Op de barricaden voor het GO! - toespraak Freddy Mortier

advertisement
Dames en heren etc.
“Op de barricaden voor het GO!”.
Dat is de titel van mijn tussenkomst hier. Het wordt dus een advocatorisch stuk
– een verdediging van het GO!, een apologie voor het GO! Maar dan één
vanwege een critical friend, één die niet te beroerd is om te zeggen hoe het
pedagogisch project zou kunnen worden bijgestuurd, en dit vanuit goed begrip
en een actualisering van de missie van het onderwijs van de Vlaamse
gemeenschap.
Een eerste punt dat ik wil maken is dat we dringend onze wekker eens moeten
instellen. Ik heb jarenlang de neutraliteitsresolutie bij het Schoolpact uitgelegd
aan mijn studenten. Die neutraliteitsresolutie verplicht het GO! inderdaad niet
tot “neutraal” in de zin van “waardevrij” onderwijs. Het GO! heeft al lang
begrepen dat “neutraliteit” niet hetzelfde is als “waardevrij” of “vrijblijvend” en
dat het GO! zelf niet is gebonden aan een specifieke levensbeschouwelijke
richting. Zo staat het terecht in het PPGO:
Het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap is gehouden tot
neutraliteit. Dat houdt in: de eerbiediging van de filosofische,
ideologische en godsdienstige opvattingen van de leerlingen en hun
ouders. ‘Neutraal’ wordt door de grondwetgever niet opgevat als
‘waardevrij’ of ‘vrijblijvend’.
Het waardenengagement van het GO! is dan ook geëxpliciteerd in tal van
projecten, o.a. in het Waardenboek. Dat is maar goed ook. Want neutraal
onderwijs, in de zin van waardenvrij onderwijs, bestaat nu eenmaal niet. Alle
onderwijs is waardegebonden, ook officieel onderwijs, en men doet er best aan
dit als een opportuniteit te beschouwen en niet als een vloek. Goed: dat
gebeurt al. Ik denk dat we daar geen werk meer hebben: ontplooiing, kritische
ingesteldheid, gerichtheid op de totale persoon, gelijkheid van kansen,
opvoeding tot solidariteit, verdraagzaamheid, wereldburgerschap. Het klinkt
allemaal abstract, dat wel, maat het GO! maakt op het terrein ook verschil in
dit opzicht. Mensen kiezen voor het GO! omwille van dat project van gelijke
ontwikkelingskansen in en voor de wereld van vandaag.
Verder lezend in het PPGO zijn er wel passages aan actualisering toe. De
volgende bijvoorbeeld:
Het GO! is niet gebonden aan een levensbeschouwelijke ‘richting’. Het
is evenmin verbonden met een ideologische groep. Mensen van alle
overtuigingen zijn welkom in het GO! en hun eigenheid wordt er
gerespecteerd. Het GO! beschouwt het actief omgaan met deze
diversiteit als een meerwaarde en als een pijler van zijn onderwijs.
Via dit actief pluralisme beklemtoont het GO! dat de mensheid,
ondanks alle verschillen, verbonden is door gemeenschappelijke
waarden en doelen.
Er is o.a. sprake van diversiteit en actief pluralisme, maar alleen in de context
van levensbeschouwing. En daar wringt een provincialistisch schoentje.
Wanneer in de context van het schoolpact van 1958 werd gesproken over
neutraliteit en pluralisme, ging dat in de eerste plaats over het garanderen van
respect voor de levensbeschouwing van de geboren en getogen Vlaamse
(eigenlijk Belgische) ouders en hun kinderen. Ze mochten door de
omstandigheden niet gedwongen worden om te kiezen voor een pedagogisch
project dat niet het hunne was (het katholieke met name), en daarvoor was
een zogenaamd neutraal onderwijs nodig. Die neutraliteit kwam dan onder
andere tot uiting in het aanbod van een reeks vakken georganiseerd door de
erkende godsdiensten en een vak niet-confessionele zedenleer en in het
verbod aan andere leerkrachten om in politiek of wereldbeschouwelijk
controversiële onderwerpen hun eigen mening te uiten.
De context van het schoolpact was en somme de tegenstelling tussen de
katholieken en de vrijzinnigen, één van de klassieke breuklijnen van de
Belgische politiek sinds de 19de eeuw. Het ging in het algemeen om
bescherming van de levensbeschouwelijke minderheden in Vlaanderen door
het waarborgen van vrije keuze. Veel diversiteit was er in die tijd niet. Op het
vlak van diversiteitspolitiek tegenover de hyperdominante katholieke Kerk,
hadden we van de Fransen de erkenning geërfd van een minuscule joodse
aanwezigheid, en van een kleine groep protestanten. In 1870 kwamen er nog
enkele protestanten bij, de Anglicanen, die apart werden erkend. Het
schoolpact zelf was een cruciale eerste stap in de aanloop naar de uiteindelijke
erkenning van de aanwezigheid van een significante minderheid vrijzinnigen.
Dat heeft allemaal lang geduurd en eer aan wie eer toekomt: daar is voor
gevochten, en met recht, en vooral door voorstanders van het Rijksonderwijs.
Maar toch. De hele “neutraliteitsfilosofie” richtte zich in feite maar tot een
klein groepje levensbeschouwingen, twee van de drie woestijngodsdiensten
eigenlijk en tot humanistische vrijzinnigen die vooral tégen die godsdiensten
waren. De pacificatie van toen was een akkoord om elkaars boeken niet te
nauw te bekijken en elkaar vooral met rust laten. Dat werd ook doorgetrokken
tot de openbare school: de godsdiensten werden apart aangeboden door de
Kerken, en er kwam een restvak met ambigu statuut: van de vrijzinnigen of van
niemand? Ondertussen, sinds de jaren ’80 van de vorige eeuw, weten we dat
het van de vrijzinnigen is en dat er eigenlijk geen plaats is in onze scholen voor
dissidenten die zich in géén van de Kerken kunnen vinden.
Belangrijk is dat het idee van neutraliteit dat daarmee voet aan de grond kreeg
een neutraliteit van de schroom en het verbod is (“gij zult uw ware aard niet
tonen!”), van de zelfcensuur ten voordele van de vermeend
gemeenschappelijke waarden en doelen die alle mensen met elkaar verbinden.
In het PPGO wordt daar afstand van genomen, door het belang van actief
pluralisme naar voren te schuiven – en dat is maar goed ook, maar dan moeten
we wel goed weten wat dat zou kunnen zijn. Dat staat er niet echt, of toch niet
duidelijk in.
Een eerste punt dat ik wil maken is dat de knusse provinciale toestand die het
schoolpact moest pacificeren ondertussen doorbroken is door
migratiebewegingen. De erkenning van de orthodoxie in 1985, van de Islam in
1978, de integratie van het evangelistisch protestantisme in het historisch
protestantisme (varianten afkomstig uit Zuid-Amerika en Afrika), waren de
voorbodes. Wel: migratie zal blijven zorgen voor een post-religieus kader, waar
religie niet wordt gezien als iets dat in den duik wordt beoefend, in de
privésfeer, maar als iets dat mensen typeert en karakteriseert, dat hen
eigenheid en identiteit verschaft. Godsdienst is wereldwijd in opmars. We doen
er best aan daaraan te wennen en een beetje een meer relaxe attitude aan te
nemen. Dus: los die billen.
We evolueren zelfs in de richting van wat sommige onderzoekers
“superdiversiteit” noemen: een toestand waarin door migratie de etnischculturele diversiteit toeneemt, maar dan ook binnen de migratiegroepen. Er
komen kleinere migratiegolven, maar vanuit meer oorsprongslanden. Sla de
krant open en je ziet zo dat de migranten uit een hele reeks landen
toestromen, en dat hun kinderen in onze scholen terecht zullen komen. Ook in
onze kerken trouwens, die al aan het leeglopen waren, maar nu weer gevuld
geraken met nieuwe gemeenschappen. Dat diversificatieproces gaat langzaam
verder, maar zeker, zij het niet overal met dezelfde snelheid en in dezelfde
mate.
Er zijn dus verdichtingskernen in het proces. In de grote steden gaat de
superdiversiteit sneller vooruit dan in kleine, en in steden meer dan op het
platteland. Ico Maly heeft een mooi boek geschreven over superdiversiteit in
Oostende – ook daar dus al, tussen onze patattenpuree met schol en geirnaert.
Antwerpen evolueert, na Rotterdam en Brussel, naar een stad waarin de
meerderheid bestaat uit minderheden. Dirk Geldof geeft de cijfers.
Dergelijke verdichtingen zijn ook van toepassing in het onderwijs: ik haal twee
voorbeelden aan. In parlementaire vraag 339 aan Hilde Crevits over aantal
islamleerkrachten op Vlaamse scholen: blijkt dat er islamonderricht is in minder
dan 1% van de vrije gesubsidieerde scholen, in 82% van de
gemeenschapsscholen, en 71% van het officieel gesubsidieerd onderwijs. In het
schooljaar 2006-2007 boden 331 scholen van het GO! islamonderricht aan, in
maart 2015 zijn het 553. Een stijging van meer dan 60 procent (+61%) op
nauwelijks acht jaar tijd dus. Kortom: islamonderricht is een zaak van het GO!
en het officieel gesubsidieerd onderwijs. Dat zijn de verdichtingspunten, dus
die waar de diversiteit het eerst en sterkst tot uiting komt.
Een ander voorbeeld: in 2011-12 zat 32,2% van de OKAN-leerlingen in het GO!
(echt een superdiverse groep: tal van nationaliteiten). Het Vrij Onderwijs telde
42,7% van het geheel. De meerderheid van de OKAN-leerlingen zat dus wel in
het vrij onderwijs, maar verspreid over een veel grotere groep leerlingen: het
GO had er 41% méér dan bij gelijke spreiding en het vrij onderwijs 39% minder
(het officieel gesubsidieerd onderwijs zat er wel 239% boven).
Ik zou zo nog wat voorbeelden kunnen geven. Maar mijn eerste punt is allicht
al duidelijk: onze schoolomgeving is veranderd sinds het schoolpact tot stand
kwam en zal nog sterker veranderen. Het GO! als publiek onderwijs van de
Vlaamse Gemeenschap vangt in feite een groot deel van de (super)diversiteit
op. Bovendien is het zijn opdracht om iedereen die geen plaats vindt in het vrij
onderwijs, een plaats te garanderen. Aangezien dat vrij onderwijs bijna
uitsluitend op confessionele basis georganiseerd is, en dus op projecten die
andersdenkenden uitsluiten, of in het beste geval in een situatie van vals
pluralisme plaatsen (“iedereen is welkom en wordt gerespecteerd, maar wij
leggen getuigenis af van ons perspectief”), moeten andersdenkenden een
vrijhaven kunnen vinden in het officieel onderwijs, waaronder het GO! Dit is
een herhaling, met andere groepen, van wat zich heeft afgespeeld met
geïmmigreerde groepen uit het Noord-Afrika en Turkije. Aangezien er geen
moslimscholen zijn in Vlaanderen, en het vrij onderwijs op christelijke
pedagogische projecten geschoeid is, kwamen de jongeren uit die
migratiegroepen vanzelf terecht in het publiek onderwijs.
Tweede punt: Ach wat, zou men kunnen denken, een woestijngodsdienst méér
kunnen we toch aan in onze schema’s. Maar de opdracht ligt echt wel anders,
in dit geval, dan een groepje méér een verbod tot zelfexpressie opleggen. Het
gaat om een grote groep, om te beginnen, om een heleboel groepen
bovendien (alleen in onze myopie gelijken zij op elkaar, maar in feite vormen
de moslims alleen al een heel diverse groep) en vervolgens om groepen die niet
eeuwenlang gesocialiseerd zijn geweest in Europa, zoals de joden en de
protestanten. Om alleen al naar hun godsdienst te kijken: “wij”, Vlamingen,
ook gelovigen, nemen godsdienst eigenlijk niet ernstig. Het is meestal maar een
nevenaspectje van het leven, met weinig reële impact. In zo’n omstandigheden
wérken zelfcensuur en repressie vanuit de organisatie. Het wordt anders als
mensen hun identiteit gaan ophangen aan religie. Geloof dus maar niet dat een
passief pluralistisch model kan werken. Al loopt de neutraliteit nog zo snel, de
godsdienst achterhaalt haar wel.
Derde bedenking: als er in de schoolpactcontext sprake is van diversiteit, gaat
het over levensbeschouwelijke diversiteit, tussen mensen die voor de rest sterk
op elkaar gelijken, wat betreft achtergrond en cultuur. In een wereld met
(super)diversiteit slaat diversiteit op heel wat andere zaken dan alleen religie.
Ook ethniciteit zit erin en cultuur, en eigenlijk ook de socio-economische
verschillen die samenhangen met etno-cultuur-religie – allemaal zaken waarop
het begrip “neutraliteit” al veel minder toepasbaar is. Wat zou “etnische” of
“culturele” neutraliteit kunnen betekenen? Dat we niet kiezen voor de één of
andere etnie of cultuur, zelfs niet de “onze”? Etnisch en cultureel pluralisme
daarentegen, kun je wel betekenis geven: het slaat op het samengaan van
culturen in een co-existentiemodel. De verbreding van “diversiteit”, weg van
levensbeschouwing alleen, maakt de invulling van pluralisme dus veel
belangrijker dan die van “neutraliteit”.
Zeg ik nu dat de grondwettelijke bescherming van het recht op vrije keuze voor
de burger, wat onderwijs betreft, irrelevant is geworden? Zeker niet: ik blijf dat
belangrijk vinden. Er zijn ook ongelijktijdigheden in Vlaanderen: in Poperingen
ligt de realiteit wat diversiteit betreft anders dan in pakweg Brussel. Maar het
recht op vrijheid van godsdienstdwang is maar één bestaansreden voor het
GO! meer naast andere.
Ik wil nu wat dieper ingaan op wat dat pluralisme voor het GO! zou kunnen
inhouden. Neutraal onderwijs, heb ik gezegd, in de zin van waardenvrij
onderwijs bestaat niet. Maar ook zoiets als levensbeschouwelijk neutraal
onderwijs bestaat niet. Pluralisme (actief of passief, doet er niet toe) is
vanzelfsprekend zélf een ideologie, meer bepaald één die men wereldwijd zal
herkennen als een liberale ideologie, zeg maar een apparaat dat de pretenties
op alleenheerschappij van om het even welk ander waardensysteem aan
banden legt – hen checks oplegt, met het oog op de mogelijkheid van coexistentie in diversiteit (religieus, etnisch, cultureel, maar ook in andere
opzichten: onder andere wat gender betreft, of seksuele voorkeuren,
enzovoort). Wel: laat ons die co-existentie in verscheidenheid effectief
beoefenen, niet door de diversiteit weg te stoppen, maar door ze te beleven en
te thematiseren.
Op dit punt moet ik misschien iets zeggen over een andere ongelijktijdigheid
tussen de oudere en de jongere generaties. Mensen zoals ikzelf zijn gepokt en
gemazeld in de oude tegenstelling confessioneel/niet-confessioneel, en zijn
daardoor ook in de letterlijke betekenis wat “achterlijk”, zelfs als we pluralist
zijn. Je merkt dat in de beschrijving van de nachtmerries van sommige
verdedigers van het GO! Jongeren in het GO! die b.v. een gebedsruimte vragen.
“Dat kan toch niet etc.”. Wel, als je de lokalen hebt: Why not? Ik kreeg indertijd
in een GO!-school wel ruimte om creatief bezig te zijn, of om films te draaien
voor de schoolfilmclub. Waarom zou ik er geen mogen krijgen om te bidden? Er
zijn weinig onschuldiger en nuttelozer bezigheden denkbaar. Natuurlijk is er de
angst om bij te dragen tot “radicalisering”, maar ik denk dat in een open en
pluralistisch project de kans dat men daartoe zou bijdragen eerder afneemt
dan vergroot. Vergeet ook niet dat er heel wat afgebeden wordt in onze
katholieke scholen, zonder dat onze samenleving op haar grondvesten davert.
Het katholicisme is een getemde godsdienst en die andere zijn wilde
godsdiensten? Wel, je temt een paard niet door het op stal te zetten.
Integendeel.
Op dit punt wil ik het idee van de pluralistische balans opbrengen. Die gedachte
staat al centraal als het gaat over de reden waarom een liberale staat openbaar
onderwijs moet verzorgen. Die staat moet er voor zorgen dat niet één
waardenproject (een levensbeschouwelijk of een ander) het hele onderwijs
monopoliseert, maar garanderen dat er een balans is tussen de pedagogische
waardenprojecten van de burgers.
Het soort pluralisme dat het G0! Zou moeten nastreven, is ook van het
balanstype. Geef diversiteit een zo groot mogelijke kans, en versterk de checks
die het samengaan van diversiteit mogelijk maken en vergemakkelijken.
Dat is een moeilijk model, want men moet er meteen rekening mee houden dat
er culturele conflicten zullen opduiken en zullen ontwikkeld worden. Maar die
zijn er nu ook. Wat met het hellend vlak dan? Als je gebedsruimten toelaat,
moet je dan ook niet toelaten dat een ouder of leerling weigert les te krijgen
van een homoseksuele leerkracht? Het antwoord daarop is natuurlijk neen:
seksuele voorkeur ligt zelf aan de basis van een vorm van diversiteit die in een
pluralistisch project moet kunnen bestaan, net zoals er de mogelijkheid moet
zijn om te bidden voor wie dat wil.
Er zijn natuurlijk ook randgevallen, waar het moeilijker is meteen een
beslissing te treffen. Wat met b.v. de vraag om gekleed te mogen zwemmen,
wat anders gezegd de vraag is naar de mogelijkheid om niet half-naakt of nog
bloter te moeten zwemmen. Wat is daar nu zo emanciperend aan?
Hoe dan ook: een pluralistisch pedagogisch project verschaft een kader
waarbinnen de school functioneert. Een school is een school: leren is er
belangrijker dan zijn. Interculturele en interlevensbeschouwelijke vaardigheden
ontwikkelt men pas door die in te oefenen, op materiaal dat de
verscheidenheid weerspiegelt in plaats van wegsteekt. Een balans is wel iets
anders dan een onderdrukkingsmechanisme: er is maar een balans als er iets te
balanceren valt - verschillen, die ook tot uiting worden gebracht en besproken,
onder alle leerlingen. In een passief model kan zo’n balans gerealiseerd worden
door levensbeschouwingen aan te bieden op school, in afzonderlijke cursussen.
In een waardengeoriënteerd model zoals dat van het GO! volstaat dit niet.
Actief pluralisme is gebaseerd op respect voor de ander, en dus op kennis van
de ander en wat hij of zij belangrijk vindt, ook op religieus vlak, met de vele
nuances en schakeringen die daar in realiteit vaak bij komen kijken. Op ervaring
dus. Kennis die uit interactie wordt gehaald, uit samen denken en doen, en niet
uit de mond van een leraar die de boodschappen voorkauwt. Dat kan dus
alleen in en door dialoog gebeuren. Samenspraak en het opbrengen van
wederzijds begrip.
Ik weet het: dat is niet gemakkelijk. Maar ik geloof dat jongeren in staat zijn tot
en open staan voor echte dialoog. Jongeren zijn niet echt geïnteresseerd in die
oude tegenstelling tussen katholieken en vrijzinnigen of tussen confessionelen
en niet-confessionelen. Merkwaardig hoe weinig zij zichzelf herkennen in de
vakken levensbeschouwing op school en hoeveel ze toch geïnteresseerd zijn in
filosofische vragen. Maar ze staan – gelukkig – ver van alle Kerken, of het er nu
confessionele zijn of niet. De verwijzing naar de oude breuklijn in de Belgische
politiek is voor de overgrote meerderheid van de jongeren gewoon achterhaald
en irrelevant. Mijn studenten halen de schouders op voor dat soort antieke
discussies. Wat wel telt voor hen, zijn ontmoetingen, en dialoog in wederzijdse
acceptatie en respect, in authenticiteit ook. Iets wat ik ook merk, is dat zij door
de band eerder terughoudend staan tegenover mensen die het eigen grote
gelijk prediken (tenzij zij redenen hebben om het grote gelijk precies te gaan
zoeken omdat er geen ander houvast is). Ze hebben een hekel aan symbolisch
geweld, dat hen min of meer subtiel terzijde plaatst, en aan de schreeuwers die
per se hun gelijk willen halen. Zij vragen het hele verhaal en om niet
vastgeplakt te worden op één deelaspect van wie ze zijn. Dat niet-opdringerig,
dynamisch, authentiek kader dat zij verlangen, is iets dat ik herken vanuit
Jürgen Habermas: de machtsvrije dialoog. Die ook de kans biedt tot dialoog
over de regels van de communicatie en over hoe communicatie mogelijk is.
Ik droom van tegenwoordig over een GO! dat het oude laïcisme met zijn
godsdienstfobie achter zich laat. Het is maar door verscheidenheid toe te laten
en de uitwassen ervan te problematiseren en te bespreken in het kader van
een pluralistisch project, dat men mensen tot een authentieke wederzijdse
aanvaarding kan bewegen. En ja, aanvaarding hoeft geen liefde of passie te
zijn. Wederzijds begrip volstaat soms al. Oh ja, en wat met die vakken
godsdienst en niet-confessionele zedenleer op school? Tja, zo’n model van anticommunicatie, dat hoort er eigenlijk niet thuis. Er zal communicatie zijn, of er
zal niets zijn. Ik ben benieuwd of de kerken in onze scholen in een echt
pluralistisch project zullen willen meestappen. Wel, ze zijn uitgenodigd: Ik hoop
dat zij de uitgestoken hand zullen willen drukken.
Download