- Scholieren.com

advertisement
Politieke besluitvorming
-Bevat alleen belangrijkste/ meest voorkomende onderdelen van het examen
4.4 Hoofdtaken van de overheid in de Nederlandse samenleving
*De overheid zorgt voor een aantal goederen en diensten die van algemeen belang geacht
worden, die moeilijk via de markt kunnen worden aangeboden, maar voor iedereen
beschikbaar moeten zijn.
*De overheid is nodig voor het ontwikkelen en in standhouden van collectieve goederen. (Een
goed waarvan iedereen gebruik maakt, of kan maken.)
*De staat verschaft vooral collectieve goederen op de volgende terreinen:
-Het zorgdragen voor de openbare orde en veiligheid
-Het onderhouden van goede buitenlandse betrekkingen
-Het zorgdragen voor voldoende werkgelegenheid, sociale zekerheid, goede
arbeidsomstandigheden, infrastructuur en een voorspoedig economisch klimaat
-Het zorgdragen voor welzijn, onderwijs, volksgezondheid, kunst & goederen en diensten op
sociaal-cultureel gebied
*Nederland kent nu een verzorgingsstaat.
4.9 Nederland is een (democratische) rechtsstaat
*Rechtsstaatgedachte: De bescherming van de burgers tegen de willekeur van de overheid.
Het optreden van de overheid dient gebaseerd te zijn op wet en recht.
*De kenmerken van de rechtsstaat zijn:
-Er is sprake van klassieke/ politieke grondrechten
-Er is een grondwet die o.a een garantie bevat van de grondrechten
-Er kan geen bevoegdheid worden uitgeoefend zonder grondslag in de grondwet
(legaliteitsbeginsel)
-De rechterlijke macht is onafhankelijk van de wetgevende- en de uitvoerende macht
-Het bestuur van het land berust op wetten (legaliteitsbeginsel)
-Er is openbaarheid van het bestuur
*In Nederland is de machtenscheiding niet goed doorgevoerd, er is sprake van verstrengeling
van de uitvoerende- en de wetgevende macht.
4.10 Kiesstelsels
*Definitie kiesstelsel: Methode waarop bij verkiezingen voor een volksvertegenwoordiging
en/of president/ regeringsleider wordt gekozen en hoe de zetels verdeeld worden.
*Het stelsel van evenredige vertegenwoordiging: Het gehele land is één kiesdistrict, elke stem
telt even zwaar mee, 10% van de stemmen is 10% van de zetels. In sommige landen moet een
partij een bepaald minimum stemmen halen om de zetels echt te krijgen, dit heet de
kiesdrempel. Een kiesdrempel gaat versplintering in te veel kleine partijen tegen. Er is vrijwel
altijd coalitievorming nodig. Er is een relatief zwakke binding tussen kiezer-gekozenen, het
opkomstpercentage is relatief hoog, kleine partijen maken ook kans op een zetel, door de
veelheid van het aantal partijen is er onduidelijkheid voor de kiezers, bovendien zijn sluiten
van compromissen vaak onvermijdelijk.
*Het meerderheidsstelsel: Het land bestaat uit meerdere districten. Om een zetel in het
parlement te krijgen moet de kandidaat de meerderheid van de stemmen krijgen in een
district. De meerderheid kan absoluut zijn of relatief.
1
-Absoluut: De kandidaat moet meer dan 50% van de stemmen krijgen, als in de eerste ronde
geen enkele kandidaat meer dan 50% heeft behaald moet er een tweede ronde plaatsvinden
tussen de twee kandidaten die in de eerste ronde de meeste stemmen behaalden.
-Relatief: Als een kandidaat de meeste stemmen heeft behaald, hoeft niet persé 50% te zijn.
Het districtenstelsel lijkt op het meerderheidsstelsel. Er zijn evenveel zetels als districten. Elk
district vaardigt één volksvertegenwoordiger af. Iedere afgevaardigde wordt in een kiesdistrict
gekozen. Er is een sterke binding tussen kiezers en gekozenen. Het opkomstpercentage is
relatief laag. De band tussen individuele volksvertegenwoordiger en zijn district bedreigt het
fractiediscipline, dit kan leiden tot politieke verlamming. Er is duidelijkheid voor kiezers. Het
proces van coalitievorming is (meestal) niet nodig. Er is kans op gepolariseerde
verhoudingen. Er is weinig steun voor politieke kleine partijen.
5.1 Het systeemmodel
*Definitie politiek systeem: Geheel van betrekkingen waardoor opvattingen, verlangens en
eisen van individuen, groepen en instellingen in bindende beslissingen worden omgezet.
*In het systeemmodel worden de volgende fasen onderscheiden:
-Invoer: De eisen/ wensen vanuit de samenleving worden naar voren gebracht.
-Omzetting: De omzetting van de eisen/ wensen in politieke besluiten.
-Uitvoer: De definitieve besluiten en de uitvoer daarvan.
-Terugkoppeling: Reacties van de samenleving op de politieke besluiten. Deze reacties
kunnen aanleiding zijn voor nieuwe invoer.
*De omgeving speelt ook een grote rol bij het politieke systeem. Denk aan technologische,
demografische, economische, ecologische, culturele en sociale aspecten. Bovendien zijn de
relaties van Nederland met andere landen/staten van belang.
*Om de stap van “Invoer” naar “Omzetting” te maken moeten de wensen/ eisen langs de
“poortwachters” komen. Deze bepalen welke eisen op de publieke en/ of politieke agenda
komen.
*De fasen bij de omzetting van eisen in beleid:
-Politieke agendavorming: politici, beleidsmakers, ministers en parlementsleden zijn bereid
om problemen uit de samenleving aan te pakken. Niet elk probleem komt op de politieke
agenda.
-Beleidsvoorbereiding: Het verzamelen en analyseren van informatie en het formuleren van
adviezen over het te voeren beleid. Vaak zijn er compromissen nodig.
-Beleidsbepaling: Het nemen van beslissingen over de inhoud van het te voeren beleid.
*De uitvoer bestaat uit politieke besluiten die het resultaat zijn van de omzetting van
eisen/wensen/steun. Het uitvoeren van het beleid wordt vaak door ambtenaren gedaan.
*Politieke besluitvorming is een doorgaand proces. Er vindt voortdurend feedback plaats.
*Kanttekeningen bij een systeembenadering als het model van politieke besluitvorming:
-Een model is een schematische, vereenvoudigde weergave van een THEORIE over de
werkelijkheid.
-In werkelijkheid worden de fases in het systeemmodel niet altijd chronologisch opgevolgd.
-Er wordt onvoldoende weergegeven dat politieke machtsverhoudingen, botsende belangen en
ideeën een belangrijke rol spelen.
-Er kan eenzijdige nadruk komen te liggen op het politieke proces. De aandacht van de inhoud
van politieke besluitvorming dreigt naar de achtergrond te geraken.
2
5.2 Het barrièremodel
*De vraag of een maatschappelijk probleem op de politieke agenda komt hangt af van de
uitkomst van de strijd tussen mensen/ groeperingen met tegengestelde belangen en
opvattingen. De verschillen in macht hebben hier invloed op.
*De “belangenstrijd” speelt zich af in verschillende fases van politieke besluitvorming:
-(H)erkennen van problemen, wensen of behoefte als politieke problemen
-Toekennen van een hoge prioriteit aan een politiek probleem (afweging)
-Beslissen over de beleidsmatige oplossing van problemen
-Besluiten uitvoeren
5.3 Visies over de politieke macht
*Er zijn meerdere visies op de machtsverdeling in een democratie:
-Klassieke democratietheorie/ participatie-democratie-theorie: Burgers nemen actief deel aan
de politieke meningsvorming en besluitvorming. Burgers hebben zowel actief als passief
kiesrecht en allen gelijke toegang tot een openbare ambt of politieke functie.
-Representatiedemocratie: Burgers kiezen representanten die voor en namens hen politieke
besluiten nemen. Niet de kiezers maar “professionele” politici beslissen over belangrijke
maatschappelijke zaken.
-Pluralistisch model van democratie: Voortzetting/aanvulling op de representatiedemocratie.
De aanvulling zit in de mogelijkheid van de burger om actief deel te nemen in politieke
partijen, belangengroepen en maatschappelijke organisaties en de spreiding van de macht die
dit tot gevolg heeft.
-Elitetheorie: Er is een machtselite die belangrijke posities inneemt op zowel
sociaaleconomisch als politiek terrein. Veel macht en invloed zijn geconcentreerd in grote
organisaties waartegen de macht van de regering en het parlement nauwelijks opgewassen is.
5.4 Taken van regering en volksvertegenwoordiging
*Taken regering:
-Medewetgevende taak
-Voorbereiding overheidsbeleid
-Uitvoering overheidsbeleid
*Taken volksvertegenwoordiging:
-Medewetgevende taak
-Beleidsbepalende taak
-Controlerende taak
*De meeste wetsvoorstellen zijn afkomstig van de regering, de Tweede Kamer wijzigt,
verwerpt of accepteert de wetsvoorstellen, de Eerste Kamer aanvaardt of verwerpt het
wetsvoorstel. De Eerste kamer controleert een voorstel niet op inhoud, maar op hun
verhouding tot bestaande grondwetten.
*Formele middelen volksvertegenwoordiging bij de wetgevende taak:
-Aanvaarden/ verwerpen wetsvoorstellen
-Wijzigen wetsvoorstellen, recht van amendement (Tweede Kamer)
-Indienen van wetsontwerpen, recht van initiatief (Tweede Kamer)
-Wijzigen/ verwerpen van één of meerdere begrotingen, budgetrecht
3
*Formele middelen volksvertegenwoordiging bij de controlerende taak:
-Budgetrecht
-Het stellen van vragen
-Recht van interpellatie (uitnodiging tot debat aan een minister)
-Onderzoek instellen naar het gevoerde regeringsbeleid, recht van enquête.
-Recht om moties in te dienen/ aan te nemen, waaronder moties van afkeuring.
*Informele middelen van de Volksvertegenwoordiging om hun wetgevende/ controlerende
taak te vervullen:
-Lobbyen van Kamerleden bij ministers
-Overleg met belangen/pressie groepen en ambtenaren voor het verwerven van steun
-Gebruik van de massamedia als spreekbuis
-Uitoefen van druk via de politieke partij, waarvan ministers lid zijn
*In praktijk spelen informele een erg belangrijke rol. Het gebruik van massamedia als
spreekbuis en lobbyen zijn soms nog belangrijker dan formele middelen.
5.5 Nederlandse politieke besluitvorming op basis van coalities
*Het Nederlandse kiesstelsel kent een evenredige vertegenwoordiging. Hierdoor kunnen er
veel partijen in de Tweede Kamer zitting nemen, waarbij geen enkele partij de meerderheid
heeft. Het Kabinet dient het vertrouwen te hebben van een meerderheid in de Tweede Kamer
en daarom zijn Kamerleden gedwongen na de verkiezingen een coalitie te vormen.
*Het proces van kabinetsformatie ziet er stapsgewijs zo uit:
1. Verkiezingen en een nieuwe Tweede Kamer.
2. Tweede Kamer stelt een verkenner aan, de verkenner komt met een voorstel van het
formeren van een bepaalde coalitie en komt met de namen één of meerdere informateurs.
3. De Kamer benoemt één of meerdere informateurs en de Tweede Kamer formuleert een
opdracht voor de informateur(s).
4. Informateurs bieden eindverslag aan aan de voorzitter van de Tweede Kamer en de leiders
van de coalitiepartijen presenteren het regeerakkoord.
5. De Tweede Kamer stemt in met de informateur over wie de formateur wordt. De formateur
overlegt met de coalitiepartners over de verdeling van de ministeries en de bemensing
van de ministerposten en staatssecretariaten.
6. De Koning ontslaat het oude kabinet en benoemt de nieuwe ministers.
*Definitie regeerakkoord: Akkoord tussen de fracties van bepaalde politieke partijen in de
Tweede Kamer waarin ze zich bereid verklaren met elkaar een regering te vormen. In het
regeerakkoord worden de hoofdlijnen van het kabinetsbeleid voor de komende jaren
vastgelegd.
4
5.6 Dualisme en monisme
*Dualisme: Een regeringsstelsel waarbij er sprake is van een zekere scheiding tussen regering
en volksvertegenwoordiging. De regering regeert en de volksvertegenwoordiging controleert.
De volksvertegenwoordiging en de regering zijn niet aan elkaar ondergeschikt.
*Monisme: Een regeringsstelsel waarbij de regering rechtstreeks steunt op een meerderheid in
de volksvertegenwoordiging.
*In Nederland is het stelsel moeilijk te karakteriseren, ministers kunnen geen kamerlid zijn en
de volksvertegenwoordiging heeft grondwettelijke rechten voor haar controlerende taak, dit
doelt op een dualistisch stelsel. De regeerakkoorden en het in stand houden van de steun van
de meerderheid van de Tweede Kamer voor een coalitieregering zijn echter kenmerken van
een monistisch stelsel.
5.10 Enkele belangrijke adviesorganen en planbureaus en hun taak
*Raad van State: Advisering over alle wetsvoorstellen. Hoogste adviescollege in Nederland.
Heeft ook een belangrijke taak in de administratieve rechtspraak: geschillen van bestuur.
*Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR): Advisering op basis van
wetenschappelijke inzichten en onderzoeken op alle mogelijke beleidsterreinen.
*Sociaaleconomische Raad (SER): Adviseert regering en parlement over de hoofdlijnen van
het te voeren sociaaleconomisch beleid.
*Op elk beleidsterrein zijn er specifieke adviesorganen, zoals de Onderwijsraad,
Gezondheidsraad, etc.
*Centraal Planbureau(CPB): Bestudeert ontwikkelingen op sociaaleconomisch terrein en
probeert deze te voorspellen.
*Sociaal en Cultureel Planbureau(SCP): Bestudeert de ontwikkelingen op sociaal-cultureel
terrein met het oog op te maken verantwoorde keuze van beleidsdoeleinden door het kabinet.
*Het aantal adviesbureaus is sterk toegenomen doordat allerlei beleidsvoorbereidingen
externe deskundigen raadplegen. Sommige beleidsambtenaren zijn overgelopen naar
dergelijke bureaus, dit heeft kritiek opgeroepen:
-De overheid gebruikt externe adviseurs om controversiële beleidskeuzen te ondersteunen
-De overheid koopt te veel dure adviezen
-Hoge ambtenaren, adviesbureaus en belanghebbenden vormen netwerken die teveel invloed
uitoefenen op de besluitvorming
5
5.11 Functies van politieke partijen in het besluitvormingsproces
*De traditionele functies van politieke partijen in het besluitvormingsproces zijn:
-Rekrutering- en selectiefunctie: Het rekruteren en voordragen van kandidaten voor politieke
functies/ selectie van kandidaten met het oog op nieuwe verkiezingen.
-Articulatiefunctie: Het op de politieke agenda plaatsen van maatschappelijke eisen en
wensen.
-Participatiefunctie: Het interesseren van staatsburgers voor deelname aan politieke
besluitvormingsprocessen.
-Aggregatiefunctie(Integratiefunctie): Het tegen elkaar afwegen en bij elkaar brengen van
wensen, eisen en belangen.
-Communicatiefunctie: Als intermediair tussen overheid en burger/ partij en burgers/ kiezers
en gekozenen.
*Het functieverlies van politieke partijen komt vooral tot uiting in de articulatie- en
communicatiefunctie. Massamedia en belangen- en pressiegroepen vervullen deze functies
steeds meer.
5.12 Functioneren van massamedia in het proces van politieke
besluitvorming
*In het proces va politieke besluitvorming vervullen de media verscheidende functies:
-Communicatiefunctie: De media vormt een steeds belangrijkere schakel tussen burger en
politiek. De media helpt men om ideeën, gedachten en gevoelens uit te wisselen.
-Informatiefunctie: Door middel van de media kan informatie worden vastgelegd, verspreid
en vermenigvuldigd worden.
-Socialisatiefunctie: Het vormen en overdragen van waarden en normen. De media speelt een
rol in de communicatie en informatie overdracht bij mensen.
-Verbindende functie: Media kan men het gevoel geven om ergens bij te horen. Dit kan leiden
tot sociale cohesie of polarisatie.
*De informatiefunctie bestaat uit meerdere sub-functies:
-Opiniërende functie: via media boodschappen kunnen meningen gevormd of beïnvloed
worden.
-Spreekbuisfunctie: Informatie geven namens een bepaalde groepering of politieke partij.
-Onderzoeksfunctie: Journalisten kunnen onderzoek doen naar bepaalde politieke kwesties of
maatschappelijke ontwikkelingen en de problemen blootleggen.
-Controle/waakhondfunctie: Het openbaar maken van eventuele tekortkomingen.
-Agendafunctie: Door de brede verspreiding van informatie kunnen media invloed hebben op
de onderwerpen van de maatschappelijke/ politieke agenda.
6
5.14 Groepen en instellingen in de maatschappij die een belangrijke rol
spelen in het proces van politieke besluitvorming
*Belangengroep: Groep individuen die gezamenlijk optreden om een gemeenschappelijk
belang te behartigen. Richten zich vaak slechts op één belang. Belangrijk intermediair tussen
burgers en overheid.
*Pressiegroep: Groep die het overheidsbeleid probeert te beïnvloeden zonder kandidaten te
stellen voor verkiezingen, richten zich op één specifiek terrein, proberen d.m.v. lobbyen en
publicaties in de media steun te verwerven voor hun standpunt bij het publiek. Belangrijk
intermediair tussen burgers en overheid.
*Politieke partij: Houden zich bezig met de inrichting van de samenleving als geheel en
moeten verschillende belangen met elkaar afwegen. Proberen via verkiezingen politieke
macht te verwerven.
*Sommige pressiegroepen vormen zich later om tot politieke partijen. Dit zijn de ‘singleissue-partijen’. Denk aan Partij voor de Dieren.
6.1 – 6.6 Politieke cultuur en politieke stromingen
*Definitie politieke cultuur: opvattingen, normen, waarden, houdingen en verwachtingen die
in een samenleving bestaan over politiek.
*De politieke cultuur van Nederland is voortdurend aan het veranderen. Deze veranderingen
hebben betrekking tot de Nederlandse samenleving (bijv. de ontzuiling) en meer
internationale factoren (bijv. migratie).
*Definitie ideologie: Samenhangend geheel van normatieve uitspraken over mens en
maatschappij, waarmee een persoon of groepering politieke opvattingen bepaald en
rechtvaardigt.
*Ideologieën vervullen meerdere functies voor hun aanhangers:
-Ze geven een verklaring voor de werkelijkheid.
-Ze geven een duidelijke oriëntatie voor politiek denken en handelen.
-Ze bieden intellectueel houvast.
-Ze dragen bij aan identiteit.
-Ze rechtvaardigen opvattingen en politiek handelen.
*Tegenwoordig laten mensen zich bij een politieke keuze zich steeds minder leiden door een
ideologie. Men gaat niet meer na of hun visie over een bepaalde probleemstelling binnen een
ideologie past.
*Er kunnen zes belangrijke ideologische tradities worden onderscheiden:
-Confessionalisme: Samenhangend met diversiteit aan geloven, religieuze waarden, harmonie
en samenwerking, naastenliefde, solidariteit, gespreide verantwoordelijkheid bij de inrichting
van de samenleving.
-Liberalisme: Individuele rechten, individuele vrijheden, rationalistisch liberalisme,
individuele verantwoordelijkheid, voorstanders vrijemarkteconomie.
-Socialisme: Economische gelijkheid, kritiek op vrijemarkteconomie, gelijkwaardigheid,
solidariteit, democratisering, actieve rol overheid, gericht op verbetering van de zwakkere.
-Ecologisme: Wederzijdse afhankelijkheid van mensen/ omgeving, bekritiseert de verstoring
van de natuur en harmonie door de mens, ecologische waarden gaan boven economische
waarden, milieuvriendelijk en duurzame producten.
7
-Feminisme: streven naar gelijkwaardigheid van man en vrouw, kritiek op ongerechtvaardigde
sekseverschillen.
-Fascisme/ Rechtsextremisten: verwerping democratie, sterk leiderschap in een totalitaire
staat, verheerlijking van geweld, rassenleer, nationalistisch.
*Definities politieke stroming: (1). Geheel van ideeën, opvattingen en wensen over de
inrichting van de samenleving. (2). Een groep mensen die zich hebben verenigd rond bepaalde
politieke ideeën.
*Hoofdstromingen in het Nederlands politiek landschap:
-Confessionalisme
-Liberalisme
-Socialisme
*Overige stromingen in het Nederlands politiek landschap:
-Pragmatisme: Partijen die zich niet ideologisch laten identificeren, streven naar praktisch
haalbare oplossingen voor politieke vraagstukken.
-Populisme: Biedt een visie op slechts een deelaspect van de samenleving, zetten zich af tegen
de culturele/ bestuurlijke elite, voor de wil van het volk, sterk leiderschap, vaderlandsliefde.
*Men kan politieke partijen/ standpunten/ uitspraken indelen aan de hand van de volgende
begrippentegenstellingen:
-Conservatief-Progressief
-Links-Rechts
-Confessioneel-Niet confessioneel
-Ideologisch-Pragmatisch
-Nationalistisch-Internationalistisch.
8
Download