Casuïstiek Diagnostiek bij hematurie op de kinderleeftijd Petra Hornstra-van Echtelt en Jeroen Nauta Drs. P.T.M. Hornstra-van Echtelt, fellow kindernefrologie, Erasmus mc-Sophia, Rotterdam. Dr. J. Nauta, kindernefroloog, Erasmus mc-Sophia, Rotterdam. Leerdoelen Na het lezen van dit artikel: – weet u wat de belangrijkste differentiaaldiagnostische overwegingen zijn bij hematurie op de kinderleeftijd; – weet u welke diagnostiek u moet verrichten om de oorzaak van hematurie te achterhalen; – weet u hoe u glomerulaire van niet-glomerulaire hematurie kunt onderscheiden. Trefwoorden hematurie, diagnostiek, erytrocyturie, hypercalciurie, IgAnefropathie Samenvatting Hematurie, de aanwezigheid van erytrocyten in het urinesediment, komt veel voor op de kinderleeftijd. Het heeft een uitgebreide differentiële diagnose, waarvan de hoofdzaken in dit artikel besproken worden. Om richting te geven aan het aanvullende onderzoek dat ter differentiatie verricht moet worden, is onderscheid tussen microscopische en macroscopische hematurie, en tussen hematurie van glomerulaire en van niet-glomerulaire herkomst zinvol. Dit artikel geeft inzicht in de te volgen route naar de diagnose met een zo beperkt mogelijk gebruik van (aanvullende) diagnostiek. Deze route wordt ten slotte samengevat in een stroomdiagram. Inleiding We spreken van hematurie wanneer in het urinesediment erytrocyten worden aangetoond die afkomstig zijn uit de nieren of urinewegen. Een screenende bepa­ ling met een urinestick kan op hematurie wijzen, maar deze uitslag kan vals-posi­ tief zijn door myoglobine of hemoglobine in de urine. Ook kan er sprake zijn van rode verkleuring van de urine zonder dat daar erytrocyten in gevonden worden (tabel 1). Voor de differentiële diagnostiek is het van belang onderscheid te maken tussen microscopische- en macroscopische hematurie, en tussen glomerulaire en niet-glomerulaire hematurie. Daarnaast is het al of niet aantonen van proteïnu­ rie van belang. Persisterende proteïnurie (>0,5 g/l) wijst in het algemeen op een glomerulaire oorzaak en een minder gunstige prognose. De zeer diverse oorzaken van hematurie zijn samengevat in tabel 2. Een stroomdiagram voor de differentiële diagnostiek staat in figuur 1. Casus Een tweejarige jongen presenteert zich bij de huisarts met sinds drie maanden bestaande klachten van algehele malaise, die vervolgens spontaan verdwijnen. De huisarts constateert hematurie. Anamnestisch blijkt regelmatig sprake te zijn van don­ kere urine en in de luier leek deze soms groenig van kleur. Bij luchtweginfecties heeft de urine soms een koffiekleur gehad. Bij lichamelijk onderzoek worden geen bijzonder­ heden gevonden. Uit de familieanamnese blijkt dat bij moeder als kleuter sprake was van asymptoma­ tische microscopische hematurie. Toen ze 15 jaar oud was, bleek zich vrij plotseling terminale nierinsufficiëntie te hebben ontwikkeld. Een nierbiopt op die leeftijd toonde postinfectieuze schade zonder tekenen van actieve nefritis. Sinds ze een niertransplan­ tatie onderging, heeft moeder een goede nierfunctie. Daarnaast blijkt moeder een gehoorstoornis te hebben. Met hoorapparaten hoort ze goed. Praktische Pediatrie | nummer 1 | april 2008 | 35 Casuïstiek voedsel rode bieten bramen voedingskleurstoffen medicatie chloroquine doxorubicine deferoxamine fenothiazine ibuprofen metronidazol nitrofurantoïne rifampicine sulfonamiden toxinen lood fenolftaleïne azokleurstoffen metabolieten galpigmenten homogentisic acid (alkaptonurie) melanine myoglobine porfyrine uraat infecties Serratia marcescens Tabel 1 Haem-negatieve rode urine. glomerulair endocarditis (familiaire) benigne hematurie glomerulonefritis Henoch-Schönlein IgA-nefropathie inspanning koorts Morbus Alport notenkrakersyndroom sikkelcelnefropathie niet-glomerulair blaasafwijkingen cystenieren hypercalciurie maligniteiten (Wilms-tumor, neuroblastoom) mechanische beschadiging nier/blaasstenen obstructie vena renalis stollingsstoornissen urineweginfecties vaatafwijkingen Tabel 2 Differentiaaldiagnose hematurie. basisdiagnostiek symptomatische hematurie asymptomatisch microscopisch proteïnurie >1 g/l ja nee 3x urine Ca/creat. urine sediment van gezin expectatief, overweeg na 1 jaar nierbiopt werkdiagnose specifieke diagnostiek glomerulonefritis tabel 4 chron. glomerulopathie overweeg biopsie nefrolithiasis echo, Tabel 3 urineweginfectie kweek, evt echo, mcg, renogram tumor echo, e.a. trauma echo, e.a. hypercalciurie 3x ochtend urine Ca/creatineratio familiaire hematurie Alport-diagnostiek, zie tekst ‘benigne’ (nog) nietfamiliare hematurie afwachtend mits geen proteïnurie externe bloedverlies (meatus, perineum) geen notenkrakersyndroom echo, CT stollingsstoornis hemostase screening asymptomatisch macroscopisch echo, stolling bij recidief: CT hematurie eci Figuur 1 Algoritme voor de diagnostiek van hematurie bij het kind. Basisdiagnostiek: anamnese, lichamelijk onderzoek, bloeddrukmeting, plasmacreatinineconcentratie, drie porties urine (sediment, creatinine, eiwit). 36 | nummer 1 | april 2008 | Praktische Pediatrie Figuur 2 Erytrocytencilinder in urinesediment. Figuur 3 Dysmorfe erytrocyten onder fasecontrastmicroscoop. Aanvullende diagnostiek en beloop Bij herhaling wordt op de urinestick en in het urinesediment hematurie aangetoond, soms in combinatie met milde proteï­ nurie (maximaal 0,6 g/l). Immuunglobulinen, auto-immuundiag­ nostiek en complementfactoren C3 en C4 zijn normaal. Echografisch worden geen afwijkingen aan nieren en urinewe­ gen gezien. Op vierjarige leeftijd wordt bij het patiëntje een huidbiopt afgenomen, waarin geen (immunohistochemische) afwijkingen worden gezien, met name geen aanwijzingen voor het syndroom van Alport. Op zevenjarige leeftijd wordt dnadiagnostiek naar het syndroom van Alport ingezet, waarbij een niet eerder beschreven mutatie wordt gevonden in het COL4A5gen. Hiermee wordt de diagnose X-gebonden syndroom van Alport aannemelijk gemaakt. Differentiaaldiagnostisch kon bij deze casus ook gedacht worden aan benigne familiaire hematu­ rie of eventueel IgA-nefropathie. Een jaar later is er, zo blijkt uit een creatinineplasmaconcen­ tratie van 34 mmol/l, nog steeds sprake van een normale nierfunctie en worden er geen afwijkingen gevonden in het toonaudiogram. ernstiger dan bij de (heterozygote) vrouwelijke draagsters van de COL4A5-mutatie. Terminale nierinsufficiëntie, zoals bij de moeder in bovenbeschreven casus, is uitzonderlijk bij vrouwen. Meestal is uitsluitend sprake van microscopische hematurie. Een andere bijzonderheid van X-gebonden overerving is dat vaders de mutatie nooit kunnen doorgeven aan hun zonen (naar wie hun Y-chromosoom overerft). In een minderheid van de geval­ len wordt het syndroom van Alport veroorzaakt door autoso­ male mutaties van de COL4A3- of COL4A4-genen, die recessief (genlocatie 2q36-q37; omim 203780) of dominant (genlocatie nog niet bekend, mogelijk 11q24; omim 104200) overerven. De X-gebonden vorm van de ziekte, veroorzaakt door mutaties in het COL4A5-gen dat codeert voor de type-iv-collageen alfa-5keten, is aan te tonen door immunohistochemische analyse van een huid- of nierbiopt, met een monoklonaal antilichaam tegen de alfa-5(iv)-keten. De autosomale vormen, veroorzaakt door mutaties in de COL4A3- en COL4A4-genen die coderen voor de alfa-3(iv)- en alfa-4(iv)-ketens, zijn op vergelijkbare wijze aan te tonen. Bij patiënten met het syndroom van Alport ontbreken de type-iv-collageen alfa-3-, -4- en -5-ketens, die waarschijnlijk beschermen tegen de proteolytische aanvallen door collagen­ asen. Dit resulteert in progressieve schade aan de glomerulaire basaalmembraan. De immunohistochemische diagnostiek is niet waterdicht. Aanvullend kan genetische diagnostiek worden verricht op genomisch dna uit lymfocyten (zie www.dnadiagnostiek.nl). Bespreking Aan het syndroom van Alport moet gedacht worden bij kinde­ ren met aanhoudende microscopische hematurie die familie­ leden hebben met nierfalen, hematurie en gehoorverlies. Het syndroom wordt veroorzaakt door afwijkingen in type-iv-colla­ geen, dat onder meer een belangrijk bestanddeel is van de glo­ merulaire basaalmembraan. Door de afwijkingen ontstaat een progressieve glomerulaire ziekte, die zich doorgaans presen­ teert met hematurie en die gepaard kan gaan met progressieve slechthorendheid (door collageenafwijkingen in het binnenoor) en oogafwijkingen (door afwijkingen van het collageennetwerk dat de vorm van de lens bepaalt). De incidentie van het syndroom van Alport wordt geschat op 1:50.000. Er is inmiddels een veelheid van mutaties in drie verschillende genen beschreven die het syndroom veroorza­ ken. In ruim 80% van de gevallen betreft het mutaties van het COL4A5-gen op het X-chromosoom (genlocatie Xq22.3; omim 301050). Door de X-gebonden overerving zijn de afwijkingen in de nieren en andere organen bij mannen doorgaans veel Figuur 4 Dysmorfe erytrocyten onder elektronenmicroscoop. Praktische Pediatrie | nummer 1 | april 2008 | 37 Casuïstiek bloed Na, K, Cl, Ca, P, Mg, urinezuur, creatinine, ureum, bloedgasanalyse urine portie sediment, kweek, pH 24-uurs urine hoeveelheid, Na, K, Cl, Ca, P, Mg, urinezuur, creatinine, eiwit, oxaalzuur, citraat, aminozuren Röntgen overweeg echo/x-boz (Röntgen-opname van het buikoverzicht)/ct/mcUg/renografie Tabel 3 Diagnostiek bij uro-/nephrolithiasis. oriënterend onderzoek bloed – ureum, creatinine, elektrolyten, totaal eiwit, albumine – volledig bloedbeeld, differentiatie – antistreptolysinetiter, anti-dnase b – stolling, leverfuncties urine – eiwit, creatinine – leukocyten, cilinders, erytrocyten, morfologie – kweek echo nieren vervolgonderzoek bloed – complementfactoren ch50, C1q, C3, C4, C3d, C3 nephritic factor – ana, anti-dna, anti-ds-dna, anca, anti-gbm-antistoffen, – cryoglobulinen, circulerende immuuncomplexen – hepatitis-B virus, cytomegalovirus, hiv, Epstein-Barr virus urine 24-uurs urine eiwit, creatinine nierbiopsie Tabel 4 Aanvullende diagnostiek bij glomerulonefritis. Differentiële diagnostiek van hematurie Verschillende vormen van hematurie worden hierna geclassi­ ficeerd volgens de kenmerken macroscopische versus micros­ copische en glomerulaire versus niet-glomerulaire hematurie. De grens tussen macroscopische en microscopische hematurie is niet scherp. Veel ziektebeelden die hier beschreven worden kunnen zowel macroscopische als microscopische hematurie geven. Macroscopische hematurie Macroscopische hematurie kan glomerulair of niet-glomerulair van oorsprong zijn. De anamnese van macroscopische hema­ turie geeft richting aan de aanvullende diagnostiek (figuur 1). Allereerst moet men proberen op te helderen in welke fractie van de urine het bloed verschijnt. Bloed in de eerste urinefractie past bij urethraletsel, bloed in de laatste urinefractie past bij afwijkingen van de blaas (vooral wanneer ook sprake is van suprapubische pijn). Bloed in alle urinefracties past bij hogere urineweginfecties. Bij kinderen is de oorzaak van hematurie rela­ tief vaak in de hogere urinewegen gelegen. Cystoscopie is dan ook niet standaard geïndiceerd. Soms is anamnese of lichame­ lijk onderzoek richting gevend. Zo zal een voorafgaand trauma verdere beeldvorming nodig maken. Gebruik van medicatie zoals cyclofosfamide of mtx is geassocieerd met hemorragische cystitis en een verhoogde bloedingsneiging kan wijzen op 38 | nummer 1 | april 2008 | Praktische Pediatrie een onderliggende stollingsafwijking. Lokale afwijkingen aan perineum of meatus zijn meestal geruststellend. Bij meer dan 30% van de kinderen met eenmalige macroscopische hematurie wordt geen oorzaak gevonden. Bij de overgrote meerderheid van deze kinderen lijkt de hematurie van niet-glomerulaire aard te zijn. Urineweginfecties. Zijn er tekenen van urineweginfectie, zoals koorts, dysurie, pollakisurie, flankpijn en/of loze aandrang (bij zuigelingen kunnen de klachten erg aspecifiek zijn), dan moet een urinesediment worden beoordeeld en een urinekweek worden ingezet. Bij een bewezen urineweginfectie onder de leeftijd van vijf jaar wordt geadviseerd een echo, een mictie­ cysto-urethrogram en een dmsa-scintigram te verrichten, vooral om vesico-ureterale reflux en littekenvorming in de nier te kun­ nen beoordelen. Op indicatie kan ook een mag-3-scan worden gemaakt, al of niet met een hypotone-volume-expansieproto­ col, om subpelviene stenose uit te sluiten. Stenen. Uro- en nephrolithiasis kunnen zich presenteren met atypische buikpijn, maar ook met koliekpijn, urineweginfecties en hematurie. Nephrolithiasis kan ook asymptomatisch zijn. Metabole afwijkingen (met name hypercalciurie), afvloedbeper­ kingen en urineweginfecties zijn de meest gevonden oorzaken voor steenvorming. In 20% van de gevallen wordt geen oorzaak gevonden. De aanvullende diagnostiek (tabel 3) is gericht op het vinden van de oorzaak en bepalen van de schade die de stenen hebben veroorzaakt. Tumor. Een Wilms-tumor (nefroblastoom) kan zich presen­ teren met buikpijn, onbegrepen koorts, hematurie (in 5% van de gevallen), hypertensie en nierinsufficiëntie, maar is meestal opvallend asymptomatisch en wordt dan bij toeval ontdekt als een abnormale palpabele massa in het abdomen. Ongeveer 80% van de Wilms-tumoren presenteert zich vóór het vijfde levensjaar. De diagnose kan bevestigd worden met echografie; differentiatie van een neuroblastoom kan geschieden door urineonderzoek op vma/hva (vanillyl mandelic acid en homovanillyl acid). Microscopische hematurie Microscopische hematurie komt voor bij 3 tot 4% van de school­ gaande kinderen, bij een eenmalige meting. Minder dan 1% heeft twee of meer positieve tests. Wordt de test na zes maan­ den herhaald, dan blijft van deze 1% nog een derde over en mag gesproken worden van persisterende hematurie. Persisterende microscopische hematurie vereist nadere diagnostiek. Ook microscopische hematurie kan glomerulair of niet-glomerulair van oorsprong zijn. Niet-glomerulaire oorzaken zijn ondermeer: Hypercalciurie. Er is een associatie van hypercalciurie met hema­ turie (22% van de kinderen met asymptomatische microsco­ pische hematurie heeft hypercalciurie). Hypercalciurie wordt aangetoond door het bepalen van de calcium/creatinineratio (mmol/mmol) in een urineportie. Normaalwaarden voor deze ratio zijn: zuigelingen tot zes maanden <2,25; zuigelingen van zes tot twaalf maanden <1,7 en kinderen van twee jaar en ouder <0,06. Secundaire vormen van hypercalciurie kunnen worden uitgesloten door het bepalen van serum pth (parathormoon), fosfaat, calcium en vitamine D. Er is een sterke familiaire predis­ positie voor hypercalciurie. Een klein deel van de patiënten met hypercalciurie heeft de neiging tot steenvorming of nefrocalci­ nose. Dit is reden om deze patiënten echografisch te vervolgen. Notenkrakersyndroom. Bij het notenkrakersyndroom is er sprake van compressie van de linker vena renalis tussen de arteria mesenterica superior en de aorta. Het syndroom presenteert zich als asymptomatische persisterende hematurie en kan aan­ getoond worden met behulp van een echo-doppler, bevestigd door een ct-angio. Glomerulaire hematurie Kenmerkend voor een glomerulaire oorzaak van hematurie is de aanwezigheid van celcilinders, korrelcilinders en dysmorfe erytrocyten (figuur 2, 3 en 4) in het urinesediment. Maar: bij afwezigheid van deze kenmerken is een glomerulaire oorzaak niet geheel uitgesloten. De positief voorspellende waarde van de aanwezigheid van dysmorfe erytrocyten in het sediment ten teken van glomerulair bloedverlies is (nog) veel geringer. Meestal wordt aangenomen dat bij het vinden van 40% of meer dysmorfe erytrocyten in het urinesediment een glomerulaire oorzaak voor de hematurie waarschijnlijk is. Is bij microscopi­ sche hematurie in een ochtendportie sprake van meer dan 10 mg/m2/uur eiwit in de urine, dan wijst dat op een glomerulaire oorzaak, wat prognostisch ongunstig is. (Bij macroscopische hematurie, door bijvoorbeeld een bloeding, kan tot 1 g/l eiwitverlies optreden uitsluitend als gevolg van het bloedverlies zelf). Andere aanwijzingen voor glomerulaire hematurie zijn nierfunctiestoornissen, oligurie/anurie en hypertensie. De meest frequent voorkomende oorzaak van glomerulaire hematurie is postinfectieuze glomerulonefritis. Daarnaast zijn er verschillende andere vormen van glomerulonefritis die leiden tot hematurie. Ook bestaan er familiaire vormen van glome­ rulaire hematurie, waarvan het syndroom van Alport, benigne familiaire hematurie (bfh) en IgA-nefropathie de belangrijk­ ste zijn. Ten slotte moet gedacht worden aan systemische oorzaken van het bloedverlies, zoals stollingsstoornissen of sikkelcelanemie. Glomerulonefritis. Grofweg zijn de glomerulonefritiden in te delen in de volgende groepen: postinfectieus, IgA-nefropathie, henoch-schönlein, auto-immuunziekten (systemische lupus erythematodes, ziekte van Wegener, polyarteriitis nodosa, syndroom van Goodpasture) en een groep overigen. Bij een onduidelijke klinische presentatie zal een nierbiopt uiteindelijk duidelijkheid moeten verschaffen. Suggesties voor aanvullende diagnostiek staan samengevat in tabel 4. Postinfectieuze glomerulonefritis. De meest voorkomende oorzaak van glomerulonefritis op de kinderleeftijd is post­ infectieuze glomerulonefritis ten gevolge van bètahemoly­ tische streptokokken uit Lancefield-groep A. Er bestaan van deze bacterie enkele nefritogene stammen. In geval van infectie met een dergelijke bacterie presenteert de patiënt zich met een nefritisch syndroom. Doorgaans treedt een tot twee weken na een nasopharyngeale infectie, of twee tot zes weken na een huidinfectie plotseling macro- of micros­ copische hematurie op, met in ernst variërende proteïnurie, Er kunnen ook cilinders gevonden worden in het urine­ sediment en er ontstaat in wisselende mate hypertensie, vasculaire overvulling en/of nierinsufficiëntie met oligurie of anurie. Het complement-C3-gehalte is verlaagd door com­ plementactivatie en in het bloed is een verhoogde antistrep­ tokokken-antistoftiter (ast) aanwezig. In het algemeen treedt herstel van de nierfunctie binnen twee weken op, normali­ sering van complement binnen zes weken en van hematurie binnen een jaar. Vooral kinderen onder de zeven jaar lopen risico op deze aandoening. Ongeveer 5-10% van de kinderen die een groep-A-streptokokkenfaryngitis (vooral serotype M12) doormaken en ongeveer 25% van de kinderen met impe­ tigo op basis van een groep-A-streptokok (vooral serotype M49) ontwikkelt een glomerulonefritis. Ongeveer 90% van de kinderen herstelt restloos, maar 10% ontwikkelt chro­ nisch nierfalen. Andere verwekkers van postinfectieuze ­glomerulonefritis zijn Staphylococcus aureus, Streptococcus viridans, Klebsiella pneumoniae, Salmonella typhi, coxsackie­ virus, ­cytomegalovirus, echovirussen, Epstein-Barr virus, Praktische Pediatrie | nummer 1 | april 2008 | 39 Casuïstiek hepatitis‑B ­virus, mazelenvirus en rubellavirus, schimmels, parasieten en Rickettsiae. Syndroom van Alport, (zie boven). Benigne familiaire hematurie (bfh). Bij bfh ofwel dunnebasaalmembraannefropathie kan de familieanamnese positief zijn voor hematurie, maar is er geen sprake van nierfunctiestoornissen of andere afwijkingen, zoals beschre­ ven bij het syndroom van Alport. Het is een niet-progressieve aandoening en de prognose is gunstig. Het overervingspa­ troon van bfh is dominant. Bij sommige patiënten is sprake van heterozygotie voor een mutatie in het COL4A4-gen of van een ‘missense’- mutatie in het COL4A3-gen (genlocus 2q36-q37; omim 141200). Bij twijfel over de diagnose kan een nierbiopsie worden overwogen. In het nierbiopt wordt een dunne basaalmembraan gevonden. Bij kinderen is de diagnose moeilijk te stellen en kan er op oudere leeftijd toch sprake blijken te zijn van een vorm van het syndroom van Alport. Ook bij deze verdenking is dna-onderzoek zinvol (www.dnadiagnostiek.nl). IgA-nefropathie. IgA-nefropathie is een immuuncomplex­ ziekte die in Europa 20-30% van alle glomerulonefritiden veroorzaakt. De man-vrouwratio is 2:1. Voor het ontstaan en het beloop van de ziekte lijkt een ingewikkeld samenspel van genetische factoren van belang. Nadat het igan1-gen, geassocieerd met familiaire IgA-nefropathie, was ontdekt (genlocus 6q22-q23), werd duidelijk dat ook mutaties en polymorfismen van andere genen de vatbaarheid voor en het beloop van de ziekte beïnvloeden. Waarschijnlijk is sprake van een oligo/polygene aandoening. Fenotypegenotypestudies zullen uiteindelijk wellicht meer leren over de pathogenese van het ziektebeeld en het misschien in de toekomst mogelijk maken per patiënt het beloop (vooral het al dan niet ontwikkelen van chronische nierinsufficiëntie) van de ziekte te voorspellen. Van de hele groep patiënten ontwikkelt 20-50% op volwas­ sen leeftijd terminale nierinsufficiëntie. IgA-nefropathie kan op elke leeftijd voorkomen, met een piekincidentie in de tweede of derde decade, in typische gevallen met recidive­ rende episoden van macroscopische hematurie bij bovenste luchtweginfecties. Hierbij kan flankpijn optreden en kan er sprake zijn van reversibele acute nierinsufficiëntie. Ook kan de ziekte zich presenteren met microscopische hematurie, al dan niet in combinatie met proteïnurie, milde hypertensie en in 10% met nefrose. Prognostisch ongunstige factoren, naast de bovenbeschre­ ven genetische determinanten, zijn primaire presentatie met nefritis of nefrose, nierinsufficiëntie, aanhoudende hypertensie en het vinden van crescents (halvemaanvormige 40 | nummer 1 | april 2008 | Praktische Pediatrie extracapillaire epitheelproliferaties en verlittekeningen in de glomeruli) en glomerulosclerose in het nierbiopt. De diag­ nose wordt gesteld door het vinden van IgA-neerslagen in het glomerulaire mesangium. Bij 8 tot 16% van de kinderen wordt ook een hoog serum-IgA gevonden. De ziekte dient onderscheiden te worden van een postinfectieuze glomeru­ lonefritis (bepalen ast) en Henoch-Schönleinnefritis (op basis van klinisch beeld en IgA-deposities in andere weefsels). Diagnostiek (zie figuur 1) Voor de diagnostiek van hematurie is het van belang subgroe­ pen te onderscheiden. – Is er sprake van symptomatische hematurie (buikpijn, dysu­ rie, koorts, huid/gewrichtsafwijkingen, medicatie, trauma, e.d.)? Op geleide van de symptomen en afwijkingen bij het lichamelijk onderzoek kan vervolgens aanvullende diagnos­ tiek worden ingezet. – Is er sprake van macroscopische asymptomatische hematu­ rie? In dat geval zijn de volgende onderzoeken geïndiceerd: urinesediment en -kweek, calcium/creatinineratio, hematurie eerstegraads familieleden, plasmacreatinineconcentratie, C3, echo (en Doppler) van nieren en blaas en eventueel Hb-elek­ troforese. Bij persisteren van de hematurie zonder aanneme­ lijke verklaring kan cystoscopie overwogen worden. – Is er sprake van asymptomatische microscopische hematurie zonder hypertensie of proteïnurie? Herhaal het urinese­ diment enkele malen. Bij aanhoudende hematurie is een urinekweek op zijn plaats. Bij hematurie die langer dan een jaar aanhoudt wordt diagnostiek ingezet als onder 2. – Glomerulonefritisdiagnostiek is geïndiceerd indien er ook proteïnurie is, of in het sediment celcilinders of dysmorfe erytrocyten (tabel 4) worden aangetroffen. Onbegrepen progressieve ziekte (stijgend creatinine, substan­ tiële proteïnurie, hypertensie) is indicatief voor een nierbiopsie. Verder kan een nierbiopsie overwogen worden bij persisterende hematurie zonder bekende oorzaak of bij een familieanamnese met nierinsufficiëntie. Referenties Avner ED, Harmon WE, Niaudet P. Pediatric nephrology. 5e ed. Philadelphia: LWW, 2004. Gagnadoux MF. Evaluation of gross hematuria in children. UpToDate version 15.3. Gagnadoux MF. Evaluation of microscopic hematuria in children. UpToDate version 15.3. Kneepkens CMF, red. Sectie kindernefrologie van de NVK. Werkboek kindernefrologie. Amsterdam: VU Uitgeverij, 2001. Smith MPH, Stapleton FB. Epidemiology and etiology of nephrolithiasis in children. UpToDate version 15.3. Financiële banden: geen.