Ontwikkelingsfasen van organisaties Door J.D. van der Torn, 1995 (Deze beschrijving van ontwikkelingsfasen is voor het eerst geformuleerd rond 1960 door prof B. Lievegoed maar is nog steeds actueel.) Een organisatie ontwikkelt zich wetmatig in drie opeenvolgende ontwikkelingsfasen. Als eerste de pioniersfase, die na groei in omvang en toeneming van complexiteit, via een crisisperiode overgaat naar de organisatiefase. Na een bloeiperiode vervalt ook de organisatiefase in een crisisperiode, die de inleiding moet vormen voor de overgang naar de integratiefase. De crisis van de pioniersfase (hier ‘de crisis van de beweging’ genoemd) is van totaal andere aard dan de crisis van de organisatiefase (de ‘crisis van de vorm’). 1 Pioniersfase Wordt bovenal gekenmerkt door de persoon van de pionier-ondernemer. In hem combineren zich twee belangrijke zaken: hij ziet de mogelijkheden in de omgeving waar een nieuw product zou passen of waar behoefte is aan een andere functie en hij realiseert dat tevens. Hij is niet alleen de drager van het idee, hij beschikt tevens over het vermogen en de wil dit om te zetten in daden. De pionier is de spil, waar alles om draait; niet alleen het hoofd van de organisatie, hij is de organisatie. Kenmerken: Expansief karakter van de organisatie en sterk extravert: naar buiten gericht. Weinig belangstelling voor structuren, regels, procedures, systemen. Leiderschap: charismatisch/autocratisch Structuur: speelt geen belangrijke rol, geen of weinig hiërarchische niveaus en als ze er zijn, doorkruist de pionier ze zoals hem dat uitkomt. Functieomschrijvingen ontbreken, de medewerker met initiatief ‘maakt zijn functie zelf’. Communicatie: direct en helder Stijl van werken: uitermate flexibel en men is trots om improvisatietalent: vrijwel alles kan. Relatie met de markt: zeer persoonlijk. Men kent de klanten bij naam en er is vaak een sterk persoonlijke binding. De klant is koning. Motivatie medewerkers: sterk door bezielende leiding pionier-leider en door mogelijkheden tot persoonlijke ontwikkeling Crisis van de beweging: Door kwalitatieve en kwantitatieve groei van de onderneming worden grenzen bereikt waardoor de sterke kanten een handicap gaan betekenen voor de verdere ontwikkeling. Niet alleen de organisatie wordt omvangrijker maar er lopen ook meer processen doorheen, meer klantenmarkten, specialismen nemen toe, financieringsproblemen. Improvisatie en flexibiliteit verworden tot rommeligheid, opportunisme en chaos. Mensen werken langs elkaar heen. De roep om duidelijkheid in functies en het stellen van verantwoordelijkheden wordt steeds sterker. Crisis van de beweging: er is teveel beweging, dynamiek, chaos en te weinig orde en systematiek. 2 Organisatiefase Het integrerend principe, het cement in de organisatie wordt niet meer gevormd door de pionier maar door ‘het systeem’. De logica, het rationele denken, het vermogen tot vormgeving en ordening zowel in ruimte en tijd gaan nu de hoofdrol spelen: de principes van Taylor en Fayol. Managementtechnieken doen hun intrede. Over de hele linie moet de organisatie worden geprofessionaliseerd. Kenmerken: De organisatie heeft een meer introvert karakter, vooral gericht op ‘hoe organiseren we onszelf’. Mechanisatie en standaardisatie: standaard functieomschrijvingen, beoordelingsprocedures, standaard instructies en prestatienormen. Specialisatie: functioneel: aparte afdelingen waarin specialismen logisch en overzichtelijk worden gerangschikt. Ondersteunende specialisten worden als ‘deskundigheidsinbrengers’ zijdelings aan de lijnorganisatie opgehangen. Hiërarchisch: scheiding tussen beleidsvorming en uitvoering. Arbeidsfase: onderscheid in planning en uitvoering en controle; arbeidsverdeling leidt tot efficiency en verdere groei. Coördinatietechnieken: eenheid van leiding, span of control, (prestatie)beloningssystemen, informatiesystemen, organisatiehandboek. Leidinggeven en motivatie: leider wordt van bezieling naar manager die procedures ontwerpt en coördineert, ordent, regelt. Motivatie door prestatiebeloning. Later in de organisatiefase zoekt men motivatie meer in overleg en betrekken bij beslissingen. Relatie naar de markt :binding met de klant wordt minder persoonlijk, de markt wordt abstracter. Er worden systemen ontwikkeld om klanten in te delen en de benadering ervan in standaardprocedures onder te brengen. Crisis van de vorm De steeds verder uitgebouwde structuren, regels en standaardprocedures maken verandering en aanpassing aan de omgeving steeds moeilijker. Wanneer er dingen niet goed functioneren, wordt vrij eenzijdig aan structurele ingrepen gedacht. De samenhang tussen de afdelingen gaat verloren. Steeds grotere top nodig om het geheel bestuurbaar te houden, de organisatie bureaucratiseert. De motivatie wordt een steeds groter probleem, men vervreemdt van de organisatie, beleeft het geheel niet meer voelt zich een ‘nummer’. Er ontstaan drie breukvlakken: tussen afdelingen, tussen top en basis, tussen medewerkers en de klant. Het bedrijf raakt op een knooppunt van wegen. Enerzijds zijn er stromingen binnen de organisatie die streven naar nog beter structureren en vastleggen van procedures. Anderzijds zijn er stromingen die het gevoel hebben dat antwoorden juist niet gezocht moeten worden binnen rationele structuren. Zij zoeken naar een nieuwe kwaliteit, doelgerichte communicatie, herstel van ondernemerschap, marktgerichtheid, verminderen van bureaucratie. De mogelijkheid bestaat dat deze stromingen met elkaar in botsing komen, waardoor een onvruchtbare polarisatie ontstaat. De betekenis van deze crisis van de vorm is nu juist dat beide stromingen met gebruikmaking van de waarden die zij in zich dragen, tot een geheel nieuwe ontwikkeling leiden. Deze nieuwe ontwikkeling is inleiding tot het tot stand brengen van de volgende fase, waarin beide elementen, beweging en vorm tegelijkertijd aanwezig zijn. De organisatie is dan ‘vormend in beweging’. 3 Integratiefase Moeilijker te beschrijven omdat deze in de maatschappij nog niet tot volle wasdom is gekomen. Het cement wordt gevormd door gemeenschappelijke zingeving. Dit betekent dat mondige mensen en mondige groepen binnen door hen meebedachte en geaccepteerde doelstellingen zelfstandig, zinvol, op het geheel gericht, kunnen handelen. Naast de technische en economische subsystemen wordt nu het sociale subsysteem ontwikkeld. De relaties tussen groepen, afdelingen krijgen grote aandacht. Er dient een heldere, inspirerende visie op de toekomst van het bedrijf ontwikkeld te worden die draagkracht in het gehele bedrijf krijgt. Die voor iedereen zichtbaar en beleefbaar wordt gemaakt en waarop duidelijk kan worden gemaakt wat ieders bijdrage daarin moet zijn. Kenmerken: Marketing en associaties: groot waarnemingsvermogen naar de markt, denken in netwerken, omgevingsgerichtheid is niet alleen een eigenschap van de verkooporganisatie, maar van iedereen in het bedrijf. Structuur: structuren zijn instrumenten om doelstelling te bereiken en worden flexiebel toegepast. Opbouw van de organisatie vanuit werkprocessen, niet meer vanuit functionele eenheden. Dat betekent in veel gevallen een organisatie van autonome eenheid, die een grote mate van zelfstandigheid hebben in het bereiken van de eigen operationele doelstelling: een product, een eigen marktgebied, een combinatie van diensten die wordt geleverd. Verbinding door gemeenschappelijke visie, waarin gemeenschappelijke waarden worden beleefd. Hiërarchie wordt ingrijpend gewijzigd en verminderd en krijgt een ‘time-span of discretion’ volgens Elliott Jaques. Medewerkers zijn niet langer ondergeschikten maar elk hiërarchisch model is er om het werk van medewerkers te ondersteunen en voorwaarden te scheppen. Teamvorming: op elk niveau vindt teamvorming plaats: de leider is verantwoordelijk voor de processen in zijn team. Binnen elk team wordt informatie uitgewisseld en worden beslissingen voorbereid of genomen. In de communicatie worden beleid en uitvoering voortdurend aan elkaar getoetst. Tenslotte Er zijn ook mengvormen mogelijk: een nieuw opgerichte afdeling kan een pioniersorganisatie binnen een ‘overrijpe organisatiefase’ vormen. Terwijl in dezelfde organisatie de eerste aanzetten te vinden zijn voor de integratiefase. Deze beschrijving van ontwikkelingsfasen is voor het eerst geformuleerd rond 1960 door prof B. Lievegoed maar is nog steeds actueel. Bronnen o.a.: Organisaties in ontwikkeling, B.C.J. Lievegoed, uitgeverij Lemniscaat, Rotterdam, 1973; Organisatieontwikkeling in de praktijk, red. F. Glasl en L. de Houssaye, uitgevrij Agon Elsevier, Amsterdam, 1975 Measurement of responsibility, Elliot Jaques, uitgeverij Tavistock Publications, Londen, 1958.