Wetgeving de problemen voor het overgrote deel vrouwelijke werknemers treffen. De Nota verzuimt om de door de sociale partners te leveren beleidsinspanning verder te omschrijven of om een termijn te stellen waarbinnen de witte vlek moet zijn weggewerkt. Vervolgens propageert het kabinet in deze Nota de overgang naar een nieuw systeem: het middelloonsysteem. In de toekomst moet de hoogte van het pensioen niet meer worden bepaald door het loon dat men op het moment van pensionering verdient, maar van het gemiddelde loon dat men gedurende de loopbaan heeft verdiend. In tegenstelling tot het eindloonsysteem betalen werknemers, die geen of weinig carrière maken, bij het middelloonsysteem niet mee aan de pensioenopbouw van carrièremakers. Dit argument, ontleend aan de analyse van de vrouwenbeweging (zie onder andere 'Van vrouwen en haar oudedagsvoorziening', Breed Platform Vrouwen voor Economische Zelfstandigheid, Utrecht 1991) wordt zo min of meer misbruikt door de overheid als werkgever om op termijn goedkoper uit te zijn. De vrouwenbeweging heeft zich voorstandster van het middelloonsysteem getoond, maar dan wel onder de voorwaarde dat de financiële ruimte die daardoor ontstaat wordt gebruikt voor goede indexatie van zowel de pensioenen van slapers als die van actieven, forse verlaging van de franchises, volledige pensioenopbouw bij ouderschapsverlof, verruimde mogelijkheden voor waardeoverdracht, reparatie van pensioenbreuken (waaronder begrepen ongelijke behandeling uit het verleden), enzovoorts. Daarvan is weinig terug te vinden in de Nota. De franchises moeten weliswaar omlaag volgens de Nota (gekoppeld aan het minimumloon ex. vakantiebijslag en overhevelingstoeslag, hetgeen neerkomt op een verlaging van ƒ 33.000 naar ƒ 25.000), maar dan wel onder de voorwaarde dat de eindloondoelstelling van 70 procent losgelaten wordt. Goede indexatie is volgens het kabinet ook niet nodig; het 'waardevast' houden van pensioenen moet voldoende zijn. Pensioenen Nota Aanvullende Pensioenen, T.K. 1990-1991,22167, nrs. 1-2 In juni van dit jaar verscheen het kabinetsstandpunt over de zogenaamde 'brede pensioenproblematiek'. Een uitgebreid commentaar op deze nota verschijnt in het Tijdschrift voor Pensioenvraagstukken 1991, nr. 4, van Iris de Veer en Janny Dierx. Hierna volgen enkele hoogtepunten. De nota begint met het vaststellen van de taak van de overheid met betrekking tot pensioen. Het kabinet stelt de sociale partners primair verantwoordelijk voor de aanvullende pensioenen. De overheid zal ondersteunend en voorwaardenscheppend bezig moeten zijn en via overreding en overleg invloed moeten uitoefenen. Kortom, niets nieuws onder de zon, op papier in ieder geval geen verschuivingen in de verhoudingen tussen overheid en sociale partners op pensioengebied. Belangrijk voor vrouwen is dat het kabinet de discriminatie van deeltijdwerkers in pensioenregelingen wettelijk gaat verbieden. Urendrempels moeten worden geschrapt en deeltijdwerkers moeten pensioen opbouwen evenredig aan het aantal gewerkte uren. Dit verbod in combinatie met de verboden die ook op andere terreinen worden aangekondigd - zie de hiervoor besproken wijziging in de Wet minimumloon - zal zonder twijfel een belangrijke impuls geven voor verbetering van de arbeidsvoorwaarden van deeltijdwerkers. Op- en afroepkrachten, lager gesalarieerden, tijdelijke werknemers die geconfronteerd worden met wachttijden en jongeren die pas aan pensioenopbouw mogen beginnen als ze 25 jaar zijn: deze categoriale uitsluitingen moeten van het kabinet zonder wettelijk verbod maar met 'een geïntensiveerde beleidsinspanning van de sociale partners' worden bestreden. Er komt géén pensioenplicht, de term voor een wettelijke verplichting voor werkgevers om voor iedere werknemer de mogelijkheid te creëren om pensioen op te bouwen. Het kabinet vindt de 'witte vlekken problematiek' (werknemers zonder pensioenregeling) niet meer zo alarmerend dat een wettelijke regeling noodzakelijk is. Dit is niet zo verwonderlijk, omdat de afgelopen jaren de sociale partners in en buiten de SER, daarbij gesteund door de Pensioenkamer, hun best hebben gedaan om te betogen dat de 'witte vlek' en de 'kern van de witte vlek' uiteindelijk maar 6,3 procent van alle werknemers (230.000 tot 250.000 in totaal) betreft en dus niet een probleem is dat overheidsingrijpen rechtvaardigt. Het kabinet volgt die zienswijze, terwijl men wel constateert dat Het komt allemaal bekend voor: even slecht is toch ook gelijk en de overheid als werkgever kan zich flink wat pensioenkosten besparen. Wel wil het kabinet met de Stichting van de Arbeid nog overleggen over de nieuwe pensioennormen, zoals het toepassen van het middelloonsysteem, het ten hoogste bieden van waardevastheid van ingegane pensioenen en het bieden van keuzemogelijkheden in pensioenregelingen en flexibele pensionering. Belangrijke verbetering is het aangekondigde wettelijk recht op zogeheten waarde-overdracht. Mensen die van baan veranderen, moeten hun opge- 28 bouwde pensioen kunnen meenemen naar het nieuwe pensioenfonds. Het kabinet is niet voor een wettelijk recht op waarde-overdracht voor oude gevallen van pensioenbreuk. Daarmee staan herintredende vrouwen en verder alle werknemers die ergens nog een pensioenrecht uit een (ver) arbeidsverleden hebben liggen, in de kou. Wel wordt een pleidooi gehouden voor een inspanning van de sociale partners om op vrijwillige basis mogelijkheden voor deze gevallen te bieden. Dit belooft niet veel goeds, gelet op de 'doortastendheid' waarmee de sociale partners de afgelopen twintig jaar dit probleem het hoofd boden. Het stuk over gelijke behandeling van mannen en vrouwen in de Nota is voor juristen die nu procederen over pensioendiscriminatie interessant. Net zoals in het wetsvoorstel ter uitvoering van de Vierde EG-richtlijn (EK 20890) doet het kabinet of zijn neus bloedt en negeert het de betekenis van de belangrijke jurisprudentie die de afgelopen jaren door het Hof-EG is geleverd. Directe discriminatie van vrouwen noemt het kabinet weliswaar 'onaanvaardbaar', maar de juristen van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid weten natuurlijk wel dat daarbij ook 'verboden' genoemd had moeten worden. Ook deze Nota zal dus goed van pas komen in procedures waarin de aansprakelijkheid van de overheid voor pensioendiscriminatie een rol speelt. Datzelfde geldt voor de woorden die de Nota aan reparatie van ongeüjke behandeling uit het verleden wijdt Ook hier roept het kabinet de sociale partners op om daarover vooral afspraken te maken. Maar er volgt geen waarschuwend woord ten aanzien van de procedures die daarover nu lopen en de kans dat het Hof-EG ook bij de aanvullende pensioenen zal oordelen dat ongelijke uitkeringen veroorzaakt door ongeüjke voorwaarden uit het verleden, anno 1991 verboden zouden kunnen blijken te zijn (vergelijk de uitspraak van het Hof-EG van 11 juli 1991, inzake Verholen c.s, C-87/90, C-88/90 en C89/90, RN 1991, 212, over de wettelijke sociale zekerheid). Overigens is het raadzaam om nu de procedures over directe en indirecte discriminatie en ongelijke pensioenuitkeringen aan te spannen en niet te wachten op eventuele verduidelijkende uitspraken van het Hof-EG. Zo kan worden vermeden dat vrouwen van een gunstige uitspraak niet meeprofiteren, omdat zij nog geen gerechtelijke stappen ondernamen. De Nota bevat verder nog wat losse ideeën over verdergaande flexibilisering, bijvoorbeeld door het invoeren van deeltijd-VUT. Janny Dierx ACTUALITEITENKATERN NEMESIS