PJ 2011/137: Premievordering BPF voor Engelse, in

advertisement
Kluwer Navigator documentselectie
PJ 2011/137: Premievordering BPF voor Engelse, in Engeland werkzame chauffeurs.
Dienstverband met Nederlandse werkgever.
Klik hier om het document te openen in een browser venster
Instantie:
Magistraten:
Conclusie:
Noot:
Brondocumenten:
Rechtbank 's-Gravenhage (Kantonrechter
Datum:
9 juni 2011
Delft)
Mr. Van der Windt
Zaaknr:
10/1/8585
LJN:
BR1683
Mr. A.G. van Marwijk Kooy CPL
Roepnaam:
ECLI:NL:RBSGR:2011:BR1683, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage (Kantonrechter Delft),
09‑06‑2011
Wetingang: Wet BPF 2000 art. 3; EVO art. 6, 7
Brondocument: Ktr. Delft, 09-06-2011, nr 10/1/8585
Essentie
Premievordering BPF voor Engelse, in Engeland werkzame chauffeurs. Dienstverband met Nederlandse
werkgever.
Samenvatting
Wet BPF 2000 alleen toepasselijk ten aanzien van in Nederland verrichte arbeid. Voor een verplichtstelling op
grond van die wet geldt hetzelfde.
Partij(en)
De stichting Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg te Amsterdam,
eisende partij,
gemachtigde: prof. dr. E. Lutjens,
tegen
de besloten vennootschap Post-Kogeko Logistics BV te Maasdijk,
gedaagde partij,
gemachtigden: mr. van Heest en mr. A.A. Camonier. Uitspraak
1.Feiten
De kantonrechter gaat uit van de navolgende feiten.
1.1 Bpf Beroepsvervoer is een bedrijfstakpensioenfonds in de zin van de Pensioenwet.
Deelneming aan de pensioenregeling van Bpf Beroepsvervoer geldt voor onder andere de sector
beroepsgoederenvervoer over de weg; werkgevers en werknemers in voormelde sector zijn verplicht deel te
nemen in Bpf Beroepsvervoer.
1.2 Post-Kogeko drijft blijkens de bedrijfsomschrijving in het Handelsregister een transportbedrijf. Post-Kogeko
Dit document is gegenereerd op 20-08-2013. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk
voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl
1
Kluwer Navigator documentselectie
heeft ongeveer 500 à 550 werknemers in dienst, waarvan ten tijde van de conclusie van antwoord 46
chauffeurs met de Engelse nationaliteit die in het Verenigd Koninkrijk werken en wonen (de “Engelse
chauffeurs”).
1.3 Post-Kogeko draagt voor in Nederland werkende werknemers (waaronder werknemers met de Engelse
nationaliteit) premies af aan Bpf Beroepsvervoer. Zij doet dat niet voor de “Engelse chauffeurs”?.
1.4 Tot 1 januari 2003 waren de “Engelse chauffeurs”? wel aangemeld bij Bpf Beroepsvervoer.
1.5 Bpf Beroepsvervoer heeft betaling gevorderd van Post-Kogeko voor voormelde in het buitenland werkzame
“Engelse chauffeurs”. Post-Kogeko heeft geweigerd hieraan te voldoen.
2.Vordering
Bpf Beroepsvervoer vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a. te verklaren voor recht dat Post-Kogeko voor de in het Verenigd Koninkrijk en Ierland werkende werknemers
gebonden is aan het verplichtstellingsbesluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tot
deelneming in het Bedrijfspensioenfonds Beroepsvervoer over de weg en derhalve premie voor deze
werknemers dient af te dragen;
b. Post-Kogeko te veroordelen in de kosten van het geding, althans een zodanig bedrag als de kantonrechter in
goede justitie zal bepalen.
Bpf Beroepsvervoer legt aan haar vordering, tegen de achtergrond van voormelde feiten, het volgende ten
grondslag.
2.1 Deelname aan de pensioenregeling van het Bpf Beroepsvervoer is voor Post-Kogeko verplicht gesteld. Het
geschil gaat over de vraag of de “Engelse chauffeurs” onder deze verplichtstelling vallen en of bijgevolg door
Post-Kogeko premie voor deze werknemers dient te worden afgedragen.
2.3 Post-Kogeko weigert met de deelname aan de pensioenregeling in te stemmen voor deze in het Verenigd
Koninkrijk en Ierland werkende werknemers, ondanks pogingen van Bpf Beroepsvervoer om Post-Kogeko
daartoe te bewegen. Zo heeft Bpf Beroepsvervoer getracht Post-Kogeko te overtuigen van haar standpunt en
geprobeerd deze discussie van tafel te krijgen. Helaas is dit niet gelukt.
2.3 Bpf Beroepsvervoer ziet zich dan ook genoodzaakt deze kwestie aan de kantonrechter voor te leggen.
2.4 Bpf Beroepsvervoer heeft haar vordering nader toegelicht en onderbouwd in de dagvaarding, de conclusie van
repliek en de akte houdende reactie op productie bij conclusie van dupliek. De inhoud van die stukken met
bijlagen, wordt als hier ingelast en herhaald aangemerkt.
2.5 Bij de beoordeling zal, voor zover nodig, nader op de vordering en toelichting en onderbouwing, worden
ingegaan.
3.Verweer
3.1 Post-Kogeko heeft verweer gevoerd en geconcludeerd Bpf Beroepsvervoer in haar vorderingen nietontvankelijk te verklaren, althans haar deze te ontzeggen, met veroordeling van Bpf Beroepsvervoer in de
kosten van de procedure.
3.2 Post-Kogeko heeft haar verweer nader toegelicht en onderbouwd in de conclusie van antwoord en de
conclusie van dupliek. De inhoud van die stukken, met bijlagen, wordt als hier ingelast en herhaald
aangemerkt.
3.3 Op het gevoerde verweer zal hierna bij de beoordeling, voor zover nodig, nader worden ingegaan.
4. Beoordeling
4.1 Post-Kogeko heeft een aantal - zoals zij zegt - meer formele verweren gevoerd (afstand van vorderingsrecht
ex artikel 6:160 BW, opgewekt vertrouwen ex artikel 6:35 BW, verjaring ex artikel 3:307/3:310 BW). Uiterst
subsidiair heeft Post-Kogeko inhoudelijk verweer tegen de vordering van Bpf Beroepsvervoer gevoerd.
Om proceseconomische redenen ziet de kantonrechter aanleiding eerst dit uiterst subsidiaire, inhoudelijke
verweer te behandelen. Daarna zal, zonodig, nader worden ingegaan op de eerder genoemde meer formele
verweren.
4.2 Partijen zijn het er over eens dat het inhoudelijke geschil in deze procedure gaat over de vraag of de “Engelse
chauffeurs” - niet meer in geschil is dat daarbij geen sprake is van werknemers uit Ierland - onder de
Dit document is gegenereerd op 20-08-2013. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk
voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl
2
Kluwer Navigator documentselectie
verplichtstelling van het Bpf Beroepsvervoer vallen. Bpf Beroepsvervoer is van mening van wel, Post-Kogeko
is van mening van niet.
4.3 Om te kunnen bepalen welk standpunt rechtens juist is, dient vastgesteld te worden welk recht op de “Engelse
chauffeurs” van toepassing is. Bpf Beroepsvervoer meent dat dit Nederlands recht is - in welk geval de
verplichtstelling van Bpf Beroepsvervoer op de “Engelse chauffeurs”? van toepassing is - maar Post-Kogeko is
van mening dat het recht van Engeland en Wales van toepassing is - in welk geval de verplichtstelling van Bpf
Beroepsvervoer niet op de “Engelse chauffeurs”? van toepassing is -.
4.4 Partijen zijn het er over eens dat voor de vaststelling van het recht dat van toepassing is, het zogenaamde
EVO-Verdrag van 19 juni 1980 (de voorganger van de EG-Verordening nr. 593/2008 van 17 juni 2008, die ziet
op overeenkomsten die zijn gesloten na 17 december 2009) bepalend is, nu het geschil
arbeidsovereenkomsten betreft die zijn gesloten vóór 17 december 2009. Partijen zijn het er voorts over eens,
dat geen sprake is van een rechtskeuze.
4.5 Op grond van artikel 6 lid 2 EVO-Verdrag wordt de arbeidsovereenkomst beheerst door:
a. het recht van het land waar de werknemer ter uitvoering van de overeenkomst gewoonlijk zijn arbeid
verricht, zelfs wanneer hij tijdelijk in een ander land te werk is gesteld, of
b. het recht van het land waar zich de vestiging bevindt die de werknemer in dienst heeft genomen, wanneer
deze niet in een zelfde land gewoonlijk zijn arbeid verricht, tenzij uit het geheel der omstandigheden blijkt
dat de arbeidsovereenkomst nauwer is verbonden met een ander land, in welk geval het recht van dat
andere land toepasselijk is. Deze laatste situatie wordt aangeduid als de exceptieregel.
4.6 Nu in casu tussen partij vaststaat dat de “Engelse chauffeurs” uitvoering van de overeenkomst gewoonlijk in
Engeland verrichten doet zich hier de situatie, als sub a) bedoeld voor. De situatie als sub b) bedoeld is niet
van toepassing. Alles Als uitgangspunt dient daarom te gelden dat Engels recht van toepassing is, tenzij op
grond van de exceptieregel een nauwere band met een andere land, met name Nederland, moet worden
aangenomen, in welk geval Nederlands recht van toepassing is.
4.7 Bij de toepassing van de exceptieregel geldt dan blijkens de literatuur (zie bijvoorbeeld Van Hoek T&C
Arbeidsrecht 2008, Artikel 6 EVO-Verdrag, aantekening 12 en Van Hoek T&C Arbeidsrecht 2010, artikel 6 EGVerordening nr. 593/2008, aantekening 8) dat als gewoonlijk in een bepaald land gewerkt wordt - in casu het
Verenigd Koninkrijk - de arbeidsovereenkomst niet snel nauwer verbonden wordt geacht met een ander land in casu Nederland -. Voorts geldt dat als de werkgever en de werknemer uit verschillende landen afkomstig
zijn - in casu Nederland en het Verenigd Koninkrijk -, er vrijwel nooit wordt afgeweken van de aanknoping aan
de werkplek, in casu dus het Verenigd Koninkrijk.
Aansluiting bij een ander land dan het werkland, vindt in de praktijk slechts plaats in een zogenaamde
expatriate-situatie, te weten een situatie waarbij de werkgever en de werknemer dezelfde nationaliteit bezitten,
maar de werkzaamheden in een ander land worden uitgeoefend.
Die laatste situatie doet zich in casu niet voor.
4.8 Op grond van het vorenstaande stelt de kantonrechter vast, dat in een situatie als de onderhavige als
uitgangspunt heeft te gelden dat het recht van het land waar de arbeid wordt verricht van toepassing is. In
casu dus het recht van het Verenigd Koninkrijk.
4.9 Bezien dient vervolgens te worden of er in dit geval ondanks het vorenstaande toch voldoende argumenten
aanwezig zijn om een nauwere band met Nederland aan te nemen in welk geval Nederlands recht van
toepassing zou zijn.
4.10 Bpf Beroepsvervoer heeft in dat verband bij dagvaarding aangevoerd dat uit jurisprudentie blijkt dat hiervoor
zal moeten worden gekeken naar de verschillende omstandigheden waaruit zou moeten blijken dat er meer
aanknopingspunten zijn met het ene land dan met het andere land. Bpf Beroepsvervoer heeft voorts
aangevoerd dat op grond van de omstandigheden van het geval moet worden geconcludeerd dat de
arbeidsovereenkomsten van de “Engelse chauffeurs” nanauwer zijn verbonden met het Nederlands recht dan
met het recht van het Verenigd Koninkrijk.
4.11 Bpf Beroepsvervoer heeft de betreffende aanknopingspunten opgesomd in het volgende schema:
Nederland
Vestiging werkgever
Verenigd Koninkrijk
Woonplaats werknemer
CAO toepasselijk
Werkplaats werknemer
Dit document is gegenereerd op 20-08-2013. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk
voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl
3
Kluwer Navigator documentselectie
Salarisadministratie
Betaling in Euro’s
Aansturing en planning werkzaamheden
Nederlands kenteken vrachtauto’s
Nederlandse niwo (vervoers)vergunning
Nationaliteit werknemer
Afdracht premie en belasting
Directie werkgever
4.12 Dit schema geeft naar de mening van Bpf Beroepsvervoer aan dat er meer aanknopingspunten zijn die naar
Nederlands recht wijzen, terwijl bovendien de aspecten die naar Nederland wijzen kwalitatief van meer
betekenis zijn voor de rechtskeuze dan de aspecten die naar het Verenigd Koninkrijk wijzen, omdat de
aspecten die naar Nederland wijzen te maken hebben met de organisatie van de arbeid. De “Engelse
chauffeurs” hebben zodoende een nauwere band met Nederland dan met Engeland.
4.13 In de conclusie van repliek heeft Post-Kogeko verder aangegeven dat bij de beoordeling van de nauwere
verbondenheid met name gekeken moet worden naar aanknopingspunten die verband houden met de arbeid
en niet met de elementen die verband houden met het sociale leven van een werknemer of de wettelijke
stelsels (sociale zekerheid, belasting) die buiten de arbeidsovereenkomst staan.
4.14 Volgens Bpf Beroepsvervoer hebben de aanknopingspunten die naar Nederland wijzen een verband met de
arbeidsovereenkomst, waaronder begrepen de wijze waarop de uitoefening van de arbeid door de “Engelse
chauffeurs” is georganiseerd. Deze met de arbeid verband houdende aanknopingspunten zijn (sub 2.9
conclusie van repliek):
a. de vestiging van de werkgever;
b. de vestiging van de directie van de werkgever;
c. het land waar de salarisadministratie is georganiseerd;
d. het land van waaruit de planning van de werkzaamheden plaatsvindt;
e. de betaling van het loon in euro’s.
4.15 De aanknopingspunten die naar Engeland verwijzen hebben daarentegen volgens Bpf Beroepsvervoer te
maken met het sociale leven van de werknemers (woonplaats werknemer, land van sociaal leven, afdracht
sociale premies en belastingen, terugval op de sociale zekerheid bij arbeidsongeschiktheid). Dit zijn volgens
Bpf Beroepsvervoer omstandigheden die buiten de arbeidsovereenkomst staan.
4.16 Er kan naar de mening van Bpf Beroepsvervoer dan ook gesteld worden dat de aspecten die naar Nederland
wijzen kwalitatief van meer betekenis zijn dan de aspecten die naar Engeland wijzen. De naar Nederland
wijzende aspecten hebben te maken met de arbeidsovereenkomst, waar het bij het toepasselijke recht nu
immers helemaal om gaat. Daaruit kan, aldus Bpf Beroepsvervoer, worden opgemaakt dat de
arbeidsovereenkomsten van de “Engelse chauffeurs” een nauwere band hebben met Nederland dan met
Engeland.
4.17 Post-Kogeko heeft aangevoerd dat voormelde sub 4.11. weergegeven opsomming van relevante
omstandigheden van Bpf Beroepsvervoer onvolledig en op sommige punten onjuist is. Post-Kogeko heeft een
schema opgesteld met de aspecten die volgens haar wijzen op het Verenigd Koninkrijk dan wel Nederland.
Dat schema ziet er als volgt uit.
Verenigd Koninkrijk
Woonplaats werknemer
Nationaliteit werknemer
Land van sociaal leven
Arbeidsovereenkomst in het Engels opgesteld
Deel van salarisadministratie
Afdracht sociale premies
Afdracht belastingen
Afdracht premies pensioen
Terugval op de arbeidsmarkt bij einde
arbeidsovereenkomst
Nederland
Vestiging werkgever
Directie werkgever
NIWO (vervoers)vergunning
Kenteken vrachtauto’s
Aansturing en planning werkzaamheden
Regelingen uit CAO toegepast op Engelse
werknemers
Deel van salarisadministratie
Dit document is gegenereerd op 20-08-2013. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk
voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl
4
Kluwer Navigator documentselectie
Terugval op algemeen ouderdomspensioen bij
bereiken pensioengerechtigde leeftijd
Uitbetaling salaris in Britse ponden
Uitbetaling salaris op rekening van werknemer in het
Verenigd Koninkrijk
4.18 Post-Kogeko is van mening dat uit de opsomming blijkt dat er duidelijk meer factoren (ook van kwalitatief
belang) zijn die wijzen op een nauwe verbondenheid met Engels recht, dan factoren die wijzen op nauwe
verbondenheid met Nederlands recht. Daarbij dienen volgens Post-Kogeko zowel sociale, juridische als
economische aspecten te worden meegewogen.
4.19 In de conclusie van dupliek heeft Post-Kogeko aangegeven, dat waar Bpf Beroepsvervoer in de dagvaarding
en in het begin van de conclusie van repliek nog heeft aangegeven dat beoordeeld zal moeten worden of in
het licht van het geheel van de omstandigheden de nauwere verbondenheid aanwezig is, die visie later in de
conclusie van repliek als sneeuw voor de zon is verdwenen. De eerder door Bpf Beroepsvervoer nog relevant
gevonden factoren, te weten de woonplaats van de werknemer, de gemeenschappelijke nationaliteit, de
muntsoort waarin het salaris wordt uitbetaald en de plaats waar de premies krachtens de sociale
verzekeringswetgeving worden afgedragen, komen in de opsomming van relevante aanknopingspunten sub
2.9. van de conclusie van repliek (hiervoor sub 4.14) niet meer voor.
4.20 Deze plotselinge ommezwaai van Bpf Beroepsvervoer acht Post-Kogeko niet alleen volkomen in strijd en niet
te rijmen met het eerder ingekomen standpunt van Bpf Beroepsvervoer, zij is ook niet in lijn met de
rechtspraak op dit terrein. Blijkens de rechtspraak, en zoals Bpf Beroepsvervoer het eerder juist verwoordde,
zijn niet alleen de elementen die rechtsreeks verband houden met de arbeidsovereenkomst (of uitsluitend
arbeidsvoorwaarden) relevant, maar evenzeer de elementen die verband houden met het sociale leven van
een werknemer en de toepasselijke wettelijke (sociale zekerheids- en belasting) stelsels: in het licht van het
geheel van omstandigheden zal moeten worden bepaald of de nauwere verbondenheid aanwezig is.
4.21 Daarbij getuigt het volgens Post-Kogeko van weinig realiteitszin van Bpf Beroepsvervoer om te verdedigen dat
de afdracht van sociale premies, loon- en inkomstenbelasting en de terugval op de sociale zekerheid bij
arbeidsongeschiktheid zijn te kwalificeren als omstandigheden die buiten de arbeidsovereenkomst staan.
Zonder arbeidsovereenkomst kan er immers geen sprake zijn van afdracht van sociale premies, loon- en
inkomstenbelasting en van arbeidsongeschiktheid. Anders dan Bpf Beroepsvervoer betoogt zijn de aspecten
derhalve van wezenlijk belang.
4.22 Voorts heeft Post-Kogeko opgemerkt dat de opsomming van relevante feiten als sub 2.9 van de conclusie van
repliek vermeld een “dubbeltelling”, een half juiste en een onjuiste vermelding bevat. De vestiging van de
werkgever en van de directie van de werkgever zijn onder één noemer te vatten, te weten de vestigingsplaats
van de werkgever. Verder vindt de salarisadministratie gedeeltelijk in Nederland en gedeeltelijk in het Verenigd
Koninkrijk plaats.
Verder wordt het salaris van de “Engelse chauffeurs” in Engelse ponden uitbetaald en op de Engelse
bankrekeningen van deze chauffeurs uitbetaald. Post-Kogeko voert tenslotte aan dat van de volgens Bpf
Beroepsvervoer 5 relevante omstandigheden er dan nog welgeteld 2 overblijven, welke dienen te worden
afgezet tegen de 12 relevante omstandigheden die volgens Post-Kogeko pleiten voor een nauwere
verbondenheid van de arbeidsovereenkomst met het Verenigd Koninkrijk.
4.23 Volgens Post-Kogeko moet worden geconcludeerd dat in het onderhavige geval de arbeidsovereenkomsten
van de “Engelse chauffeurs” zonder enige twijfel nauwer zijn verbonden met het Verenigd Koninkrijk dan met
Nederland. Nu als gevolg daarvan het Engelse recht op de arbeidsovereenkomsten van toepassing is, is op
deze werknemers de wet Bpf en de daarop gebaseerde verplichte deelneming in het Bpf niet van toepassing.
4.24 De kantonrechter is van oordeel dat de vraag met welk land een nauwere verbondenheid aanwezig is dient te
worden bezien in het licht van het geheel van omstandigheden. Het standpunt van Post-Kogeko ter zake wordt
derhalve onderschreven en het (latere) standpunt van Bpf Beroepsvervoer op dit punt moet mitsdien worden
verworpen. In het midden kan daarbij blijven dat niet (geheel) duidelijk is, waarom Bpf Beroepsvervoer
aanvankelijk kennelijk ook deze zienswijze onderschreef, maar later tot het tegenovergestelde standpunt is
gekomen; Bpf Beroepsvervoer heeft daar geen, althans zeker geen afdoende verklaring voor gegeven.
4.25 Uitgaande van voormelde zienswijze kan er naar het oordeel van de kantonrechter geen twijfel over bestaan
Dit document is gegenereerd op 20-08-2013. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk
voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl
5
Kluwer Navigator documentselectie
dat de arbeidsovereenkomsten nauwer zijn verbonden met het Verenigd Koninkrijk dan met Nederland. De
aanknopingspunten met het Verenigd Koninkrijk zijn zowel kwalitatief (met name gelet op de plaats van de
arbeid en de nationaliteit van de werknemers) als kwantitatief (zie het schema sub 4.17, waarbij niet van
belang is dat de uitbetaling van de salarissen plaatsvindt via een derde (Paul Tranter)) zonder meer groter dan
die met Nederland.
Er is dan ook geen aanleiding van het sub 4.8 genoemde uitgangspunt af te wijken. De gevolgtrekking
daarvan is, dat recht van het Verenigd Koninkrijk op de “Engelse chauffeurs” dient te worden toegepast.
4.26 Bpf Beroepsvervoer heeft – voor het geval de kantonrechter zou oordelen dat het recht van het Verenigd
Koninkrijk van toepassing is – zich erop beroepen dat de dwingende regels van Nederlands recht toegepast
dienen te worden op grond van artikel 7 EVO-Verdrag.
4.27 Bpf Beroepsvervoer heeft daartoe aangevoerd dat de memoriet van toelichting bij de Pensioenwet aangeeft
dat de bepalingen van de Pensioenwet als dwingendrechtelijk moeten worden beschouwd. Daarbij wordt
aangegeven dat een werknemer de beschermende werking van de Pensioenwet niet kan verliezen. Indien de
arbeidsovereenkomst niet wordt beheerst door Nederlands recht, wordt gemeend dat een werknemer wel de
bescherming dient te genieten van de Pensioenwet.
4.28 Bpf Beroepsvervoer is van mening dat waar dit geldt voor de Pensioenwet, dit zeker dient te gelden voor de
Wet Bpf. De Wet Bpf is derhalve bijzonder dwingend recht zoals bedoeld in artikel 7 EVO-Verdrag. Dat blijkt
volgens Bpf Beroepsvervoer ook uit het bijzondere sociaaleconomische belang dat aan een verplichte
deelneming aan het Bpf Beroepsvervoer voor de organisatie van de pensioenvoorziening in Nederland
gehecht moet worden. Op grond van artikel 7 EVO-Verdrag moet de Wet Bpf dan ook van toepassing worden
geacht. Dat de bepalingen van de Pensioenwet als voorrangsregels moeten worden gezien wordt volgens Bpf
Beroepsvervoer tevens in de literatuur bevestigd. Bpf Beroepsvervoer verwijst daarbij naar een artikel van mr.
M.E. Koppenol in Pensioen Magazine van augustus/september 2007 (“De internationale grenzen van de
pensioenwet”).
4.29 Volgens Bpf Beroepsvervoer dient Nederlands recht in de onderhavige zaak dus als het objectief toepasselijke
recht te worden gezien. De Wet Bpf en het Verplichtstellingsbesluit dienen als dwingende bepalingen dan ook
op de “Engelse chauffeurs” van toepassing te worden verklaard. Er geldt zodoende ook voor de “Engelse
chauffeurs” een deelnemingsplicht en dientengevolge dient Post-Kogeko voor deze werknemers premie te
betalen.
4.30 Post-Kogeko heeft ter zake als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat Bpf Beroepsvervoer tegen de
stelling van Post-Kogeko in de conclusie van antwoord – dat op artikel 7 EVO-Verdrag alleen een beroep kan
worden gedaan door de werknemers en niet door Bpf Beroepsvervoer – in de conclusie van repliek geen
verweer heeft gevoerd. Bij onvoldoende betwisting staat die stelling van Post-Kogeko derhalve volgens PostKogeko tussen partijen vast.
4.31 Inhoudelijk heeft Post-Kogeko aangevoerd, dat de bepalingen uit de Pensioenwet geen dwingende bepalingen
c.q. voorrangsregels zijn ex artikel 7 EVO-Verdrag. De verwijzing van Bpf Beroepsvervoer naar de memorie
van toelichting bij de Pensioenwet gaat volgens Post-Kogeko niet op.
4.32 In die memorie (Kamerstukken II 2005/2006, 30 413, nr 3, MvT, p. 22) is onder meer opgenomen:“In
aanvulling hierop is in artikel 6, eerste lid, EVO bepaald dat de rechtskeuze er niet toe kan leiden dat de
werknemer de bescherming verliest die hij zou genieten op grond van dwingendrechtelijke bepalingen van het
objectief toepasselijk recht (dus van dat recht dat geldt als er geen rechtskeuze wordt gemaakt). Ook bij
rechtskeuze kan een werknemer dus de bescherming van de wetgeving van het land waar hij werkt, niet
verliezen. Daarbij kunnen alle bepalingen van de Pensioenwet als dwingendrechtelijk worden beschouwd.
Samenvattend regelt het EVO dat een werknemer die in Nederland werkt, ongeacht nationaliteit van die
werknemer, ongeacht in welk land hij woont, en ongeacht de vestigingsplaats van de werkgever, de
beschermende werking van dit wetsvoorstel niet kan verliezen. Ook als een werknemer die gewoonlijk in
Nederland werkt, tijdelijk in het buitenland werkt, blijft dit wetsvoorstel op hem van toepassing. Omgekeerd is
dit wetsvoorstel niet van toepassing op een werknemer die tijdelijk in Nederland werkt. De positie van de in
Nederland werkende werknemer is daarmee duidelijk: de beschermende werking van dit wetsvoorstel kan niet
verloren gaan.”
4.33 Post-Kogeko heeft er op gewezen dat in deze passage wordt gesproken van de bescherming van het land
“waar de werknemer werkt” en dat het gaat om een werknemer “die in Nederland werkt”. Uit de passage kan
Dit document is gegenereerd op 20-08-2013. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk
voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl
6
Kluwer Navigator documentselectie
volgens haar worden afgeleid dat voor de werknemerop grond van artikel 6 EVO-Verdrag (en dus niet op
grond van artikel 7 EVO-Verdrag), onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de werknemer in Nederland werkt,
een rechtskeuze voor het recht van een ander land dan Nederland er niet toe kan leiden dat een werknemer
de beschermende werking van de Pensioenwet verliest. Nu tussen partijen vast staat dat de “Engelse
chauffeurs” in het Verenigd Koninkrijk werken en niet in Nederland, gaat de conclusie van Bpf Beroepsvervoer
dat een werknemer de beschermende werking van de Pensioenwet niet kan verliezen, om die reden niet op.
4.34 Bovendien geldt volgens Post-Kogeko de beschermende werking van de Pensioenwet alleen in de situatie dat
Nederlands recht het objectief toepasselijke recht is en een rechtskeuze is gemaakt voor het recht van een
ander land. De beschermende werking van de Pensioenwet geldt dus naar de mening van Post-Kogeko niet in
de situatie als de onderhavige dat de arbeidsovereenkomst op grond van de objectieve verwijzingsregels
wordt beheerst door het recht van een ander land dan Nederland (in casu het Verenigd Koninkrijk). De
beschermende werking van de Pensioenwet is in casu dus niet van toepassing; en daar waar de
beschermende werking van de Pensioenwet niet van toepassing wordt geacht, geldt dat zeker (ook) voor de
Wet Bpf. Aldus Post-Kogeko.
4.35 Dit klemt volgens Post-Kogeko te meer nu Bpf Beroepsvervoer weliswaar stelt dat de Wet Bpf bijzonder
dwingend recht is in de zin van artikel 7 EVO-Verdrag, maar zij dit op geen enkele wijze – dan met het hiervoor
aangetoond onjuiste beroep op de beschermende werking van de Pensioenwet en een verwijzing naar een
publicatie waarin een (hierna aan te tonen) onjuiste conclusie wordt getrokken – heeft onderbouwd.
4.36 De stelling van Bpf Beroepsvervoer – met verwijzing naar het artikel van mr. Koppenol – dat in de literatuur
wordt bevestigd dat de bepalingen van de Pensioenwet als voorrangsregels moeten worden gezien – is
volgens Post-Kogeko gebaseerd op een onjuiste conclusie in dat artikel. Mr. Koppenol schrijft in het
betreffende artikel het volgende: “De memorie van toelichting geeft aan dat de PW als een voorrangsregel
moet worden beschouwd, maar verzuimt vervolgens om heel precies aan te geven in welke gevallen.”
4.37 In de gehele memorie van toelichting bij de Pensioenwet wordt echter de term “voorrangsregel” (synoniem van
bijzonder dwingend recht) geen enkele keer genoemd, laat staan dat de memorie van toelichting aangeeft dat
de Pensioenwet als voorrangsregel moet worden beschouwd, aldus Post-Kogeko. Ook wordt volgens PostKogeko in de memorie van toelichting helemaal niets gezegd over bijzonder dwingend recht en wordt geen
enkele keer gerefereerd aan artikel 7 EVO-Verdrag. De hiervoor sub 4.32 aangehaalde passage uit de
memorie van toelichting bij de Pensioenwet bevat alle overwegingen die de memorie van toelichting wijdt aan
het dwingendrechtelijke karakter van de Pensioenwet.
4.38 Deze overwegingen gaan volgens Post-Kogeko – zonder enige uitzondering – over dwingende bepalingen die
de werknemer beschermen als bedoeld in artikel 6 EVO-Verdrag (en die onderworpen zijn aan de objectieve
verwijzingsregels) en derhalve niet over “bijzonder dwingend recht” of “voorrangsregels” als bedoeld in artikel
7 EVO-Verdrag. Mr. Koppenol trekt naar de mening van Post-Kogeko dan ook een onjuiste conclusie door te
stellen dat de memorie van toelichting bij de Pensioenwet aangeeft dat de Pensioenwet als voorrangsregel
moet worden beschouwd.
4.39 Al met al is er volgens Post-Kogeko geen enkele reden om te concluderen dat de verplichtstelling Bpf
Beroepsvervoer als bijzonder dwingend recht of voorrangsregel in de zin van artikel 7 EVO-Verdrag van
toepassing zou zijn op de “Engelse chauffeurs”.
4.40 De kantenrechter is van oordeel dat alvorens de vraag kan worden beantwoord of de Wet Bpf moet worden
beschouwd als een bepaling van bijzonder dwingend recht – en in het verlengde daarvan de verplichtstelling
van het Bpf Beroepsvervoer –, eerst de werkingssfeer van de wet Bpf moet worden vastgesteld.
4.41 De Wet Bpf biedt de mogelijkheid om de deelname in een bedrijfstakpensioenfonds voor een bepaalde
bedrijfstak verplicht te stellen. Daarmee wordt er voor gezorgd dat alle werknemers in die bedrijfstak verplicht
zijn om deel te nemen aan een bepaalde pensioenregeling. Daarbij is van belang dat er sprake is van een
verplichte solidariteit. Daarmee kan uitsluitend een verplichte solidariteit van de desbetreffende bedrijfstakken
binnen Nederland beoogd zijn. De werkingssfeer van de wet Bpf is daarmee beperkt tot werknemers die in
Nederland werkzaam zijn.
4.42 De “Engelse chauffeurs” vallen derhalve niet onder de werkingssfeer van de Wet Bpf. Daarom is het niet
relevant of de Wet Bpf als een bepaling van bijzonder dwingend recht moet worden aangemerkt. Bepalingen
van bijzonder dwingend recht zijn immers uitsluitend van toepassing voor zover werknemers onder de
Dit document is gegenereerd op 20-08-2013. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk
voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl
7
Kluwer Navigator documentselectie
werkingssfeer van die bepalingen vallen.
4.43 De vraag of uitsluitend werknemers zelf een beroep op artikel 7 EVO-Verdrag kunnen doen, of dat dit beroep
ook toekomt aan Bpf Beroepsvervoer behoeft – gelet op het vorenstaande en bij gebrek aan (gesteld) belang –
geen verdere behandeling.
4.44 Ten overvloede overweegt de kantonrechter nog het volgende. Met Post-Kogeko – en anders dan Bpf
Beroepsvervoer meent – is de kantonrechter van oordeel dat in de memorie van toelichting op de Pensioenwet
niet wordt aangegeven dat de bepalingen daarin als dwingendrechtelijk moeten worden beschouwd. In de
passage waarnaar Bpf Beroepsvervoer verwijst (p. 22 van de memorie van toelichting) valt dat in ieder geval
niet te lezen en ook overigens wordt in de gehele memorie van toelichting niet gesproken over het bestaan
van een voorrangsregel. De stelling van Bpf Beroepsvervoer dat in de literatuur zou worden bevestigd dat de
bepalingen van de Pensioenwet als voorrangsregels moeten worden gezien gaat ook niet op, nu die conclusie
kennelijk is gebaseerd op een niet correcte, althans door de kantonrechter niet onderschreven lezing van
(bedoelde passage uit) de memorie van toelichting.
5.Slotsom; proceskosten
5.1 Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen dient de gevorderde verklaring voor recht te worden afgewezen.
5.2 Op de door Post-Kogeko aangevoerde formele en overige verweren behoeft, bij gebrek aan (gesteld) belang,
niet nader te worden ingegaan.
5.3 Bpf Beroepsvervoer zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure worden
veroordeeld.
Beslissing
De kantonrechter
1. wijst de door Bpf Beroepsvervoer gevorderde verklaring voor recht af;
2. veroordeelt Bpf Beroepsvervoer in de kosten van de procedure tot hiertoe aan zijde van Post-Kogeko
vastgesteld op € 360, als het aan de gemachtigde van Post-Kogeko toekomendesalaris, onverminderd de
eventueel over deze kosten verschuldigde BTW.
Noot
Auteur: Mr. A.G. van Marwijk Kooy CPL
1.
2.
3.
De feiten zijn simpel. Een in Nederland gevestigd vervoersbedrijf heeft onder meer 46 Engelse chauffeurs in
dienst. Deze werken ook alleen in Engeland (althans in het Verenigd Koninkrijk). De werkgever valt onder de
verplichtstelling van het BPF Beroepsvervoer, maar draagt ten aanzien van de Engelse werknemers geen
premie af. Op het in ponden op bankrekeningen in het Verenigd Koninkrijk betaalde salaris worden sociale
premies en belasting naar Engels recht ingehouden. De arbeidsovereenkomsten bevatten geen rechtskeuze,
voor (kort gezegd) Engels noch Nederlands recht.
Ook het vonnis is overzichtelijk. De kantonrechter stelt vast (r.o. 4.41) dat de vorderingen reeds stranden op
het feit dat de Wet BPF en de onderhavige verplichtstelling alleen van toepassing kunnen zijn op arbeid die
structureel in Nederland wordt verricht. Dat standpunt lijkt mij volstrekt juist. Territoriale werking is immers een
wezenlijk uitgangspunt van wetgeving als de onderhavige. Het BPF zal dat ook vermoed hebben, maar ik
houd het erop dat het BPF over die vraag volstrekte duidelijkheid wilde hebben.
Of de Wet BPF van dwingendrechtelijke aard is, of zelfs een voorrangsregel als bedoeld in art. 7 EVO is aldus
irrelevant. Immers, ook al zou dat zo zijn, dan nog vloeit daaruit geen plicht tot premiebetaling van de
werkgever in kwestie voort. In dit licht verbaast enigszins dat de kantonrechter deze door hem niet ter zake
doende geachte maar door partijen kennelijk uitgebreid in de gedingstukken besproken vragen grotendeels
wel beantwoordt (vgl. alle overwegingen t/m 4.39, die overigens grotendeels een herhaling van de stellingen
van partijen bevatten). Die antwoorden lijken mij overigens evenzeer juist. De stelling van het BPF dat bij
Dit document is gegenereerd op 20-08-2013. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk
voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl
8
Kluwer Navigator documentselectie
4.
5.
6.
7.
8.
toepassing van de hoofdregel van art. 6 EVO op de feiten Nederlands recht als het toepasselijk recht uit de
bus rolt is onverdedigbaar. En dat de exceptieregel van de slotzin van art. 6 lid 2 (de nauwere verbondenheid)
alsnog tot Nederlands recht zou leiden valt niet goed in te zien, gegeven de door de kantonrechter
aangehaalde (r.o. 4.7) beperkte toepassing van de exceptie. De kantonrechter concludeert dan ook zonder
twijfel (r.o. 4.25) dat slechts de conclusie getrokken kan worden dat de arbeidsovereenkomsten nauwer
verbonden waren met het Verenigd Koninkrijk.
Slechts de vraag of de Wet BPF kwalificeert als een voorrangsregel als bedoeld in art. 7 EVO beantwoordt de
kantonrechter niet. Over het antwoord op die vraag bestaat geen eenstemmigheid. In mijn bijdrage aan het
handboek Pensioenwet, Analyse en commentaar (derde druk, Kluwer, 2010), Hoofdstuk 6 over de
Internationale aspecten van De Pensioenwet, signaleer ik (p. 217) dat de Wet BPF daar in het algemeen toe
gerekend wordt, en dus regels bevat van bijzonder dwingend recht. Ik trek op die plaats de parallel met de Wet
AVV (de algemeen verbindend verklaring van CAO's), waarvan de kwalificatie als regel van bijzonder
dwingend recht onbestreden is. Partijen lijken zich van die parallel — in elk geval in de weergave van hun
stellingen door de kantonrechter (vgl. r.o. 4.27 t/m 4.39) — weinig rekenschap gegeven te hebben.
Maar ook als de kantonrechter met mij aangenomen zou hebben dat de Wet BPF een voorrangsregel vormt in
de zin van art. 7 EVO: het lot van de vorderingen van het BPF was niet anders geweest. Immers, wil die
vaststelling betekenis hebben dan zou de kantonrechter een geval voor zich moeten hebben gehad waarin de
Nederlandse openbare orde (het verzamelbegrip voor situaties waarin toepassing van voorrangsregels
gerechtvaardigd is) daadwerkelijk in geding was. En daarvan is in het algemeen pas sprake als het gaat om in
Nederland verrichte arbeid. Pas dan is het nodig en wenselijk om wetten als de Arbeidstijdenwet, de
Arbeidsomstandighedenwet en de Wet Minimumloon en minimumvakantiebijslag (de schoolvoorbeelden van 7
EVO regels) toe te passen.
De kennelijk door het BPF verdedigde stelling dat de Pensioenwet zou behoren tot de Nederlandse art. 7 EVO
regels verwerpt de kantonrechter overigens met kracht (r.o. 4.44). En terecht. Niet staat ter discussie het
dwingendrechtelijke karakter van de Pensioenwet. Maar dat die wet, in zijn algemeenheid, van openbare orde
zou zijn blijkt uit wettekst noch wetsgeschiedenis. Daarentegen wel biedt de Pensioenwet, zoals bekend, in
art. 97 de mogelijkheid aan alhier gedetacheerde werknemers om zich aan de toepasselijkheid van een
Nederlandse pensioenregeling te onttrekken. Die bepaling, die expliciet ook geldt voor een pensioenregeling
voortvloeiend uit een verplichtstellingsbeschikking, onderstreept de relevantie van het werklandbeginsel als
uitgangspunt voor het Nederlandse (en Europese) pensioenrecht.
Kort samengevat: 1. het is interessant om over het karakter van Nederlandse rechtsregels te debatteren, maar
belangrijker is of die regels in potentie wel op de casus van toepassing zijn; 2. in arbeidsrechtelijke kwesties is
de essentiële vraag in dat kader waar de arbeid wordt verricht; 3. arbeidsrechtelijke rechtsregels die de
Nederlandse openbare orde beschermen kunnen ook pas in stelling worden gebracht als de arbeid in
Nederland wordt verricht. Jammer is dat de kantonrechter niet ingaat (r.o. 4.43) op de principiële vraag of het
BPF zich wel kan beroepen op art. 7 EVO. Met de werkgever in kwestie (vgl. r.o. 4.30) ben ik van mening dat
dat recht in een situatie als de litigieuze is voorbehouden aan de betrokken werknemers.
Ik noem nog een paar praktische aspecten. Opvallend is dat de door de werkgever gebruikte
arbeidsovereenkomst kennelijk de cao voor het beroepsgoederenvervoer (zie het schema in r.o. 4.11) of
bepalingen daaruit (vgl. het schema in r.o. 4.17) van toepassing verklaart. Dat was natuurlijk minder handig
van de werkgever. Denkbaar is dat het BPF op basis daarvan gepleit heeft voor een impliciete rechtskeuze
voor Nederlands recht; het vonnis rept van een dergelijk pleidooi niet. Maar als dat pleidooi zou zijn gevolgd:
de uitkomst was niet anders geweest. Dit tenzij de rechter zou hebben gemeend dat partijen bij de
arbeidsovereenkomst met die keuze hadden bedoeld ook de Nederlandse pensioenregeling, die van het BPF
dus, in huis te halen. Een dergelijke partijbedoeling ligt niet voor de hand.
Een ander punt is het feit dat de Nederlandse werkgever rechtstreeks contracteerde met de betrokken
chauffeurs. Zou een Engelse dochtervennootschap die rol vervuld hebben, dan was de onderhavige discussie
niet ontstaan.
Voorts de gang van zaken tussen BPF en werkgever in de jaren tussen 2003 (vgl. r.o. 1.4) en 2009, het
vermoedelijke moment van dagvaarding. Blijkbaar (r.o. 4.1) zag de werkgever mogelijkheden om zich naar
aanleiding daarvan te beroepen op afstand van recht en rechtsverwerking, en zelfs verjaring. Daarmee sloot
de werkgever aan bij de lijn in de jurisprudentie die aan een BPF onder zekere omstandigheden (met bekende
Dit document is gegenereerd op 20-08-2013. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk
voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl
9
Kluwer Navigator documentselectie
9.
feiten niets doen, onjuiste informatie verschaffen) een vorderingsrecht geheel of gedeeltelijk ontzegt (vgl.
bijvoorbeeld Hof Amsterdam 28 oktober 2008, PJ 2009/34). Die lijn is niet erg consistent. Alleen al daarom is
het jammer dat de kantonrechter aan een desbetreffend oordeel niet is toegekomen.
Ten slotte. Ik verwees al naar mijn eigen werk op het onderhavige terrein. Natuurlijk hoopte ik dat daarnaar in
dit vonnis zou worden verwezen. De problematiek van de werkingssfeer van Nederlandse pensioenwetten
komt immers zelden in rechte aan de orde. Maar niets van dat al. Ook de noot van mr. Franssen onder het
vonnis in de JAR (nr. 176) bevat een dergelijke referentie niet. Kennelijk moet ik ter gelegenheid van de vierde
druk van Analyse en commentaar nog eens goed kijken naar mijn standpunten en de presentatie daarvan. De
onderhavige zaak en de noot van Franssen (ik vind haar betoog omtrent het karakter van de PW en de Wet
BPF, en de onderlinge verhouding van die twee karakters, bepaald niet overtuigend) geven daarvoor ook
inhoudelijk aanleiding. Dit document is gegenereerd op 20-08-2013. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk
voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl
10
Download