M06BS038

advertisement
Vlaams Verbond van het Katholiek Buitengewoon Onderwijs
Guimardstraat 1, 1040 BRUSSEL
MEDEDELING
M06BS038
BRUSSEL,
BESTEMD VOOR:
CONTACT:

@
2006-06-15
BuSO
KLASSEMENT:
ADM/GD/Algemene zaken
Lieve Van Soom
02 507 06 26
[email protected]
TREFWOORDEN:
Leerlingenbegeleiding
Welzijn
Drugsbeleid
Preventie
DRUGSBELEID OP EEN GEZONDE SCHOOL1
1
2
Inleiding .................................................................................................... 2
Uitgangspunten .......................................................................................... 3
2.1
Opdrachtsverklaring ............................................................................ 3
2.2
Groeien naar persoonlijke verantwoordelijkheid ...................................... 4
3 Middelengebruik: kwetsbaarheid en risicofactoren .......................................... 4
3.1
De mens (individuele factoren) ............................................................. 5
3.2
Het middel ......................................................................................... 6
3.3
Het milieu .......................................................................................... 6
3.3.1 Familiale factoren ............................................................................ 6
3.3.2 Omgevingsfactoren .......................................................................... 6
3.3.3 Schoolfactoren ................................................................................ 7
4 Wettelijk kader ........................................................................................... 7
4.1
Tabak ................................................................................................ 7
4.1.1 Roken in openbare ruimten ............................................................... 7
4.1.1.1
Regelgeving ............................................................................. 7
4.1.1.2
Op school................................................................................. 7
4.1.1.3
Extra murosactiviteiten .............................................................. 8
4.1.1.4
Opendeurdagen ........................................................................ 8
4.1.2 Roken op de werkplek ...................................................................... 8
4.1.2.1
Regelgeving ............................................................................. 8
4.1.2.2
Op stage .................................................................................. 8
4.1.3 Verkopen van tabak ......................................................................... 9
4.2
Alcohol .............................................................................................. 9
4.2.1 Openbare dronkenschap ................................................................... 9
4.2.2 Schenken, verkopen of uitdelen van sterke drank ................................ 10
4.3
Medicatie ........................................................................................... 10
4.4
Illegale drugs ..................................................................................... 11
4.4.1 Vooraf ............................................................................................ 11
4.4.2 Minderjarigen .................................................................................. 13
4.4.3 Meerderjarigen ................................................................................ 13
4.4.3.1
Cannabis ................................................................................. 13
4.4.3.2
Andere illegale drugs ................................................................. 15
1
Deze tekst is uitgewerkt door de medewerkers van het VVKSO. Met dank aan de collega’s dat wij deze
mededeling integraal mogen overnemen.
Tel. 02 507 06 27 – Fax 02 507 06 08 – E-mail [email protected] – www.vvkbuo.be
M06BS038
5
Een drugsbeleid op school............................................................................ 15
5.1
Actoren bij een drugsbeleid op school .................................................... 16
5.2
De pijlers van het drugsbeleid .............................................................. 17
5.2.1 De eerste pijler: preventie ................................................................ 18
5.2.1.1
Doelstellingen........................................................................... 18
5.2.1.2
Criteria voor effectieve persoonsgerichte drugspreventie ............... 18
5.2.1.3
Criteria voor omgevingsgerichte drugspreventie ........................... 18
5.2.1.4
Enkele voorbeelden ................................................................... 19
5.2.2 Tweede pijler: begeleiding ................................................................ 20
5.2.3 Derde pijler: regels en procedures ..................................................... 20
5.3
Een voorbeeld van een mogelijke benadering: een viervoudige benadering 21
5.4
Vaststelling van gedrag dat kan wijzen op drugsgebruik .......................... 22
6 Achtergrondinformatie................................................................................. 23
6.1
Algemene informatie – enkele websites ................................................. 23
6.2
Voor scholen ...................................................................................... 23
6.3
Voor ouders ....................................................................................... 23
6.4
Regionale preventiewerkers verbonden aan de Centra voor Geestelijke
Gezondheidszorg (CGG) ................................................................................. 24
6.4.1 Provincie West-Vlaanderen ............................................................... 24
6.4.2 Provincie Oost-Vlaanderen ................................................................ 25
6.4.3 Provincie Vlaams-Brabant ................................................................. 25
6.4.4 Provincie Antwerpen ........................................................................ 25
6.4.5 Provincie Limburg ............................................................................ 25
1
Inleiding
Legale en illegale drugs2 maken deel uit van de leefwereld van de jongere en van de
samenleving als zodanig. Gemiddeld meer dan de helft van alle leerlingen komt wel
eens op een plaats waar illegale drugs worden gebruikt. Hoewel dit niet noodzakelijk
gekoppeld is aan eigen gebruik, houdt de gemakkelijke toegang tot legale en illegale
drugs een gevaar in voor jongeren in volle groei en ontwikkeling. Aan de verleiding en
de druk van de groep weerstaan vraagt een sterke ruggengraat. Om jongeren op een
verantwoorde manier te leren omgaan met de aanwezigheid van alcohol en andere
drugs in hun omgeving, moet een volgehouden leerweg worden bewandeld.
Onderwijs, dat bijna alle jongeren in een goed omkaderde context bereikt, is de
aangewezen plaats om preventief met jongeren te werken. Reeds in september 1993
werd opgeroepen tot een drugsbeleid in elke katholieke school. 3 Steeds werd de
problematiek gekaderd binnen het grotere geheel van de gezondheidseducatie en/of de
sociale vaardigheden. Wanneer op 1 september 2007 elke basis- en secundaire school
een gezondheidsbeleid moet uitstippelen, dan kan het drugsbeleid op school daar
2
Onder ‘legale drugs’ worden begrepen: alcohol, tabak, psychoactieve geneesmiddelen, … Onder ‘illegale
drugs’ worden begrepen: cannabis, hallucinogenen (o.a. LSD), stimulerende middelen (XTC, cocaïne, crack,
…), heroïne, opium, …
3
Mededeling van het NSKO van 20 september 1993 betreffende “Een drugbeleid in elke katholieke school”.
ADM/GD/Algemene zaken
2
M06BS038
integraal deel van uitmaken.4 Dit gezondheidsbeleid kan een nieuwe stimulans zijn om
werk te maken van een gezonde school met een degelijk uitgewerkt drugsbeleid.
In deze Mededeling zal niet alleen aandacht besteed worden aan het gebruik van
illegale drugs, maar ook aan het gebruik of misbruik van tabak, alcohol en medicatie.
Een gezonde school moet immers permanent aandacht hebben voor de brede
problematiek van verslavingen waarmee kinderen en jongeren geconfronteerd worden.
Daarnaast heeft een gezonde school ook aandacht voor het welbevinden van het
personeel. Het is goed voor ogen te houden dat ook sommige personeelsleden te
kampen hebben met één of andere vorm van verslaving.
Nog in de visietekst op zorg geven we aan dat zorg niet enkel de leerlingen betreft. Een
zorgzame school heeft ook aandacht voor het welbevinden van het personeel. Het is
goed voor ogen te houden dat ook leerkrachten en personeelsleden worstelen met de
problematiek van depressie, angst enz.
Deze Mededeling kwam tot stand in overleg met de verschillende Verbonden (VVKBaO,
VVKBuO, VVKSO), het Pedagogisch Bureau van het VSKO, de Vrije-CLB-koepel vzw
(VCLB) en de Vlaamse Confederatie van Ouders en Ouderverenigingen vzw (VCOV). De
werkgroep werd inhoudelijk ondersteund door de Vereniging voor Alcohol en andere
Drugsproblemen vzw (VAD).
Deze Mededeling bevat geen uitgewerkt drugsbeleidsplan voor de scholen. Ze biedt
geen kant en klare aanbevelingen of oplossingen aan, maar hoopt scholen en alle
andere betrokkenen te inspireren tot het voeren van een evenwichtig beleid, in
samenspraak met alle betrokken actoren.
2
Uitgangspunten
2.1
Opdrachtsverklaring
De bijbel beschouwt de mens als een wezen in wording. Mens word je, door en samen
met anderen. Kenmerkend daarbij is het verbonden zijn. Elke mens ervaart zichzelf in
relatie tot zichzelf, tot de andere, de wereld en tot God. Het katholiek onderwijs legt de
nadruk op een pedagogische benadering van het kind en de jonge mens. Zij streeft de
totale vorming van de persoon na: ontplooiing van hoofd, hart en handen staat daarin
centraal.
In de Mededeling van 20 oktober 2004 betreffende “Visie op zorg” (M-VVKSO-2004109) wordt het zorgbeleid gekaderd in de opdracht en de missie van het Katholiek
Onderwijs. Ons uitgangspunt is het christelijk gebod onze naaste lief te hebben. Dit
gebod blijft ons stimuleren bij de opvoeding en de vorming van jonge mensen die
opgroeien in – en het product zijn van – een samenleving die gekenmerkt wordt door
een toenemende individualisering. Een goed zorgbeleid veronderstelt solidariteit en
4
Persmededeling van 27 januari 2006 van het kabinet van Vlaams minister van Onderwijs en Vorming
betreffende
“Een
gezondheidsbeleid
in
elke
school
vanaf
1
september
2007”
http://ond.vlaanderen.be > Nieuws (onder ‘Alle nieuws’) > 2006 (onder ‘Archieven’)
Intentieverklaring tussen de Vlaamse minister bevoegd voor Onderwijs, de Vlaamse minister bevoegd voor
Gezondheid, de Vlaamse minister bevoegd voor landbouwbeleid en de zeevisserij, en de Vlaamse minister
bevoegd
voor
Sport
inzake
gezondheidsbevordering
bij
kinderen
en
jongeren.
http://ond.vlaanderen.be > Nieuws (onder ‘Alle nieuws’) > 2006 (onder ‘Archieven’)
ADM/GD/Algemene zaken
3
M06BS038
menselijke verbondenheid en weigert de samenleving te zien als een optelsom van
individuen.
2.2
Groeien naar persoonlijke verantwoordelijkheid
Het is de taak van onderwijs om de persoonlijke verantwoordelijkheid van jongeren
voor de eigen gezondheid en het eigen welzijn te stimuleren. Dit komt o.m. aan bod in
het luik gezondheidseducatie binnen het leervak ‘Wereldoriëntatie’ (basisonderwijs) en
in de vakoverschrijdende eindtermen (secundair onderwijs) met als doel ongezonde
leefgewoonten en gedragingen te veranderen en gezonde leefgewoonten te
ondersteunen en te stimuleren. Het richt zich vooral op leefstijl en gedragsverandering.
Meer algemeen komt het aan bod in projecten zoals Leefsleutels en Verbondenheid.
Ook de persoonlijke verantwoordelijkheid van jongeren ten opzichte van anderen moet
gestimuleerd worden. Het gebruik van tabak, alcohol en illegale drugs heeft niet alleen
een impact op de volksgezondheid en de daarbij horende kosten, maar veroorzaken
ook in belangrijke mate schade zowel op economisch, sociaal als op individueel en
familiaal vlak.
3
Middelengebruik: kwetsbaarheid en risicofactoren 5
Kinderen, adolescenten en jongvolwassenen zijn een erg kwetsbare groep wat betreft
het gebruik van middelen en de gevolgen ervan. Vele jongeren experimenteren niet
alleen met illegale drugs, maar ook opnieuw in toenemende mate met tabak en alcohol.
Toch slaagt veruit de meerderheid van de experimenterende jongeren erin om hiervan
in de loop van hun verdere ontwikkeling geen nadelige gevolgen te hebben. Wat de
illegale drugs betreft, wordt het gebruik meestal verminderd en uiteindelijk gestopt.
Slechts een minderheid overschrijdt de drempel en evolueert verder naar problematisch
gebruik en mogelijk later verslaving. De factoren die bepalen welke jongeren de
drempel overschrijden en welke niet, zijn complex en meervoudig. Het zijn deze
factoren die de uiteindelijke kwetsbaarheid voor (of bescherming tegen) het
ontwikkelen van middelenproblemen bepalen.
•
Om het risico op gedragsproblemen (en in het verlengde drugsproblemen) te
voorspellen en te verklaren, werd een meervoudig risicomodel ontwikkeld. Daarbij
wordt een onderscheid gemaakt tussen:
–
omgevingsvariabelen (sociale steun, sociale klasse, ingrijpende gebeurtenissen
en gezinskenmerken);
–
verwerkingsvaardigheden. Verwerkingsvaardigheden
waarop iemand met probleemsituaties omgaat.
geven
de
wijze
aan
Beide factoren kunnen zowel bedreigend (drempelverlagend) als beschermend
(drempelverhogend) zijn voor de jongere.
•
Binnen de drugshulpverlening worden de risico- en beschermende factoren ook
dikwijls in kaart gebracht op basis van de drie M’s: de mens (het individu), het
middel (producten) en het milieu (context). Het spreekt voor zich dat al deze
5
Voor de structuur en inhoud werd gebruik gemaakt van G. Dom en J. Bogaerts, “Middelengebruik en –
misbruik bij adolescenten” in Centrum voor Beroepsvervolmaking in de rechten (ed.), Jongeren & drugs,
Antwerpen, Intersentia 2005, 41-45.
ADM/GD/Algemene zaken
4
M06BS038
factoren op elkaar inspelen. Ze van elkaar onderscheiden kan helpen bij het
analyseren van een complexe problematiek.
–
De mens
Hieronder worden alle aspecten die met de persoon zelf te maken hebben
ondergebracht:
biochemische
eigenschappen,
persoonlijkheid,
leeftijd,
gemoedstoestand, kennis en opvattingen, verwachtingen, waarden en normen,
geslacht.
Deze individuele kenmerken hebben een invloed op het ontstaan van
drugsproblemen in brede zin.
–
Het middel
Hieronder worden alle aspecten die met het middel te maken hebben
ondergebracht: aanbod, werking en invloed, hoeveelheid.
–
Het milieu
Alle aspecten die te maken hebben met de omgeving, de context of de situatie
vallen hieronder: socio-economische factoren, context van het gebruik, het
gezin, de school, vrienden, belangrijke derden, subcultuur, media, reclame.
Wanneer een school geconfronteerd wordt met een leerling met drugsproblemen,
kan zij proberen een eerste analyse te maken op basis van de drie M’s.
3.1
De mens (individuele factoren)
Op individueel niveau kunnen verschillende domeinen onderscheiden worden waarop
jongeren al dan niet een zekere kwetsbaarheid ontwikkelen om met middelen in de
problemen te komen.
•
Genetisch – constitutionele aanleg
Dit is een complex terrein, dat momenteel volop in onderzoek is. Er zouden in
toenemende mate argumenten zijn die erop wijzen dat genetische belasting een
belangrijke rol speelt bij drugsproblemen. Onderzoek naar de genetica van
alcoholproblemen staat momenteel verder dan het onderzoek naar problemen met
andere middelen. Het is wel belangrijk te beseffen dat het hebben van een zekere
genetische kwetsbaarheid niet voldoende is om alcoholisme te ontwikkelen.
Aanwezigheid van andere kwetsbaarheidsfactoren zijn hiervoor noodzakelijk (o.m.
de beschikbaarheid van alcohol).
•
Temperament en karaktertrekken
Het al dan niet hebben van een bepaald temperament of van bepaalde
karaktertrekken speelt een belangrijke rol in zowel de neiging tot experimenteren
met middelen als een kwetsbaarheid voor het verder uit de hand lopen van het
gebruik.
Jongeren die kampen met een psychiatrische aandoening (al dan niet in
ontwikkeling), blijken extra kwetsbaar te zijn wat betreft middelengebruik en de
daaraan verbonden problemen. Omgekeerd blijken ook heel wat jongeren die
kampen met middelenproblemen, onderliggend een bijkomende psychiatrische
stoornis te hebben. Het samengaan van psychiatrische stoornissen en
verslavingsproblemen maakt de behandeling van beide problemen op zich extra
moeilijk. Indien de onderliggende problemen niet worden herkend en mee worden
aangepakt in de behandeling, beïnvloedt dit ook de prognose van het
middelenprobleem. Beide probleemgebieden moeten gelijktijdig aangepakt worden.
ADM/GD/Algemene zaken
5
M06BS038
3.2
Het middel
Het product zelf en de wijze waarop men het product gebruikt (bv. roken, basen,
intraveneus inspuiten) bepalen mede het risico op het ontwikkelen van een
verslavinggeschiedenis. Op de aspecten die met het middel te maken hebben, gaan we
in het kader van deze Mededeling niet verder in. Dit zijn eerder technische aspecten
waar het CLB en andere preventiewerkers meer informatie over kunnen geven. Ook de
VAD beschikt over heel wat productinformatie.6
3.3
Het milieu
3.3.1
Familiale factoren
Diverse factoren die kaderen binnen de directe context waarin men opgroeit, kunnen
een beschermende of risicovolle rol spelen bij het ontwikkelen van een
drugsproblematiek.
De gezinssituatie en de socialisatieprocessen binnen het gezin spelen een belangrijke
rol in het ontwikkelen van gewoontegedrag. Het voorbeeldgedrag van (groot)ouders
neemt hierin een centrale plaats in, bv. hoe gaan ouders om met alcohol en medicatie?
Opvoedingsvaardigheden (o.a. het consequent en effectief stellen van grenzen aan
regeloverschrijdend gedrag, het kunnen luisteren naar het kind) van de ouders en de
gezinscultuur (acceptatie versus vijandigheid en controle versus autonomie) hebben
een belangrijke invloed.
Ook ingrijpende gebeurtenissen, zoals een overlijden, een echtscheiding, frequente
verhuis, kunnen mede een rol spelen.
3.3.2
Omgevingsfactoren
Het kunnen terugvallen op een ondersteunend sociaal netwerk (bv. belangrijke derden
zoals een oom, een grootouder, een betrokken leerkracht) en aansluiting vinden bij een
peergroep die als cultuur drugs uitsluit, kunnen beschermend werken. Het
tegenovergestelde is echter ook waar. De invloed van de vriendengroep wordt vanaf de
adolescentieperiode steeds groter en het is binnen deze groep dat jongeren gaan
experimenteren en grenzen verleggen. Factoren als groepsdruk, zichzelf willen
bewijzen, omgaan met het andere geslacht spelen soms een rol in het ontstaan van
problematisch drugsgebruik.
Een andere belangrijke omgevingsfactor is de aanwezigheid van het middel. In
hoeverre is een bepaald product aanwezig op de markt, in hoeverre is het beschikbaar
in de woonomgeving van de jongere?
6
http://www.vad.be > Documentatie > Productinfo
ADM/GD/Algemene zaken
6
M06BS038
3.3.3
Schoolfactoren
Actueel bestaat er geen zekerheid over dat er in bepaalde schoolsystemen en/of
studierichtingen meer of minder drugs gebruikt wordt dan in andere. Wel lijken
bepaalde gegevens aan te geven dat laaggeschoolde jongeren meer aanwezig zijn in de
gespecialiseerde behandelingscentra en als dusdanig een groter risico op verslaving
blijken te hebben.
Dit is echter geen monocausale relatie. De vraag is immers of dit gegeven gerelateerd
is aan het schoolsysteem, de onderwijsvorm of de studierichting, dan wel gerelateerd is
aan omgevings- en familiale factoren bijvoorbeeld.
4
Wettelijk kader
4.1
Tabak7
4.1.1
Roken in openbare ruimten
4.1.1.1
Regelgeving
Sedert 19908 worden niet-rokers beschermd en is het verboden te roken in bepaalde
openbare plaatsen. Vanaf 1 januari 2006 is een nieuw koninklijk besluit9 van
toepassing. Roken blijft verboden in gesloten plaatsen die voor het publiek toegankelijk
zijn. Het gaat o.m. om gebouwen waar kinderen of schoolgaande jongeren worden
onthaald, ondergebracht of verzorgd, om gebouwen waarin onderwijs of
beroepsopleidingen worden verstrekt.
4.1.1.2
Op school
Roken is verboden in alle gesloten plaatsen die toegankelijk zijn voor leerlingen zoals
gangen, trappen, liften, toiletten, leslokalen, refter, secretariaat, bibliotheek,
recreatiezaal, sportzaal, feestzaal, …
Met ingang van 1 januari 2006 is roken ook verboden in alle gesloten werkruimtes en
sociale voorzieningen. Hiermee worden niet alleen klassen, bureaus en ateliers bedoeld,
maar ook toiletten, koffielokalen, leraarskamer, refter, kleedkamers, parking, …
Het rookverbod in schoolgebouwen is dus volledig en geldt ook voor het
schoolsecretariaat, directie of anderen die over een individueel bureau beschikken. Het
7
Dit luik is gebaseerd op de brochure “Als de rook uit je school is verdwenen…” van het Vlaams Instituut voor
Gezondheidspromotie.
http://www.gezondeschool.be
8
Koninklijk besluit van 15 mei 1990 tot het verbieden van roken in bepaalde openbare plaatsen, B.S. 13 juni
1990.
9
Koninklijk besluit van 13 december 2005 tot het verbieden van roken in openbare plaatsen, B.S. 22 december
2005.
ADM/GD/Algemene zaken
7
M06BS038
inrichten van een rookkamer kan slechts onder bepaalde voorwaarden. De rookkamer
zelf moet ook voldoen aan bepaalde vereisten.10
Plaatsen in openlucht en het terrein rond de school vallen niet onder deze regelgeving.
Op de speelplaats, onder het afdak, op de parking of in de fietsenstalling (als het niet
binnen is) blijft het toegelaten te roken. Buiten kan de school dus nog steeds een
rookzone voorzien voor de leerlingen (en het personeel).
4.1.1.3
Extra murosactiviteiten
Bij het organiseren van extra murosactiviteiten moet een school ook aandacht besteden
aan het rookbeleid voor leerlingen en personeel.
In de eerste plaats moeten de wettelijke bepalingen nageleefd worden. Dit betekent dat
er een rookverbod geldt in gesloten plaatsen die voor het publiek toegankelijk zijn,
zoals musea, zwembaden, enz.
Verder kan gesteld worden dat het schoolreglement ook tijdens extra murosactiviteiten
onverkort van toepassing is.11 Als er uitzonderingen worden toegestaan, worden die
best expliciet meegedeeld aan de leerlingen en de ouders.
4.1.1.4
Opendeurdagen
Ook tijdens opendeurdagen, schoolfeesten e.d. blijft de regelgeving beschreven onder
punt 4.1.1.1 onverkort van toepassing: in gesloten ruimten geldt een rookverbod. Ook
al wijzigt tijdelijk de functie van zo’n gesloten ruimte, het blijft gaan om een gesloten
ruimte in een school. Als het toegelaten is te roken in open ruimtes of als de school een
rookkamer heeft, dan kunnen de ouders hiervan gebruik maken.
4.1.2
Roken op de werkplek
4.1.2.1
Regelgeving
Op 2 maart 2005 verscheen het koninklijk besluit van 19 januari 2005 betreffende de
bescherming van de werknemers tegen tabaksrook. Dit koninklijk besluit bepaalt dat
vanaf 1 januari 2006 elke werknemer het recht heeft om over werkruimten en sociale
voorzieningen te beschikken die rookvrij zijn.
Meer informatie hierover vindt u in de VSKO-Mededeling van 26 januari 2006
betreffende “Bescherming van de werknemers tegen tabaksrook” (M-VVKSO-2006011).
4.1.2.2
Op stage
Leerlingen-stagiairs worden voor de toepassing van de arbeidsreglementering in de
meeste gevallen gelijkgesteld met gewone werknemers. Het zijn personen die, anders
dan krachtens een arbeidsovereenkomst, arbeid verrichten onder het gezag van een
andere persoon.12 Daardoor is de algemene regelgeving m.b.t. de bescherming van
Mededeling van 26 januari 2006 betreffende “Bescherming van de werknemers tegen tabaksrook” (MVVKSO-2006-011), punt 2.2.
10
11
Mededeling van 25 juni 2004 betreffende “Extra murosactiviteiten” (M-VVKSO-2004-004), punt 10.
12
Ministeriële omzendbrief SO/2002/09 van 16 september 2002 betreffende leerlingenstages in het
voltijds secundair onderwijs, punt 4.2.
ADM/GD/Algemene zaken
8
M06BS038
werknemers tegen tabaksrook van toepassing 13 en gelden de afspraken die binnen de
stageplaats gemaakt werden. Zo geldt het rookverbod in een bedrijfshal, maar niet op
een bouwwerf, tenzij hierover binnen het bedrijf andere afspraken werden gemaakt.
4.1.3
Verkopen van tabak
Het is verboden tabaksproducten te verkopen aan jongeren onder zestien jaar.14 Dit
verbod werd ingevoerd op 1 december 2004. Iedereen die tabaksproducten wil kopen,
kan bijgevolg verplicht worden te bewijzen dat hij of zij 16 jaar of ouder is. De
consumptie van tabak door jongeren onder de 16 jaar is niet verboden.
In de praktijk is elke tabaksverkoper in geval van twijfel verplicht de leeftijd van de
koper na te gaan en geen tabak te verkopen aan minderjarigen jonger dan 16. Zoniet
lopen de verkopers het risico op boetes.
Verder eist deze wet ook dat de tabaksautomaten aangepast worden (ten laatste tegen
1 januari 2006) om de leeftijd van de koper te kunnen controleren.
4.2
Alcohol
4.2.1
Openbare dronkenschap
De besluitwet van 14 november 1939 betreffende de beteugeling van dronkenschap 15
stelt dat openbare dronkenschap strafbaar is. Verder verbiedt deze wet de volgende
handelingen:
•
het opdienen van dronkenmakende dranken aan een persoon die kennelijk dronken
is;
•
zonder aannemelijke reden dronkenmakende
minderjarige die geen 16 jaar oud is;
•
iemand doen drinken totdat hij kennelijk dronken is;
•
iemand opzettelijk tot dronkenschap brengen met ziekte, werkonbekwaamheid of
de dood tot gevolg;
•
met iemand een weddenschap aangaan die dronkenschap tot gevolg heeft.
dranken
opdienen
aan
een
http://www.ond.vlaanderen.be/edulex > rubrieken omzendbrieven > secundair onderwijs > stages
13
Zie supra, punt 4.1.2.1.
14
Wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de gebruikers op het
stuk van de voedingsmiddelen en andere produkten, B.S. 8 april 1977. Deze wet werd gewijzigd door de wet
van 19 juli 2004, B.S. 10 november 2004.
15
B.S. 18 november 1939.
ADM/GD/Algemene zaken
9
M06BS038
4.2.2
Schenken, verkopen of uitdelen van sterke drank
Het is verboden aan minderjarigen sterke drank te schenken, te verkopen of uit te
delen.16 Ook alcopops worden door de wet beschouwd als sterke drank en mogen
bijgevolg niet geschonken, verkocht of uitgedeeld worden aan minderjarigen.
Het aantal graden alcohol is onvoldoende om te weten wat verboden is. Zo is ook het
onderscheid tussen gegiste en gedistilleerde drank van belang. Het is wel correct dat
alle dranken, ongeacht de productiewijze, die meer dan 22 graden alcohol bevatten,
beschouwd worden als sterke (gedistilleerde) drank.
Het verkopen of gratis meegeven van gegiste dranken die geen sterke drank zijn, zelfs
onder de 16 jaar, mag wel. Een kind mag bijvoorbeeld blikjes bier kopen.
In een school is het verstrekken van sterke drank verboden. 17
In een privé-omgeving (bv. thuis) mag men aan jongeren wel alcohol (gegist of
gedistilleerd) aanbieden. Als het alcoholgebruik thuis overdreven is, kan er wel sprake
zijn van een problematische opvoedingssituatie18.
4.3
Medicatie19
De Drugswet van 192120 reglementeert het gebruik van alle ‘psychotrope stoffen’, ook
van medicatie.
16
Art. 13 van de wet van 28 december 1983 betreffende de vergunning voor de verstrekking van sterke
drank, B.S. 30 december 1983 stelt: “Het verstrekken, zelfs gratis, van sterke drank voor gebruik ter plaatse
aan minderjarigen is verboden in drankgelegenheden. Het verkopen en het aanbieden, zelfs gratis, van mee
te nemen sterke dranken aan minderjarigen zijn verboden. (…)”
17
Art. 9, lid 5 van de wet van 28 december 1983 betreffende de vergunning voor de verstrekking van
sterke drank, B.S. 30 december 1983 stelt: “In ziekenhuizen, klinieken, hospitalen en scholen, alsmede in
lokaliteiten waar uitsluitend of hoofdzakelijk groeperingen van minderjarigen bijeenkomen, is het verboden
een drankgelegenheid in te richten waar sterke dranken worden verstrekt, zelfs gratis. Dit verbod geldt niet
voor occasionele drankgelegenheden.”
Art. 1, 1° van de geciteerde wet definieert een drankgelegenheid als volgt: “a) elke plaats of lokaliteit waar
drank, ongeacht de aard ervan, voor gebruik ter plaatse wordt verkocht; b) elke plaats of lokaliteit die voor het
publiek toegankelijk is en waar drank, ongeacht de aard ervan, voor gebruik ter plaatse wordt verstrekt, zelfs
gratis; c) elke plaats of lokaliteit waar leden van een vereniging of van een groepering uitsluitend of
voornamelijk bijeenkomen om sterke drank of gegiste drank te gebruiken of om kansspelen te bedrijven; (…)”
Art. 1, 3° van de geciteerde wet definieert een occasionele drankgelegenheid als volgt: “de vooraf als
dusdanig aangegeven drankgelegenheid die, naar aanleiding van om het even welke gebeurtenis van
voorbijgaande aard, ten hoogste tienmaal per jaar en telkens voor niet langer dan vijftien opeenvolgende
dagen wordt gehouden door een kring, een maatschappij of een particuliere vereniging, met uitzondering van
de handelsvennootschappen en van feitelijke verenigingen met winstoogmerk. Drankgelegenheden gehouden
op tentoonstellingen en op jaarbeurzen worden geacht occasionele drankgelegenheden te zijn, voor de
gehele duur van de tentoonstelling of jaarbeurs, ongeacht de hoedanigheid van de exploitant; (…)”
18
Een problematische opvoedingssituatie (POS) is een toestand waarin de fysieke integriteit, de
affectieve, morele, intellectuele of sociale ontplooiingskansen van minderjarigen in het gedrang komen, door
bijzondere gebeurtenissen, door relationele conflicten of door de omstandigheden waarin de jongeren leven.
19
Algemene achtergrondinformatie over de zieke leerling: Mededeling van 10 januari 2005 betreffende
“Zorg voor de zieke leerling in de secundaire school” (M-VVKSO-2005-003).
20
Wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende
middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen gebruikt
worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen, B.S. 6 maart 1921.
ADM/GD/Algemene zaken
10
M06BS038
In het regentsbesluit van 6 februari 1946 houdende reglement op het bewaren en
verkoopen (sic) van giftstoffen 21 wordt een onderscheid gemaakt tussen stoffen die
door drogisten verkocht kunnen worden, die vrij afgeleverd kunnen worden door
apothekers of die slechts af te leveren zijn na voorlegging van een “door een
geneesheer, een doctor in de veeartsenijkunde of een licentiaat in de tandheelkunde
eigenhandig geschreven, gedagtekend en ondertekend voorschrift.” Naast apothekers
mogen geneesheren en dierenartsen onder bepaalde voorwaarden medicatie afleveren.
Als beoefenaars van een medisch beroep een verslaving aan bepaalde medicatie helpen
onderhouden door het voor te schrijven, het toe te dienen of het af te leveren, zijn ze
strafbaar.22 Voor de behandeling door vervangmiddelen wordt in dezelfde wet een
uitzondering voorzien.23
Wie op basis van een vals voorschrift dergelijke medicatie aanschaft, is strafbaar.
Wanneer men zich onder invloed van medicatie, in een staat die gelijkt op
dronkenschap, in het verkeer begeeft, is men strafbaar. Maar het maakt in een
dergelijk geval geen verschil uit of de genomen medicatie op voorschrift was of niet.
Het bezit van Flunitrazepam (Rohypnol®), verkregen zonder voorschrift, is strafbaar als
je geen apotheker, (tand)arts of veearts bent. 24
4.4
Illegale drugs
4.4.1
Vooraf
In 2003 werd de Drugswet in een niet onbelangrijke mate gewijzigd. Tijdens en na
de totstandkoming vestigden de media de aandacht op de uiteenlopende
standpunten van de ministers van Justitie en van Volksgezondheid o.a. m.b.t. de
interpretatie en de toekomstige toepassing van de wet. Er was o.m. de discussie
omtrent het begrip “bezit voor persoonlijk gebruik” en de stellingname omtrent het
begrip “openbare overlast” in relatie met muziekfestivals.
•
De gewijzigde Drugswet25 bepaalde dat de politie enkel registreert en niet
verbaliseert
wanneer
een
meerderjarige
in
het
bezit
is
van
een
“gebruikershoeveelheid” van cannabis zonder dat dit gepaard gaat met openbare
overlast of met problematisch gebruik.26 Dit systeem van politionele registratie
hield in dat de politie maandelijks enkel een globaal samenvattend, niet-nominatief
proces-verbaal – en alleen dat – aan de parketten bezorgde i.p.v. de klassieke op
21
B.S. 18 februari 1946.
Art. 3, § 3 en art. 4 van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van giftstoffen,
slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de
stoffen die kunnen gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope
stoffen, B.S. 6 maart 1921.
Hierna ‘Drugwet’ genoemd.
22
Art. 3, § 4 Drugwet. Deze regeling wordt verder uitgewerkt in het koninklijk besluit van 19 maart 2004
tot reglementering van de behandeling met vervangmiddelen, B.S. 30 april 2004.
23
Art. 39, § 4 van het koninklijk besluit van 22 januari 1998 houdende regeling van sommige
psychotrope stoffen en betreffende risicobeperking en therapeutisch advies, B.S. 14 januari 1999.
24
25
26
Hiermee wordt de Drugwet bedoeld zoals ze in 2003 werd gewijzigd.
Art. 11, § 1 gewijzigde Drugwet.
ADM/GD/Algemene zaken
11
M06BS038
naam van de betrokkene opgestelde processen-verbaal. Het bezit van cannabis
voor persoonlijk gebruik dat niet problematisch is en geen openbare overlast
veroorzaakt, bleef weliswaar een misdrijf. Maar door de invoering van de politionele
registratie en van de maandelijkse naamloze overzichten aan de parketten werd de
vervolging van dergelijk bezit praktisch onmogelijk gemaakt.27
Hierbij moet wel onmiddellijk opgemerkt worden dat deze wetsbepaling – één van
de hoekstenen van de gewijzigde Drugswet – werd vernietigd door het arrest van
het Arbitragehof, nr. 158/2004 van 20 oktober 2004. 28 Dit gebeurde omdat het
begrip “gebruikershoeveelheid” onvoldoende nauwkeurig bepaald was, waardoor de
interpretatiebevoegdheid van de verbalisanten i.v.m. het begrip “problematisch
gebruik” een bron van rechtsonzekerheid creëert en het begrip “openbare overlast”
een ambigu karakter heeft. Hierdoor kan de juiste draagwijdte van de wetsbepaling
volgens het Arbitragehof niet worden vastgesteld. Bijgevolg diende ze vernietigd te
worden.29
Na de vernietiging door het Arbitragehof van het bewuste artikel van de Drugswet
werd op 25 januari 2005 een gemeenschappelijke richtlijn van de minister van
Justitie en het college van procureurs-generaal uitgevaardigd omtrent de
vaststelling, registratie en vervolging van inbreuken inzake het bezit van
cannabis.30
De verdere uitwerking van de Drugswet is terug te vinden in het koninklijk besluit
van 31 december 1930 houdende regeling van de slaapmiddelen en de verdovende
middelen en betreffende risicobeperking en therapeutisch advies31 en het koninklijk
besluit van 22 januari 1998 houdende regeling van sommige psychotrope stoffen
en betreffende risicobeperking en therapeutisch advies32. Beide koninklijke
besluiten werden in 200333 grondig gewijzigd en aangevuld waardoor het accent
meer gelegd werd op preventie en hulpverlening.
•
Het bezit van de drugs opgesomd in de hierboven vermelde koninklijke besluiten is
strafbaar. De wetgeving maakt wel een onderscheid tussen het bezit van cannabis
en het bezit van andere illegale drugs.
A. De Nauw, “Het strafrechtelijk kader i.v.m. drugs en jongeren na de paarsgroene ingreep en de
uitspraak van het Arbitragehof. Stemt het politieke betoog overeen met de realiteit en het recht?” in Centrum
voor Beroepsvervolmaking in de rechten (ed.), Jongeren & drugs, Antwerpen, Intersentia 2005, 17.
27
28
http://www.arbitrage.be > Welkom > Rechtspraak > Arresten
A. De Nauw, “Het strafrechtelijk kader i.v.m. drugs en jongeren na de paarsgroene ingreep en de
uitspraak van het Arbitragehof. Stemt het politieke betoog overeen met de realiteit en het recht?” in Centrum
voor Beroepsvervolmaking in de rechten (ed.), Jongeren & drugs, Antwerpen, Intersentia 2005, 18.
29
30
B.S. 31 januari 2005. Zie bijlage.
31
B.S. 10 januari 1931.
32
B.S. 14 januari 1999.
33
Koninklijk besluit van 16 mei 2003 tot wijziging van het koninklijk besluit van 31 december 1930 omtrent de
handel in slaap- en verdovende middelen alsmede van het koninklijk besluit van 22 januari 1998 tot
reglementering van sommige psychotrope stoffen, teneinde daarin bepalingen in te voegen met betrekking tot
risicobeperking en therapeutisch advies, en tot wijziging van het koninklijk besluit van 26 oktober 1993
houdende maatregelen om te voorkomen dat bepaalde stoffen worden misbruikt voor de illegale vervaardiging
van verdovende middelen en psychotrope stoffen, B.S. 2 juni 2003.
ADM/GD/Algemene zaken
12
M06BS038
4.4.2
Minderjarigen
Het wettelijk kader t.a.v. minderjarigen is sedert de nieuwe Drugswet niet gewijzigd.
Dit betekent dat cannabisgebruik door een minderjarige volgens de wet niet anders
wordt benaderd dan het gebruik van een andere illegale drug. Voor minderjarigen
wordt er juridisch dus geen onderscheid gemaakt tussen het bezit/gebruik van cannabis
en het bezit/gebruik van andere illegale drugs.
Cannabis is verboden voor minderjarigen en er wordt – net zoals voor andere illegale
drugs – altijd een proces-verbaal opgemaakt door de politie.
De politie verwittigt de ouders, maakt altijd een proces-verbaal op en bezorgt het
proces-verbaal aan het jeugdparket.
Het jeugdparket kan 3 beslissingen nemen. Het gevolg dat het parket geeft aan het
proces-verbaal, zal steeds afhangen van de concrete omstandigheden van het misdrijf
en de situatie waarin de minderjarige zich bevindt. Volgende vragen zijn daarbij
relevant: was het gebruik eenmalig, over welke drugs ging het, functioneert de
minderjarige relatief goed in zijn gezin, school, …? De afweging die het jeugdparket
maakt is m.a.w. dezelfde als de afweging die gemaakt wordt bij elk (als misdrijf
omschreven) feit dat een minderjarige pleegt.
•
Seponering zonder meer
•
De zaak wordt zonder gevolg geklasseerd omdat de feiten onbelangrijk of
onvoldoende aanwijsbaar zijn. Deze beoordeling kan van arrondissement tot
arrondissement verschillen.
•
Seponering met voorwaarden
•
De zaak wordt zonder gevolg geklasseerd onder de voorwaarde dat de minderjarige
bv. een beroep doet op vrijwillige hulpverlening, deelneemt aan een vorming, de
schade vergoedt, …
•
Doorverwijzing naar de jeugdrechter
•
De jeugdrechter kan in dat geval een maatregel nemen t.a.v. de minderjarige.
–
Berisping
De minderjarige krijgt een opmerking en de ouders worden aangemaand tot
beter toezicht op hun kind.
–
Ondertoezichtstelling
De sociale dienst van de jeugdrechtbank ziet toe op de naleving van gestelde
voorwaarden,
namelijk
vorming,
therapeutische
begeleiding
of
gemeenschapsdienst.
–
Plaatsing
De jongere wordt opgenomen in een instelling voor bijzondere jeugdzorg of
een gemeenschapsinstelling (d.i. een gesloten instelling). De minderjarige blijft
tot zijn/haar 18e onder toezicht van de sociale dienst van de jeugdrechtbank,
ook na het beëindigen van de plaatsing.
4.4.3
4.4.3.1
•
Meerderjarigen
Cannabis
Bezit voor persoonlijk gebruik
Ook voor meerderjarigen blijft het bezit van cannabis verboden. Aan het bezit van
cannabis voor persoonlijk gebruik door een meerderjarige wordt echter de laagste
ADM/GD/Algemene zaken
13
M06BS038
prioriteit in het vervolgingsbeleid gegeven. Deze laagste prioriteit geldt niet
wanneer het bezit gepaard gaat met verzwarende omstandigheden of verstoring
van de openbare orde.34 Onder het bezit van cannabis voor persoonlijk gebruik
wordt begrepen een hoeveelheid cannabis van 3 gram of één geteelde plant, zonder
dat enige aanwijzing inzake verkoop of handel aanwezig is.35
Bij de loutere vaststelling van het bezit van cannabis wordt een vereenvoudigd
proces-verbaal opgesteld. Daarin worden o.a. opgenomen:
–
plaats en datum van de feiten;
–
aard van de feiten (type en hoeveelheid van product);
–
volledige identiteit van de dader;
–
samenvatting van zijn versie van de feiten.
Vaststelling van bezit voor persoonlijk gebruik geeft geen aanleiding tot
inbeslagname van cannabis. De cannabis blijft in het bezit van de betrokkene,
tenzij deze er vrijwillig afstand van doet.
Verzwarende omstandigheden – verstoring van de openbare orde
•
De verzwarende omstandigheden zijn opgenomen in artikel 2bis van de Drugswet.
Het gaat om:
–
misdrijven
gepleegd
ten
aanzien
van
minderjarigen,
waaronder:
cannabisgebruik of –verhandeling in aanwezigheid van minderjarigen,
minderjarigen aanzetten tot cannabisbezit of –gebruik, …
–
lid zijn van een vereniging die drugs levert;
–
door cannabisgebruik bij anderen een ongeneeslijke ziekte, blijvende
arbeidsongeschiktheid, verlies van een orgaan, zware verminking of de dood
veroorzaken.
De omstandigheden die de openbare orde verstoren, zijn:
–
het bezit van cannabis in een strafinrichting of in een instelling voor
jeugdbescherming;
–
het bezit van cannabis in een onderwijs- of gelijkaardige instelling of in hun
onmiddellijk omgeving. Dit zijn de plaatsen waar de leerlingen zich verzamelen
of elkaar ontmoeten, zoals een halte van het openbaar vervoer of een park in
de nabijheid van de school;
–
het ostentatief bezit van cannabis in een openbare plaats of een plaats die
toegankelijk is voor het publiek (bv. een ziekenhuis).
De procureur des Konings zal rekening houden met de lokale omstandigheden en
kan een bijzondere richtlijn verspreiden n.a.v. massabijeenkomsten (bv. een
muziekfestival).
Indien bezit gepaard gaat met verzwarende omstandigheden of met een verstoring
van de openbare orde (dit is bv. het geval wanneer een meerderjarige in het bezit
34
Gemeenschappelijke richtlijn van 25 januari 2005 van de minister van Justitie en het college van procureursgeneraal omtrent de vaststelling, registratie en vervolging van inbreuken inzake het bezit van cannabis, punt
C.1.
35
Gemeenschappelijke richtlijn van 25 januari 2005 van de minister van Justitie en het college van
procureurs-generaal omtrent de vaststelling, registratie en vervolging van inbreuken inzake het bezit van
cannabis, punt C.2.
ADM/GD/Algemene zaken
14
M06BS038
is van cannabis in de school), wordt door de politie altijd een gewoon procesverbaal opgemaakt en aan het parket bezorgd.
Het parket beslist tot:
–
seponering
De zaak wordt zonder gevolg geklasseerd. De overtreder krijgt wel een
waarschuwing van de politie en wordt eventueel doorverwezen naar de
gespecialiseerde hulpverlening.
–
minnelijke schikking
De zaak wordt afgehandeld in de vorm van een geldboete.
–
praetoriaanse probatie
Onder bepaalde voorwaarden (naleving van bepaalde voorwaarden) vindt er
geen verdere vervolging plaats.
–
doorverwijzing naar de correctionele rechtbank
Het parket maakt de zaak over aan de correctionele rechtbank.
–
geldboete en/of gevangenisstraf.
4.4.3.2
Andere illegale drugs
Bij het bezit van andere illegale drugs wordt er steeds een proces-verbaal opgesteld
door de politie en wordt het parket altijd ingeschakeld. De wijze van reageren kan men
vergelijken met de manier waarop het parket reageert op het persoonlijk gebruik van
cannabis dat gepaard gaat met openbare overlast.
Wanneer er sprake is van verzwarende omstandigheden, wordt de zaak in principe
steeds voor de correctionele rechtbank gebracht. In de praktijk verwijzen zowel parket
als rechtbank vaak door naar de hulpverlening. Sedert de nieuwe Drugswet wordt de
nadruk ook op de hulpverlening gelegd.
5
Een drugsbeleid op school
Een drugsbeleid op school focust niet alleen op illegale drugs. Het is alomvattend en
dient gekaderd te worden in het algemene gezondheidsbeleid dat de school voert. In dit
beleid is er ook aandacht voor andere vormen van verslaving (die niet allemaal aan bod
komen in deze Mededeling), zoals eet-, TV- en internetverslaving, gokken, alcohol- en
tabakgebruik, enz.
Dit luik van deze Mededeling wil enkele aanzetten geven om een gedragen drug- en
gezondheidsbeleid te realiseren op school. Bij de daadwerkelijke totstandkoming wordt
er o.i. best een beroep gedaan op de professionele ondersteuning van de VAD, het CLB
of regionale/lokale preventiemedewerkers.36
Achtereenvolgens komen de volgende aspecten van een drugsbeleid op school aan bod:
•
actoren;
•
drie pijlers (preventie, begeleiding en procedures en regels);
•
vaststelling van drugsgebruik.
36
http://www.vad.be > Doorverwijsgids
ADM/GD/Algemene zaken
15
M06BS038
5.1
Actoren bij een drugsbeleid op school
Om tot een gedragen drugsbeleid te komen is de betrokkenheid van vele actoren
aangewezen, zelfs vereist. Een drugsbeleid dat eenzijdig opgelegd wordt, heeft zeer
weinig kans op slagen. Zonder de betrokkenheid van het personeel, de ouders en de
leerlingen kan een drugsbeleid op school niet werken. Daarnaast beschikt een school
over onvoldoende kennis om zelf een alomvattend beleid uit te werken, daarom doet ze
best ook een beroep op het CLB, de politie/het parket, lokale of regionale
preventiewerkers, … We sommen hieronder de belangrijkste actoren op.
De school
•
Het uitwerken van een drugsbeleid op school vereist een betrokkenheid van de
directie, de leerkrachten, de zorgwerkgroep, het ondersteunend personeel.
Om een degelijk beleid tot stand te brengen, is een breed draagvlak vereist. Ter
voorbereiding kan er dan ook een werkgroep opgericht worden die zich over de
problematiek buigt. Bij deze werkgroep worden ook andere actoren betrokken als
ouders (via de ouderraad of het oudercomité), CLB, leerlingen(raad), de
zorgcoördinator (basisonderwijs), enz. Ook nieuwe leerkrachten worden
geïnformeerd over het drugsbeleid van de school.
Tenslotte kan het uitwerken van een drugsbeleid ook ter sprake komen op een
vergadering van de schoolraad waar alle betrokkenen geïnformeerd worden en hun
bedenkingen kunnen formuleren.
Leerlingen
•
Om te komen tot een gedragen drugsbeleid op school, is het vereist dat ook
leerlingen betrokken worden. Met hen kan men in dialoog treden, zij kunnen andere
leerlingen preventief informeren over de gevaren van drugsgebruik, …
Het drugsbeleid op school is ook een onderwerp dat besproken kan worden in de
leerlingenraad of in andere participatieorganen.
Ouders
•
De eerste verantwoordelijke voor de opvoeding van hun kinderen blijven de ouders.
Daarom is het zeer belangrijk om ook de ouders te betrekken bij een drugsbeleid
op school. Enkele suggesties. Zij kunnen betrokken worden bij het uitdenken van
een drugsbeleid, maar kunnen ook geïnformeerd worden over drugs en het
drugsbeleid op school. Hierbij kan de school gebruik maken van haar nieuwsbrief of
schoolkrant, van de website. Ze kan, samen met de ouderraad/de oudervereniging,
een vormingsavond voor ouders organiseren.
Scholengemeenschap
•
Op niveau van de scholengemeenschap kunnen er contacten gelegd worden met de
politie en het parket.37 Het beleid van de politie en het parket verschilt immers niet
van school tot school. Er kunnen afspraken gemaakt worden over contactpersonen
bij de politie, het optreden van de politie in de school, …
Verder kan er tussen de scholen van de scholengemeenschap ook informatie
uitgewisseld worden, kunnen er gezamenlijke nascholingsprojecten georganiseerd
worden.
37
Als de scholen van de scholengemeenschap deel uitmaken van dezelfde politiezone en hetzelfde
gerechtelijk arrondissement.
ADM/GD/Algemene zaken
16
M06BS038
•
CLB
Het
CLB
kan
ondersteuning
bieden
bij
het
ontwikkelen
van
een
drugspreventiebeleid op school. Ook voor de begeleiding van jongeren die vragen
hebben over drugs of die met drugsproblemen kampen, kan op het CLB een beroep
gedaan worden. Indien het CLB niet zelf de begeleiding opneemt, of de nodige
informatie kan bezorgen, neemt het CLB, in het kader van zijn draaischijffunctie,
het op zich om gericht door te verwijzen naar meer gespecialiseerde centra en
diensten.
De bijzondere bepalingen, die het beleidscontract concretiseren, zijn het geschikt
instrument om hierover de nodige afspraken vast te leggen. Deze bijzondere
bepalingen bieden de mogelijk om in overleg, de nodige stappen binnen dit beleid
te bepalen en afspraken te maken wie welke taken binnen dit beleid opneemt. De
jaarlijkse evaluatie van de samenwerking school - CLB biedt de mogelijkheid om
aan de hand van deze bijzondere bepalingen, de nodige bijsturing te bepalen.
Hierdoor ontstaat een continue aandacht voor de problematiek die via de bijsturing
jaar na jaar verder verfijnd kan worden.
•
Politie en parket
Met de politie en het parket worden o.i. best afspraken gemaakt over
contactpersonen, het optreden van de politie in de school wanneer er
geïntervenieerd moet worden, enz. De politie kan, mits er afspraken gemaakt
worden, ook een rol spelen bij het preventiebeleid.
Ook in de Mededeling van 1 juni 2005 betreffende “Deontologische en juridische
aspecten van leerlingenbegeleiding” (M-VVKSO-2005-076) komen in punt 4 de
relaties met de politiediensten aan bod.
•
Externe hulpverleningsinstanties
Een school (bv. de zorgwerkgroep) kan de externe hulpverleningsinstanties uit de
regio in kaart brengen om leerlingen efficiënt en snel door te verwijzen naar de
gepaste instantie. Ook hierbij kan het CLB de school helpen.
5.2
De pijlers van het drugsbeleid
Een goed drugsbeleid is onder te brengen in drie pijlers. Het succes van het beleid
neemt toe naarmate de drie pijlers evenwichtig worden uitgebouwd.
•
Eerste pijler: preventie
De pijler “preventie”: de school ontwikkelt een actieplan voor persoons- en
omgevingsgerichte preventie voor alle leerlingen. Met dit actieplan werkt de school
aan een effectieve, continue preventie en maakt zij haar aanbod zichtbaar.
•
Tweede pijler: begeleiding
De pijler “begeleiding”: een leiddraad voor het uitwerken van interventies naar
leerlingen met problemen met drugs of drugsgebruik. Er wordt een scenario
uitgeschreven met duidelijke taakomschrijvingen i.v.m. het signaleren, begeleiden
en doorverwijzen van leerlingen.
•
Derde pijler: regels en procedures
De pijler “regels en procedures” is in de school een leidraad om regels en grenzen
vast te leggen en procedures uit te werken die de school volgt wanneer deze regels
en grenzen overschreden worden.
ADM/GD/Algemene zaken
17
M06BS038
5.2.1
De eerste pijler: preventie
5.2.1.1
Doelstellingen
De doelstellingen van preventie kunnen als volgt omschreven worden:
•
het aanmoedigen en ondersteunen van niet-gebruik (m.b.t. illegale drugs en roken)
en het uitstellen van de beginleeftijd (m.b.t. alcohol, medicatie);
•
jongeren op een verantwoorde manier leren omgaan met de aanwezigheid van
alcohol en andere drugs in hun omgeving; hen vaardigheden aanleren en helpen
groeien in verantwoordelijkheid tegenover zichzelf en omgeving;
•
vroegtijdig ingrijpen: hoe sneller problemen worden opgemerkt, hoe groter de kans
op herstel.
5.2.1.2
Criteria voor effectieve persoonsgerichte drugspreventie
Persoonsgerichte preventie streeft een verandering na in de persoon zelf. Een
voorbeeld van persoonsgerichte preventie zijn de voorlichtingscampagnes over alcoholen drugsgebruik: via informatie probeert men interne veranderingen bij de leerlingen
tot stand te brengen. Een school kan aan effectieve persoonsgerichte preventie doen
door
•
te werken rond thema’s (kennis over drugs en drugsgebruik verhogen, verkeerde
beeldvorming over het drugsgebruik bij leeftijdsgenoten corrigeren, persoonlijke en
sociale vaardigheden bij brengen enz);
•
de juiste methodes te gebruiken: bv. interactief werken en op maat van de jongere
werken;
•
te voldoen aan enkele structurele voorwaarden die de kans op succes verhogen:
–
planmatige aanpak: langlopende en voortdurend herhaalde initiatieven;
–
inbedding in bestaande lessen of projecten. Eenmalige, geïsoleerde initiatieven
die niet gekaderd zijn binnen een breder (gezondheids)beleid kunnen zelfs een
averechts effect hebben en drugsgebruik aanmoedigen.38
5.2.1.3
Criteria voor omgevingsgerichte drugspreventie
Met een omgevingsgerichte drugspreventie tracht men veranderingen te bekomen op
het niveau van de diensten of de organisatie. Een belangrijke factor in een school is het
welbevinden van leerlingen. Aan omgevingsgerichte drugspreventie doen, betekent
werken aan de verhoging van het welbevinden van de leerlingen, werken aan een
positief schoolklimaat. Volgende kenmerken verhogen de kans op welbevinden van
leerlingen:
•
voldoende inspraak op klas- en schoolniveau;
•
positieve contacten met leerkrachten en ander schoolpersoneel;
•
een aangename infrastructuur;
•
een school zijn die voldoende actie onderneemt (preventie van probleemgedrag
zoals geweld, ordeverstoring, drugs enz. Openheid, informatie, sensibilisering en
het ontwikkelen van een duidelijke gedragscode zijn van groot belang).
38
I. Ghijs, Drugspreventie kan aanzetten tot gebruik, De Standaard, 14 april 2006.
ADM/GD/Algemene zaken
18
M06BS038
Voor het secundair onderwijs kan hier verwezen worden naar de Mededeling van juni
2005 betreffende “Leerlingenparticipatie. Visie en suggesties voor een schooleigen
invulling” (M-VVKSO-2005-075).
5.2.1.4
Enkele voorbeelden
Algemeen
In een preventiebeleid moet de school ook aandacht hebben voor de (grote) groep van
niet-gebruikers (tabak, alcohol, illegale drugs). Ook deze groep mag niet uit het oog
verloren worden en kan zichzelf bij gelegenheid in een positief daglicht stellen.
Tabak
Bij het uitwerken van een drugsbeleid op school zal een school – in het kader van de
preventie van tabaksgebruik – moeten beslissen of zij een rookvrije school wil zijn of
niet, of er m.a.w. een algemeen rookverbod geldt binnen het schoolterrein, in gesloten
en open ruimtes. Als de school rookvrij is, wordt er binnen het schoolterrein en op de
speelplaats niet gerookt door leerlingen en personeel.
Bij het nemen van een dergelijke beslissing moet een school de argumenten pro en
contra afwegen. Vanuit de opvoedende taak van de school en vanuit
gezondheidsoverwegingen kan de school beslissen een algemeen rookverbod in te
stellen. Toch zijn er ook argumenten contra, of argumenten waarop een school moet
trachten te anticiperen wanneer er een algemeen rookverbod wordt ingesteld. Zo moet
ze er rekening mee houden dat leerlingen hoe dan ook mogelijkheden zullen zoeken om
toch hun sigaret te kunnen opsteken (’s middags de school verlaten zonder toelating,
toiletten, …). Een school moet hierop trachten in te spelen en bepalen op welke manier
hiertegen wordt opgetreden.
Alleszins moeten over het rookbeleid op school (algemeen rookverbod, rookzones voor
leerlingen, …) klare en duidelijke afspraken gemaakt worden die respectievelijk worden
opgenomen in het schoolreglement en het arbeidsreglement. Daarin dienen ook de
procedures en de sancties beschreven te worden (zie verder ‘de derde pijler’ onder
punt 5.2.3).
Het Vlaams Instituut voor Gezondheidspromotie beschikt m.b.t. tot tabakspreventie
over uitgebreid didactisch materiaal.39
Medicatie40
Bij het verstrekken van geneesmiddelen (meestal pijnstillers) aan leerlingen, moet de
school toch de nodige zorgvuldigheid in acht nemen.
Wanneer een leerling op het leerlingensecretariaat vaak komt vragen naar pijnstillers
voor hoofdpijn, buikpijn, menstruatiepijnen enz., is het aangewezen dat de school
beschikt over een uitgewerkt stappenplan. De school kan via intern overleg
(zorgwerkgroep, directieteam …) een standpunt bepalen en een stappenplan uitwerken
over het verstrekken van medicatie. De CLB-arts kan de school hierbij adviseren. De
namen van de regelmatige klanten kunnen worden genoteerd. De leerlingbegeleiding
kan daar, in samenspraak met de CLB-arts, opvolging aan verbinden.
39
http://www.gezondeschool.be
Zie ook onze Mededeling van 13 januari 2005 betreffende “Zorg voor de zieke leerling in de
secundaire school” (M-VVKSO-2005-003), punt 2.1.
40
ADM/GD/Algemene zaken
19
M06BS038
5.2.2
Tweede pijler: begeleiding
In deze pijler werkt de school uit op welke manier zij leerlingen die kampen met een
verslavingsproblematiek begeleidt. Er wordt een duidelijk scenario uitgeschreven met
duidelijke taakomschrijvingen in verband met het signaleren (herkennen), begeleiden
en eventueel doorverwijzen van leerlingen. Deze pijler kadert zeer duidelijk binnen het
gezondheidsbeleid dat een school voert.
Tabak
De wetgeving verplicht scholen niet om het rookgedrag van leerlingen (en leerkrachten)
te veranderen. De wetgeving heeft immers enkel de bedoeling om ervoor te zorgen dat
de leerlingen en de niet-rokende personeelsleden geen last hebben van de rokers.
Rond de leeftijd van 13 à 14 jaar – of zelfs jonger – beginnen jongeren met roken te
experimenteren. Als ondersteuning van het rookbeleid kan een gezonde school wel
initiatieven nemen. De school kan en mag aan tabakspreventie doen, bv. door affiches
die niet-rokers in een positief daglicht stellen op te hangen. Voor 15- tot 18-jarigen die
wensen te stoppen met roken kan de school, met de ondersteuning van het CLB, bv.
een rookstopcursus aanbieden.
Medicatie
Als een school ervan op de hoogte is dat een leerling misbruik maakt van medicatie, zal
deze leerling steeds vanuit een begeleidende visie benaderd worden. Na gesprekken
binnen de zorgwerkgroep, met de CLB-medewerker of CLB-arts, kan het in dergelijke
gevallen noodzakelijk zijn externe hulp in te schakelen. Het CLB kan vanuit haar
draaischijffunctie een rol spelen bij het doorverwijzen naar een externe
hulpverleningsinstantie.
Illegale drugs
Leerlingen die kampen met een problematisch drugsgebruik worden in eerste instantie
vanuit een begeleidend perspectief benaderd. Een begeleidingscontract, opgesteld in
samenspraak met het CLB en/of externe hulpverleningsinstanties kan hierbij een hulp
zijn. Een begeleidingscontract heeft de bedoeling dergelijke leerlingen, samen met de
ouders, het CLB en/of een externe hulpverleningsinstantie van nabij op te volgen om
kort op de bal te spelen bij nieuwe ontwikkelingen.
5.2.3
Derde pijler: regels en procedures
De grote lijnen van het drugsbeleid dat een school uitwerkt, worden opgenomen in het
schoolreglement. Daarin verwoordt de school welk drugsbeleid ze voert, hoe ze aan
preventie en begeleiding doet en welke regels nageleefd moeten worden. In
samenspraak met de politie en het parket kan ook de rol van de politiediensten in het
schoolreglement verduidelijkt worden.
In het schoolreglement41 vinden de ouders
- naast het traditionele orde- en
tuchtreglement, waarmee de school bv. het dealen van drugs kan sanctioneren – ook
de visie van de school op een drugsbeleid, op een gezonde school. Hoe wordt er aan
preventie gedaan? Welke begeleiding biedt de school aan leerlingen die kampen met
een verslavingsproblematiek? De school kan in het schoolreglement m.a.w. meer
Zie Mededeling van 27 mei 2003 betreffende “De rechtspositie van de leerling in het gewoon voltijds
secundair onderwijs – het schoolreglement” (M-VVKSO-2003-045), punt 3.3.1.7.
41
ADM/GD/Algemene zaken
20
M06BS038
toelichting geven bij de wijze waarop ze de drugsproblematiek in brede zin benaderd,
hoe ze aan preventie doet, hoe ze omgaat met leerlingen die met een drugsprobleem
kampen, hoe ze omgaat met leerlingen die dealen, enz.
Tenslotte mag men niet uit het ook verliezen dat het drugsbeleid – ook in het
schoolreglement – gekaderd wordt binnen het algemene zorg- en gezondheidsbeleid
dat een school voert.
5.3
Een voorbeeld van een mogelijke benadering: een viervoudige
benadering
Een uitgangspunt bij het uitwerken van een procedure m.b.t. het omgaan met de
middelenproblematiek op school kan de volgende viervoudige benadering zijn. Los van
de concrete invulling (want die kan verschillen van school tot school), kunnen zeker de
4 uitgangspunten gebruikt worden bij het uitwerken van een drugsbeleid op school. Een
school wordt immers op 4 verschillende manieren geconfronteerd met drugs:
•
vermoeden van drugsgebruik;
•
leerlingen die drugs gebruiken en om hulp komen vragen;
•
leerlingen die drugs gebruiken/bezitten en daarop betrapt worden;
•
leerlingen die drugs verhandelen.
Deze 4 situaties vereisen elk een specifieke aanpak. Hieronder vindt u enkele grote
lijnen terug. Om een problematiek in de juiste context te plaatsen of te analyseren kan
ook een beroep gedaan worden op de 3 M’s, zoals aangehaald onder punt 3.
•
Vermoeden van drugsgebruik
Wanneer de school vermoedt dat een bepaalde leerling met een drugsprobleem
kampt, zal ze deze leerling vanuit haar zorgbeleid benaderen:
•
–
de objectieve gedragingen van de leerling worden beschreven door de persoon
die vermoedt dat de leerling drugs gebruikt; op die manier kunnen ze later ook
getoetst worden bij andere personeelsleden (zie punt 5.4);
–
er wordt met de leerling gesproken om na te gaan of het vermoeden bevestigd
kan worden;
–
er wordt samen met de leerling nagegaan of het nodig/aangewezen is zijn
ouders te contacteren en hoe men dit desgevallend doet;
–
er wordt een beroep gedaan op deskundige hulpverleners, het CLB of externe
hulpverleners; de school zelf zal geen hulpverlening bieden;
–
eventueel wordt er een schriftelijk begeleidingscontract met de leerling en de
ouders afgesproken.
Bij spontane vraag om hulp van de leerling
Wanneer een leerling met een drugsprobleem spontaan de hulp inroept van de
directeur of een leerkracht, dan zal de school hulp bieden:
–
er wordt met de leerling overlegd of het nodig/aangewezen is zijn ouders te
contacteren en hoe men dit desgevallend doet;
–
er wordt schriftelijk een begeleidingscontract met de leerling en de ouders
afgesproken;
–
er wordt een beroep gedaan op deskundige hulpverleners, het CLB of externe
hulpverleners; de school zelf zal geen hulpverlening bieden;
–
er wordt nog geen tuchtdossier aangelegd.
ADM/GD/Algemene zaken
21
M06BS038
Ook de Mededeling van 1 juni 2005 betreffende “Deontologische en juridische
aspecten van leerlingenbegeleiding” (M-VVKSO-2005-076) bevat nuttige informatie
over het begeleiden van leerlingen.
•
Bij betrapt worden op drugsbezit of –gebruik
Wanneer een leerling betrapt wordt op het bezit of gebruik van drugs:
•
–
worden de ouders, in samenspraak met de leerling, onmiddellijk ingelicht en
uitgenodigd voor een (informeel) gesprek door de school;
–
wordt er schriftelijk een begeleidingscontract met de leerling en zijn ouders
opgesteld;
–
wordt beroep gedaan op deskundige hulpverleners, het CLB of externe
hulpverleners;
–
wordt eventueel een tuchtdossier aangelegd, bv. wanneer de leerling en/of zijn
ouders hun medewerking bij het opstellen van een begeleidingscontract
weigeren, wanneer de leerling het begeleidingscontract niet naleeft (bv. niet op
de afspraken verschijnt met de externe hulpverlener, opnieuw betrapt wordt op
drugsbezit, …).
Bij betrapt worden op het verhandelen van drugs
Wanneer een leerling betrapt wordt op het dealen van drugs:
5.4
–
worden de ouders onmiddellijk ingelicht en uitgenodigd voor een gesprek;
–
wordt de leerling eventueel preventief geschorst;
–
wordt er eventueel schriftelijk een begeleidingscontract met de leerling en zijn
ouders opgesteld;
–
wordt er informatie doorgegeven aan de politie (hierover worden best
voorafgaandelijk afspraken gemaakt (zie eerder punt 5.1);
–
wordt beroep gedaan op deskundige hulpverleners, het CLB of externe
hulpverleners;
–
wordt eventueel een tuchtprocedure opgestart die kan leiden tot de definitieve
uitsluiting.
Vaststelling van gedrag dat kan wijzen op drugsgebruik
Wanneer een leerling, bv. bij de aanvang van de praktijklessen, gedragingen stelt
waardoor hij niet in staat is aan deze lessen deel te nemen, kan de school als volgt
handelen.
•
De leraar die het gedrag opmerkt, stelt hierover een korte verklaring op waarin hij
enkel het waarneembare gedrag van de leerling omschrijft (wankelen, afwezige
blik, abnormaal agressieve houding, enz.). Men hoedt er zich voor onmiddellijk over
te gaan tot het beschrijven van de oorzaak, omdat dit vaak onmogelijk is en tot
discussies leidt.
•
De leerling wordt afgezonderd en de verklaring wordt bevestigd door een derde, bv.
de directeur of de leerlingenbegeleider.
•
De leerling wordt, om veiligheidsredenen (het in gevaar brengen van zichzelf en
medeleerlingen tijdens de praktijklessen), dus niet sanctionerend, niet toegelaten
tot de (praktijk)lessen.
ADM/GD/Algemene zaken
22
M06BS038
•
In overeenstemming met het beleid dat een school voert, worden de ouders
ingelicht, wordt er een begeleidingsinitiatief genomen of wordt de leerling later
gesanctioneerd. Bij het sanctioneren van een dergelijk gedrag zouden er problemen
kunnen rijzen omdat de school meestal onmogelijk ondubbelzinnig kan bewijzen dat
de leerling alcohol heeft gebruikt of een bepaalde illegale drugs heeft ingenomen.
Toch kan de vaststelling van het gedrag op zich voldoende zijn om een
tuchtprocedure op te starten. Maar ook hier dient in eerste instantie de vraag
gesteld te worden of de begeleiding van de drugsproblematiek bij deze leerling niet
op de eerste plaats moet komen.
6
Achtergrondinformatie
6.1
Algemene informatie – enkele websites
http://www.desleutel.be
http://www.drugslijn.be
http://www.gezondeschool.be
http://www.uwid.be. Uwid staat voor Universitair wetenschappelijk instituut voor
drugsproblemen.
http://www.vad.be.
Drugsproblemen.
6.2
VAD
staat
voor
Vereniging
voor
Alcohol-
en
andere
Voor scholen
Centrum voor beroepsvervolmaking in de rechten (ed.), Jongeren en drugs, Intersentia,
Antwerpen – Oxford 2005, 126 p.
VAD-Doorverwijsgids
Overzicht van alle VAD-leden.© 2005, (tweejaarlijkse update), bestelcode ALF02 (te
bestellen bij de VAD)
≤ 5 ex. gratis, > 5 ex. € 2,00 per stuk
Jongeren Alcohol en Drugs
Inventaris van preventiemateriaal: boeken, video’s, spelmateriaal en lespakketten
(te bestellen bij de VAD)
VAD/de Drugslijn-catalogus
Overzicht van het documentatiemateriaal: ‘drug per drug’, ‘preventie’, ‘ouders en
andere opvoeders’, ‘vroeginterventie’, ‘hulpverlening’, ‘harm reduction’, ‘cijfers’ en ‘VAD
en de Drugslijn’.(te bestellen bij de VAD)
6.3
Voor ouders
Ouder zoekt info
Deze flyer geeft een overzicht van folders en brochures voor ouders en andere
opvoeders over drugs en drugspreventie.
© 2005, bestelcode ALR07 (te bestellen bij de VAD)
≤ 50 ex. gratis, > 50 ex. € 0,10 per stuk
ADM/GD/Algemene zaken
23
M06BS038
Meest gestelde vragen
Cannabis
© 2005 (update), bestelcode DLF04, € 0,40 (te bestellen bij de VAD)
Drugs en de wet © 2004 (update), bestelcode DLF05, € 0,40 (te bestellen bij de VAD)
Drugs en urinetesting
© 2003, bestelcode DLF13, € 0,40 (te bestellen bij de VAD)
Zwangerschap en drugs © 2002, bestelcode DFZ01, € 0,40 (te bestellen bij de VAD)
Mijn kinderen en drugs © 2004 (update), bestelcode DLF03, € 0,40 (te bestellen bij
de VAD)
Tieners, alcohol en drugs. Informatie voor ouders van 10- tot 12-jarigen
Deze brochure beantwoordt vragen van ouders en andere opvoeders van 10- tot 12jarigen over drugs.
© 2005, bestelcode ALR03, € 0,40 (te bestellen bij de VAD)
Drugs etc. De vragen, de antwoorden
Alcohol
Cannabis
Cocaïne/crack
GHB en ketamine
Gokken
Heroïne
LSD
Psychoactieve medicatie
Smartdrugs
Speed
Vluchtige snuifmiddelen
XTC
©
©
©
©
©
©
©
©
©
©
©
©
2003,
2003,
2003,
2003,
2003,
2003,
2003,
2003,
2003,
2003,
2003,
2003,
bestelcode
bestelcode
bestelcode
bestelcode
bestelcode
bestelcode
bestelcode
bestelcode
bestelcode
bestelcode
bestelcode
bestelcode
PRI01,
PRI02,
PRI03,
PRI04,
PRI05,
PRI06,
PRI07,
PRI08,
PRI09,
PRI10,
PRI11,
PRI12,
€
€
€
€
€
€
€
€
€
€
€
€
0,40
0,40
0,40
0,40
0,40
0,40
0,40
0,40
0,40
0,40
0,40
0,40
(te
(te
(te
(te
(te
(te
(te
(te
(te
(te
(te
(te
bestellen
bestellen
bestellen
bestellen
bestellen
bestellen
bestellen
bestellen
bestellen
bestellen
bestellen
bestellen
bij
bij
bij
bij
bij
bij
bij
bij
bij
bij
bij
bij
de
de
de
de
de
de
de
de
de
de
de
de
VAD)
VAD)
VAD)
VAD)
VAD)
VAD)
VAD)
VAD)
VAD)
VAD)
VAD)
VAD)
Deze reeks van 12 folders geeft productinfo over verschillende legale en illegale drugs.
Volgende onderwerpen komen o.a. aan bod: wetgeving, effecten, risico’s,
afhankelijkheid, …
6.4
Regionale preventiewerkers verbonden aan de Centra voor Geestelijke
Gezondheidszorg (CGG)
6.4.1
Provincie West-Vlaanderen
Regio Oostende
Regio Roeselare
CGG Noord West-Vlaanderen
Frère Orbanstraat 143
8400 Oostende
CGG LARGO
J. Lagaelaan 21
8800 Roeselare
Tel. 059 50 05 00 – 059 51 27 53
Fax 059 51 12 56
Tel. 051 25 99 30
Fax 051 25 99 30
E-mail [email protected]
E-mail [email protected]
ADM/GD/Algemene zaken
24
M06BS038
6.4.2
Provincie Oost-Vlaanderen
Regio Gent
Regio Sint-Niklaas
CGG Eclips – C.A.T. Infopunt
Martelaarslaan 234
9000 Gent
CGG Waas en Dender – Delta
Klein Hulststraat 114
9100 Sint-Niklaas
Tel. 09 225 08 13
Fax 09 225 69 16
Tel. 03 296 06 64
Fax 03 296 06 64
E-mail [email protected]
E-mail [email protected]
6.4.3
Provincie Vlaams-Brabant
Regio Leuven
Regio Brussel-Halle-Vilvoorde
CGG Vlaams-Brabant Oost
Vital Decosterstraat 86
3000 Leuven
CGGZ Brussel – deelwerking Primavera
de Smet de Naeyerlaan 470
1090 Brussel
Tel. 016 32 97 00
Fax 016 32 97 02
Tel. 02 478 90 90
Fax 02 479 87 75
E-mail [email protected]
E-mail [email protected]
6.4.4
Provincie Antwerpen
Regio Mechelen
Regio Antwerpen
Regio Turnhout
CGG-regio Mechelen
VAGGA – Altox
Hanswijkstraat 48
2800 Mechelen
Ketsstraat 17
2018 Antwerpen
CGG Noorderkempen-De
Meander
Parklaan 162
2300 Turnhout
Tel. 015 42 08 32
Fax 015 42 05 05
Tel. 03 235 21 74
Fax 03 235 37 96
Tel. 014 47 12 20
Fax 014 47 12 20
E-mail [email protected]
6.4.5
E-mail [email protected]
E-mail
[email protected]
Provincie Limburg
C.A.D.-Limburg – Preventie/documentatie
Weg naar As 54, bus 12
3600 Genk
Tel. 089 32 97 75
Fax 089 32 97 73
E-mail [email protected]
Bijlagen (formaat)
M-VVKSO-2006-073-B01 (pdf):Gemeenschappelijke richtlijn van 25 januari 2005 van
de Minister van Justitie en het College van procureurs-generaal omtrent de vaststelling,
registratie en vervolging van inbreuken inzake het bezit van cannabis, B.S. 31 januari
2005.
ADM/GD/Algemene zaken
25
M06BS038
Bijlage: Gemeenschappelijke richtlijn van 25 januari 2005 van de
Minister van Justitie en het College van procureurs-generaal
omtrent de vaststelling, registratie en vervolging van inbreuken
inzake het bezit van cannabis, B.S. 31 januari 2005
Artikel M.
A. Inleiding
Ingevolge het arrest van het Arbitragehof van 20 oktober 2004, gepubliceerd in het
Belgisch Staatsblad van 28 oktober 2004, waarbij artikel 16 van de wet van 3 mei 2003
tot wijziging van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de
giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica
en van de stoffen die kunnen gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van
verdovende middelen en psychotrope stoffen werd vernietigd, werden, in het recente
verleden, binnen elk rechtsgebied, gelijkluidende tijdelijke richtlijnen verspreid inzake
de vervolging van het bezit, door meerderjarigen, van zeer beperkte hoeveelheden
cannabis.
Het betreft de volgende dienstbrieven:
–
de omzendbrief van de procureur-generaal bij het hof van beroep te Brussel, d.d.
16 december 2004;
–
de omzendbrief van de procureur-generaal bij het hof van beroep te Gent, d.d. 30
november 2004;
–
de omzendbrief van de procureur-generaal bij het hof van beroep te Bergen, d.d.
27 december 2004;
–
de omzendbrief van de procureur-generaal bij het hof van beroep te Antwerpen,
d.d. 17 december 2004;
–
de omzendbrief van de procureur-generaal bij het hof van beroep te Luik, d.d. 29
oktober 2004.
B. Draagwijdte
1
Onderhavige gemeenschappelijke richtlijn bevestigt de bepalingen van de
omzendbrieven die door de onderscheiden procureurs-generaal werden verspreid.
Teneinde de toepassing van deze bepalingen te vergemakkelijken, worden voormelde
omzendbrieven vervangen door huidige gemeenschappelijke richtlijn die tevens een
aanvulling inhoudt omtrent de wijze van vaststelling en registratie van sommige
inbreuken op de drugwetgeving.
Deze gemeenschappelijke richtlijn wijzigt niet de bepalingen van de ministeriële richtlijn
van 16 mei 2003 betreffende het vervolgingsbeleid inzake het bezit van en de
detailhandel in illegale verdovende middelen die geen verband houden met artikel 16
van de wet van 3 mei 2003, vernietigd door het Arbitragehof.
2
Onderhavige gemeenschappelijke richtlijn treedt in voege op 1 februari 2005.
C. Richtlijnen inzake de vervolging
1
Aan het bezit, door een meerderjarige, van een hoeveelheid cannabis voor
persoonlijk gebruik wordt, zoals in het verleden, de laagste prioriteit in het
ADM/GD/Algemene zaken
26
M06BS038
vervolgingsbeleid gegeven, uitgezonderd wanneer het bezit gepaard
verzwarende omstandigheden of verstoring van de openbare orde.
gaat
met
2
Zoals onder het regime van de ministeriële richtlijn van 16 mei 2003 betreffende
het vervolgingsbeleid inzake het bezit van en de detailhandel in illegale verdovende
middelen, wordt het bezit van een hoeveelheid cannabis van maximum 3 gram of één
geteelde plant, door een meerderjarige persoon, zonder dat enige aanwijzing inzake
verkoop of handel aanwezig is, geacht te zijn voor persoonlijk gebruik.
Nuttigheidshalve kan in dit verband verwezen worden naar het artikel 26bis, 2°, van
het koninklijk besluit van 31 december 1930 houdende regeling van de slaapmiddelen
en de verdovende middelen en betreffende risicobeperking en therapeutisch advies,
zoals ingevoegd door het koninklijk besluit van 16 mei 2003 dat de misdrijven bepaalt
die behoren tot de "eerste categorie", zijnde de inbreuken inzake invoer, vervaardiging,
vervoer, aanschaf en bezit van slaap- en verdovende middelen, alsmede de teelt van
cannabisplanten, voor persoonlijk gebruik.
3
De verzwarende omstandigheden zijn deze die opgenomen zijn in artikel 2bis
van de wet van 24 februari 1921. De omstandigheden die de openbare orde verstoren,
zijn:
–
het bezit van cannabis
jeugdbescherming;
in
een
strafinrichting
of
in
een
instelling
voor
–
het bezit van cannabis in een onderwijs- of gelijkaardige instelling of in hun
onmiddellijke omgeving. Dit zijn de plaatsen waar de leerlingen zich verzamelen of
elkaar ontmoeten, zoals een halte van het openbaar vervoer of een park in de
nabijheid van een school;
–
het ostentatief bezit van cannabis in een openbare plaats of een plaats die
toegankelijk is voor het publiek (b.v. een ziekenhuis).
De procureur des Konings zal rekening houden met de lokale omstandigheden en zal,
desgevallend, daarover preciezere richtlijnen geven.
Met het oog op een adequate handhaving van de openbare orde en rekening houdende
met de capaciteit van de politiediensten kan door elke procureur des Konings een
bijzondere richtlijn worden verspreid naar aanleiding van massabijeenkomsten. Deze
tijdelijke en specifieke richtlijn moet alsdan een welbepaald evenement beogen en
gemotiveerd zijn door de omstandigheden, eigen aan het evenement zelf (b.v. een
rockfestival).
D. Richtlijnen inzake vaststelling en registratie
1
De vaststelling van het bezit, door een meerderjarige, van een hoeveelheid
cannabis die 3 gram niet overschrijdt of van 1 cannabisplant, bestemd voor persoonlijk
gebruik, zonder verzwarende omstandigheid noch verstoring van de openbare orde, zal
enkel aanleiding geven tot het opstellen van een vereenvoudigd proces-verbaal (VPV).
In alle andere gevallen wordt een gewoon proces-verbaal opgesteld.
2
In het vereenvoudigd proces-verbaal zullen enkel de volgende gegevens worden
opgenomen:
–
notitienummer
–
plaats en datum van de feiten
–
aard van de feiten (type en hoeveelheid van het product)
–
volledige identiteit van de dader
ADM/GD/Algemene zaken
27
M06BS038
–
samenvatting van zijn versie van de feiten.
3
De vereenvoudigde processen-verbaal zullen op een elektronische drager
worden bewaard binnen de politiedienst die de vaststelling heeft verricht.
4
De vereenvoudigde processen-verbaal worden één keer per maand, middels een
lijst, overgemaakt aan het parket van de plaats waar de vaststelling werd gedaan.
5
De vereenvoudigde processen-verbaal zullen niet in het REA/TPI-systeem
worden ingevoerd. Vermits het geen parketzaken zijn, behoren ze niet tot de instroom,
stock of uitstroom van de parketten. Zij worden dus niet in de parketstatistieken
geteld.
6
De inbreuken die, in het kader van onderhavige richtlijn, geregistreerd worden in
een VPV, geven geen aanleiding tot een inbeslagname van de aangetroffen verdovende
middelen. Deze mogen derhalve in het bezit blijven van de betrokkene. Indien deze
laatste er vrijwillig afstand van doet, worden deze stoffen onverwijld vernietigd door de
hiertoe aangeduide verantwoordelijke van het betreffende politiekorps.
Brussel, 25 januari 2005.
De Vice-Eerste Minister en Minister van Justitie,
Mevr. L. ONKELINX
De procureur-generaal bij het hof van beroep te Brussel, voorzitter van het College van
procureurs-generaal,
A. VAN OUDENHOVE
De procureur-generaal bij het hof van beroep te Antwerpen,
Mevr. Ch. DEKKERS
De procureur-generaal bij het hof van beroep te Bergen,
G. LADRIERE
De procureur-generaal bij het hof van beroep te Gent,
F. SCHINS
De procureur-generaal bij het hof van beroep te Luik,
C. VISART de BOCARME.
ADM/GD/Algemene zaken
28
Download