De eenmanszaak deel 1

advertisement
M&O samenvatting – begrippen
De eenmanszaak deel 1
Hoofdstuk 4
Kosten – niet gekoppeld aan een bepaald tijdstip, maar aan een periode. Ze hebben een
periodegrootheid of een stroomgrootheid.
Betalingen – gebonden aan een tijdstip, tijdstipgrootheid
Bruto verkoopresultaat – het verschil tussen de verkoopopbrengst van de verkochte goederen
en de inkoopwaarde van die goederen. (positief: brutowinst.)
Nettoresultaat – alle bedrijfskosten (lonen, huren, interest ect.) – het brutoresultaat. (positief:
nettowinst.) (eigen vermogen neemt toe)
Verandering eigen vermogen = nettowinst + privé stortingen – privé opnamen.
Productiemiddelen:
Arbeid – elke geestelijke of lichamelijke inspanning van de mens gericht op productie.
Kapitaal – alle geproduceerde productiemiddelen. (debetzijde, activa)
Berekening van de kosten heeft 3 functies:
1. Berekening van de kostprijs. Kostprijs = kosten per product. Vaak wordt dit berekend om
zo de verkoopprijs te bepalen. En zo kan er ook een begroting gemaakt worden van de
kosten (voorcalculatie van de kosten)
2. Hulpmiddel bij de balanswaardering en de bepaling van het resultaat. Je moet de kosten
berekenen om het resulaat (winst of verlies) vast te stellen. En het speelt een belangrijke
rol bij de balanswaardering (afschrijving van duurzame productiemiddelen)
3. Hulpmiddel bij het nemen van beslissingen. Wordt vooral gebruikt bij
investeringsbeslissingen (machina vervangen ja/nee?) en productiebeslissingen (product
maken ja/nee?)
Indelen van kosten:
naar soort, naar functie die ze hebben in het productieproces, constant/variabel.
Een betaling is een tijdstipgrootheid, want het is aan een tijdstip gebonden. Kosten zijn een
periodegrootheid of stroomgrootheid, want die zijn gekoppeld aan een periode.
Anticipatiepost – je loopt vooruit, anticipeert, op een betaling op een later tijdstip. Je houdt
alvast rekening met die kosten.
Kostensoorten:
Kosten van vermogen, grond, arbeid, diensten van derden, (inkoop)kosten verkochte producten,
duurzame productiemiddelen en kostprijsverhogende belastingen.
Vermogenskosten – het aantrekken van vermogen kost geld. Zoals bijv. interestkosten,
notariskosten etc.
Prestatieloon – loonkosten naar de prestatie die iemand levert. Is deze prestatie te meten in
stuks = stukloon. Tijdloon- het loon is afhankelijk van de tijd dat je werkt.
Verzekeringen
AOW, Algemene Nabestaanden Wet (partner overlijdt), Algemene KinderbijslagWet, Algemene
Wet Bijzondere Ziektekosten. WW, WIA, ZVW. (worden betaald via loonheffing, via werkgever
naar belastingdienst)
Loonkosten = brutoloon + werkgeversaandeel premies werknemersverzekeringen
OF
Loonkosten = nettoloon + loonbelasting/premies volksverz. + werkn.aandeel premies
werkemersverz. + werg.aandeel premies werknemersverz..
OF
Loonkosten = nettoloon + loonheffing
Brutoloon
+
LOONKOSTEN
werkgeversaandeel
premies werkn.verz.
+
Loonbelasting + premies
volksverzekeringen
nettoloon + inhoudingen
brutoloon
pensioenpremie +
werkgever
pensioenpremie
werknemer
+
werknemersaandeel
premies werkn.verz.
Inkoopwaarde van de omzet – je voorraad neemt af door de verkoop van je producten. Ook wel
de kosten van de verkochte producten.
Leverancierskrediet – ondernemer koopt goederen in, betaalt niet gelijk. Bedrag onder
‘crediteuren’
Matching beginsel – kosten dienen altijd te worden toegerekend aan de producten die in een
bepaalde periode worden verkocht. Dus producten worden ingekocht in 2006, maar worden pas
kosten in 2007 omdat de producten dan pas verkocht worden.
Kosten van duurzame productiemiddelen – is eigenlijk gewoon afschrijving van de vaste activa,
dingen die langer dan een jaar meegaan. (afschrijven met vast % van aanschaffingsprijs.)
Aanschaffingsprijs bestaat uit: 1 aankoopprijs van het productiemiddel en 2 installatiekosten
(bedrijfsklaar maken van productiemiddel)
Restwaarde of residuwaarde – waarde van het productiemiddel op het eind van de gebruiksduur.
Boekwaarde = verschil tussen aanschaffingsprijs en alle gedane afschrijvingen
Afschrijvingsrekening- rekening waarop je de afschrijving van een duurzaam product zet. De
aanschaffingsprijs staat dan elk jaar weer op de balans, zonder de afschrijving, om de boekwaarde
te berekenen moet je dan de aanschaffingsprijs – afschrijvingsrekening doen.
De kosten van de grond – je moet geld investeren in de aanschaf van een stuk grond. Dit geld
wordt gefinancierd door eigen of vreemd vermogen, wat interestkosten meebrengt. De kosten
van een stuk grond bestaan dus alleen uit interestkosten. Als er delfstoffen worden gewonnen,
gaat de grond achteruit, waardoor er ook afschrijvingskosten zijn.
De kostprijsverhogende belastingen – belastingen die geheven worden op goederen en diensten,
die door worden berekend in de kostprijs. Invoerrechten en dergelijke.
Bepalen van de omzet – de waarde van alle verkoopcontracten bij elkaar op tellen, het tijdstip van
betaling is niet van belang.
Overlopende posten – posten die later of eerder worden betaald. Vooruit betaalde bedragen,
nog te ontvangen bedragen, nog te betalen bedragen, en vooruit ontvangen bedragen zijn hier
van voorbeelden.
Lening u/g – uitgeleend geld, wat je als ondernemer aan iemand leent. Elke dag dat je het leent
betekend dat de interestopbrengst groter wordt. Het moment waarop je de interest ontvangt
heeft geen invloed op de opbrengst in een bepaalde periode.
Hoofdstuk 5
Liquiditeit– de mate waarin een onderneming op de korte termijn in staat is zijn kort vreemd
vermogen te betalen.
Liquiditeitsbegroting – de verwachte ontvangsten en uitgaven in een toekomstige periode. Iets
wordt opgenomen in de begroting als het leidt tot verandering van de kas of de bank. Geeft aan
of er veel of weinig liquide middelen zijn, of hij dus alles kan betalen.
Kosten, opbrengsten – betrekking op een periode
Uitgaven, ontvangsten – vinden plaats op een bepaald tijdstip
Resultatenbegroting – overzicht van alle opbrengsten en kosten in een toekomstige periode,
vaak kwartaal of jaar, geeft aan of de onderneming winst of verlies zal maken.
Geprojecteerde balans – wat verwacht wordt voor komende jaren. Dus nog niet een vast staande
balans.
Verbanden tussen beginbalans, eindbalans, resultatenbegroting en liquiditeitsbegroting
EV = eigen vermogen
EV (eindbalans) = EV (beginbalans) + begrote nettoresultaat + begrote privéstortingen – begrote
privéopnamen
Liquide middelen (eindbalans) = liquide middelen (beginbalans) + saldo liquiditeitsbegroting
Voorraad (eindbalans) = voorraad (beginbalans) + inkopen (excl. Btw) – inkoopwaarde verkopen
Debiteuren (eindbalans) = debiteuren (beginbalans) + verkopen op rekening (incl. btw) –
ontvangsten debiteuren
Crediteuren (eindbalans) = Crediteuren (beginbalans) + verkopen op rekening (incl. btw) –
betalingen crediteuren
Vaste activa (eindbalans) = vaste activa (beginbalans) – afschrijvingen + aanschaf vaste activa –
verkoop vaste activa
Lening (eindbalans) = Lening (beginbalans) – aflossingen + opnemen nieuwe rekening
Te betalen huur (eindbalans) = te betalen huur (beginbalans) + huurkosten – huuruitgaven
Download