Werkcollege 1. Hoofdstuk 1. Het bedrijf Een bedrijf produceert

advertisement
Werkcollege 1.
Hoofdstuk 1. Het bedrijf
Een bedrijf produceert goederen en/of diensten.
In de praktijk heeft een bedrijf te maken met veel partijen, die alle een belang of een relatie hebben
met het bedrijf: Stakeholders
vb:
- eigenaren
- klanten
- leveranciers
- overheid
Publieke bedrijven leveren goederen of diensten waarvan de overheid het van belang vindt om deze
niet door een op winst gericht bedrijf te laten produceren.
Redenen hiervoor:
- Toegankelijkheid
- Kwaliteit
- Betaalbaarheid
- Gelijkheid
Private bedrijven zijn eigendom van personen of andere bedrijven die eigen vermogen in het bedrijf
geïnvesteerd hebben.
Private profitorganisatie = onderneming
Missie = waar we voor staan
Visie = waar we voor gaan
Strategische doelen = Lange termijn
Tactische doelen = Middellange termijn
Operationele doelen = Korte termijn
Om achteraf te kunnen bepalen of de doelstellingen gehaald zijn, moeten doelstellingen SMART
gemaakt worden:
- Specifiek
- Meetbaar
- Acceptabel
- Realistisch
- Tijdsgebonden
Vee bedrijven hanteren een gedragscode, waarin beschreven wordt welke waarden leidend zijn voor
het handelen van het bedrijf. = weerspiegeling van de bedrijfscultuur: de overtuigingen en waarden
die gedeeld worden door de mensen die werken in het bedrijf.
Kan tot uiting komen in:
- attitude van topmanagement
- organisatie van werkprocessen
- bedrijfslogo
Strategieformulering: het vaststellen van de doelstellingen, alsmede het aangeven van de weggen
waarlangs en de voornaamste middelen waarmee de organisatie zal trachten haar doelstellingen te
verwezenlijken.
Ondernemingsstrategie: schept het kader waarbinnen de ondernemingsactiviteiten voor een langere
periode worden uitgevoerd.
Strategiebepaling, 3 fases:
-
Strategieanalyse
Interne en externe analyse:
1. Balanced scorecard = kritieke succesfactoren van het bedrijf
2. Benchmarking = vergelijking eigen prestatie met vergelijkbare onderneming
3. SWOT- analyse
4. PEST – analyse = Politiek, Economisch, Sociaal, Technologisch
5. Vijfkrachtenmodel
6. Scenarioanalyse = alternatieve toekomsten in kaart gebracht
-
Strategieontwikkeling
Strategie-implentatie
Planning: het vaststellen van de in de toekomst te bereiken doelen, alsmede het aangeven van de
activiteiten die nodig zijn om de doelen te bereiken.
Beheersing: houdt in dat de geplande activiteiten worden gemeten en vergelijken met de beoogde
doelen en zo nodig worden bijgestuurd. (zie fig. 1.6)
Feedback = terugkoppeling
Feedforward = voorwaartse koppeling
PCDA cyclus (zie fig. 1.7)
- Plan
- Do
- Check
- Act
Management control: een verzameling procedures en technieken waarmee geprobeerd word teen
effectieve en efficiënte inzet van mensen en middelen te realiseren.
-
Budgettering
Coördinatie en autorisatie.  H2.
-
Balanced scorecard
Een vertaling bieden van de missie en visie van een organisatie in meetbare indicatoren.
4 perspectieven: klanten, interne processen, financiën en innovatievermogen (zie fig. 1.8)
-
Prestatiemanagement
Een proces waarin sturing van de organisatie plaatsvindt door het systematisch vaststellen van
missie, strategie en doelstellingen van de organisatie en deze gestructureerd te vertalen naar alle
organisatieniveaus.
-
EFQM-model
European Foundation for Quality Management: continue streven naar het balanceren tussen diverse
stakeholders van de organisatie.
De kern van het model wordt gevormd door het werken aan de samenhang en groei op 9
aandachtsgebieden en 5 fundamentele kenmerken. (zie fig. 1.10)
-
Benchmarking
Een systematisch proces om de prestaties te verbeteren door eigen bedrijfsfucntie, procedures of
werkwijzen te vergelijken met die van andere bedrijven, die op het desbetreffende gebied het best
weten te scoren.
Risicomanagement: het identificeren, kwantificeren en het beheersen van risico’s.
Beheersingsmaatregelen:
- voorkomen
- verminderen
- uitbesteden
- accepteren
Risico = Kans x Gevolg
RISMAN-methodiek:
1. Vaststellen van het doel van het project
2. In kaart brengen van risico’s
3. Vaststellen van de belangrijkste risico’s
4. In kaart brengen van de beheersmaatregelen
H9 t/m H14.
Hoofdstuk 9. Inleiding en algemene begrippen
Informatieproces, 4 fases:
- verzamelen van gegevens
- vastleggen van gegevens
- bewerken van vastgelegde gegevens
- doorgeven van gegevens aan vragers ernaar
Financiële administratie  boekhouding + overige financiële administratie
Boekhouding gaat altijd om de verandering in:
- bezittingen
- schulden
- eigen vermogen
Jaarrekening: het jaarlijkse financiële verslag, dat bestaat uit de balans, de winst- en verliesrekening
en een toelichting op deze overzichten.
- interne jaarrekening
- fiscale jaarrekening
- externe jaarrekening
- gepubliceerde jaarrekening
Hoofdstuk 10. Bezittingen, schulden en eigen vermogen
Eigen vermogen = bezittingen – schulden
Balans: een overzicht van de bezittingen, schulden en het eigen vermogen op een bepaald moment.
We noteren de schulden en bezittingen in toenemende liquiditeitsvolgorde.
Winst- en verliesrekening: geeft de oorzaken waardoor het eigen vermogen als gevolgd van
bedrijfsactiviteiten is toegenomen/afgenomen en heeft betrekking op een bepaalde periode.
Transactiewinst: brutowinst op een bepaalde verkochte partij goederen.
Periodewinst: brutowinst berekend over een bepaalde periode.
- de brutowinst op de verkochte goederen maakt het EV groter
Hoofdstuk 11. Het grootboek
Boekhoudkundig model:
- het bijhouden van rekeningen in het grootboek
- het opstellen van een proef- en saldibalans
- het opstellen van een winst- en verliesrekening en de eindbalans
- het afsluiten van de grootboekrekeningen
Fase 1. Het bijhouden van rekeningen in het grootboek
- elke balanspost wordt een overzicht bijgehouden ( T-balans)
Openen van een balanspost:
1. rekening van bezit openen aan debetzijde met bijbehorend bedrag.
2. rekening van schuld/EV openen aan creditzijde met bijbehorend bedrag.
Rekening van bezit:
3. debiteren voor het toenemen
4. crediteren voor het afnemen
Rekening van schuld/EV:
5. crediteren voor het toenemen
6. debiteren voor het afnemen
Hulprekeningen van het EV
- brutowinst verkopen  EV neemt toe
- betalen van lonen  EV neemt af
- betalen van huur  EV neemt af
- betalen van overige kosten  EV neemt af.
Voor de hulprekeningen gelden regel 5 en 6 ook!
* Omdat de hulprekeningen geen bezittingen of schulden administreren, staan ze niet op de balans.
We openen ze dus ook nooit vanaf de balans.
Hoofdstuk 12. De kolommenbalans
Boekhoudkundig model:
- het bijhouden van rekeningen in het grootboek
- het opstellen van een proef- en saldibalans
- het opstellen van een winst- en verliesrekening en de eindbalans
- het afsluiten van de grootboekrekeningen
Fase 2: het opstellen van een proef- en saldibalans
Op de proefbalans noteren we, in volgorde van rekeningnummers, de namen van alle
grootboekrekeningen met daarachter twee kolommen:
- in de eerste kolom (Debet) het totaal van de gedebiteerde bedragen van de desbetreffende
rekening.
- in de tweede kolom (Credit) het totaal van de gecrediteerde bedragen van de desbetreffende
rekening.
Saldibalans: verschil tussen gedebiteerde en gecrediteerde bedragen op de desbetreffende rekening
in balans vorm.
Fase 3: Het opstellen van een winst- en verliesrekening en de eindbalans
Deze overzichten worden achter de proef- en saldibalans geplaatst.
Fase 4: Het afsluiten van de grootboekrekeningen
Het afsluiten van de grootboekrekeningen bereik je door het saldo bij te schrijven aan de
tegengestelde kant van de rekening.
- een rekening van bezit crediteren met omschrijving: naar balans
- een rekening van schuld/EV debiteren met omschrijving: naar balans
- hulp rekening van EV debiteren/crediteren met omschrijving: naar winst- en verliesrekening
Extra aandacht sluiten van EV rekening:
- op de creditkant noteren we de nettowinst (deze komt van de winst- en verliesrekening).
- vervolgens sluiten we de rekening EV debet af.
* een verliessaldo brengen we van de creditkant van de winst- en verliesrekeing over naar de
debetkant van de grootboekrekening EV.
Brutowinstmarge = brutowinst/omzet x 100%
Hoofdstuk 13. De rangschikking van de rekeningen in het grootboek
De kapitaalgoederen debet op de balans zijn te verdelen in:
- vaste activa
- vlottende activa (hier hoort volgens het boek ook de liquide middelen bij)
Het vermogen op de creditzijde is te delen in:
- Eigen vermogen
- lang vreemd vermogen
- kort vreemd vermogen
Hoofdstuk 14. Journaliseren
Het journaal (alle journaalposten onder elkaar) geeft een samenvattend overzicht van de boekingen
die naar de grootboekrekeningen moeten.
Werkcollege 2.
Hoofdstuk 4. Kosten en kostensoorten
Kosten: zijn aan perioden, functies of producten toegerekende gelduitgaven, die verband houden
met de opoffering van productiemiddelen.
Different costs for different purposes: de kosten die in een berekening moeten worden betrokken,
kunnen afhankelijk van het doel van de kostenberekening verschillen.
Realisatieprincipe: de opbrengst van de verkooptransactie wordt toegerekend aan de periode
waarin de goederen worden verkocht, ook al vind de betaling ervan later plaats.
Opbrengsten: aan perioden, producten enzovoort toegerekende (toekomstige) geld ontvangsten die
verband houden met de verkoop van producten of levering van diensten.
De kosten van een product zijn gelijk aan de geldswaarde van de productiemiddelen die zijn
opgeofferd. Deze geldwaarde hangt weer af van de hoeveelheid productiemiddelen en de prijs per
eenheid. (waarde = hoeveelheid x prijs)
Verschillende prijsmogelijkheden:
- historische aanschafprijs
- vervangingswaarde
- opbrengstwaarde
De kosten die binnen een organisatie optreden, kunnen naar verschillende gezichtspunten worden
ingedeeld:
- kosten in relatie met productie omvang (vaste en variabele kosten)
- ontstaan van kosten bij bepaald product (direct en indirecte kosten)
- verdeling van kosten naar functie (productiekosten, verkoopkosten etc)
- doelmatigheid van opgeofferde waarde (enge kostenbegrip, ruime kostenbegrip)
- productiemiddelen waarmee kosten verband houden (grondstoffen, arbeid etc)
Standaardkosten: kosten die voor een bepaalde productie onvermijdelijk zijn.
Voorraadkosten:
1. Opslagkosten
2. Bestelkosten
3. Risicokosten
Technische voorraad: de voorraad die werkelijk in de onderneming aanwezig is.
Economische voorraad: de voorraad waar de onderneming risico over loopt.
* Economische voorraad = technische voorraad + voorinkopen – voorverkopen
Kosten van arbeid
Door een hogere arbeidsproductiviteit dalen de loonkosten per eenheid product. Werknemers
proberen de arbeidsproductiviteit te verhogen door verschillende beloningssystemen:
1. Stukloon = als de werknemer per geleverde prestatie een vast bedrag ontvangt.
2. Tijdloon = de werknemer ontvangt een vaste vergoeding per periode
3. Premieloonstelsel = combi van 1+2. Basisuurloon + premie bij bepaalde prestatie
4. Winstdelingsregeling = werknemer ontvangt naast uurloon een deel van de winst
5. Bonusregeling = werknemers ontvangen extra betalingen bij het behalen van doelstellingen
Loonkosten per uur = aantal productieve uren/ totale loonkosten
- beschikbare uren: aantal uren dat de werknemer in principe door de organisatie kan worden
ingezet.
- productieve uren: de uren die in rekening gebracht kunnen worden.
Verschil:
- niet- productieve uren ( vakantie, ziekte etc.)
De kosten in verband met een duurzaam productiemiddel:
- complementaire kosten (onderhoud, vervoer etc.)
- vermogenskosten
- afschrijvingskosten
Economische levensduur: de levensduur waarbij de kosten per werkeenheid minimaal zijn
Technische levensduur
- Absolute technische levensduur: is bereikt wanneer het productiemiddel niet meer in staat is om te
produceren.
- Relatieve technische levensduur: is bereikt op het moment dat het productiemiddel niet meer in
staat is producten te maken van de gewenste hoeveelheid/kwaliteit.
Economische levensduur kan ook op een andere manier berekend worden:
- Op het moment dat de directe opbrengst waarde meer bedraagt dan de indirecte opbrengstwaarde
- directe opbrengstwaarde: waarde van dpm bij verkoop op tweedehandsmarkt
- indirecte opbrengstwaarde: nettowaarde van de werkeenheden + restwaarde
Afschrijvingsmethoden:
- vermogenskosten afzonderlijk berekenen nadat de afschrijvingen zijn gedaan (afschrijven met een
vast percentage van de aanschafwaarde en boekwaarde)
- waar de afschrijvings- en vermogenskosten tegelijkertijd bepaald worden (annuïteitenmethode met
gelijkblijvende annuïteiten)
1. Afschrijven met een vast percentage van de aanschafwaarde
(A-R)/n x 100% = (aanschafwaarde – restwaarde )/economische levensduur x 100%
2. Afschrijven met een vast percentage van de boekwaarde
Deze methode leidt er toe dat de afschrijvingskosten in het begin hoger zijn.
A x (1-a)^n = R  (a is afschrijvingsquote, bijvoorbeeld 0,40)
3. Annuïteitenmethode met gelijkblijvende annuïteiten
Deze methode leidt tot een vast bedrag voor afschrijvingen per jaar.
Kosten van grond
Functies van grond:
- vestigingsplaats van de onderneming
- leverancier van agrarische producten
- een voorraad delfstoffen
Waarde van de grond gaat in de loop van de tijd niet achteruit, dus er is geen sprake van
technische slijtage.
De waarde van de grond kan wel afnemen vanwege economische factoren: economische
slijtage.
Kosten van belasting
- kostprijsverhogende belasting
- belasting toegevoegde waarde
- belasting over de winst
Hoofdstuk 5. Kostprijsberekening
Variabele en vaste kosten
Variabele kosten zijn onder te verdelen in:
- Proportioneel variabele kosten
- Progressief stijgende variabele kosten
- Degressief stijgende variabele kosten
*Trapsgewijs variabele kosten: Er is sprake van trapsgewijs variabele kosten wanneer bepaalde
productiemiddelen slechts in beperkte mate deelbaar zijn.
* Gemengde kosten: kosten die voor een gedeelte een vast en voor een gedeelte een variabel
karakter hebben.
Vaste kosten: constante kosten in het relevante productiegebied
Integrale kosten: variabele + vaste kosten
Bij vaststelling van de verkoopprijs gaan ondernemingen vaak uit van de lange termijn. Daarom
wordt er uitgegaan van de gemiddelde kosten.
Integrale kostprijs = een kostprijs die onafhankelijk is van de periode waarin het product toevallig
wordt geproduceerd.  Integrale kosten/gemiddelde bedrijfsdrukte
Gemiddelde bedrijfsdrukte over een aantal toekomstige jaren = normale bezetting
Normale bezetting: is de gemiddelde productieomvang gedurende een aantal toekomstige jaren.
Rationele capaciteit: Productiecapaciteit
Rationele overcapaciteit: het verschil tussen de rationele capaciteit en de normale productie.
Irrationele overcapaciteit: Het verschil tussen de normale productie en de capaciteit van een
machine die je zou kunnen hebben.
De standaardkostprijs van een product = gemiddelde toegestane kosten per product.
Niet alle gelduitgaven leiden tot kosten. Kosten zijn gelduitgaven i.v.m. doelmatigheid aangewende
productiemiddelen. Om van kosten te spreken moeten er aan 2 eisen worden voldaan:
- Gelduitgaven moet verband houden met de opoffering van productiemiddelen.
- De opoffering van productiemiddelen moet doelmatig zijn.
Verspillingen: Gelduitgaven voor ondoelmatig opgeofferde productiemiddelen.
Kostenverbijzondering: Toerekening van de gelduitgaven aan de producten.
- directe kosten: er bestaat een oorzakelijk verband tussen het ontstaan van de kosten en het
product, én dit verband kan op economische wijze worden vastgesteld.
- indirecte kosten: er bestaat geen oorzakelijke verband tussen het ontstaan van de kosten en het
product óf dit verband kan niet op een economische verantwoorde wijze worden vastgesteld.
* Als de onderneming maar één product maakt, zijn alle kosten directe kosten.
Om indirecte kosten toch aan producten toe te rekenen, is het volgende van belang:
- de aard van het productie proces
- de voor- en nadelen van een nauwkeuriger kostprijsberekening
De aard van het productieproces
1. Stukproductie (opdrachtgever bepaalt)
2. Seriestukproductie (opdrachtgever kan eisen aan het product bepalen)
3. Seriemassaproductie (geen rekening gehouden met individuele wensen, er worden
verschillende types geproduceerd)
4. Massaproductie (geen rekening gehouden met individuele wensen, en er wordt maar één
type geproduceerd)
De voor- en nadelen van een nauwkeuriger kostprijsberekening
1. Equivalentiecijfermethode
Bij een product is de dikte voor 60% verantwoordelijk voor indirecte kosten en de lengte voor 40%.
Dan wordt het D x 0,6 + L x 0,4
2. Opslagmethode
De indirecte kosten worden aan de producten toegerekend door de directe kosten met een bepaald
opslagpercentage te verhogen.
Opslagpercentage = Verwachte indirecte kosten/Verwachte directe kosten x 100%
Er zijn twee verschillende methodes:
- Enkelvoudige opslagmethode: er wordt slecht één opslagpercentage gebruikt.
- Meervoudige opslagmethode: er worden meerdere opslagpercentages gebruikt.
3. Kostenplaatsmethode
Een kostenplaats is een verzameling van alle indirecte kosten die met de uitoefening van een
bepaalde functie in de onderneming samenhangen.
- Eerstverdeelde kosten: De kosten die in eerste instantie ten laste van de kostenplaatsen worden
gelegd.
Nadat alle indirecte kosten aan de kostenplaatsen toegekend zijn, worden de kosten van een
kostenplaats met behulp van verdeelsleutels doorbelast aan andere kostenplaatsen. = doorbelaste
kosten.
Verdeelsleutel: een grootheid die als maatstaf voor de doorbelasting dient.
Uiteindelijk worden alle indirecte kosten ten lasten gebracht van de producten die door de
onderneming worden geproduceerd, die producten zijn kostendragers
4. Activity-based costing
Bij deze methode worden de werkzaamheden in een onderneming opgesplitst in een groot aantal
actviteiten. Deze activiteiten worden als de oorzaak voor het ontstaan van de indirecte kosten
gezien. Alle indirecte kosten die met een bepaalde activiteit samenhangen, worden samengevoegd.
Vervolgens wordt per soort activiteit een verdeelsleutel vastgesteld.
Initiële kosten: Kosten die verband houden met de ontwikkeling, de productie en de verkoop van
een nieuw product of met de invoering van een nieuwe productie- of verkoopmethode.
- Technische initiële kosten: de kosten die verband houden met een nieuwe productiemethode of
ontwikkeling en fabricage van een nieuw product.
- Commerciële initiële kosten: de kosten die nodig zijn om een nieuw product op de markt te
brengen.
Werkcollege 3.
Hoofdstuk 6. Integralekostprijsmethode en variabelekostencalculatie
Integrale kostprijsmethode: hier worden alle kosten, ook de vaste kosten aan de producten
toegerekend ( dezelfde formule als standaardkostprijs in H5).
Bij de integralekostprijsmethode (IKM) berekent men het transactieresultaat door de omzet (ecxl.
btw) – standaardkosten van de omzet.
Transactieresultaat = (verkoopprijs exlc. btw – integrale kostprijs) x hoeveelheid
Bij de IKM worden de vaste productiekosten verdeeld over de producten op basis van de normale
productieomvang. Als de werkelijke productie in een periode afwijkt van de normale productie,
ontstaat er een bezettingsresultaat.
De berekening van het resultaat volgens de Integralekostprijsmethode:
Perioderesultaat= Transactieresultaat + Bezettingsresultaat
Bij de variabelekostencalculatie (VKC) berekenen we geen vaste productiekosten aan individuele
producten door.
De berekening van het resultaat volgens de variabelekostencalculatie gaat als volgt:
Omzet = Verkoopomvang x standaard variabele kosten
Dekkingsbijdrage = Verkoopomvang x (verkoopprijs exlc. btw – standaard variabele kosten) – vaste
productiekosten
Periode resultaat = Dekkingsbijdrage – vaste productiekosten
Verschil tussen de twee methodes = Bij de IKM rekenen we de vaste productiekosten toe aan de
individuele producten. Bij de VKC brengen we de vaste productiekosten in één bedrag ten laste van
het resultaat.
Bij IKM waarderen we de voorraden inclusief de vaste productiekosten en bij VKC exclusief. Hierdoor
zal in het geval van een voorraadmutatie de winst volgens IKM afwijken van de winst volgens VKC
DE IKM gebruikt men in het algemeen om lange termijnbeslissingen te onderbouwen.
Break-evenpunt: Het aantal verkochte producten waarbij de totale opbrengsten gelijk zijn aan de
totale kosten. We gaan uit van een aantal veronderstellingen:
- Er wordt slechts één product geproduceerd en verkocht
- Geen voorraadvorming (geproduceerd = verkocht)
- Er is sprake van proportioneel variabele kosten
- De verkoopprijs is constant
Het break-evenpunt kan ook berekent worden d.m.v de dekkingsbijdrag en de vaste kosten. Zodra
deze gelijk zijn, is er ook sprake van een BEP.
Veiligheidsmarge: geeft weer hoeveel procent van de werkelijke afzet onder de begrote afzet mag
liggen, voordat de onderneming verlies gaat leiden.
Werkcollege 4.
Hoofdstuk 2. Budgettering en prestatiemanagement
Budgettering: het vertalen van de planningsactiviteiten van de onderneming in geld met de daaraan
verbonden taakstelling.
Vaststelling van budget is een onderhandelingsproces tussen leiding en budgethouder (per afdeling),
in het budgetteringsproces zijn een drietal fases:
- Constructie: het opstellen van budgetten
- Coördinatie: het op elkaar afstemmen van budgetten
- Control: het beheersen van de ondernemingsactiviteiten van die gestelde budgetten
Kostenbudget: de kosten van de afdeling zijn onafhankelijk van de bedrijfsdrukte (vaste kosten)
Variabelbudget: bij proportioneel variabele kosten
Gemengd budget: als de kosten bestaan uit vaste en proportioneel variabel
Flexibel budget: bij alle overige niet-proportioneel variabele kosten
Budgettering kan voor een onderneming meerdere doeleinden hebben, in het algemeen worden de
volgende functies onderscheiden:
- Planning
- Communicatie en coördinatie
- Taakstelling en autorisatie
- Evaluatie en verantwoording
Masterbudget: is een weergave van de geplande activiteiten van de onderneming en de financiële
gevolgen er, uitmondend in een geprojecteerde winst- en verliesrekening en de eindbalans.
Managementrapportage: periodiek rapporteren over de vooruitgang.
Als er een verschil is tussen de werkelijk gemaakte kosten en de gebudgetteerde kosten dan kunnen
er 2 oorzaken zijn:
- efficiencyverschil: de hoeveelheid activiteiten waarop het budget gebaseerd is wijkt af van de
gerealiseerde hoeveelheid.
- prijsverschil: de prijs waartegen de activiteiten in het zijn gewaardeerd wijkt af van de werkelijk
betaalde prijs.
*budgetverschil= efficiencyverschil + prijsverschil
Verkoopverschil: is het verschillen tussen de begrote en werkelijke dekkingsbijdrage, waarbij
eventuele kostenverschillen die betrekking hebben op het productieproces buiten beschouwing
worden gelaten.
Dit verschil kan komen door een anders uitvallen afzet en/of verkoopprijs;
1. verkoopomvangverschil
2. verkoopprijsverschil
1.Verkoopomvangverschil, dat betrekking heeft op meer dan één productsoort:
- assortimentsverschil: een afwijking tussen de werkelijke en de normale (vaste) verhouding waarin
de producten zijn verkocht
- verkoophoeveelheidsverschil: het verschil tussen de afzetprognose en de werkelijke afzet, bij de
begrote assortimentsverhouding
Het hoeveelheidsverschil is weer een gevolg van een marktomvang- en/of marktaandeelverschil.
- marktomvangverschil: verschil tussen werkelijke en verwachte omvang van de totale markt
- marktaandeelverschil: verschil tussen het werkelijk en begrote marktaandeel
Beyond budgetting is erop gericht een organisatie met een groot aanpassingsvermogen te creëren
door een flexibele organisatiestructuur en een adaptief managementproces in te richten.
-
Flexibele organisatiestructuur
- Zelfstandige eenheden
- Handelingsvrijheid
- Resultaatverantwoordelijkheid
- Netwerkorganisatie
- Marktgerichte coördinatie
- Coachend leiderschap
-
Adaptief managementproces
- Relatieve normen
- Continue strategieontwikkeling
- Vooruitkijkende systemen
- Vraaggestuurde toewijzing van middelen
- Snelle informatievoorziening
- Competitiegerelateerde teeambeloning
Hoofdstuk 7. Budgettering en verschillenanalyse
Management by exception: het bestuur zal alleen ingrijpen wanneer de organisatie in negatieve zin
uit koers dreigt te raken.
Planning op lange termijn: heeft een globaal karakter, omdat er op lange termijn veel onzekerheden
zijn. De planning heeft de vorm van een prognose. Als een planning op lange termijn meerder jaren
omvat = meerjarenraming
Planning op korte termijn: heeft meestal de vorm van een begroting
Begroting: de activiteiten die de diverse afdelingen moeten uitvoeren, worden nauwkeurig
omschreven. Na goedkeuring van de directie: Budget
Budget: geeft nauwekeurig aan welke bedragen voor de in het budget omschreven activtitetien
mogen worden besteed.
Ex ante-budget: het budget wordt vóór het begin van een periode opgesteld en heeft betrekking op
activiteiten die in de komende periode worden verwacht.
Voortschrijdende budgetten: Voor het begin van ieder kwartaal kunnen de budgetten voor de
volgende 4 kwartalen weer opnieuw worden vastgesteld.
Ex post-budget: na afloop van een budgetperiode worden de werkelijke activiteiten en de werkelijke
resultaten vastgesteld.
* Om de efficiency van het productieproces vast te stellen, wordt het verschil tussen ex postproductiebudget en de werkelijke productiekosten geanalyseerd.
Er kan onderscheid gemaakt worden in verschillende budgetten (zie. H2):
- variabel budget
- vast budget
- gemengd budget
- flexibel budget
In een onderneming worden verschillende soorten planningen gemaakt:
- strategisch plan: op basis van de ondernemingsdoelstellingen, hierin worden de grote lijnen van het
te voeren beleid uiteengezet.
- langetermijnplan: activiteiten op lange termijn  financiële vertaling: meerjarenbegroting
Op korte termijn wordt gewerkt met deelbudgetten. Het samenhangende geheel van deelbudgetten
noemen we het masterbudget.
Verschillen tussen standaard en werkelijke variabele kosten:
- Prijsverschil = (SP – WP) x WH
- Efficiencyverschil = (SH – WH) x SP
Verschil tussen standaard en werkelijke vaste kosten:
- Bezettingsresultaat = (W –N) x C/N
Commerciële kostprijs: Standaardfabricagekostprijs + variabele verkoopkosten
Verschillenanalyse in verkopen:
- verkoopprijsverschil
- verkoopomvangverschil
De mate waarin de gevraagde hoeveelheid en verkochte hoeveelheid reageert op de prijsverandering
is afhankelijke van de prijselasticiteit.
Werkcollege 5.
Hoofdstuk 3. Rapportage
Bij een (middel) grootbedrijf is het topmanagement niet in staat om alle bedrijfsactiviteiten aan te
sturen. Het bedrijf wordt opgedeeld in kleinere eenheden die rapporteren aan het topmanagement.
- economische beoordeling: rapportage over winst en rendement van de bedrijfsactiviteiten
- verantwoordelijkheidscentrum: een onderneming bestaat uit organisatorische eenheden met aan
het hoofd een verantwoordelijke manager.
-responsibility accounting: een systeem van interne rapportage, waarbij per organisatorische
eenheid de (financiële) resultaten worden weergegeven waarvoor het management van zo’n eenheid
verantwoordelijk is.
De indeling naar markteenheden en organisatorische eenheden valt alleen samen als er sprake is van
een marktgerichte organisatiestructuur: er is primaire sprake van een extern georiënteerde indeling
naar product, afnemerscategorieën of geografische afzetgebieden.
Kleinere ondernemingen hebben vaak een functionele organisatiestructuur: de onderneming is dan
ingedeeld op diverse interne activiteiten (functies).
Het doel van responsibility accounting: nagaan in welke mate het management van een
organisatorische eenheid (verantwoordelijkheidscentrum) heeft bijgedragen aan de realisering van
de doelstellingen.
Verantwoordelijkheidscentra kunnen verdeeld worden in:
-
Kostencentrum
Kenmerkend voor het kostencentrum is dat geleverde prestaties nauwkeurig kunnen worden
gemeten en er betrouwbare normen zijn.
De manager van het kostencentrum wordt zowel op efficiency als op effectiviteit beoordeeld.
Efficiency: de input/output relatie, die tot uitdrukking komt in een eventueel verschil tussen
werkelijke en standaardkosten.
Effectiviteit: gaat het om de vraag of de productiedoelstelling kwantitatief en kwalitatief is gehaald.
-
Uitgavencentrum
Onder het uitgavencentrum worden bedrijfsonderdelen aangerekend waarvan de prestaties moeilijk
meetbaar zijn, of waarbij geen directe relatie gelegd kan worden tussen de bereikte resultaten en de
daarvoor benodigde middelen.
Uitgavencentra krijgen vaak een vast budget toegewezen, de enige beoordelingsmaatstaf is dan een
eventueel verschil tussen de gebudgetteerde en werkelijke kosten.
-
Opbrengstencentrum
De manager van het opbrengstencentrum is verantwoordelijk voor de resultaten van activiteiten met
betrekking tot verkopen. Opbrengstencentrum is mix tussen kosten- en uitgavencentrum:
- de prestatie kunnen wel gemeten worden in termen van effectiviteit
- het is nauwelijks mogelijk om standaarden vast te stellen voor de activiteiten
Om de prestaties van een opbrengstencentrum te beoordelen, wordt de werkelijk behaalde omzet
vergelijken met de gebudgetteerde omzet.
-
Winstcentrum
Er is sprake van een winstcentrum als een manager verantwoordelijk is voor zowel de productie als
verkoop (en daarmee voor de winst van de eenheid). Een winst centrum is dus een combinatie van
een kosten- en opbrengstencentrum.
Er zijn verschillende manieren waarop de prestatie van een winstcentrum beoordeeld kan worden:
- Return on investment
- Residual income
- Economic value added (geen tentamenstof)
Return on investment (ROI)
De ROI is een maatstaf voor de verdiencapaciteit van de divisieactiva. Het kengetal geeft de
winstgevendheid van de activiteiten weer en meet zodoende ook de effectiviteit van het
management.
ROI is een relatieve maatstaf, er mag dus niet gelijk aangenomen worden dat de divisie met het
hoogste percentage de grootste bijdrage levert aan de concernwinst.
Residual income (RI)
RI houdt wel rekening met de schaal waarop de activiteiten in een divisie plaatsvinden. RI is geen
percentage maar een absoluut bedrag.
Hoofdstuk 8. Beslissingsondersteunende calculaties
Langetermijnbeslissingen: spelen niet alleen variabele kosten, maar ook vaste kosten een rol. Deze
beslissingen beïnvloeden in het algemeen de capaciteit van de organisatie en daarmee ook de
hoogte van de vaste kosten.
Kortetermijnbeslissingen: hebben geen invloed op de capaciteit van de organisatie. Deze
beslissingen hebben uitsluitend invloed op de variabele kosten.
Investeren: het aanschaffen van vaste of vlottende activa.
- vervangingsinvestering = geen invloed op de productiecapaciteit
- uitbreidingsinvestering = toenemen van de productiecapaciteit
Investeringsproject: het totaal van investeringen in vast en vlottende activa dat nodig is om een
bepaalde investeringsbeslissing uit te voeren.
Beoordeling van investeringsprojecten, dit gaat in het algemeen door de ingaande en uitgaande
geldstromen.
Nettogeldontvangst = Totale geldontvangsten – gelduitgaven (excl. het investeringsbedrag zelf)
Er zijn een aantal methoden voor investeringsselectie, 2 groepen:
-
-
Boekhoudkundige methoden = er wordt geen rekening gehouden met tijdvoorkeur
- boekhoudkundige terugverdienperiode (BTP)
- gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit (GBR)
Economische methoden
- economische terugverdienperiode (ETP)
- nettocontantewaardemethode (NCW)
Boekhoudkundige terugverdienperiode (BTP)
Er wordt nadruk gelegd op het snel terugontvangen van het geïnvesteerde bedrag. De tijd die nodig
is om d.m.v. nettogeldontvangsten het geïnvesteerde bedrag terug te ontvangen =
terugverdienperiode.
Gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit (GBR)
EBIT (Earnings Before Interest en Taxes)
Gemiddelde EBIT kan ook berekend worden door alle primaire gelduitgaven (incl. het
investeringsbedrag) en alle primaire geldontvangsten na belasting bij elkaar op te tellen en dit te
delen door het aantal jaren.
Bij de economische methoden wordt er rekening gehouden met tijdvoorkeur en met het risico dat
aan investeringen verbonden is.
- Tijdvoorkeur: aan een bedrag dat bijvoorbeeld over een jaar wordt ontvangen, wordt een hogere
waarde toegekend dan aan hetzelfde bedrag dat over vier jaar wordt ontvangen.
Economische terugverdienperiode (ETP)
De tijd die nodig is om het investeringsbedrag terug te verdienen, alleen nu wordt er rekening
gehouden met tijdvoorkeur en zijn worden alle bedragen eerst de contante waarde berekend.
Nettocontantewaardemethode (NCW)
Alle toekomstige nettogeldontvangsten worden contant gemaakt tegen de voor het project vereiste
vermogenskostenvoet. Deze geldontvangsten worden bij elkaar opgeteld.
Dit bedrag wordt vergeleken met het investeringsbedrag. Het verschil tussen deze twee bedragen =
netto contante waarde.
Een positieve NCW betekent dat de nettogeldontvangsten meer bedraagt dan het
investeringsbedrag.
Voor- en nadelen van alle methoden
Boekhoudkundig terugverdienperiode
Voordelen:
- Eenvoudig te berekenen
- De keuze voor projecten met een korte terugverdienperiode is gunstig voor de liquiditeit
- Minder risicio
Nadelen:
- De geldontvangsten na de terugverdienperiode worden buiten beschouwing gelaten
- Geen rekening gehouden met tijdvoorkeur
Gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit (GBR)
Voordelen:
- Redelijk eenvoudig te berekenen
- Geeft informatie over de projecten (in de vorm van een percentage)
Nadelen:
- Geen rekening met tijdvoorkeur
- Een rentabiliteitspercentage geeft niet het absolute winstbedrag van een project weer.
Economische terugverdienperiode (ETP)
Zie. BTP met één verschil: ETP houdt wel rekening met tijdvoorkeur, dat is een voordeel voor ETP.
Nettocontantewaarde methode (NCW)
Voordelen:
- Er wordt rekening gehouden met tijd en risico
- Geeft informatie over de waarde die het investeringsproject van de onderneming oplevert
Nadelen:
- Gecompliceerde berekeningen
- Geen rekening gehouden met verschil in looptijd van projecten
- Geen rekening gehouden met verschillen in investeringsbedrag
Keuze van productiemethode
-Kapitaalintensieve: veel vaste kosten en weinig variabele kosten.
-Niet-kapitaalintensieve: weinig vaste kosten en veel variabele kosten.
- Indifferentiepunt: bij welke productieomvang de beide methoden tot dezelfde kosten leiden.
Zelf produceren of uitbesteden? Deze keuze kan gemaakt worden op de grond van:
- kostenoverwegingen: Bij uitbesteden is sprake van een grotere flexibiliteit in de kosten (vaste
kosten gaan over in variabele kosten).
Differentiële calculatie: een berekening waarbij alleen maar gelet wordt op de verandering in de
opbrengsten en kosten.
Werkcollege 6.
Hoofdstuk 15. De informatie over de resultaten in de onderneming
Een belangrijk overzicht in de informatieverschaffing is de winst- en verliesrekening op korte termijn.
Hier is sprake van als:
- resultatenoverzichten worden gemaakt over een periode korter dan een boekjaar
- deze overzichten gereed zijn kort na afloop van de betrokken periode
- deze overzichten de door de ondernemingsleiding gewenste informatie bevatten.
Collectieve overboekingsrekening: wordt gebruikt om het journaliseren te vereenvoudigen. Het is
dan bij het overboeken uit een bepaalde rubriek niet meer nodig om alle betrokken rekeningen te
hanteren, maar uitsluitend de overboekingsrekening van die rubriek.
Hoofdstuk 16. De fabrieksboekhouding
De boekhouding van een industriële onderneming.
Werkelijke kosten: werkelijke hoeveelheid x werkelijke inkoopprijs
Standaardkosten: toegestane hoeveelheid x standaardprijzen
Toegestane hoeveelheid = hoeveelheid die nodig is bij meest efficiënte fabricagemethode.
Standaardprijs= verwachte gemiddelde inkoopprijs
Directe kosten – Indirecte kosten
Stukproductie (individuele wensen) – Massaproductie (doorsnee wensen van hele afnemersgroep)
Hoofdstuk 17. De fabrieksboekhouding op basis van nagecalculeerde kosten.
Zie boek. Alleen maar voorbeelden
Download