besluitwetten Cass. en G.H. beschouwen deze wetten als eigenlijke wetten VERHOUDING TUSSEN FEDERALE PARLEMENT EN DE FEDERALE REGERING  Gerationaliseerd parlementair stelsel (1993)  Politieke controle op de federale Regering enkel door de Kamer  Bemoeilijking van gedwongen regeringsontslag en voortijdige parlementsontbinding  Gedwongen regeringsontslag kan enkel door constructieve motie van wantrouwen of in motie van voordracht binnen drie dagen na verwerpen van motie van vertrouwen.  Art. 96 GW  Kamer neemt volstrekte meerderheid het vertrouwen in de regering weg en draagt een opvolger voor de Eerste Minister voor.  Koning aanvaardt het regeringsontslag en belast de regering met de lopende zaken  Koning is verplicht de door het parlement voorgedragen opvolger te benoemen tot Eerste Minister-formateur (die pas in functie treedt op het ogenblik van eedaflegging van de nieuwe regering)  Zal in de praktijk weinig voorkomen (de volstrekte meerderheid is moeilijk te verkrijgen+moeilijkheden leiden meestal tot vrijwillig ontslag)  PROBLEEM: Niet-constructieve motie van wantrouwen, of verwerpen van motie van vertrouwen zonder aanduiden van opvolger  Regering zal in deze gevallen allicht vrijwillig ontslag nemen  Koning kan in deze gevallen ook het parlement ontbinden (zie volgende pijl: ontbindingsrecht en geen ontbindingsplicht)  VERSCHIL MET DEELSTATEN: Constructieve motie van wantrouwen is in de Federale staat NIET mogelijk tegen een individueel regeringslid.  Voortijdige parlementsontbinding kan enkel in bepaalde, limitatief door de Grondwet opgesomde gevallen  Art. 46 GW  Eerste geval: ‘gewone motie’  Bij niet constructieve motie van wantrouwen, of verwerpen van motie van vertrouwen zonder aanduiden van opvolger  Tweede geval: wanneer de Regering vrijwillig ontslag neemt  Doch slechts nadat de Kamer daarmee bij volstrekte meerderheid heeft ingestemd  De traditionele regeringsvorming  In twee omstandigheden: Vrijwillig regeringsontslag zonder parlementsontbinding en regeringsontslag na parlementsverkiezingen  Vrijwillig regeringsontslag wordt aangeboden aan de Koning  Koning kan het ontslag aanvaarden, weigeren of in beraad houden  Weigering gebeurt meestal na enige tijd in beraad te houden  Na de officieuze aanvaarding: belasting van ontslagnemende Regering met ‘lopende zaken’  Officiële aanvaarding tesamen met benoeming nieuwe Regering 13  Traditionele regeringsvorming gebeurt in verschillende stadia 1. Raadpleging van sociaal-economische hoofdrolspelers 2. Benoeming informateur: onderzoekt de mogelijke coalitieformules 3. Aanstelling formateur: werkt een regeerakkoord uit en is belast met de eigenlijke regeringsvorming 4. Eedaflegging van de ministers in handen van de Koning 5. Regeringsverklaring door Eerste Minister voor de Kamer van Volksvertegenwoordigers  De “lopende zaken”  Bevoegdheid van een ontslagnemende Regering moet worden beperkt, omdat haar politieke verantwoordelijkheid niet meer effectief door de Kamer kan worden gesanctioneerd  Gewoonterechtelijke regel die voortvloeit uit continuïteit van openbare diensten en beginsel van politieke ministeriële verantwoordelijkheid  Wanneer? Als de federale Regering haar vrijwillig of gedwongen ontslag aanbiedt of als de wetgevende Kamers ontbonden zijn.  Dus in de gevallen dat de Kamers ontbreken  Wat zijn lopende zaken? A. Dringende zaken waarvan de regeling niet redelijk kan worden uitgesteld B. Zaken van dagelijks bestuur en dus van gering belang C. Zaken die niet van dagelijks bestuur zijn maar zonder politiek belang D. (Wordt bepleit, is nog niet aanvaard) De door het het parlement voorgestelde of gedragen zaken, waarbij de Koning en de Regering beslissingen nemen die door het Parlement zelf uitdrukkelijk zijn voorgesteld  Andere interacties tussen het federale Parlement en de Regering  Onverenigbaarheid tussen het parlementair mandaat en het ministerieel ambt (1993)  Art. 50 GW: Als een lid van één van beide kamers wordt benoemd tot Minister houdt hij op zitting te hebben.  Intussen wordt hij vervangen in het federale parlement (door de opvolger van de lijst waarop hij gekozen is)  Gevolg: een groot aantal ‘opvolgers’ in het parlement  Art. 50 GW: Hij neemt zijn mandaat weer op wanneer de Koning een einde heeft gemaakt aan zijn ambt van minister  Van de zijde van de federale regering  Zittings- en spreekrecht van de ministers in de Wetgevende Kamers  Art. 100 GW: zittings- en spreekrecht  Art. 101, lid 2 GW: immuniteit voor meningen, strafrechtelijke en burgerrechtelijke immuniteit 14    Tussenkomsten van de Koning in de werking van de Kamers  Art. 44 GW  (Gewone) ‘zittingen’: duren nagenoeg gans het jaar door  ‘Buitengewone zittingen’: Enkel in het jaar waar verkiezingen plaatsvinden.  Koning sluit de zittingen  Koning heeft recht de Kamers in buitengewone zitting bijeen te roepen Tussenkomsten van de Koning in de federale wetgevende functie (zie volgende punt) TOTSTANDKOMING VAN DE (FEDERALE) WET  Diverse manieren van totstandkoming ingedeeld volgens inhoud  Monocamerale aangelegenheden  Art. 74 GW  Begrotings- en rekeningswetten, naturalisatiewetten, wetten ter vaststelling van het legercontingent en de wetten betreffende de burgerrechtelijke en strafrechtelijke verantwoordelijkheid van de federale regeringsleden  Volledig bicamerale aangelegenheden  Art. 77 GW  Institutionele domein  Wetten over de federale staatsstructuur  Alle bijzondere meerderheidswetten (art. 77, 4° GW)  Wetten die de werking van de Kamers regelen  Internationale domein  Wetten houdende instemming met verdragen  Wetten die de uitoefening van bepaalde machten opdragen aan volkenrechtelijke intellingen (art. 34 GW)  Jurisdictionele domein  Wetgeving betreffende de organisatie van rechtbanken  Residuaire categorie: gedeeltelijk (optioneel) bicamerale aangelegenheden  Art. 78 tot 80 GW  Gevolgen van deze indeling  PROBLEEM: Mogelijke bevoegdheidsconflicten tussen de Wetgevende Kamers  Oplossing: art. 82 GW  Parlementaire overlegcommissie: paritair samengesteld uit leden van Kamer en Senaat  Regelt bevoegdheidsconflicten en bepaalt in sommige gevallen de termijnen waarover de Kamers beschikken om zich uit te spreken 15  Moeilijke samenlezing van de wetgeving  Art. 83 GW: elk wetsvoorstel of wetsontwerp dient te vermelden tot welke van de 3 aangelegenheden het behoort  PROBLEEM: Wat met ‘gemengde’ wetsontwerpen en wetsvoorstellen?  Oplossing: Splitsing in afzonderlijke ontwerpen of voorstellen, er wordt echter gewaakt over een gelijktijdige bekrachtiging, afkondiging, bekendmaking en inwerkingtreding  De wetgevende procedure: voorafgaande verduidelijking  Wetsvoorstel: Wanneer het wetgevend initiatief uitgaat van één of meer leden van de Kamer of de Senaat  Wetsontwerp: A. Wanneer een wetsvoorstel door één van de Kamers is aangenomen B. Indien het wetgevend initiatief uitgaat van de Koning, vanaf zijn ondertekening van een voorontwerp van wet  Voorontwerp van wet: Voorbereiding van wetsontwerp (betekenis B.) door de technisch bevoegde minister, al dan niet in samenwerking met zijn departement. Besproken in Ministerraad.  De wetgevende procedure  Het initiatiefrecht  Initiatief gaat uit van de Kamer of Senaat  = Wetsvoorstel  Wordt ingediend bij de voorzitter  Voorzitter beslist of hij het voorstel ontvankelijk acht  Ontvankelijk= niet manifest ongrondwettig, niet ingaand tegen de openbare orde, niet belachelijk of beledigend  Inoverwegingneming in plenaire vergadering  In de praktijk bijna altijd, behoudens in politiek geladen voorstellen (bv. voorstellen tot amnestie)  Advies van RvSt. ?  Niet verplicht, voorzitter kan (of soms: moet) advies vragen  Na aanneming= wetsontwerp  Initiatief gaat uit van de Koning  = Voorontwerp van wet  Advies Van RvSt. verplicht  Na ondertekening Koning, wetsontwerp  Indiening in één van beide Wetgevende Kamers  Monocamerale aangelegenheden: De Kamer  Volledig bicamerale aangelegenheden: Keuze tussen Kamer en Senaat  Uitzondering: Wetten houdende instemming met verdragen: Senaat  Optioneel bicamerale aangelegenheden: Kamer  Inoverwegingneming niet meer nodig 16      Parlementaire behandeling in commissie  Vergadering samengesteld uit een beperkt aantal leden volgens evenredige vertegenwoordiging  Snellere behandeling  Specialisatie van de parlementsleden mogelijk  Beslissingen worden genomen bij gewone meerderheid  Verslaggever brengt verslag uit a.d. plenaire vergadering Parlementaire behandeling in plenaire vergadering  Vergadering samengesteld uit (mogelijk) alle parlementsleden  Bij stemmingen  Is vereist dat de meerderheid aanwezig is: aanwezigheidsquorum  Senatoren van rechtswege gelden niet voor berekening van het aanwezigheidsquorum (art. 72 GW)  Is een meerderheid van stemmen + 1 vereist: meerderheidsquorum  Onthoudingen worden niet meegerekend bij bepaling van het meerderheidsquorum  Volgorde van werking 1. Algemene bespreking 2. Artikelsgewijze bespreking 3. Artikelsgewijze stemming a. Stemming over amendementen b. Stemming over artikel zelf 4. Hoofdelijke algemene stemming Bekrachtiging  Art. 109 GW  De handeling waarbij de Koning zich als tak van de wetgevende macht akkoord verklaart met de door het Parlement aangenomen tekst  Vetorecht is afgeschaft maar indien de koning niet akkoord gaat kan hij de bekrachtiging gewoon blijven uitstellen daar er geen termijn bepaald is waarbinnen dit moet gebeuren Afkondiging  Art. 109 GW  De handeling waarbij de Koning zich als hoofd van de uitvoerende macht, het bestaan van de wet bevestigt en beveelt dat die ten uitvoer wordt gelegd, de Koning stelt op authentieke wijze vast dat de wet op de bij de Grondwet voorgeschreven wijze tot stand is gekomen.  Zodra de bekrachtiging heeft plaatsgehad, is de afkondiging een verplichting  In de praktijk gebeuren bekrachtiging en afkondiging in éénzelfde akte  Vanaf nu is de wet uitvoerbaar, haar rechten kunnen reeds ingeroepen worden Bekendmaking  Art. 190 GW: De wet is slechts verbindend na haar bekendmaking, haar plichten worden dan pas tegenstelbaar 17  Gebeurt in het Belgisch Staatsblad  Nederlandse en Franse officiële tekst tegenover elkaar  Duitstalige officieuze tekst  Wordt van kracht vanaf de tiende dag van haar bekendmaking  Behoudens andere termijnen bepaald door de Koning of door de wet zelf  De specifieke procedure aangaande optioneel bicamerale aangelegenheden  Is analoog met het bovenstaande behoudens wat er onder dit punt gezegd wordt  In het geval dat één of meerdere leden van de Kamer het initiatiefrecht uitoefent (geval dat initiatief bij de Senaat ligt valt hieruit af te leiden: Kamer heeft altijd het laatste woord) 1. Na behandeling in plenaire vergadering zendt de Kamer het wetsontwerp over naar de Senaat 2. De Senaat beschikt nu over een evocatierecht die zij, binnen een termijn van 60 dagen mag uitoefenen (art. 78 GW) a. Ofwel amendeert zij het voorstel  voorstel wordt teruggezonden naar de Kamer (zie punt 3) b. Ofwel verwerpt zij het voorstel  voorstel wordt doorgezonden naar de Koning c. Ofwel laat ze de termijn verstrijken  doorgezonden naar Koning d. Ofwel gaat ze akkoord met het voorstel  naar Koning 3. Kamer heeft nu de keuze a. Verwerpen van amendementen van Senaat  naar Koning b. Aannemen van amendementen van Senaat  naar Koning c. Aannemen van nieuw (of ‘tegen’) amendement  teruggezonden naar Senaat (zie punt 4) 4. Senaat moet binnen een termijn van 15 dagen (art. 79 GW) beslissen a. Instemmen met nieuw amendement  naar Koning b. Laten verstrijken van de termijn  naar Koning c. Opnieuw amenderen van het ontwerp  terug naar Kamer (zie punt 5) 5. Kamer moet nu beslissen a. Aannemen van amendementen van Senaat  naar Koning b. ‘tegenamendering’ van amendementen van Senaat  naar Koning  RETROACTIVITEIT VAN EEN WET  Grondwet zelf heeft geen uitdrukkelijke bepaling  Art. 2 B.W. en 2 Sw. wel maar deze hebben slechts waarde van wet (probleem want lex posterior anteriori derogat)  Strafzaken: verbod door artt. 7 EVRM en 15 BUPO voor retroactieve werking van een zwaardere straf  Rechtstreekse werking dus niet toepasselijkheid in te roepen door gewone rechter, G.H. kan het toetsen in samenhang met artt. uit titel II, 170, 172 en 191 18  Buiten strafzaken: beperkingen op de toelaatbaarheid door G.H. en EHRM  Grondwettelijk Hof  Retroactiviteit tast het beginsel van de rechtszekerheid aan (voorzienbaarheid en toegankelijkheid v.d. wet)  Retroactiviteit brengt schending met zich mee van beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie  Enkele nuanceringen  De retroactiviteit van een wet wordt slechts verantwoord indien zij onontbeerlijk is voor de verwezelijking voor een doelstelling van algemeen belang, zoals de continuïteit van de openbare dienst  Bij toepassing van de retroactieve wet in hangende rechtsgedingen wordt er strenger geoordeeld: hier zijn uitzonderlijke omstandigheden of dwingende motieven van algemeen belang vereist  Indien het gaat om een echte interpretatieve wet, dienen de strenge eisen van de twee bovenstaande nummers niet nageleefd te worden  Rechterlijke beslissingen die in kracht van gewijsde zijn getreden kunnen in geen enkele omstandigheid door een retroactieve bepaling in het geding worden gebracht  Interpretatieve wet moet ook artt. 7 EVRM & 15 BUPO eerbiedigen  Het moet echter gaan om een echte interpretatieve wet, nogmaals de definitie: een wet die aan een wetsbepaling de betekenis geeft die de wetgever bij de aanneming ervan heeft willen geven en die zij redelijkerwijze kon krijgen.  Europees Hof voor de Rechten van de Mens  Retroactiviteit maakt inbreuk op het recht op een eerlijk proces (art. 6 EVRM)  Nuancering: inmenging van wetgever in hangende rechtsgedingen kan worden verantwoord door dwingende motieven van algemeen belang (analoog met G.H.)  INTERACTIE TUSSEN PARLEMENT EN REGERING: VAN DE ZIJDE VAN HET PARLEMENT  De drie functies van het parlement  Wetgevende functie, government making power en politieke controle  Politieke controle  Voor wetten aangaande de uitoefening van de controlemiddelen: bijna volledig monocameralisme (bepalingen uit art. 74 GW)  Enkele uitzonderingen zoals recht van onderzoek (art. 56 GW) en goedkeuring van internationale verdragen (art. 77 GW) zijn nog bicameraal 19   Controlemiddelen uit de reglementen van de wetgevende kamers  Vragenrecht  Zowel in Kamer als in Senaat  Parlementslid kan schriftelijke of mondelinge vragen stellen aan een minister, ter opheldering van bepaalde juridische problemen, tot het bekomen van informatie, of tot het aansporen tot bepaalde handelingen  Interpellatierecht  Enkel mogelijk in de Kamer  Betreft een belangrijk politiek probleem, dat de politieke verantwoordelijkheid van de Regering in het gedrang kan brengen  Wordt meestal gevolgd door een stemming over een motie  Parlement: constructieve motie van wantrouwen  Regering: motie v. vertrouwen, voorrang op alle ander moties Controlemiddelen in de Grondwet  Vordering van de aanwezigheid van de regeringsleden  Art. 100, lid 2 GW  Kamer kan de aanwezigheid vorderen  Senaat kan de aanwezigheid vragen  Het recht van onderzoek  Art. 56 GW  Collectief recht: Wetgevende Kamer dient dit in te stellen met een volstrekte meerderheid der stemmen  Oprichting van parlementaire onderzoekscommissie  Cass. heeft sinds het sektenarrest beslist dat de leden van dergelijke commissie de parlementaire onschendbaarheid, gewaarborgd in art. 58 GW, genieten. De rechter mag dus geen toezicht uitoefenen op de wijze waarop het Parlement het recht van onderzoek uitoefent.  Zeer ruim want  Strekt het parlement ertoe alle informatie te verschaffen voor de uitoefening van zijn wetgevende en controlerende taak  Toch niet onbeperkt want  Onderzoekscommissie mag geen inbreuk maken op de aan de rechterlijke macht voorbehouden bevoegdheid (scheiding der machten)  Samenloop tussen parlementair en gerechtelijk onderzoek moet echter mogelijk blijven  Mensenrechten dienen geëerbiedigd te worden  Strafrechtelijke en burgerrechtelijke verantwoordelijkheid van ministers  Art. 103 GW (van openbare orde)  Ter voorkoming van hindering van ministeriële taak door processen  Van toepassing op misdrijven die ministers zowel in als buiten de uitoefening van hun ambt hebben gepleegd, ook voor gewezen ministers 20  Ministers worden berecht door het Hof van Beroep, beroep mogelijk bij Cassatie, die niet in de beoordeling van de zaken zelf treedt  Vervolging in strafzaken kan enkel worden ingesteld door het Openbaar Ministerie  Voor leden van gewestregering: art. 125 GW, waarbij dezelfde bepalingen mutatis mutandis gelden   DE EVOLUTIE VAN EEN GEDECENTRALISEERDE EENHEIDSSTAAT NAAR EEN FEDERALE STAAT SUI GENERIS DE ONDERGESCHIKTE BESTUREN  Provincies en gemeenten  Meer dan territoriale onderverdelingen  Ze zijn zelfstandige politieke lichamen met een onderscheiden rechtspersoonlijkheid  Toch “ondergeschikte” besturen  Art. 162 GW: De provinciale en gemeentelijke instellingen worden bij de wet geregeld  Bevoegdheid om het statuut van gemeenten of provincies te veranderen min of meer overgedragen aan de gewesten  Ze moeten hierbij nog wel de beginselen in artikel 41, lid 1 GW en artikel 162, lid 2 GW in acht nemen  Art. 41, lid 1 GW: De provincies en gemeenten zijn belast met de uitsluitend provinciale en gemeentelijke belangen  De draagwijdte van deze definitie wordt bepaald door de wetgevers  Op positieve wijze: door toekenning van bevoegdheden  Op negatieve wijze: door onttrekking van bevoegdheden  Expliciet: door het aan een andere overheid toe te wijzen  Impliciet: Door de aangelegenheid zelf volledig te regelen  Deze bevoegdheid wordt beperkt door het G.H. in twee gevallen  Indien het geheel van de bevoegdheden aan de provincies of gemeenten worden onttrokken  Wanneer onttrekking van bevoegdheden niet kan worden verantwoord door het feit dat ze op een ander niveau beter zou worden uitgeoefend  Thans is bevoegdheid beperkt tot een medebewind  = betrokkenheid bij het beleid van hogere overheden waarvan zij uitvoerings of adviesorganen zijn geworden  Onderworpen aan administratief toezicht  Art. 162, lid 2, 6° GW  Zowel de wettigheid als het schaden van het algemeen belang worden getoetst door de toeziende overheid  Art. 7 §1, eerste lid in fine en tweede lid BWHI: onderscheid tussen gewoon en specifiek administratief toezicht  Gewoon toezicht: bevoegdheid van gewesten voor toezicht op aangelegenheden van provinciaal of gemeentelijk belang 21   Specifiek toezicht: in het kader van medebewind, door elke (deel) staat mogelijk bij aangelegenheden die tot hun bevoegdheid behoren Drieledige structuur  Raad  Voor een vaste termijn van 6 jaar verkozen  Uitvoerend orgaan  Door de raad volgens het meerderheidsbeginsel verkozen (bestendige deputatie, college van burgemeester en schepenen)  Sinds invoering art. 11 bis GW: aanwezigheid van personen van verschillend geslacht, tenzij wanneer de uitvoerende organen rechtstreeks verkozen zijn  Hoofd van het uitvoerend orgaan  Provinciegouverneur en burgemeester, door de Koning benoemd  Thans door de bevoegde Gewestregering  Burgemeester voor 6 jaar  Gouverneur voor onbepaalde duur  Gewesten zijn bevoegd om de samenstelling, organisatie en verkiezing van de provinciale en gemeentelijke organen te regelen  Uitzondering: de schepenen in Komen-Waasten, Voeren en de zes randgemeenten  federale regeling  De invloed van de staatshervormingen op de ondergeschikte besturen  1970: agglomeraties en federaties van gemeenten  Art. 165 GW  Hebben tot doel de gemeenten in staat te stellen om problemen die het gemeentelijke draagvlak overstijgen, te coördineren en op te lossen.  In de praktijk: enkel Brusselse agglomeratie: heeft haar onderscheiden rechtspersoon behouden  1993: splitsing van de provincie Brabant  Werd gesplitst in provincies Vlaams-Brabant en Waals-Brabant  Provincie Brabant bestaat sinds 1995 uit drie gebieden VLAAMS BRABANT (hoofdplaats Leuven)  Adm. Arr. Halle-Vilvoorde  Adm. Arr. Leuven WAALS BRABANT (hoofdplaats Waver)  Adm. Arr. Nijvel  Heeft aanleiding gegeven tot enkele specifieke regelingen, die federale bevoegdheden zijn gebleven  2001: de voornaamste hervorming zonder grondwetsherziening  Bevoegdheid voor de organieke wetgeving op de ondergeschikte besturen is overgedragen aan de gewesten  Art. 6, § 1, VIII, eerste lid, 1° BWHI: ‘wat de samenstelling, organisatie, bevoegdheid en werking van de provinciale en gemeentelijke instellingen (...)’ 22  Met uitzondering van: burgerlijke stand, politie, brandweer, pensioenstelsels van het personeel en mandatarissen (Art. 6, § 1, VIII, eerste lid, 1° BWHI)  Evenals uitzondering van: de zes randgemeenten en de gemeenten Komen-Waasten en Voeren, wat het bepalen van hun grenzen betreft (Art. 6, § 1, VIII, eerste lid, 2° BWHI)  Gewesten moeten evenals een identiteitsbepaling en een standstillbepaling in acht nemen  Identiteitsbepaling  Art. 7bis BWHI: legt een verplichting op aan de gewesten om de gemeenten binnen het grondgebied van eenzelfde gewest de organisatie, bevoegdheid, werking, aanstelling, of verkiezing op identieke wijze te regelen.  Dit onverminderd de beschermingsmaatregelen vervat in de pacificatiewet voor de rand- en taalgrensgemeenten of in de N.Gem.W.  Is eigenlijk niet veel anders dan het gelijkheidsbeginsel vervat in artt. 10 & 11 GW, daar het evenals de gewesten toelaat rekening te houden met objectieve verschillen die een verschil in behandeling verantwoorden  Standstill-bepaling  Art. 16bis BWHI: De handelingen van de gewesten mogen geen afbreuk doen aan de bestaande waarborgen voor de inwoners van de 27 faciliteitengemeenten  Art. 5 bis Bijz. Wet Brussel: idem, maar dan voor inwoners van de 19 gemeenten van Brussel Hoofdstad  Schending van de standstill bepaling kan schorsing door G.H. of RvSt. teweegbrengen indien ‘ernstige middelen’ ter verantwoording worden aangewend (artt. 5ter Bijz Wet Brussel & 16ter BWHI) 23 HOOFDSTUK 3: De aard van de Belgische Grondwet  DE AARD VAN EEN GESCHREVEN GRONDWET  Star of onlenig: ter bemoeilijking van de wijziging  Gevolg: wordt met de nodige soepelheid geïnterpreteerd  Evolutieve interpretatie: betekenis wordt geïnterpreteerd aan de hand van de bestaande maatschappelijke omstandigheden (bv. evolutie van onze monarchie zonder grondwetswijziging)  Teleologische interpretatie: Grondwetsbepalingen dienen steeds te worden uitgelefd in het licht van de algemene grondwettelijke doelstellingen en samenhang (bv. interpretatie van ‘scheiding’ der machten door samenlezen van geheel van grondwetsbepalingen)  DE BELGISCHE GRONDWET IS GROTENDEELS EEN GRONDWET IN MATERIËLE ZIN ÉN IN FORMELE ZIN  Materiële zin: De Grondwet is een geheel van fundamentele regelen, die de samenstelling, de organisatie, de bevoegdheid en de werking der gezagsinstanties, hun onderlinge verhoudingen en hun verhouding tot de rechtsonderhorigen én de grondrechten van deze laatsten bepalen.  Formele zin: De regelen in de Grondwet genieten een bijzonder gezag, daar zij van een hogere rang zijn en slechts mits naleving van een bijzondere procedure kunnen worden gewijzigd De grondwettelijke gewoonte  Belgische Grondwet is niet volledig geschreven, in de praktijk spelen ook ongeschreven gewoonten een rol  Rol van Eerste Minister  Regeringsvorming (aanduiding van formateur,...)  Niet dezelfde rechtskracht  Enkel aanvullend karakter  Kan niet voorgaan op een uitdrukkelijke grondwetsbepaling   DE INVLOED VAN DE STAATSHERVORMING  Trend: steeds minder stabiele Grondwet  Vaak herzien, leidt tot ingewikkelde bepalingen, die door hun ingewikkeldheid sneller nopen tot herzien (vicieuze cirkel)  Deconstitutionalisering: om herzieningen te vermijden wordt er in de Grondwet aangespoord te bepalingen nader uit te werken in bijzondere meerderheidswetten  ‘Impliciete’ herziening van de Grondwet: wanneer de draagwijdte van een grondwetsbepaling, die zelf niet kan worden herzien, onrechtstreeks toch wordt gewijzigd ten gevolge van de herziening of invoeging van andere grondwetsbepalingen  Van deze techniek is vaak gebruik gemaakt bij de Staatshervorming 24 HOOFDSTUK 4: De procedure van grondwetsherziening    DE DRIE FASEN VAN EEN GRONDWETSHERZIENING (overeenkomstig art. 195 GW)  Eerste fase: verklaring tot herziening van de Grondwet  Drie onderscheiden verklaringen van elk der drie takken van de federale wetgevende macht  Zij vormen samen de Preconstituante  Elke tak wijst autonoom de (delen van) artikelen aan, die voor herziening vatbaar zijn.  De bepalingen die op identieke wijze bij de drie takken voorkomen, zijn voor herziening vatbaar.  Aanwezigheidsquorum & meerderheidsquorum  Tweede fase: Ontbinding van de Wetgevende Kamers  Gevolg: oproeping van kiezers binnen 40 dagen teneinde nieuwe Kamers te verkiezen.  Oorspronkelijke bedoeling was om de kiezer zo inspraak te geven in de beoogde grondwetsherziening  In de praktijk gebeurt dit zelden, verklaring tot herziening is eerder een middel geworden om tot vervroegde verkiezingen over te gaan  Derde fase: eigenlijke herziening  Nieuw verkozen kamers en Koning vormen samen de Constituante  Dubbele tweederde meerderheid vereist in elk van beide Kamers DE BEVOEGDHEID VAN DE CONSTITUANTE  Constituante is in beginsel niet gebonden door de bedoeling van de Preconstituante  Beperkingen  Zowel in de tijd als naar het voorwerp  Binnen de termijn waarvoor de Wetgevende Kamers zijn verkozen (4 jaar)  Alleen de bepalingen die op identieke wijze zijn aangeduid  Kan alleen beslissen tot de opheffing of het behoud van een bepaling als de preconstituante dit uitdrukkelijk heeft voorgesteld  Specifieke bepalingen  Onmogelijkheid tot herziening in oorlogstijd (art 196 GW) en gedeeltelijk tijdens regentschap (art. 197 GW)  Bij ontslagnemende Regering wiens bevoegdheden zijn beperkt tot lopende zaken is geen verklaring tot herziening mogelijk.  UITZONDERING bij cumulatieve vervulling van 2 gevallen  De Wetgevende Kamers zijn ingevolge een vorige verklaring tot herziening reeds Grondwetgevend (constituante)  De verklaring tot herziening blijft beperkt tot een overname van de vorige verklaring, met weglating van de reeds herziene bepalingen DE COÖRDINATIE VAN DE GRONDWET  PROBLEEM: Door opeenvolgende Staatshervormingen: onoverzichtelijke Grondwet  OPLOSSING: Art. 198 GW: Wetgevende Kamers kunnen in overeeenstemming met Koning de nummering, titels, ... wijzigen  Is gebeurd in 1993 en nogmaals in 2005 (ter vervanging van het woord ‘raad’ door ‘parlement’) 25 HOOFDSTUK 5: De grondwetsherzieningen met betrekking tot het parlementair kiesstelsel en het federaal tweekamerstelsel  HET PARLEMENTAIR KIESSTELSEL  Geschiedenis van art. 61 GW  VERGELIJKING VAN BELANGRIJKSTE KIESSTELSELS  Meerderheidsstelsel  Uninominaal meerderheidsstelsel: één zetel per kieskring  Plurinominaal meerderheidsstelsel: meerdere zetels per kieskring  Relatief meerderheidsstelsel: zetel gaat naar kandidaat of lijst met het grootste aantal stemmen  Absoluut meerderheidsstelsel: vereist dat een kandidaat of lijst de absolute meerderheid behaalt om verkozen te worden  Zo niet wordt een tweede stemronde georganiseerd, en wordt de zetel toegewezen aan de kandidaat of lijst die het meeste stemmen behaalt  Voorbeelden  Uninominaal en relatief: Groot Brittanië  Uninominaal en absoluut: Frankrijk (Assemblée nationale)  BESLUIT: Eén of meerdere zetels per kieskring, als een partij wint, krijgt hij alle zetels in die kring toegewezen.  Voordelen  Remt het ontstaan van kleine partijen af  Laat de vorming van homogene en stabiele regeringen toe  Nadelen  In een relatief meerderheidsstelsel kan er mogelijk een wanverhouding ontstaan tussen het werkelijk aantal stemmen en het de behaalde zetels in het parlement  ondemocratisch  Evenredige vertegenwoordiging  Zetels in een kieskring worden verdeeld in functie van het aantal stemmen die kandidaten of lijsten behalen.  BESLUIT: Een aantal zetels per kieskring, die verdeeld worden volgens de verhouding bij de stemming bepaald  Voordelen  Democratischer dan meerderheidsstelsel  Nadelen  Verbrokkeling van de politieke partijen  Correcties op de nadelen  Kiesdrempel (vaak minimum 5 procent)  Verregaande indeling van een grondgebied in kieskringen kunnen leiden tot een informele kiesdrempel (wanneer er in een kiesdrempel bv. maar 2 zetels te verdelen zijn maken de kleinere partijen al geen kans meer  Om dit te verhelpen wordt de techniek van apparentering gebruikt  Gevolg: Men is in een evenredigheidsstelsel vaak aangewezen op coalities 26  HET BELGISCHE KIESSTELSEL: GECORRIGEERDE EVENREDIGE VERTEGENWOORDIGING  Evolutie van het Belgisch partijwezen  1847-1894: Tweepartijenstelsel (afwisselend liberalen, katholieken)  Vanaf 1894 en vooral 1919: Meerpartijenstelsel  Door democratisering van het kiesstelsel  1893: Meervoudig algemeen stemrecht  1919: Enkelvoudig algemeen stemrecht  Door ingevoerde stelsel van de evenredige vertegenwoordiging  ‘Gecorrigeerde’ evenredige vertegenwoordiging voor de Kamer  Eerste correctie: kieskringen (art. 62 GW)  Evenredige vertegenwoordiging wordt niet over het gehele Rijk onverdeeld toegepast maar afzonderlijk binnen elke kieskring  Tweede correctie: de kiesdrempel  Enkel de lijsten die minstens vijf procent van het algemeen totaal van de stemmen in een kieskring hebben behaald  De techniek van apparentering  Kandidatenlijsten in een kieskring kunnen zich verbinden met kandidatenlijsten (van dezelfde politieke partij) in andere kieskringen van dezelfde provincie  Na een eerste zetelverdeling, binnen elke kieskring, worden de nog te verdelen zetels verdeeld volgens de lijsten op het niveau van de provincie.  Was voordeel voor de kleinere partijen in de kleine arrondissementele kieskringen (die bv. slechts 3 zetels toegewezen kregen)  Afgeschaft sinds invoering van de grote provinciale kieskringen  Blijft echter van toepassing in de lijsten in BHV, die apparentering kunnen aangaan met de lijsten van de kieskring Leuven of de lijsten van de kieskring Nijvel  Problematiek aangaande de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde  PROBLEEM: Kieskring Brussel Halle Vilvoorde is de enige kieskring die zich over twee taalgebieden uitstrekt, hij omvat 19 gemeenten van het tweetalige gebied Brussel en 35 gebieden uit Vlaams-Brabant  GEVOLGEN  Men kan in Vlaanderen (Halle-Vilvoorde) op Franstalige partijen stemmen  Vlamingen in Brussel kunnen op kandidaten in Halle-Vilvoorde stemmen. Indien volledige splitsing zouden de Brusselse Vlamingen in de kieskring Brussel met te weinig zijn om vertegenwoordigd te raken in het parlement. Daarom gaan de Vlaamse voorstellen nooit over een volledige splitsing en houden ze altijd rekening met de Brusselse Vlamingen 27     TWEEDE PROBLEEM: Sinds de invoering van de provinciale kieskringen in 2002 heeft het G.H. in 2003 geoordeeld dat BHV strijdig is met het gelijkheidsbeginsel, omdat Vlaams-Brabant geen provinciale kieskring is. Het gaf de politici 4 jaar de tijd (tot 2007) om een oplossing te vinden. OPLOSSING BEOOGD DOOR DE VLAMINGEN  Splitsing van BHV, Halle-Vilvoorde vormt samen met kieskring Leuven de provinciale kieskring Vlaams-Brabant.  Brusselse lijsten kunnen apparenteren met de lijsten van ofwel Vlaams- ofwel Waals-Brabant. OPLOSSING BEOOGD DOOR DE WALEN  Uitbreiding van het Brussels Gewest, ‘in overeenstemming met de socioeconomische, taalkundige en culturele realiteit’. Dus een aanhechting van de faciliteitengemeenten Linkebeek, St. Genesius Rode, ... ten koste van het Vlaams Gewest.  Herinvoering van de arrondissementele kieskringen zoals ze bestonden voor 2002 teneinde aan het bezwaar van het G.H. tegemoet te komen. DE POLITIEKE PARTIJEN  Statuut  Feitelijke verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid  Geen uitdrukkelijke vermelding in de Grondwet, doch impliciet erkend in de bepalingen  Statuut wordt geregeld in o.a. Kieswetboek en wet op partijfinanciering  Financiering  Vervat in Wet van 4 juli 1989 betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen.  Art. 16 van die wet voorziet in een jaarlijkse dotatie van Kamer en/of Senaat  Enkel als ze in één van de kamers door minstens één rechtstreeks verkozen lid vertegenwoordigd zijn  Voorwaarden  Beperking van verkiezingsuitgaven  Jaarlijks financieel verslag over uitgaven en inkomsten  Wordt nagegaan door een parlementaire controlecommissie  Art. 16bis: verbiedt giften van rechtspersonen aan politieke partijen  Giften van natuurlijke personen zijn toegelaten, maar: maximumbedrag  Partijfinanciering kan worden ingehouden als sanctie in de bestrijding van racisme en extremisme  Partijen dienen in hun statuten of programma uitdrukkelijk te verklaren dat ze ten minste de rechten en vrijheden, zoals gewaarborgd door het EVRM en haar Protocollen, in acht nemen  Toegelaten door zowel G.H. als RvSt.  Art. 58 GW: parlementaire onschendbaarheid voor meningen, blijft echter gelden. 28  Versterking van de partijmacht door het kiesstelsel  PROBLEEM WAS: De rangorde van kandidaten op de lijst was doorslaggevend voor de aanwijzing van verkozenen  OPLOSSING: devolutieve kracht van de lijststemmen werd tot de helft teruggebracht in 2000  UITLEG: Wanneer er uitsluitend bovenaan op de lijst is gestemd is die stem devolutief van kracht op de opvolgers in die lijst.  Bv: 1 lijststem, geldt voor 75% aan de opvolger, 50% aan de tweede opvolger, 40% aan de derde,...  De devolutieve kracht werd teruggebracht tot de helft zodat de volgorde in de lijst minder invloed zou hebben op de verkiezingsresultaten van kandidaten.  Door evenredigheidsstelsel is men aangewezen op het sluiten van coalities  Coalities bestaan uit steeds meer partijen door de splitsing van partijen langs de taalgrenzen  Invoering van de kiesdrempel heeft wel kartelvorming doen toenemen en zorgt zo voor iets minder fracties  Gelijke aanwezigheid van vrouwen en mannen op de kandidatenlijsten  Art. 11bis, lid 1, GW verwijst naar de regeling in wet  Op de kandidatenlijsten mag het verschil tussen het aantal kandidaten van elk geslacht niet groter zijn dan één  De eerste twee kandidaten op de lijst moeten van verschillend geslacht zijn   HET FEDERAAL TWEEKAMERSTELSEL GESCHIEDENIS  1831  Senaat als noodzaak voor de vertegenwoordiging van de aristocratie en de grootgrondbezitters  Noodzakelijk instrument om mogelijke geschillen tussen Koning en Kamer op te vangen  1921  Senaat als technische Tweede Kamer: ter verbetering en bijsturing van wetgeving Eerste Kamer  Vanaf 1970 (de Staatshervormingen)  Senaat als reflectiekamer  Gemeenschaps- en Gewestraden worden nu ook vertegenwoordigd in het federale Parlement  Een aantal vertegenwoordigers van de deelgebieden worden in de Senaat opgenomen  Dit om hun inspraak in de herziening van de (grond)wettelijke regels die hun bevoegdheden, samenstelling, werking en financiering regelen te waarborgen  Afschaffing van het dubbel mandaat, en vermindering van het aantal federale parlementsleden, om een overvloed aan politieke mandatarissen te vermijden 29  DE SAMENSTELLING VAN DE WETGEVENDE KAMERS VANAF DE STAATSHERVORMING VAN 1993  De Kamer van Volksvertegenwoordigers  Zie art. 63, § 1 tot 4 GW  De Senaat  Bestaat uit 4 categorieën van leden  Art. 67, §1, lid 1, 1° en 2° GW: 40 rechtstreeks verkozen senatoren  Art. 68 § 3 GW: Grondgebied is bij wet ingedeeld in drie kieskringen en twee kiescolleges (zie de voetnoot in de GW)  Art. 67, §1, lid 1, 3° tot 5° GW: 21 gemeenschapssenatoren  Zij worden getrapt verkozen door de Gemeenschappen  Art. 67, §1, lid 1, 6° en 7° GW: 10 gecoöpteerde senatoren  Worden aangewezen door de rechtstreeks verkozen senatoren en de gemeenschapssenatoren tezamen, voor elke taalgroep afzonderlijk  Art. 72 GW: senatoren van rechtswege  De indeling in taalgroepen  Art. 43, § 1 GW: leden van de Kamers worden ingedeeld in een Nederlandse en een Franse taalgroep  Uitzonderingen  De senatoren van rechtswege  Art. 43, § 2 GW: De gemeenschapssenator die wordt aangewezen uit het parlement van de Duitstalige gemeenschap (behoort tot geen enkele taalgroep)  Leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers worden in taalgroepen ingedeeld op een bij de wet vastgestelde wijze aan de hand van een objectief of een subjectief criterium  Objectief criterium: Plaats van de kieskring, in het Nederlandse of Franse taalgebied?  Duitstaligen verkozen in de kieskring Luik maken deel uit van de Franse taalgroep  Subjectief criterium: Men behoort tot de Nederlandse of Franse taalgroep, naargelang de taal waarin ze de eed van gehoorzaamheid aan de Grondwet het eerst afleggen  Deze regeling geldt alleen voor de leden van de Kamer die worden verkozen op in de kieskring BHV ingediende lijsten.  Indeling bij de Senaat: Art. 43, § 2 GW 30  HET STATUUT VAN DE FEDERALE PARLEMENTSLEDEN  Ambtsduur  Art. 65 en 70 GW: 4 jaar  Onverenigbaarheden  In de Grondwet  Art. 49 GW: verbod op dubbel mandaat in beide Kamers  Art. 119 GW: mutatis mutandis voor Gemeenschaps en Gewestparlementen  Immuniteiten  Parlementaire onverantwoordelijkheid  Art. 58 GW  Enkel verklaringen of meningen, niet op gewelddaden of meningen buiten de parlementaire functie.  Zowel op strafrechtelijk als burgerrechtelijk als tuchtrechtelijk vlak  Zowel tijdens als na het parlementair mandaat  Cass. oordeelt dat dit niet strijdig is met het recht op toegang door de rechter krachtens art. 6, 1° EVRM  Let op!  ‘Na het parlementair mandaat’  ‘Buiten de parlementaire functie’: bv. in interviews in een dagblad, tussenkomsten op radio of televisie  Parlementaire onschendbaarheid  Art. 59 GW  Enkel bij misdrijven van parlementairen  Dus alleen in strafzaken  Voorafgaand verlof is niet vereist  Onschendbaarheid geldt alleen ‘tijdens het parlementair mandaat’  Enkel tijdens de zitting (art. 59, lid 1 GW)  Parket mag een parlementslid vervolgen en onderzoeksdaden verrichten zonder dat hiervoor toelating van Kamer of Senaat vereist is  Enkel toelating voor a. Aanhouding b. Verwijzing naar strafrechter  Parlementslid kan zelf schorsing vragen van vervolging door het Parket indien hier misbruik van gemaakt wordt  Mits goedkeuring bij tweederdemeerderheid  Let op!  Zitting (1 jaar) ≠ legislatuur (4jaar) 31 HOOFDSTUK 6: De grondwetsherzieningen met betrekking tot de Staatshervorming   DE KRACHTLIJNEN VAN VIJF STAATSHERVORMINGEN RATIO LEGIS VAN DE BELGISCHE STAATSHERVORMING  Eerste krachtlijn: bescherming der minderheden  Nederlandstaligen vormen in België de demografische meerderheid (60%)  Alarmbelprocedure  Paritaire samenstelling ministerraad  Nederlandstaligen vormen in Brussel de demografische minderheid (20%)  ‘Brusselse alarmbelprocedure’ en andere maatregelen  Tweede krachtlijn: grotere autonomie voor de deelgebieden  Door verschil in politieke, sociale en maatschappelijke basisstructuren  Oprichting van drie gemeenschappen en drie gewesten  Gemeenschappen: Vlaamse eis naar autonomie op vlak van taal, cultuur en onderwijs  Gewesten: Waalse eis naar autonomie op sociaal-economisch vlak  Walen waren voorstanders van personaliteitsbeginsel  Franse gemeenschap zou bevoegd zijn voor een geheel van Franssprekende personen  Door G.H. en EHRM afgewezen t.v.v. territorialiteitsbeginsel  DRIE BASISCONCEPTEN, DIE NIET VOLLEDIG MET ELKAAR SAMENVALLEN  Vier taalgebieden  Art. 4 GW: Nederlandse taalgebied, Franse taalgebied, Duitse taalgebied, tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad  Grenzen van de taalgebieden staan in de voetnoot bij het artikel  Kan slechts worden gewijzigd door een bijzondere meerderheidswet  Drie gemeenschappen  Art. 2 GW: Vlaamse Gemeenschap, Franse Gemeenschap, Duitstalige Gemeenschap  Ieder bevoegd in hun eigen eentalig taalgebied  Vlaamse Gemeenschap en Franse Gemeenschap ook bevoegd voor eentalige instellingen in Brussel-Hoofdstad (artt. 127 en 128 § 2 GW)  Art. 128, § 2 GW: Bevoegdheid inzake taalgebruik geldt over gans het territorium behoudens de gemeenten met een speciale taalregeling en Brussel-Hoofdstad  Statuut van de Vlaamse en de Franse Gemeenschap wordt ter uitvoering van de GW bij bijzondere meerderheidswet bepaald, statuut van Duitstalige gemeenschap wordt krachtens de Grondwet bij gewone wet geregeld  Drie gewesten  Art. 3 GW  Vlaamse Gewest: Nederlands taalgebied  Waalse Gewest: Frans taalgebied én Duits taalgebied  Brusselse (Hoofdstedelijk) Gewest: tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad  Statuut wordt krachtens de Grondwet nader bij bijzondere meerderheidswet bepaald 32     TOENEMEND AANTAL ASYMMETRIEËN  Algemeen  Vlaanderen: Gewestbevoegdheden worden door de Gemeenschap uitgeoefend  Wallonië: Gemeenschapsbevoegdheden kunnen door het Gewest worden uitgeoefend  Er blijft echter een scheiding tussen gemeenschappen en gewesten  Vlaamse Gemeenschap en Vlaamse Gewest  Art. 137 GW: Vlaamse én Franse Gemeenschap kunnen bevoegdheden uitoefenenen van respectievelijk Vlaams én Frans Gewest  Alleen langs Vlaamse zijde doorgevoerd (art. 1, §1, lid 2 BWHI)  Nochtans geen echte fusie tussen Vlaamse Gemeenschap en Vlaams Gewest  Franse Gemeenschap, Waals Gewest en de Franse Gemeenschapscommissie  Art. 138 GW: bevoegdheden van de Franse Gemeenschap kunnen geheel of gedeeltelijk worden uitgeoefend  Voor het Franse taalgebied: door de organen van het Waalse Gewest  Eentalige instellingen in Brussel-Hoofdstad: door de organen van de Franse Gemeenschapscommissie (COCOF) De aangelegenheden die reeds zijn overgeheveld betreffen de lichamelijke opvoeding, de sport en het openluchtleven, het toerisme, de sociale promotie, de beroepsomscholing en de bijscholing, het leerlingenvervoer en een deel van het gezondheidsbeleid en van de bijstand aan personen (zie voetnoot bij art. 138 GW)  Asymmetrie: COCOF heeft hierbij een decreterende bevoegdheid en Vlaamse Gemeenschapscommissie kan slechts besluiten en verordeningen nemen  Duitstalige Gemeenschap en het Waals Gewest  Art. 139 GW: Organen van de Duitstalige Gemeenschap kunnen in het Duitse taalgebied geheel of gedeeltelijk bevoegdheden van het Waals Gewest uitoefenen  Omdat Waals Gewest ook het Duitse taalgebied omvat EEN COMPLEXE WETGEVING  Organisatie allen geregeld in bijzondere meerderheidswetten, behoudens de Duitstalige Gemeenschap: gewone wet  Geregeld in BWHI, Wet D. Gem, Bijz. Fin. W., W.RvSt., GWHI, Bijz. Wet Brussel  Specifieke wetgeving in de Duitstalige Gemeenschap of het Brusselse Gewest verklaart soms de algemene wetgeving van toepassing VAN DRIE REEKSEN VAN TAALWETTEN NAAR DE GRONDWETTELIJKE ERKENNING VAN VIER TAALGEBIEDEN EN HET TERRITORIALITEITSBEGINSEL HISTORISCHE EVOLUTIE  Art. 30 GW: Het gebruik van de in België gesproken talen is vrij, het kan niet worden geregeld dan door de wet en alleen voor handelingen van het openbaar gezag en voor gerechtszaken  Eerst als reactie van de Franstalige elite tegen de taalbesluiten van Willem I  Officiële eentaligheid werd beschouwd als teken van politieke eenheid  Aan eentaligheid is pas een einde gemaakt bij de Gelijkheidswet van 1898 33  Drie reeksen van taalwetten  De derde reeks van taalwetten  Territorialliteitsbeginsel werd opgelegd  1961: Afschaffing talentelling  1962: Vastlegging taalgrens  1963: Wet Taalgebruik Bestuurszaken  Gematigde taalvoorschriften in de 27 gemeenten met een speciale taalregeling  = Faciliteitengemeenten (4 soorten)  Taalgrensgemeenten: aan de taalgrend  Randgemeenten: aan de rand met Brussel  Gemeenten uit het Duitse taalgebied  Twee gemeenten uit het Malmedyse  Deze gemeenten behoren tot een eentalig taalgebied  Ze moeten de taal van dat gebied gebruiken voor de binnendiensten en voor de betrekkingen met andere diensten  MAAR: ze mogen of moetn de taal van de beschermde minderheid gebruiken in hun betrekkingen met het publiek  De grondwetsherziening van 1970  Indeling van België in 4 taalgebieden  Ook de randgemeenten maken deel uit van één der taalgebieden  Bevoegdheid van de gemeenschappen voor de regeling van het taalgebruik in bepaalde aangelegenheden  Art. 129, § 1 GW  Voor bestuurzszaken  Onderwijs in de door de overheid opgerichte, erkende of gesubsidieerde instellingen  Sociale betrekkingen tussen de werkgevers en hun personeel  Herziet impliciet art. 30 GW op een dubbele wijze  Regeling van taalgebruik wordt onttrokken aan de federale overheid  Bevoegdheidsuitbreiding voor taalgebruik: niet alleen voor handelingen van het openbaar gezag maar ook voor het bedrijfsleven en vrij onderwijs  De grondwetsherziening van 1988  Art. 129, §2, eerste streepje: taalgebruik in faciliteitengemeenten aangaande bestuurszaken, onderwijs en bedrijfsleven kan enkel bij bijzondere meerderheidswet worden gewijzigd  Besluit  Federale overheid blijft bevoegd om voor drie aangelegenheden het taalgebruik te regelen  In het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad bij gewone wet  In de faciliteitengemeenten bij bijzondere meerderheidswet  Bestuurszaken en bedrijfsleven in het Duitse taalgebied  Federale overheid is tevens bevoegd om voor het gehele land het taalgebruik te regelen voor gerechtszaken en handelingen van het openbaar gezag 34  RECHTSGEVOLGEN VAN DE INDELING IN TAALGEBIEDEN  Territorialiteitsbeginsel  Taalgebruik van de overheden en de taalkennis van gemeentelijke overheidsmandatarissen  Art. 4 GW vormt volgens G.H. en RvSt. de waarborg van de voorrang van de taal in een eentalig taalgebied, en de gelijkheid van de talen in Brussel Hoofdstad  Echter tegenspraak tusen beide rechtscolleges omtrent de taalkennis van gemeentelijke overheidsmandatarissen  Deze tegenspraak noopte tot tussenkomst van de wetgever  ‘Pacificatiewet’ van 9 augustus 1988  Iedere gemeentelijke of OCMW-mandataris in de faciliteitengemeenten moet de nodige kennishebben van de taal van het taalgebied waarin de gemeente is gelegen  Mandatarissen worden door hun verkiezing vermoed de taal te kennen  Dit vermoeden kan worden aangevochten bij de RvSt. op straffe van vernietiging van de verkiezing  Bij rechtstreeks verkozen mandatarissen gaat het om een onweerlegbaar vermoeden  Grondwettelijk Hof verwierp het beroep tot vernietiging van de wet  Geen schending van het gelijkheidsbeginsel  Onderscheid berust op een objectief, onwillekeurig criterium  Wordt gemotiveerd door de beveiliging van een hoger openbaar belang  Gezien taalkennis een voorwaarde is om politieke rechten op lokaal vlak te kunnen uitoefenen (art. 8 GW) kon zij met een gewone meerderheid worden genomen en schendt zij art. 129, §2 GW niet  Samenstelling van de Gemeenschaps- en Gewestparlementen  Alle Parlementen zijn verkozen of samengesteld op een gewestelijke basis  Behoudens het parlement van de Duitstalige Gemeenschap, dat in het Duitse taalgebied wordt verkozen  Kieskring BHV is gesplitst voor de verkiezingen van de Gemeenschaps- en Gewestparlementen  Franstaligen in het arr. Halle-Vilvoorde kunnen enkel kiezen en opkomen voor het Vlaams Parlement  G.H. verklaart dit niet strijdig met het gelijkheidsbeginsel  Kiesrecht en verkiesbaarheidsrecht kunnen slechts worden uitgeoefend t.a.v. de wetgevende vergadering die bevoegd is voor het grondgebied waar de personen wonen die dit recht inroepen  Bevoegdheden van de gemeenschappen en gewesten  Vlaanderen: voor territorialistische interpretatie van het begrip Gemeenschap  Wallonië: voor de personalistische interpretatie  Grondwettelijk Hof: territorialistische interpretatie  Zodat iedere concrete verhouding en situatie slechts door één enkele wetgever wordt geregeld 35     Uitzondering: extraterritoriale gevolgen van maatregelen ter bevordering van de cultuur  Aanvaardbaar maar mogelijke extraterritoriale gevolgen moeten aan twee punten beantwoorden  Ze moeten het evenredigheidsbeginsel eerbiedigen  Zij mogen het culturele beleid van de andere gemeenschap niet dwarsbomen  Toesting van het Hof beperkt zich echter tot het beantwoorden aan het begrip ‘culturele aangelegenheden’  Het mag niet gaan om een bescherming van een taalminderheid in een ander taalgebied DE BESCHERMING DER MINDERHEDEN OP FEDERAAL WETGEVEND VLAK  Art. 43 § 1 GW: Indeling van parlementsleden in taalgroepen geldt enkel voor twee gevallen bij de Grondwet bepaald  A. De bijzondere meerderheidswetten  Art. 4, lid 2 GW: Ze dienen worden genomen met een dubbele meerderheid  Gewone meerderheid der stemmen in elk van de taalgroepen, op voorwaarde dat de meerderheid van de leden van elke taalgroep aanwezig is (al een dubbele meerderheid op zich)  Tweederde meerderheid van de stemmen in het totaal  Deconstitutionalisering: steeds meer wordt beroep gedaan op de bijzondere meerderheidswetten om aan de procedure van GW-herziening te ontsnappen  Wordt naar verwezen als: ‘met de meerderheid bepaald in art. 4, laatste lid’  G.H. kan oordelen of een aangelegenheid volgens de Grondwet bij een gewone wet, dan wel bij bijzondere meerderheidswet dient te worden geregeld  Oordeelt niet over de wijze van totstandkoming  B. De alarmbelprocedure  Art. 54 GW  Beschermingsmechanisme voor de Franstalige minderheid in het federale Parlement tegen een wetsontwerp of voorstel waarvan zij oordeelt dat het de betrekkingen tussen de gemeenschappen ernstig in het gedrang kan brengen  Procedure wordt volledig uitgelegd in het artikel  2 uitzonderingen: begrotingen (wetten in formele zin) en bijzondere meerderheidswetten (bevatten al voldoende waarborgen)  Procedure kan slechts eenmaal voor hetzelfde voorstel of ontwerp worden aangewend OP FEDERAAL UITVOEREND VLAK  Ministerraad  De in raad verenigde ministers onder leiding van de Eerste Minister  Beraadslaagt eenmaal per week over het te voeren regeringsbeleid  “De motor van ’s lands beleid”  ≠ regeringsraad: hierbij zetelen ook de staatssecretarissen, komt slechts uitzonderlijk samen  ≠ kernkabinet: Eerste Minister, samen met de Vice-Eerste Ministers 36     Paritaire samenstelling van de Ministerraad  Art. 99 GW: Ten hoogste 15 leden, evenveel Nederlandstalige als Franstalige ministers (de Eerste Minister eventueel uitgezonderd)  Indien verbreking van de pariteit dient deze zo vlug mogelijk worden hersteld  Werking van de Ministerraad  Gewoonterecht: besluitvorming geschiedt bij consensus en niet bij stemming  Indien een minister niet akkoord gaat met een door de Raad genomen beslissing kan hij zich erbij neerleggen of zijn ontslag aanbieden  De gevallen van beraadslaging door de Ministerraad  Alle kwesties van zeker politiek belang  Voorontwerpen van wet (niet voorgeschreven door enige juridische norm)  Als er een beraadslaging voor administratieve overheidsakten in de Ministerraad wordt voorgeschreven door een wet of verordening is dit onwettig  Federale staatssecretarissen  Art. 104 GW  Worden toegevoegd aan een minister  Hebben de bevoegdheid die de Koning bepaalt  Koning bepaalt de grenzen van hun recht van medeondertekening  Zijn niet onderworpen aan de beperking van het aantal leden of de taalpariteit  KB van 24 maart 1972 betreffende de staatssecretarissen  Bevoegdheid in beginsel gelijk met die van een minister  Verordenende bevoegdheid (KB’s en MB’s) slechts met toestemming van minister  Minister heeft een evocatierecht (kan de zaak tot zich toe trekken)  KB bepaalt de grenzen van recht op medeondertekening OP GEMEENSCHAPSVLAK  Bescherming van de ideologische en filosofische minderheden  Probleem: oprichting van gemeenschappen was problematisch voor vrijzinnige Vlamingen en katholieke Walen  Oplossing: artt. 11 en 131 GW: verbod en oplegging tot het bij wet nemen van maatregelen ter bescherming van de filosofische en ideologische minderheden  Maatregelen : de ideologische en filosofische alarmbelprocedure in gemeenschapsparlementen en de cultuurpactwet DE ORGANEN VAN DE GEMEENSCHAPPEN EN DE GEWESTEN ALGEMENE BEGINSELEN  Eigen Parlement en eigen Regering  Alle deelstaten hebben een eigen Parlement en Regering  Werking en samenstelling worden geregeld bij bijzondere meerderheidswet, behoudens voor de Duitstalige gemeenschap  6 rechtspersonen, 5 parlementen en regeringen: door “fusie” in Vlaanderen  Wettigheidsbeginsel: art. 78 BWHI  Regering treedt bij de totstandkoming van de wet (analoog met federale regering) op als tweede tak van de decreet-of ordonnantiegevende macht bij bekrachtiging en als hoofd van de uitvoerende macht bij afkondiging 37  Beperkte constitutieve autonomie  Deelstaten hebben in België geen eigen grondwetten  Werking is in federale Grondwet en uitvoeringswetten (BWHI) vastgelegd  Doch: artt. 118, § 2 en 123 § 2 kennen de deelstaten een beperkte constitutieve autonomie toe  Vereenvoudigde inhoud: Bijzondere meerderheidswet kan aangelegenheden bepalen welke door bepaalde deelstaten elk voor zich kunnen worden geregeld.  Is in drie opzichten beperkt  1) Geldt enkel voor het Parlement van de Vlaamse Gemeenschap, Parlement van de Franse Gemeenschap en Parlement van het Waals Gewest  2) De decreten waarmee de constitutieve autonomie wordt uitgeoefend zijn zélf ook bijzondere meerderheidsdecreten  3) De aangelegenheden betreffen enkel de verkiezing van de Parlementen, hun samenstelling en hun werking. En dan nog enkel de aspecten die nader door bijzondere meerderheidswet zijn aangeduid  Groeiend aantal asymmetrieën  Geen “fusie” tussen Vlaamse Gemeenschap en Vlaams Gewest  Vlaamse parlementsleden, woonachtig in het adm. arr. Brussel-Hoofdstad, mogen niet meestemmen over gewestaangelegenheden in het Vlaamse parlement (zou schending zijn van het vertegenwoordigingsbeginsel)  Eén ontwerp of voorstel mag niet zowel gewest- als gemeenschapsaangelegenheden bevatten (vgl. met bevoegdheidsverdeling fed. Kamer en Senaat)  Ze moeten uitdrukkelijk vermelden of zij gemeenschaps- dan wel gewestaangelegenheden betreffen (art. 19, § 1, lid 2 BWHI)  Er is wel een gescheiden begroting maar het Parlement kan toch kiezen voor welke soort aangelegenheden ze het aanwendt.  Geen bevoegdheidsverdelende bepalingen, kan van worden afgeweken zonder sanctie van G.H.  DE GEMEENSCHAPS- EN GEWESTPARLEMENTEN  Samenstelling  Brussels Hoofdstedelijk Gewest  Art. 10 Bijz. Wet Brussel  89 rechtstreeks verkozen leden  Artt. 17 & 23 Bijz. Wet Brussel  De leden worden ingedeeld in taalgroepen  Art. 20, §2 Bijz. Wet Brussel  72 zetels voor de Franse taalgroep  17 zetels voor de Nederlandse taalgroep  Art. 16bis, §2 Bijz. Wet Brussel  Kandidatenlijsten in dezelfde taalgroep kunnen lijstenverbinding aangaan 38  PROBLEEM: Brusselse vertegenwoordigers in de Vlaamse en de Franse Gemeenschap. Is nodig want gemeenschappen zijn bevoegd voor eentalige instellingen in Brussel-Hoofdstad  Art. 12, §2, lid 3 Bijz. Wet Brussel  Mandaat van lid van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement is onverenigbaar met mandaat van lid van het Vlaams Parlement  Art. 24, §1, lid 1, 2° BWHI  6 leden, inwonend in het Brussels Hoofdstedelijk gewest worden rechtstreeks verkozen voor het Vlaams parlement  Bij de Walen is dit mandaat niet onverenigbaar en stelt er zich geen probleem  Duitstalige gemeenschap  Art. 8, §§ 1-2, Wet D. Gem  25 leden, verkozen door de kiezers van de gemeenten die deel uitmaken van het duits taalgebied  Art. 8, §4, Wet D. Gem  Enkele leden van rechtswege en met raadgevende stem  Parlement van de Vlaamse Gemeenschap of het Vlaams Parlement  Art. 24, § 1, 1-2° BWHI  118 rechtstreeks verkozen leden  6 Brusselse leden  Samen dus 124 leden  Parlement van het Waalse Gewest of het Waals Parlement  Art. 24, §2 BWHI  75 leden  Parlement van de Franse Gemeenschap  Art. 24, §3, lid 1, 1-2° BWHI  75 leden van het Waals Parlement  19 leden gekozen uit enj door de Franse taalgroep van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement  Samen dus 94 leden, die allen verkozen gewestmandatarissen zijn  Kiesstelsel en het territorialiteitsbeginsel  Kies en verkiesbaarheidsvoorwaarden  Art. 25 BWHI  Hetzelfde als bij de federale verkiezingen, behoudens de plicht ingeschreven te zijn in de bevolkingsregisters van een gemeente van het grondgebied van het betrokken gewest  Indeling van de kieskringen  Brussels Hoofdstedelijk parlement en Parlement van Duitstalige gemeenschap  Vlaams Parlement  Gebruikmakend van de constitutieve autonomie heeft een Vlaams bijzonder decreet bepaald dat de kieskringen voor het Vlaams Parlement de vijf Vlaamse provincies zijn  Waals Parlement  Geen gebruik gemaakt van de autonomie, zetels worden verdeeld over 13 kieskringen, met mogelijkheid van apparentering 39    Art. 29ter, lid 1 BWHI: kiesdrempel van 5%  Art. 28 BWHI: systeem van kandidaat heropvolgers heringevoerd  Art. 29octies, lid 2 BWHI: halvering van de devolutieve kracht van de lijststem  Territorialiteitsbeginsel dient strikt in acht genomen  Kieskring BHV is wél gesplitst voor de verkiezingen van Gemeenschaps- en Gewestparlementen  De werking  Grotendeels geinspireerd op deze van de federale Wetgevende Kamers  Art. 38 BWHI: procedure van tweede lezing om nadelen van eenkamerstelsel te ondervangen DE GEMEENSCHAPS- EN GEWESTREGERINGEN  Samenstelling  Art. 122 GW: Verkozen door het parlement, met de volstrekte meerderheid van zijn leden.  Government making power van parlement is groter dan op federaal niveau (vgl. art. 96 GW)  Vlaamse regering  Art. 63, § 1 BWHI  Ten hoogste 11 leden, voorzitter inbegrepen, ten minste één lid heeft zijn woonplaats in Brussel-Hoofdstad  Franse Gemeenschapsregering  Art. 63, §2 BWHI, gewijzigd bij bijzonder decreet  Ten hoogste 8 leden, voorzitter inbegrepen, ten minste één lid heeft zijn woonplaats in Brussel-Hoofdstad  Waalse Regering  Art. 63, §3 BWHI, gewijzigd bij bijzonder decreet  Ten hoogste 9 leden, voorzitter inbegrepen  Regering van de Duitstalige gemeenschap  Art. 49, lid 1 Wet D. Gem  Ten minste 3 leden, ten hoogste 5 leden, voorzitter inbegrepen  Art. 11bis GW is van kracht op de Gemeenschaps- en Gewestregeringen  De werking  Regelen zelf hun werkwijze, met inachtname van voorschriften  Collegiale besluitvorming  Onverminderd de door haar toegestane delegaties. Delegaties op deelstatelijk vlak kunnen, i.t.t. die op federaal vlak, verordenende bevoegdheden inhouden.  Besluitvorming bij consensus VERHOUDING TUSSEN PARLEMENT EN REGERING  De Parlementen kunnen door hun Regeringen in geen enkel geval worden ontbonden  Regering en haar leden zijn wel politiek verantwoordelijk t.o.v. het Parlement  Art. 70 tot 73 BWHI: regeling aangaande de verhouding  Art. 71 BWHI: Motie van wantrouwen van het Parlement tegen de regering of één of meer van haar leden  Enkel ontvankelijk mits aanduiding van (een) opvolger[s]  Periode van 48 uur tussen het indienen van de motie en de stemming 40      Gewone motie van wantrouwen is niet mogelijk op deelstatelijk niveau! Art. 72 BWHI: Motie van vertrouwen ingediend door de Regering  Dient te worden aangenomen door de volstrekte meerderheid van de leden van het Parlement  Wordt ze geweigerd, dan is de regering van rechtswege ontslagnemend DE BRUSSELSE INSTELLINGEN ALGEMEEN  Bijz. Wet Brussel  Ingedeeld in drie boeken in uitvoering van de toen bestaande grondwetsbepalingen  Boek I: Brusselse (Hoofdstedelijke) Gewest  Statuut: ongeveer hetzelfde als de twee andere gewesten  Geen constitutieve autonomie  Ordonnanties i.p.v. decreten  Boek II en boek III: 4 rechtspersonen  Ondergeschikte besturen  De Brusselse Agglomeratie  De Vlaamse Gemeenschapscommissie  De Franse Gemeenschapscommissie: COCOF  Rechtspersoon met ordonnantiegevende bevoegdheid  De Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie: GGC  De gemeenschappen zijn in Brussel bevoegd t.a.v. instellingen die hetzij wegens hun activiteiten, hetzij wegens hun organisatie moeten worden beschouwd uitsluitend te behoren tot de ene of andere gemeenschap  Dus enkel voor instellingen en niet voor personen  Biculturele instellingen: federale overheid blijft bevoegd  Voor bipersoonsgebonden instellingen is de GGC bevoegd  Art. 63 Bijz. Wet Brussel  Activiteiten hebben betrekking op persoonsgebonden aangelegenheden  Kunnen wegens hun tweetalig karakter niet worden beschouwd te behoren tot de Vlaamse dan wel de Franse Gemeenschap  Voorbeeld: OCMW’s en tweetalige ziekenhuizen, maar ook alle andere openbare besturen, diensten en instellingen die volgens de taalwetgeving bestuurszaken tweetalig dienen te zijn  Grondgebied  De Brusselse agglomeratie: de 19 gemeenten van Brussel-Hoofdstad DE ORGANEN  Brussels Hoofdstedelijke Regering  Art. 34, §1 Bijz. Wet Brussel  5 leden, behalve de voorzitter, 2 van de Nederlandse taalgroep en 2 van de Franse taalgroep 41   Art. 35, §1 Bijz. Wet Brussel  Regeringsleden zijn verkozen indien ze zijn voorgedragen op eenzelfde lijst, ondertekend door de volstrekte meerderheid van de parlementsleden, met de volstrekte meerderheid in elke taalgroep  Gewestelijke staatssecretarissen  Art. 41 Bijz Wet Brussel  Drie gewestelijke staatssecretarissen  Ten minste één van de minst talrijke taalgroep  Bepaalde bevoegdheden, toegewezen door een lid van de Regering die tot dezelfde taalgroep behoort  i.t.t. federale staatssecretarissen behoren zij niet tot de Regering  Gemeenschapscommissies  Art. 136 GW  Bestaat uit de taalgroepen van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement  Tezamen vormen beide gemeenschapscommissies de GGC  Bestaat uit de Verenigde Vergadering en het (uitvoerende) Verenigd College (de taalgroepen van de Regering) DE BEVOEGDHEDEN  Brussels Hoofdstedelijke Gewest  Dezelfde bevoegdheden ratione materiae als de twee andere gewesten (met uitzondering van de constitutieve autonomie)  Worden door ordonnanties uitgeoefend  Art. 7 Bijz. Wet Brussel: Kan de geldende wetsbepalingen opheffen, aanvullen, wijzigen of vervangen  Art. 9 Bijz. Wet Brussel: Onderworpen aan dezelfde toetsingsbevoegdheid van het G.H.  Ook beperkt toezicht van de gewone en adm. rechtscolleges mogelijk  Met uitsluiting van de bevoegdheidsverdelende regels, titel II, artt. 170, 172, en 191 GW  RvSt. kan niet vernietigen, enkel de toepassing ervan weigeren  Kan enkel getoetst worden aan internationale verdragen, Grondwet, en Bijz. Wet Brussel  Art. 45 Bijz. Wet Brussel: Beperkt administratief toezicht door de federale overheid mogelijk  Ter vrijwaring van de internationale rol en de hoofdstedelijke functie van Brussel  Ze kan de uitvoering schorsen van ordonnanties en besluiten die betrekking hebben op de stedenbouw en ruimtelijke ordening of op de openbare werken en het vervroer  Brusselse agglomeratie  Bevoegdheden worden uitgeoefend door het Parlement en de Regering van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest  Zij worden uitgeoefend bij wege van verordeningen van het Parlement en besluiten van de Regering  Besluiten zijn aan het rechterlijk wettigheidstoezicht onderworpen 42     Gemeenschapscommissies  De Vlaamse en de Franse Gemeenschapscommissie  Art. 64, §1 Bijz. Wet Brussel: Bevoegdheid van de inrichtende macht inzake culturele, onderwijs en persoonsgebonden aangelegenheden  Artt. 65 en 66 Bijz. Wet Brussel: Bevoegdheden die hen worden opgedragen door het Vlaams- en het Parlement van de Franse Gemeenschap  Aan het rechterlijk wettigheidstoezicht onderworpen  Art. 83 Bijz. Wet Brussel: adm. toezicht door de beide gemeenschappen  Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie  Bipersoonsgebonden instellingen  Dezelfde rechtskracht als de gewestelijke ordonnantie  Niet aan administratief toezicht onderworpen BESCHERMING VAN DE NEDERLANDSTALIGEN IN DE BRUSSELSE INSTELLINGEN  Brussels Hoofdstedelijk Parlement  Vaste zetelverdeling  Art. 31 Bijz. Wet Brussel: Alarmbelprocedure  Art. 28 Bijz. Wet Brussel: meerderheid van stemmen in elke taalgroep voor  Wijziging van zijn reglement  Bevoegdheid inzake ondergeschikte besturen  Brusselse Hoofdstedelijke regering  Pariteit  Wijze van verkiezing  Collegiale besluitvorming en besluitvorming bij consensus  Verenigde Vergadering en Verenigd College  Geen alarmbelprocedure  Elke beslissing moet worden genomen met meerderheid van stemmen in elke taalgroep  Collegialiteits- en consensusregel DE BEVOEGDHEDEN VAN DE GEMEENSCHAPPEN EN DE GEWESTEN DE VIJF AUTONOMIEKENMERKEN VAN DE GEMEENSCHAPS- EN GEWESTBEVOEGDHEDEN  Beschermde of verschanste bevoegdheden  Statuut van deelgebieden is verzekerd in de Grondwet en in bijzondere meerderheidswetten  Wetgevende bevoegdheden  Decreten, ordonnanties: kunnen de geldende federale wetsbepalingen opheffen, aanvullen, wijzigen of vervangen (art. 19,§2 BWHI)  Niet onderworpen aan het toezicht van de gewone en administratieve rechter, maar aan het toezicht van het Grondwetteljk Hof  Toegewezen bevoegdheden  Definitie: De bevoegdheden van de Gemeenschappen en Gewesten zijn beperkt tot diegene die hen door of krachtens de Grondwet uitdrukkelijk zijn toegewezen  Ruime bevoegdheidsuitlegging door G.H.  Bevoegdheden moeten worden geacht in hun geheel te zijn overgedragen, uitzonderingen moeten beperkend worden geïnterpreteerd 43  Beperkte uitzondering: impliciete bevoegdheden  Art. 10 BWHI: De decreten kunnen rechtsbepalingen bevatten in aangelegenheden waarvoor de Parlementen niet bevoegd zijn, voor zover die bepalingen noodzakelijk zijn voor de uitoefening van hun bevoegdheid  Voorwaarden voor het G.H.  Bepalingen moeten noodzakelijk zijn voor de zinvolle uitoefening van de aan hen uitdrukkelijk toegewezen bevoegdheid  Federale aangelegenheid moet zich tot een gedifferentieerde regeling lenen  De weerslag op de federale aangelegenheid moet marginaal zijn  Exclusieve bevoegdheden  Definitie: Bevoegdheidsverdeling waarbij de bevoegdheid van de ene overheid de bevoegdheid van de andere uitsluit  Afwijkende technieken van bevoegdheidsverdeling  Gedeelde exclusieve bevoegdheden  Sommige deelaspecten van een aangelegenheid worden exclusief aan een bepaalde overheid toegewezen, andere deelaspecten van dezelfde aangelegenheid worden exclusief aan een andere overheid voorbehouden  Voorbeelden zijn legio  Parallelle bevoegdheden  In eenzelfde bevoegdheidsdomein wordt het beleid cumulatief en naast elkaar door en op onderscheiden gezagsniveaus uitgeoefend  Bevoegdheid voor het industrieel initiatief  Art. 6bis §1 BWHI: Wetenschappelijk onderzoek  In de Grondwet: voor het inschrijven van nieuwe grondrechten in de Grondwet. “De wet, decreet of de in artikel 134 bedoelde regel waarborgen de bescherming”  Integrale of eigenlijk concurrerende bevoegdheden  De deelgebieden mogen slechts regelend optreden zolang de federale overheid terzake geen regeling heeft getroffen  Enige voorbeeld is art. 170, §2 GW: belastingsbevoegdheid van de gemeenschappen en gewesten, voorrang van de fiscale wet op het fiscale decreet  Beperkte of oneigenlijke concurrerende bevoegdheden  Federale overheid stelt de basisregelen vast en deelgebieden kunnen die basisregelen hetzij alleen maar toepassen hetzij aanvullen én toepassen  Voorbeelden: brandbeveiliging, bestuurshandelingen uitdrukkelijk motiveren, art. 22 lid 1 GW  Conflictenregeling  Eigenlijke concurrerende bevoegdheden: toetsing van de noodzakelijkheid gewaarborgd in artikel 170 GW door het Grondwettelijk Hof 44    Gedeelde en parallelle bevoegdheden: evenredigheidsbeginsel  Geen enkele overheid mag bij het voeren van haar beleid zo verregaande maatregelen nemen dat een andere overheid het moeilijk krijgt om haar beleid doelmatig uit te voeren  Verticaliteitsbeginsel  De overheid die voor de regelgeving bevoegd is, is ook bevoegd voor de tenuitvoerlegging en omgekeerd  Tenzij krachtens de grondwet anders uitdrukkelijk bepaald TWEE ALGEMENE BEPERKINGEN OP DE GEMEENSCHAPS- EN GEWESTBEVOEGDHEDEN  E.M.U. (economische en monetaire unie)  Als beperking op de bevoegdheden in economische aangelegenheden  Art. 6, §1, VI BWHI  Als algemeen bevoegdheidsbeperkend beginsel  Aanvaard door G.H. en RvSt.  De door de Grondwet aan de federale wetgever voorbehouden aangelegenheden  Historiek tot aan de vijfde Staatshervorming  De vijfde Staatshervorming van 2001  Art. 19, §1 BWHI: Behoudens toepassing van artikel 10, regelt het decreet de aangelegenheden bedoeld in de artikelen 4 tot 9, onverminderd de bevoegdheden die na de inwerkingtreding van de BWHI door de Grondwet aan de wet zijn voorbehouden  Aangelegenheden die volgens de grondwetsbepalingen van vóór 1 oktober 1980 door of krachtens de wet moeten worden geregeld  De rode beperking is hier niet van toepassing  Dus: gemeenschappen en gewesten mogen ook de bevoegdheden die vóór de inwerkingtreding van de BWHI door de Grondwet aan de wet zijn voorbehouden regelen  OPGELET: het blijven toegewezen bevoegdheden (zie: vijf autonomiekenmerken) Dus regeling door de deelstaten enkel mogelijk als het uitdrukkelijk is toegewezen of als het een accessorium is van de uitdrukkelijk toegewezen bevoegdheden  Aangelegenheden die volgens de grondwetsbepalingen van na 1 oktober 1980 door of krachtens de wet moeten worden geregeld  De rode beperking is hier van toepassing behoudens twee gevallen  Eerste geval: toepassing van art. 10 BWHI  impliciete bevoegdheden  Tweede geval: afwijking van art. 19, §1 BWHI door een uitdrukkelijke machtiging van de bijzondere wetgever (bijvoorbeeld een ander artikel in het BWHI) STRAFRECHTELIJKE BEVOEGDHEDEN VAN DE DEELSTATEN  Art. 11 BWHI  Art. 19 BWHI is hierop niet van toepassing  Ze kunnen de niet-naleving van hun bepalingen strafbaar stellen alsook de straffen bepalen  In beginsel: Boek I Sw. maar evt. uitzondering door bijzonder strafrecht 45   Indien een voorontwerp van decreet de strafbaarstelling van een bepaling oppert die niet in de Sw. staat, is een eensluidend advies van de Ministerraad vereist MATERIËLE BEVOEGDHEDEN VAN DE DEELSTATEN  Gemeenschapsbevoegdheden (artt. 127-130 GW)  Culturele aangelegenheden  Nader bepaald in art. 4 BWHI  Ook van toepassing op de Duitstalige Gemeenschap (art. 4, §1 Wet D. Gem.)  Persoonsgebonden aangelegenheden  Nader bepaald in art. 5, §1 BWHI  Ook van toepassing op de Duitstalige Gemeenschap (art. 4, §2 Wet D. Gem.)  Onderwijs  Grondslag: artt. 24; 127, §1, lid 1, 2° en 130, §1, lid 1, 3° GW  Behoeft geen nadere bepaling bij bijzondere wet  De erin opgesomde uitzonderingen zijn limitatief  Onderscheid tussen gemeenschapsonderwijs en gesubsidieerd vrij onderwijs  Gemeenschapsonderwijs is ertoe gehouden een keuze aan te bieden tussen de erkende godsdiensten of zedenleer (art. 24 GW)  Gemeenschapsonderwijs moet neutraal zijn, moet een eerbied inhouden voor de filosofische, ideologische of godsdienstige opvattingen van ouders en leerlingen  Vrij onderwijs kan in dit geval aanspraak maken op de vrijheid van onderwijs  Vrijheid van onderwijs  Het vermogen voor eenieder om zonder voorafgaande toestemming en onder voorbehoud van de fundamentele rechten en vrijheden, naar eigen inzicht onderwijs in te richten en te laten verstrekken, zowel naar de vorm als naar de inhoud van dat onderwijs  Actieve onderwijsvrijheid: recht tot oprichting van scholen diehun eigenheid vinden in bepaalde pedagogische of onderwijskundige opvattingen  Passieve onderwijsvrijheid: Ouders of leerlingen kunnen het onderwijs kiezen dat het meest met hun levensopvatting overeenstemt  Verzet zich er niet tegen dat de decreetgever voorwaarden van financiering of subsidiëring oplegt (bv. slaagpercentage)  Recht op subsidiëring van de onderwijsinstellingen  Is niet onbeperkt  De Gemeenschap kan de subsidiëring laten afhangen van vereisten van algemeen belang  De begroting van de Gemeenshap is eveneens onbeperkt  Kosteloze toegang tot het onderwijs tot het einde van de leerplicht (art. 24, §3 GW) 46  Versterkt legaliteitsbeginsel (art. 24, §5 GW)  Delegaties van bevoegdheden zijn onmogelijk, tenzij wanneer de wetgever de tenuitvoerlegging van zelf vastgestelde essentiële elementen zou delegeren  Specifiek gelijkheidsbeginsel (art. 24, §4 GW)  Leerlingen , ouders, personeelsleden en onderwijsinstellingen zijn gelijk voor de wet of het decreet  Alleen objectieve verschillen kunnen een aangepaste behandeling verantwoorden  G.H. stelt zich terughoudend op bij de toetsing van deze bepaling  Gewestbevoegdheden (art. 39 GW, nader bepaald in art. 6 BWHI)  Ruimtelijke ordening (art. 6, §1, I BWHI)  Leefmilieu en waterbeleid (art. 6, §1, II BWHI)  Voor productnormen: federale overheid (art. 6, §4, 1° BWHI)  Landinrichting en het natuurbehoud (art. 6, §1, III BWHI)  Huisvesting (art. 6, §1, IV BWHI)  Voor regeling van contractuele betrekkingen tussen de huurder en de verhuurder: federale overheid  Landbouwbeleid en zeevisserij (art. 6, §1, V BWHI)  Onverminderd de bevoegdheden van de federale overheid, limitatief in deze bepaling opgesomd  Voor prijs- en inkomensbeleid: federale overheid (art. 6, §1, VI, lid 5, 3° BWHI)  Energiebeleid (art. 6, §1, VII BWHI)  Gewestelijke bevoegdheden: niet limitatief opgesomd  Federale bevoegdheden: residuaire aangelegenheden en bevoegdheden opgesomd in het tweede lid  Tewerkstellingsbeleid (art. 6, §1, IX BWHI)  Behoudens federale overlegverplichtingen  Openbare werken en vervoer (art. 6, §1, X BWHI)  Behoudens federale overlegverplichtingen  Economische bevoegdheden (art. 6, §1, VI BWHI)  Gewestelijke bevoegdheden zijn ruim, mits uitzonderingen ter instandhouding van de E.M.U.  Vierde lid: federale overheid stelt algemene regels vast voor een aantal aangelegenheden (beperkte concurrerende bevoegdheden)  Vijfde lid: federale overheid is alleen bevoegd voor een aantal aangelegnheden  Complementaire bevoegdheden (artt. 4-6 BWHI)  Bepalingen die volgen na de opsomming van de overgedragen bevoegdheden  Worden door het G.H. als bevoegdheidsverdelende regels beschouwd 47   DE BEVOEGDHEIDS- EN BELANGENCONFLICTEN  Onderscheid  Bevoegdheidsconflicten: vloeien voort uit de bevoegdheidsverdeling tussen de Staat, de gemeenschappen en de gewesten  Belangenconflicten: hebben een politiek karakter  Federale loyauteit  Art. 143, §1 GW  “Met het oog op het vermijden van de belangenconflicten nemen de Staat, de gemeenschappen en de gewesten in de uitoefening van hun bevoegdheden de federale loyauteit in acht”  Betekenis dat het G.H. er aan geeft is identiek aan het evenredigheidsbeginsel: elke wetgever dient bij de uitoefening van zijn bevoegdheid de uitoefening van de bevoegdheden van de andere wetgevers niet onmogelijk of overdreven moeilijk te maken DE VOORKOMING VAN BEVOEGDHEIDSCONFLICTEN VIA DE AFDELING WETGEVING RVST.  Historische evolutie van de Raad van State (p 275-247)  Afdeling wetgeving  Belangrijke preventieve rol bij de totstandkoming van normatieve regelen  Eerbiedigt men de hogere rechtsnormen?  Eerbiedigt men de bevoegdheidsverdeling tussen Staat, gemeenschappen en gewesten?  Eerbiedigt men de bevoegdheidsverdeling tussen de Wetgevende Kamers onderling?  Twee voornaamste gevallen van adviesverplichting  Voorontwerpen van wet, decreet, ordonnantie die bindende bepalingen met een algemene draagwijdte bevatten (materieel wetsbegrip) evenals voorontwerpen tot instemming van verdragen.  Verzwakte toetsing wanneer de hoogdringendheid wordt ingeroepen (art. 3, §2 W. RvSt.)  Sanctie bij niet naleving: geen, enkel politieke controle  Ontwerpen van reglementaire besluiten  Zijn onderworpen aan adviesveplichting van de Raad van State A. Ontwerpen die uitgaan van de uitvoerende organen van de staat, de gemeenschappen en de gewesten. Voor zover zij geen algemene regelen stellen B. Ontwerpen van de GGC, evenals ontwerpen van de COCOF voor zover het aangelegenheden betreft die overgeheveld zijn door art. 138 GW (art. 3, §1, laatste lid W. RvSt.)  Zijn niet onderworpen aan adviesverplichting van de Raad van State A. Ontwerpen van de VGC en COCOF, als de aangelegenheden niet zijn overgeheveld met gebruik van art. 138 GW B. Ontwerpen die geen reglementair karakter hebben en geen algemene regelen stellen  Sanctie bij niet-naleving: onwettigheid (art. 159 GW)  Sancties zijn zowel mogelijk indien advies niet werd gevraagd als indien het advies om een foutief aangewende reden (van hoogdringendheid) werd gevraagd 48  DE REGELING VAN DE BEVOEGDHEIDSCONFLICTEN DOOR HET G.H. EN ZIJN TOETSINGSBEVOEGDHEID AAN TITEL II EN ARTT. 170, 172 EN 191 GW  Regeling in art. 142 GW en Bijz. Wet Arbitragehof  WELKE normen toetst het G.H.?  Art. 142 GW: “Wet, decreet of in artikel 134 bedoelde regel”  Dus niet de grondwetsbepalingen zelf. Ook geen administratieve besluiten en verordeningen  Indien de grondwettigheid van een wetgevende norm waarop de administratieve akte is gesteund wordt betwist  RvSt. stelt prejudiciële vraag aan G.H.  Problematiek aangaande wetgevende delegaties A. Delegatie van een door de Grondwet aan de wetgever voorbehouden aangelegenheid gewaarborgd in titel II, artt. 170, 172 en 191 GW  Delegatie van essentiële elementen in principe verboden  Wordt gesanctioneerd door het G.H. t.g.v. een rechtstreekse strijdigheid met het artikel  Uitzondering: delegatie van essentiële elementen toegelaten indien vervulling van 3 cumulatieve voorwaarden 1. Uitzonderlijke omstandigheden 2. Uitdrukkelijke, ondubbelzinnige machtiging 3. Tijdige bekrachtiging door de wetgever  Voor artikel 24 GW geldt bovenstaande uitzondering niet B. Delegatie van een door de Grondwet aan de wetgever voorbehouden aangelegenheid in andere grondwetsartikelen  Delegatie in principe verboden  Wordt gesanctioneerd door het G.H. t.g.v. een strijdigheid met het gelijkheidsbeginsel gewaarborgd in artt. 10 en 11 GW  Uitzondering: delegatie van essentiële elementen toegelaten indien vervulling van de 3 cumulatieve voorwaarden  WAARAAN toetst het G.H.?  Opgesomd in art. 142, lid 2 GW (in die volgorde van toetsing)  Schending van bevoegdheidsverdelende regels  Schending van artt. 10, 11, 24 GW  Schending van overige artikelen, bij bijzondere meerderheidswet bepaald  Art. 1, 2° Bijz. Wet Arbitragehof: Titel II, artt. 170, 172, 191 GW  Toetsing aan de bevoegdheidsverdelende regels  = Grondwettelijke en wettelijke bepalingen die ofwel bevoegdheden toekennen aan de gemeenschappen en de gewesten ofwel bevoegdheden voorbehouden aan de federale overheid  Bij gebrek aan specifieke lijst van regels  eigen interpretatie door G.H.  Of een aangelegenheid door gewone, dan wel bijzondere meerderheidswet dient worden geregeld, wordt evenals geïnterpreteerd als bevoegdheidsverdelende regel 49  In één geval zelfs eigen interpretatie door bijzondere wetgever  Art. 30bis Bijz. Wet Arbitragehof  Geen bevoegdheidsgeschillen tussen Kamer en Senaat  Toetsing aan artt. 10 en 11 GW  = de uitdrukking van het grondwettelijk beginsel van gelijkheid en nietdiscriminatie. De artikelen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden  Toetsing aan artt. 10 en 11 GW zelf  Toetsing aan normen via artt. 10 en 11 GW  Onrechtstreekse toetsing via 10 en 11 verplicht bij  Algemene rechtsbeginselen  Andere grondwetsbepalingen (behalve art. 24)  Bijvoorbeeld: de strijdigheid van een wet met art. 67 GW wordt beschouwd als een schending van de artt. 10 en 11 GW  Uitzonderlijk rechtstreekse toetsing toegelaten door Titel II, artt. 170, 172, 191 GW aan  Alle mensenrechtenverdragen die België binden (rechtstreekse werking dus niet van belang)  Bijvoorbeeld: men kan de strijdigheid van een wetgevende norm met de grondrechten besluiten indien zij strijdig is met art. 16 GW in samenhang gelezen met een artikel in het EVRM  Gelijkheidsbeginsel: begrip en criteria  Vroeger: formele gelijkheid of gelijkheid voor de wet  Wet moest op een gelijke wijze worden toegepast  Objectiviteitscriterium: alleen degenen die zich in dezelfde feitelijke toestand bevinden, moeten op dezelfde wijze worden behandeld  Nu: materiële gelijkheid of gelijkheid door de wet  Bijkomende toetsingscriteria  Maatregel moet een geoorloofd doel nastreven  Criterium van onderscheid moet objectief zijn, gebaseerd op objectieve gegevens of vaststellingen  Criterium van onderscheid moet pertinent of adequaat zijn, relevant zijn ten aanzien van het nagestreefde doel  De aangewende middelen moeten in een redelijke verhouding tot het nagestreefde doel staan (wordt slechts marginaal getoetst door de rechter)  Toetsingsproces van het Grondwettelijk Hof  Eerste stap: “twee voorafgaande toetsingen”  Vergelijkbaarheidstoets  Het moet gaan om personen, situaties en verhoudingen die in voldoende mate vergelijkbaar zijn  Hof besluit slechts zelden de niet-vergelijkbaarheid  Toetsing van het nagestreefde doel  Doel moet geoorloofd zijn  Wordt a.d.h.v. de parlementaire voorbereiding onderzocht 50   Tweede stap: criterium van onderscheid  Moet zowel objectief als pertinent zijn  Derde stap: evenredigheidstoets  Grondwettelijk Hof is terughoudend bij de toetsing, iets strenger wanneer er een grondrecht in het geding is  Streng bij verschil in behandeling in privé verhoudingen, iets terughoudender bij moeizame politieke akkoorden  Voorbeelden van strijdigheden met het gelijkheidsbeginsel  Ontbreken van een wettelijke regeling  Discriminatie ligt hier in een lacune in de wetgeving  Verschil in behandeling in aangelegenheden waar de gemeenschappen en de gewesten over eigen bevoegdheden beschikken  NIET strijdig met het gelijkheidsbeginsel Toetsing aan Titel II én aan artt. 170, 172 en 191 GW  Titel II  Sinds de uitbreiding van artt. 10 en 11 tot Titel II is in dubbel zoveel gevallen een schending uitgesproken  Bij de toetsing van de grondrechten in titel II houdt de Grondwet rekening met analoge rechten of vrijheden in internationale verdragen die België binden  Artt. 170, 172 GW  Wetgevende delegaties van essentiële elementen verboden, tenzij bij vervulling van de 3 cumulatieve voorwaarden  Art. 172, lid 1 is eigenlijk een toepassing in fiscale aangelegenheden van het gelijkheidsbeginsel  Art. 191 GW  Toepassing van het gelijkheidsbeginsel en het wettigheidsbeginsel (verschil in behandeling van een vreemdeling kan enkel door de bevoegde wetgever worden ingesteld)  Deze artikelen kunnen in samenhang worden gelezen met grondrechten gewaarborgd door de verdragen die België binden.  De Grondwet kan voorzien in beperkingen op de grondrechten, die analoog gewaarborgd zijn in verdragen, mits vervulling van 4 voorwaarden 1. De beperking is voorgeschreven door een voldoende precieze bepaling 2. Ze beantwoordt aan een dwingende maatschappelijke behoefte 3. Ze is evenredig met de nagestreefde doelstelling 4. De doelstelling is wettig  De beroepen tot vernietiging  Art. 2 Bijz. Wet Arbitragehof: worden ingesteld door 1. Ministerraad, gemeenschaps- of gewestregering 2. Iedere natuurlijke- of rechtspersoon die doet blijken van een belang 3. De voorzitters van wetgevende vergaderingen op verzoek van 2/3 e v.d. leden  1 en 3 worden geacht van rechtswege een belang te hebben 51     Bij 2 wordt het belang getoetst  Hof hanteert hierbij een ruime interpretatie: het is voldoende dat “de personen wier situatie door de bestreden norm rechtstreeks en ongunstig geraakt kunnen worden” Art. 3 Bijz. Wet Arbitragehof: beroepstermijn  6 maanden  Bij instemming tot verdragen: 60 dagen  Bij schorsing: 3 maanden (art. 24 Bijz. Wet Arbitragehof) Art. 4 Bijz. Wet Arbitragehof: heropening van de beroepstermijn  Indien het Grondwettelijk Hof, in een op een prejudiciële vraag gewezen arrest, verklaard heeft dat een wetgevende norm een bevoegdheidsregel of een grondwetsbepaling heeft geschonden  Heropening staat open voor eenieder die een beroep tot vernietiging kan instellen Rechtsgevolgen van een arrest gewezen op een beroep tot vernietiging  Art. 9, §2 Bijz. Wet Arbitragehof: verwerping  De rechtspunten betwist in het arrest zijn bindend voor de rechtscolleges  Art. 9, §1 Bijz. Wet Arbitragehof: nietigheid  Heeft gezag van gewijsde vanaf haar bekendmaking in het B.S.  Art. 8 Bijz. Wet Arbitragehof: terugwerkende kracht van de nietigheid  Hof beslist zelf welke bepalingen als voorlopig- , welke als definitief gehandhaafd moeten worden beschouwd  Het kan een termijn toekennen aan de wetgever om een nieuwe regeling uit te werken  De prejudiciële vragen  Algemeen  De rechter in concreet geschil is verplicht een vraag te stellen aan het G.H. over een probleem waarvoor het G.H. uitsluitend bevoegd is, waarna de rechter het geschil oplost a.d.h.v. het antwoord van het G.H.  De rechtsvraag staat in beginsel los van de feiten van de zaak waarvan het verwijzende rechtscollege kennis neemt (abstracte vraag)  Het Hof mag dus zijn eigen oordeel niet in de plaats stellen van de rechter omtrent 1. De toepasselijkheid van de wetgevende norm in het geschil 2. Het nut of de pertinentie van de prejudiciële vraag 3. De interpretatie van de wetgevende norm.  Als er verschillende interpretaties mogelijk zijn: G.H. moet zich houden aan de interpretatie van de verwijzende rechter  Als een van de interpretaties strijdig is met de Grondwet: G.H. moet de grondwetsconforme interpretatie vermelden  Vergelijking met Europees Gemeenschapsrecht  Ons recht aangaande het stellen van prejudiciële vragen is grotendeels gebaseerd op het recht van de Europese Gemeenschap 52    Hoge rechtscolleges moeten geen prejudiciële vraag stellen aan het Hof van Justitie over de uitlegging van het EU recht indien 1. Acte éclairé: er reeds een arrest bestaat waarin de interpretatie is uitgelegd 2. Acte claire: uitlegging is manifest duidelijk 3. Uitlegging is niet relevant Verwijzingsverplichting voor de rechter  Uitzonderingen op de verplichting (art. 26, §§ 2-3 Bijz. Wet Arbitragehof)  Lagere rechtscolleges 1. Wanneer het rechtscollege onbevoegd is of de zaak onontvankelijk 2. Acte éclairé: wanneer de zaak reeds bij een vroeger arrest is opgelost 3. Wanneer er klaarblijkelijk geen schending is 4. Oplossing van de vraag is niet onontbeerlijk om een uitspraak te doen 5. Bij ernstige twijfel omtrent spoedeisende vorderingen in kortgeding en bij voorlopige hechtenis  Hogere rechtscolleges 1. Wanneer het rechtscollege onbevoegd is of de zaak onontvankelijk 2. Acte éclairé: wanneer de zaak reeds bij een vroeger arrest is opgelost 3. Bij ernstige twijfel omtrent spoedeisende vorderingen in kortgeding en bij voorlopige hechtenis  Samenloop van grondrechten (art. 26, § 4 Bijz. Wet Arbitragehof)  Rechtscollege stelt verplicht een vraag aan het G.H. omtrent de verenigbaarheid van een bepaling uit de Grondwet met een analoge bepaling uit het internationaal recht  Uitzonderingen op de verplichting 1. Wanneer er duidelijk geen schending is van Titel II 2. Wanneer er een duidelijke schending is van Titel II, gebaseerd op een arrest van het G.H. Gezag van een prejudicieel arrest  Bindend voor de rechter en andere rechters die in dezelfde zaak uitspraak doen  Niet echt inter partes, andere rechtscolleges moeten zich houden aan reeds beantwoorde prejudiciële vragen  Na de uitspraak wordt aan de wetgever tijd gegeven om de ongrondwettigheid op te lossen, de beroepstermijn tot vernietiging wordt ook heropend  Mogelijke overheidsaansprakelijkheid na een arrest van het Grondwettelijk Hof  Na een arrest over de ongrondwettigheid van een norm door het G.H. kan de gewone rechter een schadevergoeding toekennen  elke strijdigheid met de Grondwet (evt. in samenhang gelezen met de analoge grondrechten) wordt als fout gezien  Ingevoerd in de rechtsspraak t.g.v. het Sektenarrest en Ferrara Jung 53  DE VOORKOMING EN DE REGELING VAN BELANGENCONFLICTEN DOOR HET OVERLEGCOMITÉ  Art. 143 Overgangsbepaling GW: GWHI is van toepassing aangaande de regeling van belangenconflicten  Art. 31-33 GWHI: oprichting van Overlegcomité  Tweevoudige paritaire samenstelling  Beslissingen gebeuren bij consensus  Beslissingen zijn niet in rechte afdwingbaar  Het G.H. mag hier zich ook niet mee moeien want het zijn geen bevoegdheidsverdelende regels (vandaar de opname van art. 143 GW in een andere afdeling dan die van het G.H.)   DE SAMENWERKING TUSSEN DE FEDERALE STAAT, DE GEMEENSCHAPPEN & GEWESTEN VOORNAAMSTE VORMEN VAN SAMENWERKING  Samenwerkingsakkoorden  Art. 77, lid 1, 10° GW; art. 92bis BWHI  Federale Staat, gemeenschappen en de gewesten kunnen samenwerkingsakkoorden sluiten  Ze hebben onder meer betrekking op de gezamenlijke oprichting en het gezamenlijk beheer vaan gemeenschappelijke diensten en instellingen  Voor sommige aangelegenheden wordt er een verplichting opgelegd om samenwerkingsakkoorden te sluiten  Eerbiediging bevoegdheidsverdelende regels  gemeen recht  G.H. is bevoegd wanneer de akkoorden zijn goedgekeurd  Geschillen over interpretatie  samenwerkingsgerecht (art. 92bis, §5 BWHI)  Overlegprocedures  Art. 6, §§2-7 BWHI  “Overleg tussen de Regeringen is vereist voor...”  Het niet in acht nemen van de procedures is grond voor vernietiging, zowel voor wetgevende normen als voor administratieve besluiten en verordeningen  Interministeriële conferenties  Art. 31bis GWHI  Opgericht door het overlegcomité  Hebben zelf geen beslissingsbevoegdheid, maar bereiden de beslissingen van de onderscheiden Regeringen voor  Tweede lid: verplichte oprichting van een Interministeriële Conferentie voor het buitenlands beleid  Heeft wel een beslissingsbevoegdheid  Volgt de procedure van consensus 54  DE FINANCIERING VAN DE GEMEENSCHAPPEN EN DE GEWESTEN  Artt. 175 & 177 GW bepalen dat financiering van gemeenschappen en gewesten bij bijzondere meerderheidswet moet worden geregeld  Bijz. Fin. W.  Financieel federalisme: overheid kan geen financiële middelen besteden aan projecten waarvoor ze niet bevoegd is  Bestedingsautonomie: de deelgebieden kunnen de hun toekomende middelen vrij besteden  Bijna geen verwervingsautonomie voor de deelgebieden  Vier gemeenschappelijke financieringsbronnen voor de deelgebieden 1. Grondwettelijke belastingsbevoegdheid 2. Grondwettelijke retributiebevoegdheid 3. Leningen 4. Toegewezen gedeelten van de opbrengst van federale belastingen  De Grondwettelijke belastingsbevoegdheid  Art. 170, §2 GW: “Geen belasting ten behoeve van de gemeenschap of het gewest kan worden ingevoerd dan door een decreet of een in art. 134 bedoelde regel”  Belastingsbevoegdheid is autonoom: belastingen zijn gericht op het verwerven van financiële middelen en zijn niet gebonden aan de materiële bevoegdheden  Beperkingen op de Grondwettelijke belastingsbevoegdheid  Belastingsbevoegdheid is de enige integrale concurrerende bevoegdheid  voorrang van de fiscale wet op het fiscale decreet  Tweede lid: “De wet bepaalt ten aanzien van de gemeenschaps- en gewestbelastingen, de uitzonderingen waarvan de noodzakelijkheid blijkt”  Federale wetgever kan zowel vooraf een bepaalde belasting verbieden als achteraf een belasting afschaffen  G.H. toetst vereiste van noodzakelijkheid (bevoegdheidsverdelende regel)  Fiscale decreten of ordonnanties moeten de territoriale bevoegdheid respecteren  Vooral probleem bij Vlaamse en Franse gemeenschapsbelastingen in Brussel-Hoofdstad  quasi onmogelijk  Deelgebieden dienen binnen de grenzen te blijven die inherent zijn aan de E.M.U.  Belastingen zijn gericht op het verwerven van financiële middelen  GEEN materiële bevoegdheid van de deelgebieden  Wanneer een belasting instrument wordt van het beleid gaat het G.H. na of het niet-fiscale neveneffect van belastingen niet op onevenredige wijze inbreuk maakt op de materiële bevoegdheidsverdelling  Gemeenschappen en gewesten mogen geen afbreuk doen aan de belastingsbevoegdheid van de ondergeschikte besturen  enkel de federale overheid mag dit  De eigen niet-fiscale ontvangsten  Verschil tussen belasting en retributie  Belasting: verplichte geldelijke bijdrage die de algemene uitgaven van de overheid moet dekken  Retributie: geldelijke bijdrage die wordt opgelegd in ruil voor een aanwijsbare dienst, verstrekt door de overheid  Art. 173 GW bepaalt dat, behoudens uitzonderingen door de wet of decreet bepaald, geen retributie kan worden gevorderd dan als belasting ten behoeve 55     van de Staat, de deelstaten en de ondergeschikte besturen.  ‘belasting’ in art. 170 GW kan dus ook een retributie zijn  Rechtsgevolgen van het onderscheid  Belasting: niet gebonden aan de materiële bevoegdheden van de overheid  Retributie: wel gebonden  Belasting: regeling van essentiële elementen voorbehouden aan de wetgever  Retributie: essentiële elementen zoals het bedrag kunnen worden gedelegeerd aan de uitvoerende macht  Annaliteitsbeginsel geldt enkel voor belasting Bijkomende of overgedragen belastingsbevoegdheid “de gewestelijke belastingen”  Art. 3 Bijz. Fin. W.: opsomming van 12 gewestelijke belastingen  Art. 5 Bijz. Fin. W.: opbrengst wordt toegewezen aan de gewesten, in functie van hun localisatie. Toegewezen gedeelten van de opbrengst van federale belastingen  Gedeelde belastingen  Geheven door federale overheid  Toegewezen aan de gemeenschappen  Personenbelasting en BTW  Samengevoegde belastingen  Geheven door de federale overheid  Toegewezen aan de gewesten  Deel van de personenbelasting  Gewesten kunnen opcentiemen heffen en kortingen toekennen  Beperkingen op deze gewestelijke bevoegdheid  Maximumpercentage voor het totaal van de opcentiemen, kortingen en belastingsvermeerderingen  Uitoefenen van deze bevoegdheid gebeurt met uitsluiting van deloyale fiscale concurrentie (art. 9 Bijz. Fin. W.)  Opcentiemen mogen geen afbreuk doen aan het recht van de gemeenten om aanvullende belastingen of opcentiemen te heffen Leningsbevoegdheid  Art. 49 Bijz. Fin. Wet: gemeenschappen en gewesten kunnen leningen aangaan Federale solidariteitstussenkomst  Art. 48 Bijz. Fin. Wet: jaarlijkse solidariteitstussenkomst aan het gewest waarvan de gemiddelde opbrengst van de personenbelasting per inwoner lager ligt dan het rijksgemiddelde (Brussels Gewest, Waals Gewest) 56 HOOFDSTUK 7: De rechterlijke macht  BEGRIPPEN  Art. 40 GW: rechterlijke macht wordt uitgeoefend door de “hoven en rechtbanken”  ≠ met eigenlijke rechtspraak belaste organen (administratieve, en tuchtscolleges)  ≠ Raad van State en Grondwettelijk Hof: behoren niet tot de rechterlijke macht  De “hoven en rechtbanken”  Vermeld in artt. 147, 150, 151, 156, 157 GW  Federale wetgever is uitsluitend bevoegd, deelstaten kunnen enkel optreden met toepassing van hun impliciete bevoegdheden  Gewone rechtscolleges worden ingedeeld in 6 categorieën 1. Burgerlijke rechtscolleges 2. Strafgerechten 3. Arbeidsgerechten 4. Handelsgerechten 5. Militaire gerechten (in oorlogstijd) 6. Strafuitvoeringsrechtbanken  Hof van Cassatie  Art. 147 GW  Mag niet in beoordeling van de zaken zelf treden  Feitenkwesties worden onaangeroerd gelaten  Ontvankelijk: in laatste aanleg gewezen vonnissen en arresten wegens overtreding van de wet en op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen  De ‘wet’ : materieel wetsbegrip  Aangevuld met algemene rechtsbeginselen  Twee mogelijke beslissingen  Verwerping  Cassatie  Wordt verwezen naar andere rechtsinstantie van gelijke rang  Als dezelfde uitspraak wordt gedaan en het cassatiearrest niet wordt gevolgd  terug naar Cassatie, die ditmaal een bindende uitspraak doet en verwijst naar een laatste rechtscollege  De “met eigenlijke rechtspraak belaste organen”  Art. 146 GW: Geen rechtbank, geen met eigenlijke rechtspraak belast orgaan kan worden ingesteld dan krachtens een wet  Dus ofwel bij wet, ofwel bij KB op grond van een uitdrukkelijke wettelijke machtiging  ≠ buitengewone rechtbank of commissie (art. 146 GW in fine)  Tuchtrechtscolleges  Ingesteld in het kader van de beroepsorden  Drietrapsorganisatie: raad  raad van beroep  Hof van Cassatie  OBJECTIEF CONTENTIEUX: Schending van regels van objectief recht door de overheid. Bv. geen motivering, geen zorgvuldigheid. Kan wel betrekking hebben op “burgerlijke rechten en verplichtingen” in de zin van art. 6, §1 EVRM 57   Administratieve rechtscolleges  Art. 145 GW: Geschillen over politieke rechten behoren tot de bevoegdheid van de rechtbanken, behoudens de bij wet gestelde uitzonderingen  Raad voor verkiezingsbetwistingen  Voor geschillen inzake provincie-, gemeente-, district-, een OCMWraadsverkiezingen  Hoger beroep staat open bij Raad van State  Raad voor vreemdelingenbetwistingen  Doet uitspraak over de beroepen tegen de beslissingen inzake asiel van de Commissaris-generaal voor de vluchtelingen  Enkel cassatieberoep bij Raad van State  Art. 14, §2 W.R.v.St.: normalitair is Raad van State de cassatierechter voor administratieve rechtscolleges. Behoudens bij de wet gestelede uitzonderingen  Raad van State doet enkel uitspraak als cassatierechter over geschillen omtrent politieke rechten in de zin van art. 145 van de Grondwet  SUBJECTIEF CONTENTIEUX: Gaat om een subjectief recht (op welbepaalde gedragingen van iemand anders) HET STATUUT VAN DE RECHTER  De met eigenlijke rechtspraak belaste organen (wettelijk statuut)  Zelfs statuut van de rechters van de Raad van State is in een gewone wet bepaald  De waarborgen zijn echter quasi hetzelfde als bij de gewone rechter  De hoven en rechtbanken (grondwettelijk statuut)  Art. 151, §1 GW: De rechters zijn onafhankelijk  Art. 151, §2 GW: Hoge Raad voor de Justitie  Opgericht om de benoemingen en de bevorderingen in de magistratuur verder te depolitiseren  Maakt geen deel uit van de drie staatsmachten  Bestaat uit twee commissies  Benoemings- en aanwijzingscommissie  De werving en opleiding van de magistraten  Benoeming: voor zittende magistratuur  Aanwijzing: voor korte termijn (korpsoversten)  Gebeurt op gemotiveerde voordracht van de BAC (bij tweederdemeerderheid)  Koning kan voordracht enkel aanvaarden of op gemotiveerde wijze weigeren  Advies- en onderzoekscommissie  Externe controle op de werking van de rechterlijke orde  Geen controle op de inhoud van een rechterlijke beslissing  Grondwettelijke waarborgen voor onafhankelijkheid van de gewone rechter  Art. 152 GW: Onafzetbaarheid van de rechter  Geen beletsel voor 1. De inruststelling op een bij wet bepaalde leeftijd 2. De tijdelijke aanwijzing tot korpschef 3. De nietigverklaring van een onwettige koninklijke benoemingsbesluiten 58  Kan niet worden overgeplaatst dan door een nieuwe benoeming en met zijn toestemming  Art. 154 GW: wedden van rechterlijke orde worden door de wet vastgesteld  Art. 155 GW: Geen rechter mag van een regering bezoldigde ambten aanvaarden, tenzij hij die onbezoldigd uitoefent, behoudens de gevallen van onverenigbaarheid bij de wet bepaald  De voornoemde bepalingen gelden enkel voor de zittende magistratuur  Niet voor de magistraten van openbaar ministerie  Waarborgen in artt. 154-155 GW gelden onrechtstreeks wel voor de parketmagistraten  Statuut geldt ook niet voor lekenrechters in de in art. 157 GW bedoelde rechtscolleges  Beperkte tussenkomsten van de Koning in de uitoefening van de rechterlijke orde  Benoeming van de rechters (quasi nihil)  Tenuitvoerlegging van arresten en vonnissen  Art. 40 GW: Arresten en vonnissen worden in naam des Konings ten uitvoer gelegd  Openbaar ministerie is bevoegd op de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissingen te vervolgen  Genaderecht  Art. 110 GW: Koning heeft het recht de door de rechters uitgesproken straffen kwijt te schelden of te verminderen, behoudens betgeen ten aanzien van de ministers en van de leden van Gemeenschaps- of Gewestregeringen is bepaald  Het dient te gaan om definitieve strafrechtelijke veroordelingen  Het gaat enkel over de uitvoering van de straf, de straf zelf verdwijnt niet  Geen gratie aan ministers of aan leden van Gemeenschaps- of Gewestregeringen dan op verzoek van de wetgevende kamer in kwestie  Het openbaar ministerie (het parket)  Art. 153 GW: Koning benoemt en ontslaat de ambtenaren van het openbaar ministerie  Parketmagistraten kunnen door een tuchtmaatregel worden overgeplaatst of ontslagen  Bevoegdheid  Opsporing en vervolging van misdrijven  Hierbij voert het openbaar ministerie een ambt van de uitvoerende macht uit  onderworpen aan het gezag van de Minister van Justitie  Tenzij als het de rechter bijstaat en hem via conclusies en adviezen toelicht bij de interpretatie van de wet  Art. 151, §1 GW: Openbaar ministerie is onafhankelijk (...) onverminderd het recht van de bevoegde minister om de vervolging te bevelen en om bindende richtlijnen van het strafrechtelijk beleid (...) vast te stellen  “Positief injunctierecht” van Minister van Justitie: bevoegdheid om het openbaar ministerie bevel tot strafvervolging te geven 59   DE BEVOEGDHEID VAN DE RECHTSCOLLEGES INLEIDING  Artt. 144-145 GW: Alleen de beslechting van geschillen over politieke rechten kan aan de gewone rechter worden onttrokken door de wetgever, die dergelijke geschillen aan de administratieve rechtscolleges kan opdragen  DE BEGRIPPEN “BURGERLIJKE” EN “POLITIEKE” RECHTEN  Algemeen  Eerste vraag: gaat het om een subjectief recht?  In de verhouding tussen burger en overheid gaat het om een subjectief recht wanneer de overheid over een gebonden bevoegdheid beschikt  Dit is wanneer de norm van het objectief recht de inhoud of het voorwerp bepaalt van een beslissing die de overheid moet nemen van zodra de gestelde voorwaarden vervuld zijn  De burger kan dan op grond van die norm van de overheid een welbepaald gedrag eisen  Objectief contentieux heeft geen subjectieve rechten tot voorwerp maar betreft de legaliteit of de eerbiediging van normen van het objectief recht  Het materiële criterium  Burgerlijke rechten (uit hun aard)  Rechten i.v.m. het statuut van de natuurlijke personen of de betrekkingen tussen particulieren. Evenals opleggen van vrijheidsstraffen en de meeste fundamentele rechten en vrijheden  Politieke rechten (uit hun aard) 1. Actief en passief kiesrecht 2. Recht om in een openbare bediening worden benoemd 3. Recht om niet onwettig tot militaire verplichtingen worden gedwongen 4. Recht om niet onrechtmatig te worden belast  Het organieke criterium  Verdedigd door A.MAST  De kwalificatie van het subjectief recht door de wetgever is doorslaggevend: indien de kennisname van het subjectief recht aan een ander rechtscollege dan de gewone rechter is opgedragen  politiek recht  Verlossende woord van het Grondwettelijk Hof?  Grondwettelijk Hof kan, via artt. 10 en 11 GW, onderzoeken of de wetgever een geschil over een subjectief recht juist heeft verwezen naar de adm. rechter  G.H. hanteert een ruime interpretatie van het begrip “politieke rechten”  Slechts marginale toetsing  Enkel schending wanneer het recht manifest een burgerlijk recht is 60  De autonomie van de begrippen  Burgerlijke en politieke rechten in de zin van artt. 144-145 GW zijn ook gewaarborgd in artt. 8 en 10 GW en art. 6, §1 EVRM. Zij vallen echter niet samen In de zin van Kiesrecht Ius militiae Ambtenarengeschillen Belastingen Sociale zekerheid Tuchtgeschillen     Titel II, artt. 8 & 10 GW Politiek recht Politiek recht Politiek recht Geen politiek recht Geen politiek recht Geen politiek recht Artt. 144-145 GW Politiek recht Politiek recht Politiek recht Politiek recht Politiek recht Geen subjectief Art. 6, §1 EVRM Geen burgerlijk recht Burgerlijk recht Geen burgerlijk Burgerlijk Burgerlijk DE CONFLICTEN VAN ATTRIBUTIE  Art. 158 GW: Hof van Cassatie doet uitspraak over conflicten van attributie, op de wijze bij wet geregeld  Conflicten van attributie: Bevoegdheidsgeschillen tussen adm. overheden/rechtscolleges en gewone hoven/rechtbanken  Voor RvSt.: artt. 33-34 W. RvSt.  Arresten van de RvSt. kunnen worden verbroken door Cass. als de RvSt. zich ten onrechte bevoegd of onbevoegd heeft verklaard ten opzichte van de gewone rechter DE PROCEDURE VOOR DE RECHTSCOLLEGES DE HOVEN EN RECHTBANKEN  Motiveringsplicht (art. 149 GW)  = bescherming tegen willekeur  Openbaarheid (artt. 148-149 GW)  Terechtzittingen zijn in beginsel openbaar  Zowel de motivering als het beschikkend gedeelte  Uitzonderingen zijn mogelijk als de openbaarheid gevaar oplevert voor de orde of de goede zeden  Politieke misdrijven en drukpersmisdrijven  strengere openbaarheidsvereiste: sluiten der deuren kan niet dan met algemene stemmen worden uitgesproken  In de praktijk worden de rechterlijke uitspraken in niet-strafzaken niet meer integraal voorgelezen DE MET EIGENLIJKE RECHTSPRAAK BELASTE ORGANEN  Motiveringsplicht (als algemeen rechtsbeginsel)  Openbaarheid  Voor RvSt: Vervat in W. RvSt. (artt. 27-28)  Voor tuchtrechtscolleges (art. 6, §1 EVRM)  EHRM: Uitoefenen van een beroep dat geen openbaar ambt is  burgerlijk recht (zie schema) dus art. 6, §1 EVRM is van toepassing, behoudens 2 nuanceringen 1. Niet elk niveau van de procedure moet aan de vereiste van openbaarheid voldoen (enkel laatste aanleg moet openbaar, indien rechtscollege met volle rechtsmacht 2. Betrokkenen kunnen van de openbaarheid afzien indien dit vrijwillig en ondubbelzinnig is gestipuleerd én verenigbaar met het nationale recht 61   DE OVERHEIDSAANSPRAKELIJKHEID VOOR FOUTEN VAN LEDEN VAN DE RECHTERLIJKE ORDE Rechtsgrond: Anca-arrest van het Hof van Cassatie  De staat kan op grond van artt. 1382-1383 BW aansprakelijk worden gesteld voor de schade t.g.v. een foutief handelen van een rechter of lid van het openbaar ministerie  Cass. aanvaardt dit mits vervullen van 3 principes 1. Er kan nooit schadevergoeding van de rechter zelf worden gevraagd 2. Door een definitieve rechterlijke beslissing moet vaststaan dat de rechter een fout heeft begaan 3. Dubbel foutbegrip a) Ofwel schending van een rechtsnorm die op precieze wijze iets verbiedt of gebiedt  resultaatsverbintenis b) Ofwel moet men de voorzichtigheid in acht nemen  middelenverbintenis HOOFDSTUK 8: De rechtsbescherming tegen het bestuur    HET WETTIGHEIDS- OF LEGALITEITSBEGINSEL ALGEMEEN  Tweevoudige betekenis 1. Adm. overheden mogen alleen handelen als zij uitdrukkelijk door de GW, of andere wetgevende norm worden gemachtigd 2. Adm. overheden moeten de hogere rechtsnormen eerbiedigen  Wettigheidsbeginsel op federaal vlak  Art. 105 GW: Koning heeft geen andere macht dan die welke de GW en bijzondere wetten hem uitdrukkeljk toekennen  Residuaire bevoegdheid is dus voor de wetgever  Art. 108 GW: Koning dient bij de uitvoering van de wetten, de wetten en hogere rechtsnormen te eerbiedigen  Wettigheidsbeginsel op gemeenschaps- en gewestvlak  Artt. 20 & 78 BWHI: analoog met artt. 105-108 GW DE GEVOLGEN VAN HET WETTIGHEIDSBEGINSEL VOOR DE KONINKLIJKE VERORDENINGSBEVOEGDHEID  Koninklijke verordeningsbevoegheid gesteund op de Grondwet  Art. 108 GW  Kent de koning rechtstreeks de bevoegdheid toe om de verordeningen te maken en besluiten te nemen die voor uitvoering van de wetten nodig zijn  wettelijke machtiging voor de uitvoering is overbodig  Koning dient bij de uitvoering de wetten en hogere rechtsnormen te eerbiedigen  Uitvoering = verplichting  schadevergoeding bij verzuim  Uitvoering dient niet al te beperkend worden geïnterpreteerd  Koninklijke verordeningebevoegdheid gesteund op de wet  Art. 105 GW, verwijzend naar “bijzondere wetten”  Opdrachtwet: wet waarbij de wetgever aan de Koning een ruimere bevoegdheid toekent dan die waarover hij op grond van art. 108 GW (uitvoering) beschikt. Er zijn vier soorten opdrachtwetten 62 1. Gewone opdrachtwet: wanneer de wetgever aan de Koning de regeling opdraagt die tot zijn residuaire bevoegdheid behoren 2. Kaderwet: Wetgever beperkt zich ertoe de krachtlijnen van een regeling vast te stellen  Koning: nadere uitwerking én aanvulling 3. Programmawet: Specifieke wetten die erop gericht zijn om begrotingsdoelstellingen te kunnen bereiken (mozaïekwetten) 4. Bijzondere machtenwet: Gedurende een zekere periode krijgt de Koning een zeer ruime bevoegdheid toegewezen. “Gedurende een bepaalde termijn kan de Koning de wetgeving wijzigen, aanvullen, vervangen, …”  dit betekent niet dat de andere programmawetten dat niet kunnen, bij bijzondere machtenwetten is deze bevoegdheid wel expliciet bepaald  Bekendmaking van de koninklijke en ministeriële besluiten  Algemene besluiten: 10 dagen na bekendmaking in het B.S. zijn ze tegenwerpelijk  Individuele besluiten: bindend na betekening aan alle belanghebbenden    RECHTERLIJKE CONTROLE OP DE NALEVING VAN HET WETTIGHEIDSBEGINSEL ALGEMEEN  Twee vormen van rechterlijk wettigheidstoezicht  Beiden gesteund op art. 159 GW: De hoven en rechtbanken passen de algemene, provinciale en plaatselijke besluiten en verordeningen alleen toe in zoverre zij met de wetten overeenstemmen 1. Gewone rechter: Kan krachtens dit artikel de niet toepassing van een rechtsnorm uitspreken 2. Raad van State: Kan de besluiten en verordeningen om dezelfde reden vernietigen  Onderscheid met administratief beroep  Administratief beroep wordt bij de administratieve overheid zelf ingesteld  Niet alleen de wettigheid, ook de opportuniteit van de bestuurshandeling worden beoordeeld (o.a. de evenredigheid van het gestelde doel met de nevengevolgen van de handeling)  Georganiseerd administratief beroep is bij wet, decreet, ordonnantie of reglement ingesteld  men moet deze uitputten alvorens een beroep tot nietigverklaring bij de Raad van State mogelijk is VERGELIJKING TUSSEN DE TWEE VORMEN VAN RECHTERLIJK WETTIGHEIDSTOEZICHT  Gemeenschappelijke kenmerken  Ze toetsen beiden de wettigheid van de bestuurshandelingen  “Wettigheid” wordt in zijn tweevoudige betekenis geïnterpreteerd: zowel de overeenstemming met de Grondwet als met hogere rechtsnormen  De wettigheid van alle eenzijdige bestuurshandelingen wordt beoordeeld: zowel de individuele besluiten als de algemene verordeningen  Begrip “wettigheid” wordt ruim geïnterpreteerd  Art. 14, § 1 W.RvSt.: Overtreding van hetzij substantiële, hetzij op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, overschrijding of afwending van macht 63  Beginsel patere legem quam ipse fecisti: “eerbiedig de wet die je zelf hebt gemaakt  Elke administratieve overheid dient bij het nemen van INDIVIDUELE beslissingen haar VROEGERE ALGEMENE beslissingen te eerbiedigen  Verschillen  Objectief vs. subjectief contentieux  Gewone rechter is uitsluitend bevoegd om kennis te nemen van geschillen over subjectieve rechten (subjectief contentieux)  Raad van State doet, bij een beroep tot nietigverklaring, enkel uitspraak over de wettigheid van bestuurshandelingen. Het beroep tot nietigverklaring mag niet de erkenning van een subjectief recht tot voorwerp hebben  “Exceptie” van onwettigheid vs. rechtstreeks beroep tot nietigverklaring  Aanvankelijk was voor gewone rechter de onwettigheid een “exceptie”  Concreet geschil was vereist: dit zou dan de niet-toepassing tot gevolg hebben  Dreigend onwettig overheidsoptreden kan thans rechtstreeks worden aangevochten bij de gewone rechter  Gewone rechter kan eveneens aan de administratieve overheid een bevel of verbod geven, indien het voorwerp van het geschil een subjectief recht is. (zo niet is de RvSt. bevoegd tot schorsing)  Beroep tot nietigverklaring bij de Raad van State: rechtstreeks beroep  Kan bij verzoekschrift worden ingesteld door elke partij die doet blijken van een belang  De termijn  Exceptie van onwettigheid: geen beperking in de tijd, behoudens bij vordering tot schadevergoeding (5 jaar)  Beroep tot nietigverklaring: 60 dagen na de bekendmaking (art. 19, lid 1, W. Rvst: verwijzend naar een termijn door de Koning bepaald)  Indien de akte niet aan de verzoeker diende bekendgemaakt te worden  vanaf de dag waarop hij er kennis van had  De gevolgen van de rechterlijke uitspraken  Exceptie van onwettigheid: niet-toepassing. Rechterlijke uitspraak heeft een relatief gezag van gewijsde en geldt inter partes  Beroep tot nietigverklaring  Terugwerkende kracht: vernietigingsarresten werken ex tunc. Probleem is echter de lange tijd tussen het instellen van het beroep en de uitspraak van de Raad  oplossing: administratief kort geding  Absoluut gezag van gewijsde: vernietigingsarresten werken erga omnes.  Is bindend voor 1. De administratieve overheid: die zijn vernietigde bestuurshandeling niet opnieuw mag stellen 2. De gewone rechter: die schadevergoeding kan toekennen indien dit tijdig wordt gevorderd 64    3. De wetgevende organen: die de rechterlijke beslissingen die in kracht van gewijsde zijn gegaan niet in het geding mogen brengen. Zo niet: strijdigheid met het gelijkheidsbeginsel (impliciet strijdigheid met de scheiding der machten) Uitzonderingen inzake het beroep tot vernietiging dat wordt ingesteld tegen een bestuurshandeling dat later bekrachtigd wordt door de wetgever  Als de wetgever vooraf heeft voorzien in de bekrachtiging is de validatie verenigbaar met het gelijkheidsbeginsel  Als de wetgever niet vooraf heeft voorzien in de bekrachtiging en de (steeds retroactieve) bekrachtiging de afloop van hangende rechtsgedingen welbepaald beïnvloedt  strijdig met het gelijkheidsbeginsel. Behoudens uitzonderlijke omstandigheden of dwingende motieven van algemeen belang  Als de gemeenschaps- of gewestwetgever in de bekrachtiging voorziet, schendt dit bovendien de artt. 140, 160 en 161 GW (bepaling van de bevoegdheden van de gewone en adm. rechtscolleges  voorbehouden aan federale wetgever De procedure  Burgerlijk proces: leiding berust bij de partijen zelf (accusatoir)  Beroep bij de Raad van State: leiding berust bij de Raad zelf (inquisitoriaal) BIJZONDERE VRAAGSTUKKEN  Overheidsaansprakelijkheid  Gewone rechter kan de administratieve overheid veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding aan iemand die schade heeft geleden t.g.v. een bestuurshandeling  Wanneer de overheid een fout heeft begaan is de gewone recher bevoegd  Wanneer de overheid geen fout heeft begaan is de gewone rechter eveneens bevoegd, behoudens het geval dat de rechter zich niet bevoegd verklaart  Raad van State is dan bevoegd (art. 11 W.RvSt.)  Evolutie van de rechtspraak aangaande aansprakelijkheid van de administratieve overheden wegens een fout  Flandria-arrest: Elk burgerlijk recht maakt aanspraak op rechtsbescherming, ongeacht of het door een particulier dan wel een overheid wordt geschonden. Bij die schending van burgerlijk recht is de gewone rechter exclusief bevoegd  Arrest 7 maart 1963: Administratieve overheden zijn onderworpen aan de algemene voorzichtigheidsplicht  kan zowel voor haar handelen als voor haar nalaten aansprakelijk worden gesteld  Arrest 16 december 1965: Krenking van politiek recht door de administratieve overheid levert een burgerlijk recht tot schadevergoeding op. Verzuim om de wet bij verordening uit te voeren geeft derhalve aanleiding tot schadevergoeding 65   Arrest 13 mei 1982: Gewone rechter is niet alleen bevoegd voor de schending van subjectieve rechten van particulieren door de overheid maar ook voor schending van hun rechtmatige belangen. In hetzelfde arrest: verband tussen onwettigheid en fout  Als de adm. overheid een beslissing neemt in strijd met een hogere wetgevende norm  automatisch fout en mogelijkheid tot schadevergoeding (indien aanwezigheid van schade en causaal verband) Resultaatsverbintenis  te bewijzen overmacht  Bij gebreke van een rechtsnorm die de administratieve overheid een bepaald gebod of verbod oplegt  algemene voorzichtigheidsplicht Middelenverbintenis  te bewijzen onzorgvuldigheid SLOTBESCHOUWINGEN  Er is geen beperking in de tijd waarbinnen de exceptie van onwettigheid kan worden opgeworpen, i.t.t. de korte termijn voor een annulatieberoep bij de Raad van State (60 dagen)  Het is aan te raden om bij één en dezelfde vordering voor de gewone rechter de onwettigheid van een bestuurshandeling aan te voeren én op grond hiervan tegelijk schadevergoeding te vorderen (termijn van 5 jaar: W. rijkscomptabiliteit/art. 2262bis BW) in plaats van een dubbele rechtsgang te volgen: annulatieberoep bij de Raad van State en daarna een vordering tot schadevergoeding bij de gewone rechter  Het annulatieberoep bij de Raad van State stuit noch schorst de vijfjarige termijn voor een schadevergoeding HOOFDSTUK 9: De bijzondere machtenwetten   BEGRIPPEN HET VERSCHIL MET ANDERE OPDRACHTWETTEN  Onderscheid betreft de omvang van de bevoegdheid die aan de Koning wordt verleend en niet de bevoegdheid om de geldende wetgeving te morgen opheffen, aanvullen, wijzigen of vervangen  Bijzondere machtenbesluiten: KB’s genomen ter uitvoering van bijzondere machtenwetten  Zijn onderworpen aan rechterlijk wettigheidstoezicht  Ontsnappen aan toetsing van G.H. tenzij wanneer zij het voorwerp van een bekrachtigingswet zijn geweest   DE KENMERKEN VAN DE BIJZONDERE MACHTENBESLUITEN VERSCHIL VAN BIJZONDERE MACHTENBESLUITEN T.O.V. GEWONE KB’S (ART. 108 GW)  Gewone KB’s moeten het wettigheidsbeginsel eerbiedigen  Zij mogen de bestaande wetten niet wijzigen  Bijzondere machtenbesluiten mogen binnen een bepaalde termijn de bestaande wetgeving opheffen, aanvullen, wijzigen of vervangen  Gewone KB’s kunnen worden gewijzigd door een ander KB  Bijzondere machtenbesluiten mogen na het verstrijken van de termijn alleen nog bij of krachtens de wet worden opgeheven, aangevuld, gewijzigd of vervangen 66  Rechterlijk wettigheidstoezicht op bijzondere machtenbesluiten is beperkter dan bij gewone KB’s  Omdat de bijzondere machtenwet doorgaans vaag is geformuleerd, zodat de kans van niet-overeenstemming met het bijzondere machtenbesluit eerder gering is  Omdat bijzondere machtenbesluiten niet verenigbaar móeten zijn met andere wetten, tenzij de Koning niet toestaat ervan af te wijken  Bij de toetsing van het bijzondere machtenbesluit aan de grondwet dient rekening gehouden te worden met 2 beginselen  Rechter moet er redelijkerwijze van uitgaan dat wanneer de betekenis van de wet (hier: bijzondere machtenwet) onduidelijk is, de wetgever niet de bedoeling kan hebben gehad de Grondwet te schenden (arrest-Waleffe)  Het komt de rechter niet toe om de grondwettigheid van de wet te beoordelen  DUS: wanneer een bijzonder machtenbesluit in overeenstemming is met de machtigingswet maar niet met de Grondwet  Rechter dient dan de interpretatie van de machtigingswet in zijn toetsing te betrekken, teneinde niet rechtstreeks aan de Grondwet te toetsen  Besluit wordt dan onwettig geacht wegens strijdigheid met de aldus geïnterpreteerde machtigingswet  De instelling van het G.H. heeft twee gevolgen gehad op bovenstaand toetsingsproces  De gewone rechter of administratieve rechter heeft de mogelijkheid of de verplichting om aan het G.H. een prejudiciële vraag te stellen omtrent de verenigbaarheid van de bijzondere machtenwet met de regels waaraan het Hof vermag te toetsen  Tegenwoordig worden machtenbesluiten bijna steeds bij wet bekrachtigd  G.H. is dan automatisch bevoegd  DE VERANTWOORDING VAN DE BIJZONDERE MACHTENWETTEN  Attributietheorie  Gesteund op art. 105 GW, dat toestaat dat wetgever de regelgevende bevoegdheid in de aangelegenheden waarover hij vrij kan beschikken, opdraagt aan de Koning  Voorwaarden van de Raad van State voor overeenstemming van toekenning van bijzondere machten met art. 105 GW  Bijzondere machten zijn alleen aanvaardbaar in uitzonderlijke of crisisomstandigheden  Kan slechts voor een beperkte periode gebeuren  De aan Koning toegekende machten moeten nauwkeurig omschreven zijn  Wetgever moet zowel de supranationale, internationale en grondwettelijke normen als de bevoegheidsverdelende regels in acht nemen. 67   Evenmin mogen de bijzondere machten betrekking hebben op aangelegenheden waarvan de regeling door de grondwet aan de wetgever is voorbehouden In de praktijk is vaak niet aan alle voorwaarden voldaan  Overdracht van essentiële elementen van een door de Grondwet aan de wetgever voorbehouden aangelegenheid door een bijzondere machtenwet aan de Koning is toegestaan als aan de 3 cumulatieve voorwaarden is voldaan a) Uitzonderlijke omstandigheden b) Uitdrukkelijke en ondubbelzinnige machtiging c) Wettelijke bekrachtiging binnen een relatief korte termijn HOOFDSTUK 10: De buitenlandse betrekkingen  DE VOORRANG VAN HET EUROPESE GEMEENSCHAPSRECHT  Hof van Justitie vereist een voldoende gekwalificeerde schending  Bij schending van het Europese gemeenschapsrecht wordt er voorrang verleend aan de internrechtelijke aansprakelijkheidsregeling, wanneer deze gunstiger is   BUITENLANDS BELEID IN HET FEDERALE BELGIË NA DE VIERDE STAATSHERVORMING ALGEMEEN  Zowel gemeenschappen als gewesten hebben binnen hun bevoegdheidssfeer reële verdragsbevoegdheid gekregen  Buitenlandse betrekkingen zijn ondergebracht in Titel IV van de Grondwet (artt. 167169) VERDRAGSBEVOEGDHEID  Verdragsbevoegdheid volgt de internrechtelijke materiële bevoegdheidsverdeling, daarom wordt een onderscheid gemaakt tussen 3 types van verdragen A. Verdragen die uitsluitend betrekking hebben op bevoegdheden van de federale overheid  federale overheid is exclusief bevoegd om dit verdrag te sluiten en goed te keuren B. Verdragen die uitsluitend betrekking hebben op bevoegdheden van gewesten en gemeenschappen  gemeenschaps- en gewestoverheden zijn exclusief bevoegd om het verdrag te sluiten en goed te keuren. Procedure kan stopgezet worden indien zij de coherentie van het Belgisch buitenlands beleid zou schaden C. Verdragen die betrekking hebben op zowel bevoegdheden van de federale overheden als op gemeenschaps- en gewestbevoegdheden  verdrag wordt gesloten volgens de procedure die is vastgelegd in een verplicht samenwerkingsakkoord tussen de gemeenschaps- en gewestregeringen  Verdragen inzake uitsluitend federale aangelegenheden  Onderhandelingen: worden gevoerd door bij KB aangewezen vertegenwoordigers  Art. 167, §2 GW: alle verdragen hebben eerst gevolg nadat zij de instemming van beide Kamers hebben verkregen  Parlementaire goedkeuring van verdrag: instemmingswet  Kamers kunnen verdrag enkel in zijn geheel aanvaarden of verwerpen  Is onderworpen aan adviesverplichting van de Raad van State  68    Verdrag verleent slechts verbindende kracht in de interne rechtsorde indien het inwerking is getreden in de internationale rechtsorde  Verdrag moet behoorlijk zijn bekendgemaakt (B.S.)  Ratificatie: rechtshandeling waarbij de Koning de internationale overeenkomst bevestigt en waardoor België op internationaal vlak wordt gebonden  Niet vastgelegd in (grond)wet, maar de meeste verdragen leggen haar op  Verdragen inzake uitsluitend gemeenschaps- of gewestaangelegenheden  Artt. 127, §1; 128, §1; 130, §1; 167, §3 GW: Gemeenschapsregeringen zijn exclusief bevoegd om een verdrag te sluiten dat uitsluitend betrekking heeft op gemeenschapsbevoegdheden  Art. 167, §3 GW: Gewestregeringen zijn exclusief bevoegd om een verdrag te sluiten dat uitsluitend betrekking heeft op gewestbevoegdheden  Colleges van Gemeenschapscommissies beschikken niet over een verdragsluitende bevoegdheid  Koning kan zich verzetten tegen de verdragsinitiatieven van de deelstaten  Om de coherentie van het Belgisch buitenlands beleid te vrijwaren  Verdragen hebben eerst gevolg nadat zij instemming van het betrokken Gemeenschaps- of Gewestparlement hebben verkregen  Goedkeuring in de vorm van een decreet of ordonnantie (cf. instemmingswet)  “Gemengde verdragen”  Art. 92bis, §4ter BWHI, ter uitvoering van art. 167, §4 GW  De overheden sluiten een samenwerkingsakkoord over de gemengde verdragen  Verdragen hebben pas gevolg nadat zij instemming van beide Wetgevende kamers én van de betrokken Gemeenschaps- en/of Gewestparlementen hebben verkregen  Ze worden geratificeerd door de Koning  Koning zegt de gemengde verdragen op DE VERTEGENWOORDIGING VAN BELGIË  Diplomatieke vertegenwoordiging  Art. 107, tweede lid GW: De Koning benoemt de ambtenaren bij de buitenlandse betrekkingen  Vertegenwoordiging in de Ministerraad van de Europese Unie  Art. 81, §6 BWHI: Gemeenschaps- en Gewestregeringen zijn gemachtigd om de Belgische Staat te binden in de Europese Ministerraad waar één hunner leden België vertegenwoordigt  Art. 92bis, 4bis BWHI: Verplichting voor alle overheden een samenwerkingsakkoord te sluiten over de vertegenwoordiging van België bij supra- en internationale organisaties, de procedure van standpuntbepaling en de aan te nemen houding BELGIË EN DE INTERNATIONALE EN SUPRANATIONALE RECHTSCOLLEGES  Veroordelingen door internationale en supranationale rechtscolleges  Substitutiemechanisme: federale wetgevende macht en federale uitvoerende macht kunnen tijdelijk in de plaats treden van de machten van de deelstaten, wanneer door hun optreden of nalaten een inter- of supranationale verplichting wordt geschonden. (art. 16, §3 BWHI) 69   Hof van Justitie: lidstaat kan zich niet beroepen op interne situaties om de nietuitvoering van EG-richtlijnen te rechtvaardigen DEMOCRATISCHE INSPRAAK BIJ DE BUITENLANDSE BETREKKINGEN  Informatie- en samenwerkingsprocedures op regeringsvlak  Interministeriële Conferentie voor het Buitenlands Beleid (art. 31bis, lid 2 GWHI) HOOFDSTUK 11: De financiën    DE GRONDWETTELIJKE REGELEN INZAKE DE BELASTINGEN HET BEVOEGDHEIDSBEGINSEL  Limitatieve opsomming van de belastingsbevoegde overheden (art. 170 GW)  Federale Staat, gemeenschappen en de gewesten, provincies, gemeenten, agglomeraties en federaties van gemeenten  Legaliteitsbeginsel: invoering van belastingen door het vertegenwoordigend orgaan  Art. 170 GW: slechts door wet, decreet of ordonnantie of beslissing van provinciegemeente of agglomeratieraad  Art. 172 GW: geen vrijstelling van belasting kan worden ingevoerd dan door “een wet”  bepaling geldt echter ook voor de raden van de andere belastingsbevoegde overheden  Door een wet: wetgever dient zélf de belasting in te stellen en de essentiële elementen ervan te regelen  Essentiële elementen: 1. Identiteit van de belastingplichtigen 2. Belastbare materie 3. Belastingsgrondslag 4. Belastingstarief 5. Belastingsvrijstellingen  Wetgevende delegaties zijn echter mogelijk mits vervulling van de drie cumulatieve voorwaarden  Bevoegdheid van de “wetgever” t.a.v. de ondergeschikte besturen  Art. 170, §§3-4, lid 2 GW: De “wet” bepaalt, t.a.v. de ondergeschikte besturen, de uitzonderingen waarvan de noodzakelijkheid blijkt  Wetgever kan hun bevoegdheid vooraf beperken of achteraf afschaffen  Ze kan ook andere organen of overheden dan hun raad aanduiden om belastingen in te voeren  Art. 170, §3, lid 3 GW: De “wet” kan de provinciale belastingsbevoegdheid geheel of gedeeltelijk afschaffen  Deze bepalingen gelden van vóór 1 oktober 1980 MAAR wet dient in die bepalingen tóch als federale wet worden geïnterpreteerd  Gemeenschappen en gewesten kunnen enkel op grond van hun impliciete bevoegdheden optreden HET ANNALITEITSBEGINSEL  Art. 171 GW: over de belastingen ten behoeve van de Staat, de gemeenschap en het gewest wordt jaarlijks gestemd  Elk jaar dient de wetgever de bevoegdheid van de Regering te bevestigen om de belastingen in te vorderen  Op federaal vlak: via de rijksmiddelenbegroting 70  HET GELIJKHEIDSBEGINSEL  Art. 172 GW: Inzake belastingen kunnen geen voorrechten worden ingevoerd, geen vrijstelling of vermindering van belasting kan worden ingevoerd dan door een wet  Reactie van de Grondwetgever tegen de fiscale bevoorrechting van zekere standen  Grondwettelijk Hof gebruikt de toetsingscriteria van het gelijkheidsbeginsel  Ze stelt zich echter terughoudend op, omdat de fiscale wetgever gebruik moet maken van “categorieën die, noodzakelijkerwijs, de verscheidenheid van toestanden slechts met een zekere graad van benadering opvangen”   DE BEGROTING EN DE REKENINGEN DE GRONDWETTELIJKE BEGINSELEN INZAKE DE BEGROTING EN DE REKENINGEN VAN DE FEDERALE STAAT  Het bevoegdheidsbeginsel  Art. 174 GW: Elk jaar wordt door de Kamer de eindrekening vastgesteld en de begroting goedgekeurd.  geen Senaat  Begroting: raming van de verwachte ontvangsten en uitgaven  Begrotingswet: rijksmiddelenbegroting en algemene uitgavenbegroting  Rijksmiddelenbegroting: Raming van alle ontvangsten van de federale Staat  Algemene uitgavenbegroting: ramind van verschillende uitgaven en een machtiging om over te gaan tot uitgaven, per programma  Rekeningwet: rekenkundig resultaat van de begroting, rechtvaardigt de uitoefening, door de Regering, van machtigingen in de begrotingswet  Loutere formaliteit  Zijn wetten in louter formele zin  niet onderworpen aan de adviesverplichting van RvSt. en niet ontvankelijk voor Cass.  Annaliteitsbeginsel  Art. 174, eerste lid GW: Begroting moet ieder begrotingsjaar worden goedgekeurd  valt samen met kalenderjaar  Universaliteitsbeginsel  Art. 174, tweede lid GW: Alle ontvangsten en uitgaven moeten op de begroting en in de rekeningen worden gebracht  Specialiteitsbeginsel  Art. 180, tweede lid GW: Geen artikel van de uitgaven der begroting wordt overschreden, geen overschrijving (van het ene naar het andere begrotingsartikel) heeft plaats  Overschotten op bepaalde posten mogen niet dienen om tekorten op andere posten aan te vullen 71 HOOFDSTUK 12: De fundamentele rechten en vrijheden     ALGEMENE BEGINSELEN BEPERKINGEN OP RECHTEN EN VRIJHEDEN  Mensenrechtenverdragen onderwerpen alle beperkingen op de door hen gewaarborgde rechten aan inhoudelijke voorwaarden  Beperkingen zijn mogelijk 1. Als ze bij de “wet” zijn voorzien 2. Als ze in een democratische samenleving nodig zijn 3. Ter bescherming van bepaalde rechtsgoederen (openbare orde, goede zeden, gezondheid,...)  Nationale rechter of EHRM dient na te gaan of aan deze voorwaarden is voldaan  Rechtspraak van het EHRM  Heeft aan de bovenstaande beperkingsvoorwaarden een eigen inhoud gegeven  Eerste voorwaarde: bij “wet” voorzien 1. “Wet” moet voldoende toegankelijk zijn voor de rechtsonderhorige, opdat deze over voldoende gegevens m.b.t. de toepasselijke rechtsregels zou beschikken 2. “Wet” moet voorspelbaar zijn: voldoende precies zodat rechtsonderhorige zijn gedrag erop kan afstemmen  Tweede voorwaarde: “nodig in een democratische samenleving” 1. Ter bescherming van één van de limitatief in de artikelen van het EVRM opgesomde rechtsgoederen 2. Inmenging moet pertinent zijn om het doel te bereiken 3. Inmenging dient in een verhouding van proportionaliteit te staan t.a.v. het relevante nagestreefde wettige doel  Rechtspraak van het G.H.  Grondwettelijk Hof kan via artikelen van Titel II toetsen aan de internationale verdragsbepalingen die België binden  Grondwettelijk Hof laat een wetgevende beperking op de grondrechten toe  Bij voorrang van de ruimste bescherming  Als de wetgevende beperking beantwoordt aan de in analoge verdragsbepalingen gestelde inhoudelijke beperkingsvoorwaarden INDIRECTE DERDENWERKING VAN HET EVRM IN DE RECHTSPRAAK VAN HET EHRM  In België: grondrechten uit het EVRM kunnen worden ingeroepen voor interparticuliere relaties  EHRM: enkel verdragstaten kunnen worden aansprakelijk gesteld  hier geldt een indirecte derdenwerking: ze hebben de positieve verplichting de nodige maatregelen te nemen die het effectief genot van de gewaarborgde rechten en vrijheden verzekeren HET BEGINSEL VAN DE VOORRANG VAN DE RUIMSTE BESCHERMING  Art. 53 EVRM, art. 5, §2 BUPO  Gevallen dat de Grondwet de ruimste bescherming biedt: vrijheid van taalgebruik, onderwijs, bescherming tegen onteigening  Gevallen dat de mensenrechtenverdragen de ruimste bescherming bieden: verbod van terugwerkende kracht in strafzaken, recht op behoorlijke rechtsbedeling 72    HET RECHT OP EEN BEHOORLIJKE RECHTSBEDELING BRONNEN  De Grondwet  Art. 13 GW: Niemand kan tegen zijn wil worden afgetrokken van de rechter die de wet hem toekent  ieder die zich in dezelfde toestand bevindt, wordt berecht volgens dezelfde regels inzake bevoegdheid en rechtspleging  Art. 31 GW: Geen voorafgaand verlof is nodig om vervolgingen in te stellen tegen openbare ambtenaren wegens daden van hun bestuur  De mensenrechtenverdragen (art. 6 EVRM, art. 14 BUPO)  Specifieke waarborgen betreffende de strafrechtsbedeling  Strafrechtelijk legaliteitsbeginsel (artt. 12&14 GW, art. 7 EVRM, art. 15 BUPO)  Artt. 12 en 14 GW: bepaling van gevallen en van vorm van vervolging bij WET  Delegatie alleen mogelijk voor de tenuitvoerlegging van maatregelen  Versterkt wettigheidsbeginsel  Art. 7 EVRM, art. 15 BUPO: kwalitatieve vereisten waaraan de strafwet moet voldoen  Moet voldoen aan de eisen van nauwkeurigheid, duidelijkheid en voorspelbaarheid  Rechtspraak hieromtrent is verzacht: het is voldoende dat de rechtszoekende kan weten “welke handelingen en welke verzuimen zijn strafrechtelijke aansprakelijkheid meebrengen” ART. 6, §1 EVRM  Toepassingsgebied  Algemeen: Alleen bij het vaststellen van iemands burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen iemand ingestelde strafvordering zijn de waarborgen in art. 6 van toepassing  Het “vaststellen van burgerlijke rechten en verplichtingen”  Zijn ook burgerlijke rechten in de zin van art. 6, §1 EVRM 1. Tuchtprocedures 2. Recht op een overheidsvergunning 3. Recht op socialezekerheidsuitkeringen  Alle rechten zijn burgerlijk in de zin van art. 6 EVRM, behoudens degene die men niet heeft als particulier maar wel als staatsburger (verkiezingen, militie en belastingen)  De gelding van de waarborgen op elk jurisdictioneel niveau  De waarborgen moeten in zowel in eerste aanleg als in beroep als in cassatie verzekerd zijn  Uitzondering: tuchtrechtelijke en administratieve procedures. Voorwaarden gelden niet als de beslissingen van de betreffende colleges 1. Kunnen worden aangevochten bij een rechterlijke instantie 2. Rechterlijke instantie voldoet zelf aan de vereisten van art. 6 3. Rechterlijke instantie heeft “volle rechtsmacht”  De gelding van algemene rechtsbeginselen in het geval dat art. 6, §1 EVRM niet van toepassing is 73  De waarborgen van artikel 6, §1 EVRM  Recht op toegang tot de rechter  Ieder heeft recht op toegang tot een rechterlijke instantie die volle rechtsmacht heeft én voldoet aan de waarborgen in art. 6, §1 EVRM  Recht op een eerlijke behandeling  Voor strafzaken verder uitgewerkt in art. 6, §3 EVRM  Houdt inzonderheid de “gelijkheid der wapens” in  aan elke partij wordt de mogelijkheid geboden om haar argumenten te doen gelden in omstandigheden die haar niet benadelen t.o.v. de procespartij (bv. procespartijen mogen elkaars “stukken” op voorhand inkijken)  Recht op een openbare behandeling en op een openbare uitspraak  Recht op een einduitspraak binnen een redelijke termijn  Het feit dat in burgerlijke processen de leiding bij de partijen zelf berust of dat de rechtbanken overbelast zijn doet geen afbreuk aan deze verplichting  Sanctie bij overschrijding van de termijn: mogelijke schadevergoeding namens de wetgever  Krachtens het Sektenarrest/arrest Ferrara Jung  Voor het EHRM moeten rechtsonderhorigen eerst in de Belgische rechtsorde een vordering tot schadevergoeding instellen tegen de Belgische Staat vooraleer zich voor het EHRM te kunnen beklagen over de schending van de redelijke termijn  Recht op behandeling door een onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke instantie welke bij de wet is ingesteld  Persoonlijke onpartijdigheid: rechter mag niet vooringenomen zijn, noch enig vooroordeel hebben.  Wordt vermoed, tot bewijs van het tegendeel  Mag niet voor het eerst in cassatie worden opgeworpen, behoudens het geval van schending van een “essentiële regel van de rechtsbedeling”  Er mag eveneens een schijn van onpartijdigheid bestaan  Er moet dus een structurele onpartijdigheid zijn: de rechterlijke organisatie moet de waarborgen bieden om elke gewettigde twijfel uit te sluiten  Mag voor het eerst in cassatie worden opgeworpen  EHRM: subjectieve vrees van de rechtzoekende voor onpartijdigheid volstaat niet  Er moet worden vastgesteld of die vrees in concreto als objectief gerechtvaardigd kan doorgaan  Niet alleen de vrees is van belang, ook de effectieve bekwaamheid van de rechter om onpartijdig te oordelen   HET GELIJKHEIDSBEGINSEL DE GRONDWET  Artt. 10-11 GW  Gelijkheid voor vrouwen: art. 10, lid 3 GW in samenhang met art. 11bis GW 74          HET EG- VERDRAG  Verbod op indirecte disciminatie  Er is een “indirect onderscheid” wanneer een ogenschijnlijk neutrale bepaling, personen gekenmerkt door een bepaald criterium, in vergelijking met andere personen bijzonder kan benadelen HET EVRM  Art. 14 EVRM  Accessoir karakter: kan enkel worden ingeroepen m.b.t. het genot van rechten en vrijheden gewaarborgd in het EVRM en zijn Protocollen  Het is echter voldoende dat enige band met de in het verdrag gewaarborgde rechten wordt aangetoond  Twaalfde protocol bij het EVRM  Algemeen discriminatieverbod  Nog niet in werking getreden in België  EHRM heeft eveneens concept van indirecte discriminatie aanvaard (arrest van 2007) HET BUPO  Art. 26 BUPO  Algemeen discriminatieverbod DE PERSOONLIJKE INTEGRITEIT, VRIJHEID EN VEILIGHEID RECHT OP PERSOONLIJKE VRIJHEID EN VEILIGHEID  Art. 12, lid 3 GW: Niemand kan worden aangehouden dan krachtens een met redenen omkleed bevel van de rechter VRIJHEID VAN BEWEGING EN VERBLIJF  Art. 12, lid 1 GW en verscheidene bepalingen in het EVRM en het BUPO RECHT OP EERBIEDIGING VAN HET PRIVÉ- EN GEZINSLEVEN BRONNEN  Art. 8 EVRM, art. 17 BUPO, art. 22 GW  Zowel een verbod op schending als een gebod voor de overheid om de nodige maatregelen te nemen  Artikel 22 GW bevat 2 soorten bevoegdheidsverdelingen  Eerste lid: oneigenlijke concurrerende bevoegdheid  Tweede lid: parallelle bevoegdheid RECHT OP EERBIEDIGING VAN HET PRIVÉ-LEVEN  Toepassingsgebied  Biedt bescherming tegen de aantasting van persoonlijkheidsrechten (recht op fysieke, psychische en morele intergriteit) de mogelijkheid om verhoudingen op het seksuele vlak aan te knopen, recht op seksuele integriteit  “Privé-leven” moet dus ruim worden opgevat  Onschendbaarheid van de woning  Art. 15 GW: De woning is onschendbaar, geen huiszoeking kan plaatshebben dan in de gevallen die de “wet” bepaalt en in de vorm die zij voorschrijft  Moet worden samengelezen met de bevoegdheden van de gemeenschappen en de gewesten om de gevallen te bepalen (art. 11 BWHI) 75      De vorm kan ook worden geregeld door de deelstaten, maar dan op grond van hun impliciete bevoegdheden (art. 10 BWHI)  Het begrip “woning” van art. 15 GW moet ruim worden geïnterpreteerd  elke feitelijke verblijfplaats mits zij in hoofdzaak tot bewoning is bestemd  Het begrip “huis” van art. 8, §1 EVRM moet zelfs nog ruimer worden geïnterpreteerd  kan ook bedrijfslokaal zijn  Briefgeheim en het geheim van andere communicatiemiddelen  Art. 29 GW: Onschendbaarheid van het briefgeheim, de wet bepaalt welke agenten er verantwoordelijk zijn voor de schending van het geheim  Beperkingen zijn mogelijk wanneer A. Deze noodzakelijk zijn om de inachtneming van andere grondrechten te waarborgen B. Evenredig zijn met het nagestreefde wettige doel  De wet heeft deze waarborg uitgebreid tot de telegrafische en telefonische mededelingen  Art. 8 EVRM  Schending is alleen dan toegelaten wanneer de voorwaarden in de tweede paragraaf vervuld zijn RECHTEN VAN HET KIND DE INTELLECTUELE RECHTEN EN VRIJHEDEN VRIJHEID VAN MENING (artt. 9, §1 en 10, §1 EVRM; artt. 18, §1 en 19, §1 BUPO) VRIJHEID VAN MENINGSUITING  Bronnen  De Grondwet  Art. 19 GW waarborgt de vrijheid van meningsuiting, behoudens bestraffing van de misdrijven die ter gelegenheid van het gebruikmaken van die vrijheden worden gepleegd  Artt. 10 EVRM  Waarborgt de vrijheid van meningsuiting, kan worden onderworpen aan beperkingen, voorzover die bij de “wet” zijn voorzien en nodig zijn ter bescherming van bepaalde rechtsgoederen, zoals de bescherming van de goede naam  Vrijheid van meningsuiting is een onontbeerlijk vereiste in een democratische samenleving  zij is niet alleen van toepassing op informatie of ideeën die gunstig onthaald worden maar ook op ideeën die beledigend zijn, shockeren of de Staat of een gedeelte van de bevolking verontrusten (onverminderd §2 van dit artikel)  Persvrijheid maakt deel uit van de vrijheid van meningsuiting  Bronnengeheim: Journalist kan enkel wegens een zwaarwegende eis van algemeen belang worden gedwongen door de rechter worden gedwongen zijn bronnen bekend te maken 1. Als de informatie cruciaal is voor het voorkomen van misdrijven die een bedreiging opleveren voor de fysieke integriteit van een persoon 2. Als de gevraagde informatie op geen enkele andere wijze kan worden verkregen 76  Verschillen tussen de Grondwet en de mensenrechtenverdragen  De grondwet bevat een uitdrukkelijke bepaling over de drukpersvrijheid, het EVRM niet  Dit verschil moet genuanceerd worden want: 1. Het EHRM is zeer streng voor beperkingen op de vrijheid van meningsuiting 2. Specifieke regeling voor drukpersvrijheid bestaat in België meer uit de toepassing van het gemeen burgerlijk- en strafrecht 3. Ook in de rechtspraak van het EHRM neemt de drukpersvrijheid een bijzondere plaats in  In mensenrechtenverdragen gelden de beperkingsgronden zonder onderscheid naar de aard van de maatregel, terwijl de Grondwet elke preventieve maatregel verbiedt (art. 25 GW)  Een rechterlijk verbod van publicatie of verspreiding schendt art. 25 van de Grondwet wanneer het wordt uitgevaardigd voordat de publicatie een “reëel niveau van verspreiding” heeft bereikt maar niet wanneer de publicatie reeds verspreid was  dan gaat het over een repressieve maatregel (en geen preventieve)  Preventieve maatregelen zijn wel mogelijk voor bijeenkomsten in open lucht (art. 26, tweede lid GW)  De specifieke regeling voor drukpersmisdrijven in België  Art. 25 GW  Cascadesysteem: wanneer de schrijver bekend is én zijn woonplaats in België heeft, kan de drukker, de uitgever of de verspreider niet worden vervolgd  Ratio legis: Drukker, uitgever en verspreider worden zo beschermd en zo wordt er vermeden dat zij een privé-censuur zouden uitoefenen door hun medewerking aan publicaties te weigeren  Journalisten worden niet als werknemers gezien cf. W.A.O., zodat hun werkgevers niet aansprakelijk worden gesteld voor toevallige lichte fout  Art. 150 GW: hof van assisen is bevoegd voor drukpersmisdrijven, behoudens wanneer zij ingegeven zijn door racisme of xenofobie  Cass.: cumul. voorwaarden om te kunnen spreken van een “drukpersmisdrijf” 1. Een mening, zonder welke het gaat om een aan het gemeenrecht onderworpen “drukkerijmisdrijf”, waarvoor de correctionele rechtbank bevoegd is. 2. Een door de wetgever strafbaar gestelde meningsuiting, zoals laster, eerroof,... 3. Het misdrijf moet worden gepleegd door middel van de “drukpers” 4. Daadwerkelijke openbaarheid van de meningsuiting  GEVOLG: misdrijven worden zeer zelden als drukpersmisdrijven gekwalificeerd  Als dit toch het geval is, wordt meestal van de strafvervolging afgezien, daar deze nog meer publicatie zou opleveren voor de vervolgde  Benadeelde kan dan een vordering tot schadevergoeding bij de gewone rechter vorderen, die het cascadesysteem toepast  Misdrijven via andere media  correctionele rechtbank  Drukpersmisdrijven die ingegeven zijn door racisme of xenofobie  correctionele rechtbank 77    VRIJHEID VAN VERGADERING  In de mensenrechtenverdragen (art. 11 EVRM en art. 21 BUPO)  In de Grondwet (art. 26 GW)  Eerste lid: openbare vergaderingen in besloten plaatsen  ≠ privé vergaderingen in besloten plaatsen  hiervoor geldt art. 15 GW  De openbare vergaderingen vinden eveneens plaats in besloten plaatsen, maar voor iedereen vrij toegankelijk  Ze moeten wel vreedzaam en ongewapend zijn en men moet zich gedragen naar de wetten  Tweede lid: bijeenkomsten in open lucht  Alle maatregelen kunnen worden genomen  Cass. heeft dit uitgebreid tot het uitoefenen van alle rechten en vrijheden in open lucht VRIJHEID VAN VERENIGING  In de mensenrechtenverdragen (art. 11 EVRM en art. 22 BUPO)  Bevat eveneens het recht om vakverenigingen op te richten  In de Grondwet (art. 27 GW)  “De Belgen hebben het recht van vereniging, dit recht kan niet aan enige preventieve maatregel worden onderworpen”  Regelende en repressieve maatregelen zijn wel mogelijk  Bevat het recht om zich te verenigen, alsook het recht om zich niet te verenigen  Aan dit recht werd uitvoering gegeven bij de wet van 24 mei 1921  Strafbaar is hij die een bepaalde persoon dwingt deel uit te maken of niet deel uit te maken van een vereniging  Het al dan niet deel uitmaken van een vereniging mag niet als voorwaarde gesteld worden voor het voortzetten van een arbeids- of dienstovereenkomst  Specifieke problemen  De politieke partijen: beperkingen in §2 van art. 11 EVRM moeten restrictief worden opgevat  Gedwongen lidmaatschap  Wordt strijdig geacht met art. 27 GW en art. 11 EVRM  Beroepsorden zijn echter geen verenigingen maar publiekrechtelijke instellingen  de verplichting hiervan lid te worden is geen schending van de vrijheid van vereniging VRIJHEID VAN EREDIENST  In de mensenrechtenverdragen  Art. 9, §1 EVRM en art. 18, §1 BUPO “godsdienstvrijheid” 1. Individuele vrijheid om een godsdienst te hebben 2. Vrijheid om met anderen zijn godsdienst te belijden 3. Vrijheid van interne organisatie van elke godsdienst 78   In de Grondwet  Art. 19 GW: Vrijheid van eredienst, behoudens bestraffing van misdrijven die ter gelegenheid van het gebruikmaken van die vrijheden worden gepleegd  Scheiding van Kerk en Staat: de vrijheid van kerkelijke organisatie  Art. 21, eerste lid GW: de Staat heeft niet het recht 1. Zich te bemoeien met de benoeming of installatie der bedienaren van enige eredienst 2. Hun te verbieden briefwisseling te houden met hun overheid 3. De akten van deze overheid openbaar te maken, onverminderd de aansprakelijkheid inzake drukpers en openbaarmaking  De bedienaren van de eredienst zijn geen ambtenaren  Art. 21, tweede lid GW: burgerlijk huwelijk gaat altijd aan de huwelelijksinzegging (bij de Kerk) vooraf. Behoudens uitzonderingen bij de wet gesteld  Bijzondere scheiding van Kerk en Staat: de “erkende” erediensten  De waarborgen van art. 19, 20 en 21 gelden voor alle erediensten  De erkende erediensten zijn daarentegen bij wet erkend en dit heeft enkele gevolgen  Art. 181, §1 GW: De wedden en pensioenen van de bedienaren der erkende erediensten komen ten laste van de federale Staat  Openbare instellingen die belast zijn met het beheer van de eredienst hebben een rechtspersoonlijkheid (bv. kerkfabrieken)  Erkende erediensten hebben gratis zendtijd op de openbare omroep  Ze kunnen aalmoezeniers aanstellen in het leger en in de gevangenis  Ze zijn gerechtigd om tot het einde van de leerplicht godsdienstonderwijs te verstrekken in de scholen ingericht door openbare besturen  Zes erkende erediensten: zie voetnoot bij het artikel  Art. 181, §2 GW: uitbreiding van de voordelen van de erkende erediensten tot afgevaardigden van de organisaties die morele diensten verlenen op basis van een niet-confessionele levensbeschouwing PETITIERECHT  In de Grondwet  Art. 28, lid 1 GW: Ieder heeft het recht verzoekschriften in te dienen bij de openbare overheden  Beperkt door art. 57, eerste lid GW: Het is verboden in persoon verzoekschriften aan de Wetgevende Kamers in te dienen 79 EXTRA SCHEMA 1: UITOEFENING VAN GEMEENSCHAPSBEVOEGDHEDEN IN BRUSSEL ONDERWIJS WETGEVEND Vlaamse Gemeenschap In eentalige instellingen ONDERWIJS UITVOEREND VGC CULTUUR WETGEVEND Vlaamse Gem. Voor eentalige instellingen: activiteiten PERSOONSGEBONDEN Vlaamse Gem. Voor eentalige instellingen: organisatie Franse Gemeenschap In eentalige instellingen COCOF voor leerlingenvervoer beroepsomscholing en bijscholing, L.O. COCOF Franse Gem. Voor eentalige instellingen: activiteiten COCOF voor toerisme, sport en openluchtleven, sociale promotie Franse Gem Voor eentalige instellingen Voor biculturele instellingen GGC: COCOF voor Bipersoonsgebonden sommige delen van Gezondheidsbeleid en bijstand aan personen In de aangelegenheden onder de rode lijn beschikt de COCOF over een decreterende bevoegdheid Deze aangelegenheden worden ook opgesomd in voetnoot 372 bij art. 138 GW EXTRA SCHEMA 2: REGELING VAN HET TAALGEBRUIK TAALGEBR VLAAMSE UIK GEM 129, §2 GW FRANSE GEM ONDERWIJ S BESTUURSZAKEN WERKGEVE RWERKNEM ER Frans taalgebied m.u.v. gem. in art. 8 taalwet bestuursza ken Ned. taalgebied, m.u.v. gemeenten in art. 7-8 taalwet bestuursza ken FED. OH GEWON E WET Brussel (art. 30 GW) DUITSTAL. GEM FED. OH BIJ BMW Duits taalgebied Faciliteiten gemeenten art. 7-8 taalwet best. 129,§2 eerste streep GW FED OH GEWO NE WET Duits taalgebied 80 EXTRA SCHEMA 3: BURGERLIJKE EN POLITIEKE RECHTEN Politieke rechten artt. 8 & 10 GW Kiesrecht Ambtenaren Legerfuncties Belastingen Soc. Zekerheid Tucht Politiek Politiek Politiek Niet politiek Niet politiek Niet politiek OH-Vergunningen Niet politiek Burgerlijk vs. politiek artt. 144 & 145 GW Politiek Politiek Politiek Politiek Politiek Objectief contentieux Politiek Burgerlijk art. 6,§1 EVRM Niet burgerlijk Burgerlijk Niet burgerlijk Niet burgerlijk Burgerlijk Burgerlijk Burgerlijk EXTRA SCHEMA 4: VERKIEZINGEN KAMER SENAAT KIESKRINGEN 11, samenvallend met de provincies. Uitzondering: BHV KIESDREMPEL 5% 3, - Vlaams Gewest (uitz. HalleVilvoorde) - Waals Gewest - BHV 5% APPARENTERING Neen Uitzondering: BHV met  Nijvel  Leuven OPVOLGERS DEVOLUTIEVE KRACHT Ja 1/2e GELIJKHEID Art. 11bis MAN/VROUW GW van toepassing VLAAMS PARL. 5, Vlaamse provincies (BHV wel gesplitst) WAALS PARL. 13 kieskringen BRUSSELS PARL. Stemgerechtigde inwoners van Brussel Hoofdstad (BHV wel gesplitst) DUITST. PARL Stemgerechtigde inwoners van de Duitstalige Gemeenschap 5% 5% 5% 5% Neen Neen Ja, op provinciaal niveau Ja, tussen kandidatenlijsten van dezelfde taalgroep Neen Ja 1/2e Ja 1/2e Ja 1/2e Ja 1/2e Ja 1/2e Art. 11bis GW van toepassing Art. 11bis GW van toepassing Art. 11bis Art. 11bis Art. 11bis GW van GW van GW van toepassing toepassing toepassing 81 SPECIFIEKE SAMENVATTING: OVERHEIDSAANSPRAKELIJKHEID WEGENS FOUT  VAN DE UITVOERENDE MACHT (OF ADM. OVERHEID)  Gewone rechter is bevoegd als A. De overheid een fout heeft begaan B. De overheid geen fout heeft begaan (bv. hinder door openbare werken)  Raad van State is uitzonderlijk bevoegd (via conflicten van attributie) als - De overheid een fout heeft begaan EN - De gewone rechter zich onbevoegd verklaart  Cassatie hanteert een dubbel foutbegrip  Rechtsgrond: Arrest Flandria (en latere arresten)  VAN DE RECHTERLIJKE MACHT  Staat kan aansprakelijk worden gesteld wegens fout van een rechter of lid van het openbaar ministerie 1. Enkel de Staat kan aansprakelijk gesteld worden, niet de rechter zelf 2. Cassatie hanteert een dubbel foutbegrip 3. De desbetreffende akte dient ingetrokken, gewijzigd of vernietigd te zijn bij een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing  Rechtsgrond: Anca arrest   VAN DE WETGEVER BIJ SCHENDING VAN DE GRONDWET  Grondwettelijk Hof dient eerst de ongrondwettigheid van de wetgevende norm uit te spreken  Deze ongrondwettigheid maakt een fout uit  Pas nadien kan de gewone rechter hierom schadevergoeding toekennen  Rechtsgrond: Sektenarrest BIJ SCHENDING VAN EU-RECHT  H.v.J.: Lidstaten zijn verplicht de schade te vergoeden die aan particulieren wordt toegebracht door schendingen van het EU-recht door elk overheidsorgaan (dus ook de wetgever) A. Voldoende gekwalificeerde schending is vereist voor het Hof van Justitie B. Bij schending van het EU-recht, dient de voor de benadeelde gunstigere internrechtelijke aansprakelijkheidsregeling worden toegepast  anca arrest en flandria arrest zijn gunstiger voor respectievelijk de rechterlijke en de uitvoerende macht  Rechtsgrond: arresten Francovich en Brasserie du Pêcheur ALGEMENE FOUTEN VAN DE WETGEVER  Rechtsgrond: Ferrara Jung & Sektenarrest   82