VUmc-compas toetsing Toets proefCAT B 2.1.1 2011-12, versie over nieuwe leerstof, jaar 2011-2012 (‘VUmc Compas 2010’) Cursus Cursus B 2.1.1 studiejaar 2011-2012 Naam cursus Schade, Afweer en herstel Cursuscoördinator (vice-) Prof.dr. W.J. Mooi Gelegenheid proeftoets Toetsdatum n.v.t. Tijd n.v.t. Plaats n.v.t. Aantal en type vragen 50 vierkeuzevragen NB 1: deze proeftoets is bedoeld voor diegenen, die op 26 september 2011 de CAT van cursus 2.1.1 willen maken op basis van de leerstof van het HUIDIGE CURSUSJAAR (2011-2012). Dus studenten die de toets voor het eerst maken (het nieuwe tweedejaars-cohort) èn diegenen, die de toets herkansen maar ervoor gekozen hebben om de toets te maken over de nieuwe (gewijzigde) leerstof, die vermeld staat in de tabel op de volgende bladzijde. NB2: het aantal vragen dat gesteld wordt over elk van de verschillende deelonderwerpen van de cursus, kan bij de CAT anders zijn dan in deze proefCAT. MC-toets: kies het beste (volledig juiste en meest complete) antwoord Pagina 1 van 9 Boek Hfdst Naam hoofdstuk blz Junqueira 7e druk 14 Hemopoëse 22 1 Elements in the Immune System and their Roles in Defense 36 2 Innate Immunity 37 3 Principles of Adaptive Immunity 20 4 Antibody Structure and the Generation of B-cell diversity 26 5 Antigen Recognition by T Lymphocytes 31 5 Diseases of the Immune System 3 2 Tissue Repair: regeneration, healing, and fibrosis Acute and chronic inflammation 66 19 4 Wondgenezing 11 9 Brandwonden 9 e Parham 3 druk Robbins Basic Pathology 28 Gooszen Ten Have, ter Meulen en Van Leeuwen: Medische ethiek. (3e druk, 2009) 13 Preventie, paragraaf 13.3 “Morele rechtvaardiging van preventie” Van Esch & Van de Kreeke: Recepten voor een goed gesprek, deel 2 (3e druk 2008) 4 paragraaf 4.1 t/m 4.4, bladzijden 85 t/m 108. Grundmeijer HGLM, Reenders K, Rutten GEHM: Het Geneeskundig Proces 2009 (3e druk) Hoofdstuk 4, 4.2.1. Waarom toetsen en tests? 4 4.2.2 Wanneer is een test zinvol? Ad 1 Een test moet voldoende discrimineren Ad 2 Een test moet voldoende diagnostische winst opleveren Blackboard PPT presentatie behorende bij het practicum ‘ Gezondheidsbevordering moet?’ De betekenis / definities van de begrippen van het practicum ‘Het Diagnostisch Proces’ (in de cursusklapper (zie onder) Pagina 2 van 9 1 Welke van onderstaande cellen produceren voor het uitoefenen van hun functie veel ROS (reactive oxygen species)? a. delende cellen in regenererend weefsel B b. granulocyten en macrofagen c. erythrocyten d. pneumocyten 2 Wat is α1-antitrypsine? a. Een protease, aanwezig in azurofiele granula van macrofagen b. Een eiwit van de stollingscascade c. Een acute-fase eiwit, door de lever geproduceerd bij ontstekingen D d. Een antiprotease, dat weefselschade door ontsteking tegengaat 3 Wat is het grote probleem bij CD11/CD18-deficiënties, zoals een Mac1 deficiëntie? a. deficiënte vasodilatatie en marginatie van leukocyten b. deficiënte binding van leukocyten aan geactiveerd endotheel c. deficiënte doding van microörganismen in fagosomen B d. vertraagde resolutie van een ontstekingsproces, leidend tot excessieve weefselschade. 4 Welke van onderstaande is GEEN metaboliet van arachidonzuur? a. thromboxaan A2 b. histamine B c. leukotrieen B4 d. lipoxine A4 5 6 Welk effect hebben aspirine en indomethacine op de synthese van leukotriënen? a. geen noemenswaardig effect b. sterke remming c. sterke stimulatie d. sterke remming van sommige maar niet van alle leukotriënen De Hagemanfactor (Factor XII) speelt een essentiële rol in de activatie van: A a. De stollingscascade b. De kininecascade D c. De complementcascade d. Elk van deze drie cascaden. 7 8 Bij welk proces spelen zure proteasen van granulocyten een essentiële rol? a. terminatie van de onstekingsreactie b. activatie van acute-fase eiwitten c. afbraak van extracellulaire matrix tijdens chemotaxis d. afbraak van microörganismen in het fagolysosoom Onder invloed van IFN- (interferon gamma) zal een weefselmacrofaag D a. in zijn activiteit worden geremd B b. in zijn activiteit worden gestimuleerd c. geen effect laten zien d. apoptotisch worden 9 Welke groeifactor speelt een centrale rol bij nieuwvorming van capillairen na weefseltrauma? Pagina 3 van 9 B a. EGF b. VEGF c. TGF-α d. TNF 10 Tijdens het remodelleringsproces van littekenweefsel wordt matrix afgebroken. Welke enzymen breken matrix af? a. thrombine en bradykinine C b. macrophage motilify factors (MMFs) c. matrix metalloproteïnasen (MMPs) d. tissue inhibitors of matrix metalloproteinases (TIMPs). 11 Wat omschrijft het beste de relatie tussen bloedstolling en ontsteking? a. ontsteking stimuleert bloedstolling; bloedstolling stimuleert ontsteking b. ontsteking stimuleert bloedstolling; bloedstolling remt ontsteking c. ontsteking remt bloedstolling; bloedstolling stimuleert ontsteking A d. ontsteking remt bloedstolling; bloedstolling remt ontsteking. 12 Welke twee soorten leukocyten, normaal aanwezig in weefsels, hebben een essentiële rol in het IN GANG ZETTEN van een acute ontstekingsreactie? a. macrofagen en mestcellen b. macrofagen en neutrofiele granulocyten A c. macrofagen en eosinofiele granulocyten d. neutrofiele en eosinofiele granulocyten. 13 Welk celtype speelt actief een rol in de ontstekingsreactie, vanaf het allereerste begin van een acute ontstekingsreactie tot en met de laatste fase van een chronische ontstekingsreactie? a. de neutrofiel C b. de circulerende monocyt c. de weefselmacrofaag d. de myofibroblast. 14 Wat is KENMERKEND voor de pathogenese van exudaatvorming, in tegenstelling tot transudaatvorming? a. vasodilatatie D b. verlaagd hydrostatisch drukverschil c. verhoogd colloïd-osmotisch drukverschil d. Verhoogde permeabiliteit van de vaatwand. 15 Bij welke ziekte wordt verkazende necrose veel gezien? a. Reumatoïde artritis b. Tuberculose B c. Pancreatitis d. Infarcering. 16 Wat is de juiste definitie van fibrose? a. ongeremde proliferatie van myofibroblasten Pagina 4 van 9 C b. een locale wondherstelreactie, gepaard gaand met bindweefselvorming c. een te sterke depositie van collageen en andere matrixcomponenten in een weefsel d. vorming van afwijkend collageen. 17 Welke weefsels hebben het minste vermogen tot regeneratie? a. labiele weefsels b. permanente weefsels B c. reserveweefsels d. stabiele weefsels. 18 TNF1, geproduceerd door een weefselmacrofaag, activeert een naburige endotheelcel. Welke type signalering is dit? a. endocriene signalering D b. juxtacriene signalering c. autocriene signalering d. paracriene signalering 19 Welke cel heeft na activatie in een ontstekingproces nog hooguit enkele uren te leven? a. de mestcel b. de endotheelcel C c. de neutrofiele granulocyt d. de macrofaag 20 21 22 Bij welk proces in een ontstekingsreactie spelen C5a, leukotrieen B4 en IL-8 essentiële rol? a. de inductie van fagocytose b. de chemotaxis c. de inductie van koorts d. het voorkómen van excessieve bloedstolling Wanneer wordt wondcontractie het meest gezien? a. bij secundaire genezing van grote, oppervlakkige wonden b. bij primaire genezing van kleine wonden c. bij verwonding van skeletspierweefsel d. bij diepe chirurgische snijwonden Welke uitspraak is juist? Bij de splitsing van C3 in C3a en C3b: B A a. Is alleen C3b biologisch actief en wordt C3a in het serum afgebroken b. Binden de gevormde C3a moleculen covalent aan het oppervlak van pathogenen c. Vormt het oplosbare C3a een belangrijke chemoattractant voor granulocyten C d. Worden C3a moleculen geïnactiveerd door binding aan water 23 Welk van de volgende eiwitten zorgt ervoor dat eigen lichaamscellen beschermd worden tegen de activiteit van het alternatieve C3 convertase? a. Factor H C b. Factor P c. DAF d. C3a 24 Welk circulerende cellen spelen een belangrijke rol bij het transport en de afbraak van D immuuncomplexen in de circulatie? a. Granulocyten Pagina 5 van 9 b. Macrofagen c. Monocyten d. Erythrocyten 25 Welke uitspraak over CRP (C-reactive protein) is juist? a. CRP wordt tijdens een ontsteking door granulocyten gemaakt b. CRP activeert de alternatieve complementroute c. CRP bindt aan phosphocholine moleculen in de bacteriewand C d. CRP is essentieel voor de vorming van immuuncomplexen 26 Welke uitspraak over isotype switching is juist? Bij isotype switching...... a. Verandert de halfwaarde tijd van de gevormde antilichamen b. Veranderen de isotypen van de lichte ketens c. Verandert de specificiteit van de gevormde antilichamen A d. Treedt herrangschikking op van de V, D en J genen 27 Door genduplicatie zijn in het genoom vele gensegmenten ontstaan die coderen voor een CONSTANT deel van het Ig molecuul. Voor welke eigenschap van het Ig molecuul heeft het gebruik van verschillende gensegmenten consequenties? a. Affiniteit B b. Complementfixatie c. Specificiteit d. Herrangschikking van V en D en J genen 28 Hoe kan de effectiviteit worden verhoogd van in de muis opgewekte monoclonale antilichamen die therapeutisch worden gebruikt? a. Door recombinant-technologie wordt het antilichaam-molecuul voorzien van een humaan constant gedeelte b. Het antilichaam-molecuul wordt in een virus ingebouwd en het virus zorgt na inspuiten voor continue productie van het molecuul. A c. Verhoging van effectiviteit is niet mogelijk, vanwege de species-barrière d. Door recombinant-technologie wordt het antilichaam-molecuul voorzien van een humaan antigeen-bindend gedeelte 29 30 Welke combinatie past het beste bij granulatieweefsel? a. ulceratie, abcedering, fibrose b. infectie, ulceratie, wondcontractie c. vaatproliferatie, thrombose, bloeding d. vaatproliferatie, fibroblastenproliferatie, oedeem Een onrijpe B lymfocyt kan als antigeenreceptor zowel IgM als IgD op zijn oppervlak D hebben. Dit is te danken aan het feit dat: a. De genen voor IgM en IgD op verschillende chromosomen gelokaliseerd zijn b. De mu en delta ketens via allelische exclusie worden afgeschreven C c. De cel via alternative splitsing van mRNA beide ketens afzonderlijk kan vormen d. Er gen-herrangschikking optreedt bij de vorming van B cellen 31 Wat is het beste (meest volledige en geheel juiste) antwoord? Shock als gevolg van hypovolemie kan optreden bij huidverbrandingen van tenminste... a. 5 % van het lichaamsoppervlak Pagina 6 van 9 c 32 b. 10-15 % van het lichaamsoppervlak c. 20-30 % van het lichaamsoppervlak d. 50 % van het lichaamsoppervlak Bij een patient leidt een mutatie in het gen dat codeert voor TdT (terminal dexynucleotidyl transferase) tot de complete afwezigheid van het enzym. Welke consequenties zou dit hebben? a. Sterk verminderde diversiteit van antilichamen b. Alle antilichamen van deze patient zijn identiek wat betreft hun variabele delen D (monoclonale specificiteit) c. Onvermogen tot isotype switching, alle antilichamen zijn IgM of IgD d. Afwezigheid van B lymfocyten 33 Waarop berust de werking van defensinen? a. Verhinderen als protease-remmer de kolonisatie van bacteriën b. Doden bacteriën door lytische enzymactiviteit c. Vormen een sterk chemoattractant voor granulocyten D d. Verstoren de integriteit van de bacteriewand door hun amfipathische structuur 34 Een belangrijke stap bij de diapedese van de neutrofiele granulocyt door endotheel naar een infectiehaard toe is het kunnen hechten van de cel op de bloedvatwand. Welke moleculen van de neutrofiel zijn essentieel bij deze stap? a. E-Selectinen C b. Chemokinen c. Integrinen d. Weibel-Palade bodies 35 Welk proces kan niet plaatsvinden in de afwezigheid van NADPH oxidase? a. Herkenning van bacteriën door Toll like receptoren b. Fagocytose C c. Respiratory burst d. Chemoattractie van granulocyten 36 Een IgE-gemedieerde afweerrespons, leidend tot activatie van eosinofielen, is vooral effectief tegen..... a. Virussen d b. Gisten c. Schimmels d. Meercellige parasieten 37 De test op Ig-M reumafactor heeft een sensitiviteit van 70% en een specificiteit van 95% voor reumatoïde artritis. Van een populatie van 1000 personen lijdt 1% aan reumatoïde artritis. Hoeveel mensen ZONDER reumatoïde artritis uit deze populatie heeft naar verwachting een positieve testuitslag op de Ig-M reumafactor? a. 995 b. 100 c. 50 d. 10 Pagina 7 van 9 C 38 Waaruit bestaat de ‘pannus’ die gevormd wordt in gewrichten in reumatoïde artritis? a. synovium, granulatieweefsel en ontstekingscellen b. gedestrueerde kraakbeenresten A c. granulomen met centrale necrose d. collageenrijk littekenweefsel met histiocytaire reuscellen 39 Welke van onderstaande beweringen is juist? De antistoffen, gebonden aan de de FcRI receptor van de mestcel...... a. Zijn alle gericht tegen hetzelfde allergeen b b. Zijn alle IgE’s c. Activeren rechtstreeks eosinofiele granulocyten d. Zijn kortdurend en reversibel gebonden aan de mestcel. 40 Waardoor wordt myasthenia gravis gekarakteriseerd? Door.... a. Antistoffen tegen de acetylcholinereceptor, die interfereren met de functie van het motorische eindplaatje b. Antistoffen tegen myosine, die de spiercontractie belemmeren c. Vorming van immuuncomplexen in motorische eindplaatjes, leidend tot ontsteking en a destructie daarvan d. Antistoffen tegen spiercellen, leidend tot complement-activatie en ontsteking 41 Bij welke afweerreactie spelen CTLs (cytotoxische T cellen) een essentiële rol? Bij afweer tegen....... a. extracellulaire bacteriën c b. bacteriële toxinen c. virussen d. allergenen 42 Welke begrip past bij centrale tolerantie-inductie in het T-cel systeem? a. Anergie b. Activatie-geïnduceerde celdood c. Suppressie door regulatoire T-cellen d d. Apoptose 43 Welke autoantistoffen zijn het meest kenmerkend voor SLE? Antistoffen tegen..... a. SS-A en SS-B b. DNA topoisomerase I c c. dubbelstrengs DNA d. centromeereiwitten 44 Glomerulaire schade in SLE is vooral het gevolg van...... a. antistoffen tegen basaalmembranen b. CTL activatie c c. Immuuncomplexen d. Productie van acute-fase eiwitten Pagina 8 van 9 45 Wat wordt verstaan onder het Mikulicz syndroom? a. Vergroting van traanklieren en speekselklieren, ongeacht de oorzaak b. Autoimmuun-gemedieerde tonsillitis a c. Keratoconjunctivitis sicca d. Xerostomie 46 Wat ligt ten grondslag aan het Raynaud fenomeen? a. Episoden van vasoconstrictie van arteriën en arteriolae, distaal in extremiteiten b. Thrombosering van kleine venen in extremiteiten c. Dystrofische veranderingen van de epidermis ten gevolge van fibrose van de dermis a d. Organisatie van micro-exudaten ten gevolge van ‘vascular leakage’ 47 Welk type transplantatie kan NIET leiden tot GVHD (graft versus host disease)? a. Autologe beenmergtransplantatie b. Heterologe beenmergtransplantatie c. Transplantatie van een solide orgaan (zoals de lever) a d. Transfusie van onbestraald bloed 48 Pneumonie ten gevolge van infectie met Pneumocystis jiroveci (= Pneumocystis carinii) wordt vooral gezien bij... a. Common variable immunodecifiency d b. X-gebonden agammaglobulinaemie c. Complementfactor 8 deficiëntie d. AIDS 49 Welke vasculaire tumor komt relatief vaak bij AIDS patiënten voor? a. Angiosarcoom b. Hemangioblastoom d c. Hobnail hemangioom d. Kaposi sarcoom 50 Welk type amyloïd wordt gevonden bij monoclonale plasmacelproliferaties, zoals multipel myeloom? a. AL a b. AA c. ATTR d. β2 microglobuline Pagina 9 van 9