Newton VWO 6 Verkeersveiligheid – Kracht en beweging Examenvoorbereiding Antwoorden 1 a b c Tijdtikker s = ½·a·t² > a = 2·0,384/(20·0,02)² = 4,8 m/s² vgem = (0,423 - 0,347)/0,04 = 1,9 m/s a = v/t = 1,9/0,40 = 4,8 m/s² 2 a Jojo De jojo draait in dezelfde richting door omdat er geen kracht op werkt die de richting om kan keren. De beweging van richting laten omkeren kan alleen als de snelheid eerst nul is. b Voor een eenparig versnelde beweging geldt: a = 2·s/t². Vul in en kijk of de uitkomst constant is. Er komt uit: 0,87 - 0,87 - 0,85 - 0,86 - 0,86 m/s². Dus: de translatie is éénparig versneld. c Op het laagste punt is vtrans = 0: op t = 1,48 s d Omhoog van t = 1,48 tot 2,80 s: s = oppervlakte onder de grafiek = ½·1,05·(2,80 - 1,48) = 0,69 m e a = Δv/Δt = richtingscoëfficiënt raaklijn > a = 5,0/0,20 = 25 m/s² f Fspan = Fz + m·a = 0,085·(9,81 + 25) = 3,0 N. De kracht op de vinger is ook 3,0 N. 3 a b c d Fenomena Aflezen: 4,5 m/s s = ½·a·t² = 5,0; v = a·t = 4,5 > t = 2,22 s en a = 2,0 m/s² Fz – Fn = m·a > Fn = 70·(9,8 - 2,0) = 5,5·10² N Van 15 naar 10 m hoogte is Fn = 5,5·10² N van 10 naar 5 m hoogte is Fn = m·g = 6,9·10² N van 5 naar 0 m hoogte is Fn = m·(g + a) = 8,3·10² N 4 a Hoog en droog Op t = 2,0 s is a de richtingscoëfficiënt van de raaklijn: a = (6,7 - 0,6)/5,0 = 1,22 m/s2 F = m·a = 106·1,22 = 129 N b s is de oppervlakte onder de grafiek tot t = 6 s. Schat vgem = 3,8 m/s en dan is: s = 3,8·6,0 = 23 m c Het aantal omwentelingen van zowel klos als wiel is gelijk, dus de diameter van de klos is 5/20 van die van het wiel: 15 cm d Wtot = Wspier + Wwrijving + Wzw = 2,2·103 - 0,30·103 + 95·9,81·5,0 = 6,56·103 J = 6,6 kJ e W = ΔEk > 6,56·103 = ½·v² + ½·95·(v² + 0,25·v²) > v = 8,0 m/s 5 a b c d e f Schijfremmen vgem = 7,5 m/s > t = 20/7,5 = 2,67 s > a = v/t = 15/2,67 = 5,6 m/s² 0,34·Ek = c·m·ΔT > ΔT = 0,34·0,50·960·15²/(0,46·103·7,87·103·330·10-6) = 31 K -Fw·s = - ½·m·v² > -Fw·8,97 = -0,34·0,50·960·15² > Fw = 4,1·103 N De wrijvingskracht op de weg is bij een geblokkeerd wiel tegengesteld aan de bewegingsrichting. Dus tussen band en weg naar links gericht. De kracht in het remblokje is ook tegengesteld aan de draaibeweging en dus schuin omlaag (langs de raaklijn). Gebruik de momentenwet: Fblok·rblok = Fweg·rweg > Fblok = 290·29/13 = 6,5·10² N W = F·s. Omdat s = 0 (het wiel is geblokkeerd) is de warmteontwikkeling nul. 6 a b c d e f g Botsen In 0,060 s is in de figuur s = 2,35 cm. vgem = 24·0,0235/0,060 = 9,4 m/s De indeuking is de verplaatsing in 0,040 s: s = 14·0,020 + 6,0·0,02 = 0,40 m Het is een horizontale rechte lijn: vpop = constant = 16 m/s F·Δt = m·Δv > F = 4,2·11/0,0040 = 1,2·104 N = 12 kN m·a·s = ½·m·v² en s = 20 + 50 = 70 cm > 72·260·0,70 = ½·72·v² > v = 19 m/s p = F/A = 72·260/(0,060·0,86) = 3,6·105 Pa Hoe langer de remweg is, des te kleiner is de kracht op het lichaam. 7 a Wereldrecord oortrekken Op t=14 s is de snelheid constant, dus is Fw = Ftrek,horizontaal. Ftrek ontbinden met horizontale component en Fw in tegengestelde richting en even lang als horizontale component tekenen. b Teken de raaklijn aan de grafiek op t = 9,0 s. De steilheid is de versnelling a. a = v/t = (0,60 - 0,23)/11,7 = 32·10-3 m/s2 Ftrek,horizontaal = Fw + m·a = 2,3·102 + 4000·32·10-3 = 3,6·102 N Ftrek = Ftrek,horizontaal/cos15o = 3,6·102/cos15o = 3,7·102 N c De verplaatsing is de oppervlakte onder de grafiek vanaf t = 0 tot t = 12 s. Deze oppervlakte is gelijk aan 4,0 m. Dan nog 20 - 4,0 = 16 m met een snelheid van 0,56 m/s. Dat duurt 16/0,56 = 29 s. Totale tijd is dan 12 + 29 = 41 s d Fw·s = ½·m·v2 > 2,3·102·s = ½·4000·0,562 > s = 2,7 m 8 a Fietskar s = vgem·t > 35 = ½·20/3,6·t > t = 12,6 s. a = v /t = (20/3,6)/12,6 = 0,44 m/s2 Of je maakt gebruik van s = ½·a·t2 en v = a·t. b Je tekent twee even lange tegengestelde horizontale krachten die langer zijn dan de krachten in de eerste figuur. Want: als de fietskar versnelt is er een grotere kracht op de kar dan bij constante snelheid waarbij alleen de wrijving hoeft te worden overwonnen. De beide krachten zijn even lang en tegengesteld vanwege actie = -reactie. c Voor de verrichte arbeid geldt: W = Fw·s bij constante snelheid. Als v = 20 km/h is Fw = 9 + 9 = 18 N, en bij 40 km/h is Fw = 12 + 35 = 47 N. Voor beide gevallen is de verrichte arbeid gelijk. Bij 20 km/h is de actieradius 50 km. Dus: 18·50·103 = 47·s > s = 19·103 m = 19 km