CAT 1

advertisement
VUmc-compas
toetsing
Toets
herCAT B 2.1.1. 11-12 /Cursusafhankelijke toets
Cursus
Cursus B 2.1.1 studiejaar 2011-2012
Naam cursus
Schade, afweer en herstel
Cursuscoördinator (vice-)
Prof.dr. W.J. Mooi
Gelegenheid
2e
Toetsdatum
26-01-2012
Tijd
12:00-14:00 uur
Plaats
TenT
Aantal en type vragen
52 meerkeuzevragen: 6 tweekeuzevragen, 42 vierkeuzevragen,
3 vijfkeuzevragen, 1 zeskeuze vraag
Aantal versies
1
Druk
tweezijdig bedrukt
Toegestane hulpmiddelen
geen
Studentinstructie:
MC-toets: kies het beste (volledig juiste en meest complete) antwoord









mobiele telefoons uit en in de tas onder de stoel
alléén toetsbenodigdheden op tafel
vul je studentnummer en naam duidelijk in op het formulier
vul ALTIJD de versiecode ( A of B) in, ook als er maar 1 versie is
kras NIET in de barcode rechtsonder
vragen over de inhoud van de toets worden NIET beantwoord
commentaren na afloop naar de JVC van je cursus
toiletbezoek NIET toegestaan
fraude wordt bestraft.
Succes!
Cucovs A herCAT 211 Schade, afweer en herstel/ afn. 26-01-2012
Pagina 1 van 11
Cucovs A herCAT 211 Schade, afweer en herstel/ afn. 26-01-2012
Pagina 2 van 11
1
Tijdens een acute ontstekingsreactie ontstaat verhoogde doorlaatbaarheid van
d
postcapillaire venulen.
Hoe wordt deze verhoogde doorlaatbaarheid tot stand gebracht?
a. door dilatatie van arteriolae
b. door toename van de extravasculaire colloïd-osmotische druk
c.
door migratie van leukocyten door de vaatwand
d. door contractie van endotheelcellen.
2
Kees heeft bij het bouwen van een hut een snijwond aan zijn rechterhand opgelopen.
b
Deze blijft pijnlijk en blijft vocht afscheiden. Twee dagen later is er een pijnlijke plek diep in
zijn rechteroksel.
Waarop berust deze pijnlijke plek in de oksel?
a. lymfangitis
b. lymfadenitis
c.
bacteriaemie
d. sepsis.
3
Welke ontstekingscel is het meest talrijk in het eerste etmaal van een acute
c
ontstekingsreactie ten gevolge van een bacteriële infectie?
a. de mestcel
b. de macrofaag
c.
de neutrofiele granulocyt
d. de lymfocyt.
4
Welke reactie wordt door opsonines geactiveerd?
c
a. uittreden van leukocyten uit de bloedbaan
b. chemotaxis
c.
fagocytose
d. degradatie van microben in fagolysosomen.
5
Activiteit van het fagocyten-oxidase (NADPH oxidase) leidt tot
a
a. vorming van zuurstofradicalen
b. activatie van lysosomale enzymen
c.
vorming van fagosomen
d. activatie van defensinen.
6
Wat wordt verstaan onder RESOLUTIE van een ontsteking?
b
a. eliminatie van de oorzaak van de ontstekingsreactie
b. beëindiging van de ontstekingsreactie met restloze genezing
c.
beëindiging van de ontstekingsreactie met restschade, zoals fibrose
d. overgang van een ontsteking van een acute naar een chronische fase.
Cucovs A herCAT 211 Schade, afweer en herstel/ afn. 26-01-2012
Pagina 3 van 11
7
Wat is het kenmerkende van een PYOGENE infectie?
d
a. hoge koorts
b. vorming van granulomen
c.
hoge kans op progressie naar sepsis
d. vorming van pus.
8
Een blaar, gevormd als gevolg van kortdurend huidcontact met een heet voorwerp, is een
c
voorbeeld van een
a. fibrineuze ontsteking
b. suppuratieve ontsteking
c.
sereuze ontsteking
d. ulcererende ontsteking.
9
Welke ziekten worden veroorzaakt door een chronische infectie met micro-organismen,
a
die moeilijk te vernietigen zijn en dan een GRANULOMATEUZE ontsteking geven?
a. lepra en syphilis
b. mazelen en rubella
c.
AIDS en AIDS-related complex
d. acute bronchitis en bronchopneumonie.
10 Wat hebben C-reactief proteïne (CRP) en SAA (serum amyloïd A) met elkaar gemeen?
d
Het zijn
a. locaal door geactiveerde macrofagen gesynthetiseerde eiwitten
b. afwijkende eiwitafbraakproducten die zich in chronische ontstekingshaarden ophopen
c.
arachidonzuurmetabolieten, geproduceerd in geactiveerde ontstekingscellen
d. beide acute fase-eiwitten, gesynthetiseerd in de lever.
11 Wat wordt bedoeld met LINKSVERSCHUIVING in het bloed?
d
De aanwezigheid van een verhoogd aantal
a. geactiveerde lymfocyten
b. immature lymfocyten
c.
geactiveerde neutrofiele granulocyten
d. immature neutrofiele granulocyten.
12 Hoe werken steroïden ontstekingsremmend?
c
Door rechtstreekse remming van de synthese van
a. lipoxinen
b. leukotriënen
c.
arachidonzuur
d. prostaglandinen.
Cucovs A herCAT 211 Schade, afweer en herstel/ afn. 26-01-2012
Pagina 4 van 11
13 Als rustende cellen (quiescent cells) door stimulatie door groeifactoren weer actief de
a
celcyclus ingaan, starten zij in de
a. G1 fase
b. S fase
c.
G2 fase
d. M fase.
14 Weefsels worden naar hun proliferatieactiviteit ingedeeld in verschillende typen.
a
Tot welk type behoren het bloedvormende beenmerg en de epidermis?
a. labiele weefsels
b. stabiele weefsels
c.
facultatief permanente weefsels
d. permanente weefsels.
15 Regeneratieve geneeskunde heeft tot doel, beschadigde weefsels te herstellen. Hoe
c
wordt dit gedaan?
Door het
a. stimuleren van proliferatie van overlevende parenchymcellen
b. remmen van littekenvorming
c.
gebruik van stamcellen
d. stimuleren van vaatnieuwvorming.
16 Aan welke structuur van extracellulaire matrix grenst de celmembraan van endotheelcel
c
en gladde-spiercel?
a. de interstitiële matrix
b. een elastine-vlechtwerk
c.
een basaalmembraan
d. een proteoglycaan-vlechtwerk.
17 Welke component van de extracellulaire matrix vormt een visceuze gel?
a
a. proteoglycanen
b. elastines
c.
fibrillines
d. collagenen.
18 Wat is een vereiste voor volledige weefselregeneratie en het voorkómen van
littekenvorming?
Intacte
a. populatie parenchymcellen
b. populatie stromacellen
c.
microvasculatuur
d. extracellulaire matrix
e. bedekkende epitheelbekleding.
Cucovs A herCAT 211 Schade, afweer en herstel/ afn. 26-01-2012
Pagina 5 van 11
d
19 Voorlopercellen van endotheel spelen een belangrijke rol bij bloedvaatnieuwvorming.
d
Waar komen deze voorlopercellen vandaan?
a. het omringende bindweefsel
b. naburige lymfevaten
c.
de aorta en andere grote arteriën
d. het beenmerg.
20 Welke groeifactor is een sterke stimulator van bindweefselvorming?
a
a. TFG-
b. RAS
c.
VEGF
d. e-NOS.
21 Wondcontractie hoort typisch bij
b
a. wondgenezing ‘by first intention’
b. wondgenezing ‘by second intention’
c.
wonden in gelaatshuid of skeletspierweefsel
d. steriele maar diepe wonden.
22 Welke afweercellen doden targets vooral door fagocytose en intracellulaire afbraak?
b
a. eosinofiele granulocyten
b. basofiele granulocyten
c.
neutrofiele granulocyten
d. natural killer cellen.
23 Welke T-cel respons staat centraal in de start van een type IV hypersensitiviteitsreactie?
a
a. TH1 respons
b. TH2 respons
c.
Treg respons
d. CTL-respons.
24 Waardoor wordt acute humorale transplantaatrejectie histologisch vooral gekenmerkt?
d
Door
a. glomerulonefritis
b. interstitiële ontstekingsinfiltraten
c.
necrotiserende tubulitis
d. necrotiserende vasculitis.
25 Welk antwoord is het meest volledig en geheel juist?
b
GVHD (graft versus host disease) kan optreden
a. alleen bij allogene beenmergtransplantaties
b. alleen bij allogene beenmergtransplantaties en bloedtransfusies
c.
alleen bij allogene en autologe beenmergtransplantaties
d. bij allogene en autologe beenmergtransplantaties en bloedtransfusies.
Cucovs A herCAT 211 Schade, afweer en herstel/ afn. 26-01-2012
Pagina 6 van 11
26 Na sommige streptokokkeninfecties ontstaat een auto-immuunreactie die acuut reuma als d
gevolg heeft.
Wat is de basis van dit oorzakelijke verband?
a. beschadiging van weefsel door de infectie, met activatie van specifieke afweer
b. verlies van antigeensequestratie
c.
epitope spreading
d. moleculaire mimicry.
27 Wat is ‘pannus’, gevormd bij reumatoïde artritis (RA)?
c
a. een subcutane haard van fibrinoïde necrose, omringd door geactiveerde macrofagen
b. een haard van littekenweefsel ontstaan na vasculitis, in de huid of subcutis
c.
geprolifereerde synoviacellen met granulatieweefsel en ontstekingscellen in door RA
aangedane gewrichten
d. een massa van door ontsteking gedestrueerde kraakbeenresten in door RA
aangedane gewrichten.
28 Welke auto-immuunziekte wordt gekenmerkt door schade aan ductaal epitheel van
a
exocriene klieren en door auto-antistoffen tegen rubonucleoproteïnen (RNPs)?
a. Sjögren syndroom
b. SLE
c.
reumatoïde artritis
d. systemische sclerose.
29 Tweedegraads brandwonden genezen
b
a. nooit met littekenvorming
b. soms met, en soms zonder littekenvorming
c.
altijd met littekenvorming
d. alleen met behulp van chirurgische interventie.
30 Een kind heeft een forse brandwond opgelopen.
b
Na hoeveel weken conservatieve behandeling moet operatief ingrijpen worden overwogen
om hypertrofische littekenvorming te voorkomen?
a. na 1 week
b. na 2 weken
c.
na 4 weken
d. na 2 maanden.
31 Een buitenlandse patiënt heeft na een auto-ongeval een open wond. Er is niet te
achterhalen of de patiënt is ingeënt voor tetanus.
Wat is de juiste handelswijze?
a. afwachten of er symptomen van tetanus ontstaan; zo ja, dan meteen tetanusimmunoglobuline toedienen
b. eerst anti-tetanustiters bepalen, dan zo nodig actief immuniseren
c.
meteen beginnen met een versnelde actieve immunisatie
d. meteen actieve immunisatie starten, maar tevens tetanus immunoglobuline toedienen.
Cucovs A herCAT 211 Schade, afweer en herstel/ afn. 26-01-2012
Pagina 7 van 11
d
32 Stelling: bij de binding van antilichamen aan discontinue epitopen zijn van der
a
Waalskrachten belangrijk.
Deze stelling is
a. juist
b. onjuist.
33 Stelling: tegen monovalente antigenen kunnen geen antilichamen gemaakt worden.
b
Deze stelling is:
a. juist
b. onjuist.
34 Stelling: antilichaam-antigeen complexen kunnen worden gefagocyteerd doordat
a
fagocyten de Fc gedeelten van de gecomplexeerde antilichamen herkennen.
Deze stelling is
a. juist
b. onjuist.
35 Stelling: Het Fc gedeelte van een antilichaam vertoont bij alle isotypen dezelfde
b
eiwitstructuur maar verschilt in glycosylering
Deze stelling is
a. juist
b. onjuist.
36 Wat verandert bij isotype switching?
b
a. de klasse lichte keten
b. het genotype van de cel irreversibel
c.
de specificiteit van het antilichaam
d. treedt uitsluitend verandering op in glycosylering van het antilichaammolecuul.
37 Welk gensegment dat codeert voor een deel van het antilichaammolecuul is het meest
b
gedupliceerd in het genoom en draagt daarmee het meeste bij aan de variatie in het
repertoire?
Het
a. V gen van de kappa lichte keten
b. V gen van de zware keten
c.
D gen van de zware keten
d. J gen van de lambda lichte keten.
38 Welk antilichaam zal sterk verhoogd zijn in het serum van iemand die zeer recent een
heftige bacteriële infectie in de huid heeft doorgemaakt?
a. IgM
b. IgD
c.
IgE
d. IgA.
Cucovs A herCAT 211 Schade, afweer en herstel/ afn. 26-01-2012
Pagina 8 van 11
a
39 Bij de splitsing van C5 wordt een belangrijk chemoattractant gevormd.
a
Welke is dit?
a. C5a
b. C5b.
40 Welke serumfactor bindt aan phosphocholine moleculen in de bacteriewand?
f
a. C1q
b. C3b
c.
C3a
d. C4
e. C5b
f.
CRP.
41 LFA-1 speelt een belangrijke rol bij de hechting en diapedese van neutrofiele
d
granulocyten door de endotheelwand van een bloedvat in een ontstekingshaard.
Wat voor type molecuul is LFA-1?
a. selectine
b. chemokine
c.
chemokine receptor
d. integrine.
42 Welke cellen brengen GEEN MHC klasse I moleculen tot expressie op hun celoppervlak?
c
a. cellen op plaatsen waar het immuunsysteem slecht toegang toe heeft, zoals neuronen
b. cellen die betrokken zijn bij antigeenpresentatie, zoals dendritische cellen
c.
erythrocyten
d. neutrofiele granulocyten
e. T-cellen.
43 Stelling: bij activering via hun T cel receptor maken gamma-delta T cellen GEEN gebruik
b
van het CD3 signaleringscomplex.
Deze stelling is
a. juist
b. onjuist.
44 Waarvoor is de aanwezigheid van vele gensegmenten in het genoom die coderen voor
het constante deel van het Ig molecuul van belang?
a. voor de enorme variatie in het repertoire van de antigeen receptor op de B lymfocyt
b. voor het kunnen vormen van diverse, biologisch verschillende klassen van
antilichamen
c.
om bij een tweede contact met antigeen sneller te kunnen reageren
d. voor de affiniteit, maar niet voor de specificiteit van het gevormde antilichaam
e. om de transcriptie te versnellen, zodat snel de afweerreactie op gang kan komen.
Cucovs A herCAT 211 Schade, afweer en herstel/ afn. 26-01-2012
Pagina 9 van 11
b
45 Defensinen hebben een specifieke amfipathische structuur die hun sterke antibacteriële
b
werking verklaart. Waarop berust de werking van defensinen?
Defensinen
a. verhinderen als protease-remmer de kolonisatie van bacteriën
b. verstoren de integriteit van de bacteriewand
c.
doden bacteriën door lytische enzymactiviteit
d. vormen een sterk chemoattractant voor granulocyten.
46 Onder complementfixatie wordt verstaan
d
a. het fagocyteren van een met complement bedekte bacterie
b. het doden van een bacterie via het membrane attack complex
c.
het aantonen van complement activiteit in serum
d. het binden van C3b op het oppervlak van een bacterie.
47 Bij een persoon worden geen CD8 T cellen aangetroffen.
c
Wat kan hier de oorzaak van zijn?
a. deficiëntie in MHC klasse II
b. deficiëntie in een van de RAG enzymen
c.
deficiëntie in MHC klasse I
d. ontbreken van de thymus.
48 Deficiëntie van de TLR4 receptor kan leiden tot
d
a. slechte klaring van erythrocyten in de milt
b. sterk verhoogde permeabiliteit van bloedvaatjes
c.
afwezigheid van complementfixatie
d. septische shock.
49 Welk product wordt door neutrofiele granulocyten uitgescheiden na contact met
b
bacteriën?
a. IL-6
b. nitric oxide
c.
TNF-alfa
d. IL-1.
50 Wat voor soort molecuul is ‘reumafactor’?
c
a. een acute-fase eiwit
b. een interleukine
c.
een antistof
d. een fibrine-afbraakproduct.
Cucovs A herCAT 211 Schade, afweer en herstel/ afn. 26-01-2012
11
Pagina 10 van
51 Een vrouw is draagster van een gebalanceerde translocatie, waardoor haar eventuele
a
kind een chromosomale afwijking kan krijgen. Zij vraagt uw advies over prenataal
onderzoek. Ze twijfelt omdat ze moeite heeft met abortus.
Welke stijl van gespreksvoering biedt de meeste ruimte voor het inbrengen van
persoonlijke voorkeuren van de patiënt?
a. informed decision making
b. shared decision making
c.
het paternalistische model
d. het diagnose-recept model.
52 Liesbeth van 10 jaar heeft centrifugaal uitbreidende, scherp begrensde, rode plekken met
een licht centrum op armen en borst. De arts vermoedt ringworm.
Een diagnostische test op ringworm is KOH onderzoek. Hierbij bekijkt men onder de
microscoop een schilfertje van de rand van de laesie waaraan KOH is toegevoegd. Als
men onder de microscoop schimmeldraden ziet, is de testuitslag positief.
De sensitiviteit van deze test op een schimmelinfectie van de huid is 55% en de
specificiteit is 95%.
De KOH test is vooral geschikt voor het
a. aantonen van ringworm
b. uitsluiten van ringworm
c.
controleren van behandelresultaten van ringworm
d. onderzoeken van de uitgebreidheid van de ringworm.
Cucovs A herCAT 211 Schade, afweer en herstel/ afn. 26-01-2012
11
Pagina 11 van
a
Download