Handelingen 9 “Ik ben Jezus die u vervolgt” Orde van dienst Votum en groet Zingen: Psalm 65:1,2,3 Geloofsbelijdenis Zingen: Psalm 33:2,6 Gebed om de opening van het Woord Schriftlezing: Handelingen 9:1-22 Zingen: Psalm 2:1,2,4 (N) Verkondiging Zingen: Gezang 169 Dankgebed en voorbede Collecten Zingen: Psalm 149:1,2,5 Zegen Preek Gemeente van Christus, We hebben allemaal wel gebeurtenissen die diep in ons geheugen geprent zijn. Een geboorte. Een mooie reis die je maakte. Een prachtig feest. Je kunt het allemaal zo weer terugroepen. Mooie herinneringen. Of misschien denk je ook wel aan een crisismoment in je leven. Het overlijden van een goede vriend. Die ziekte die je stilzette. Soms heb je zelfs heel gedetailleerde herinneringen. Ik was daar en daar toen ik het hoorde. Ik had die kleren aan. Of: het was zo en zo laat. De apostel Paulus had ook zo’n gebeurtenis. Een moment uit zijn leven dat hij nooit meer is kwijtgeraakt. Keer op keer komt hij er zelf ook op terug. Het is opvallend dat de geschiedenis die we met elkaar lazen in Handelingen nog twee keer voorkomt: in hoofdstuk 22 en 26. Als Paulus wordt bevraagd op zijn motieven als apostel, grijpt hij terug op het gebeuren tijdens zijn reis naar Damascus. Vanaf dat moment was alles o anders geworden. Het was voor hem echt een ommekeer van 180 geworden. Ik denk dat het belangrijk is om eerst scherp te krijgen hoe Paulus’ oude leven eruitzag. In Handelingen 8:1 lazen we dat Saulus, zo heet hij dan nog, instemde met de dood van Stefanus. Hij kon zich er prima in vinden dat Stefanus werd gestenigd. En direct daarna krijgt Saulus zelf ook een actieve rol. Van het ene op het andere moment begint een klopjacht op christenen, en Saulus loopt voorop. Zijn fanatisme blijkt uit de systematiek waarmee hij optreedt. Hij gaat “de huizen langs” (8:3). Denk daarbij aan de huizen waarin de gemeente samenkwam. Zijn optreden is uiterst gewelddadig. Hij dringt de huizen binnen en sleurt zonder onderscheid mannen en vrouwen mee om ze vervolgens gevangen te zetten. Een uiterst gewelddadige, bloedfanatieke man. In de Galatenbrief kijkt Paulus terug op deze periode van zijn leven. Hij schrijft in Galaten 1:13-14: U hebt immers gehoord van mijn levenswandel, voorheen in het Jodendom, dat ik de gemeente van God uitermate fel vervolgde en die verwoestte; en dat ik in het Jodendom meer vorderingen maakte dan veel leeftijdgenoten onder mijn volk, omdat ik een nog groter ijveraar was voor de overleveringen van mijn vaderen. Het woord “ijveraar” is belangrijk. “Ik was een nog groter ijveraar” schrijft hij - wat betekent dat? Moet je denken aan een volhardend gebedsleven? Aan een nauwgezet leven naar de geboden? Dat hoort er wel bij. Paulus noemt zichzelf in een ander gedeelte een farizeeër. En zij stonden bekend om hun nauwgezet volgen van Gods wetten. Reken maar dat de kantjes er niet vanaf zouden lopen. Maar dat woord ‘ijveraar’ heeft in de eerste eeuw een eigen betekenis: Paulus typeert zich daarmee als een heel strikte farizeeër. Binnen het Jodendom van de eerste eeuw bestonden globaal twee stromingen binnen het farizeïsme. Je had de volgelingen van rabbi Hillel – die waren bij de uitleg van de geboden wat milder, ruimer. En je had de volgelingen van rabbi Shammai - een ‘strikte’ rabbi. De volgelingen van Hillel en Shammai waren het op vrijwel alle onderdelen met elkaar oneens. En daarbij moet je niet alleen denken aan godsdienstige zaken of persoonlijk geloof - het ging hen bijvoorbeeld ook om politiek. Want ja, Israël was bezet door de Romeinen. Onder het juk van heidenen. Wat betekende dat? Hoe moesten ze daarmee omgaan? 1 De volgelingen van Hillel zeiden: we moeten de Herodessen en de Pilatessen laten regeren. Als wij maar in vrede God geboden kunnen houden en bestuderen. Maar voor de volgelingen van rabbi Shammai was dat niet genoeg. Volgens hen eiste de wet dat Israël vrij moest zijn van bezetting. Vrij om God in vrede te dienen. En als het moest, wilden ze daar zelfs geweld voor gebruiken. Ze beriepen zich daarvoor ook op mensen uit het Oude Testament, zoals Pinehas (Numeri 25) en Elia. “IJver” kwam dichtbij de gedachte van een heilige oorlog tegen tegenstanders van God. Stel dat je aan zo’n farizeeër zou vragen wat hij geloofde. Hij zou ongeveer het volgende zeggen: Wij belijden dat er één God is, de ware God van heel de aarde. Israël is het volk van deze enig ware God. Op deze wereld is er veel dat in strijd is met Gods geboden. Veel mensen verzetten zich tegen Gods wil. Maar… dat wordt anders. Spoedig komt de “dag van de Heere”. Op die dag zal God Zich openbaren. Hij zal het kwaad verslaan en Zijn volk verlossen. Maar tot het zover is moeten we daar niet alleen op wachten. We moeten ook zelf het heft in handen nemen. Om Gods Koninkrijk in vervulling te laten gaan, zijn wij geroepen om de blokkades daarvoor uit de weg te ruimen. Daar ijveren we voor. En mensen die de wet van God niet serieus genoeg nemen, zullen we dan ook straffen. Iedereen moet zich houden aan Gods wetten. Maar allereerst wel wij, het volk van het verbond. Anders loopt het straks bij Gods oordeel niet goed af. Duidelijk is dat Saulus heel goede bedoelingen heeft met zijn jacht op christenen. In zijn visie zijn ze ongehoorzaam aan God. Ze nemen Gods wetten niet serieus. De tempel krijgt bij hen niet de plaats die hij toekomt. En ze vereren een mens naast God, die Jezus van Nazareth. Door dat alles heen houden ze Gods toekomst tegen. Want als Israël leefde naar de thora, de geboden van God, kwam de tijd van de vervulling dichterbij. Uit alle macht wil Saulus voorkomen dat Gods komst nog langer wordt uitgesteld. Goede bedoelingen. Maar met zijn goede bedoelingen zit hij toch helemaal verkeerd. Dat wordt hem wel heel duidelijk gemaakt. Saulus is met zijn gevolg op reis naar Damascus. Zelfs tot buiten Israël vervolgt hij die christenen. Het maakt hier gebruik van de regel dat uit Israël gevluchte misdadigers volgends de joodse wet mochten worden gestraft. We zouden in onze tijd zeggen: er was een uitleveringsverdrag. Terwijl Saulus onderweg is, omschijnt hem plotseling een fel licht. Een licht vanuit de hemel, feller dan de zon. Vers 3 doet denken aan het begin van het Lukasevangelie. “De heerlijkheid van de Heere omstraalde hen.” De herders staan na de geboorte van Christus in Gods felle licht. Zo gebeurt hier met Saulus. Het verblindt hem en laat hem op de grond vallen. Daar ligt hij: de geweldenaar, de ijveraar. Van zijn paard gevallen en uitgeschakeld. Dit moment heeft kunstenaars vaak tot de verbeelding gesproken. Zelf moest ik denken aan een schilderij van Caravaggio. Saulus ligt op de grond. Van al zijn flinkheid en stoerheid is niets meer over. Hulpeloos strekt hij zijn handen omhoog naar een knecht. “Het briesend paard moet eindelijk sneven…” Saulus ziet niets meer. Maar hij hoort wel een stem: “Saul, Saul, waarom vervolgt u Mij?” Door christenen te vervolgen had Saul ook iemand anders vervolgd. Voor een lezer van het Lukasevangelie was dat geen verrassing. In Lukas 10 had Jezus tegen zijn leerlingen gezegd: “(…) wie u verwerpt, die verwerpt Mij; en wie Mij verwerpt, die verwerpt Hem Die Mij gezonden heeft.” (Lukas 10:16) “Wie bent u Heere?” vraagt Saulus. En de stem zegt: “Ik ben Jezus, die u vervolgt.” Saulus kan eigenlijk niets uitbrengen. Alleen nog maar: “Heere, wat wilt U dat ik doen zal?” Toch is dat enkele woord van Jezus genoeg geweest. Genoeg om een totale omwenteling in Saulus’ leven te veroorzaken. Want zojuist had Saulus Jezus ontmoet. De opgestane Jezus was aan hem verschenen! En die ontmoeting heeft alles wat hij hiervoor geloofde omgekeerd. Caravaggio, De bekering van Saulus, ca. 1601 Dat merk je ook als je verder leest. Saulus kan drie dagen niet zien. Hij eet niet en hij drinkt niet. Verderop (vs 11) blijkt ook dat hij in gebed was. Vasten en bidden: de houding van een boeteling. Maar na drie dagen vallen hem de schellen van de ogen. Hij kan weer zien. En… meteen predikte hij Christus, staat er dan. Radicaler omwenteling kun je je niet indenken. Van christenvervolger naar apostel. 2 Hoe komt dat nu? Ik zei al: de verschijning van Jezus is daarin cruciaal. Saulus wist hoe Jezus werd vereerd door zijn volgelingen. Hij werd gezien als Messias. Dat had Saulus nooit begrepen. In zijn ogen was Jezus meer een soort anti-Messias. Hij had de heidenen niet kunnen verslaan… Hij nam het niet zo nauw met de wet van God… En Hij had ook nog eens kritiek op de tempel. Drie dingen die voor een farizeeër van groot belang waren. En de dood van Jezus aan het kruis… ja, dat was voor Saulus hét bewijs dat Jezus een leugenaar was. Zijn aanspraken kónden niet kloppen. Maar nu Jezus zelf aan Saulus verschijnt, wordt hem in één klap duidelijk dat de volgelingen van Jezus wél gelijk hadden. Later schrijft Paulus aan de gemeente van Rome (Rom. 1:3-4): Jezus Christus is wat het vlees betreft geboren uit het geslacht van David. Wat de Geest van heiliging betreft, is Hij met kracht bewezen Gods Zoon te zijn (Messias!), door Zijn opstanding uit de doden. Saulus had altijd gedacht dat God aan het einde der tijden Israël zou bevestigen, na alle lijden dat hen was aangedaan door de heidenen. In plaats daarvan blijkt dat God Jezus bevestigd na het lijden dat de heidenen Hem hadden aangedaan. De grote ommekeer die Saulus nog voor de toekomst had verwacht, was al aangebroken, de nieuwe tijd was gekomen. Het raakte mij wel dat God met zóveel kracht aan Saulus een halt toeroept. Het heeft iets overweldigends, zijn ervaring onderweg naar Damaskus. Soms is de ommekeer in het leven Saulus als een model gezien. Zo radicaal als hij wordt stilgezet, zo moet het met iedereen gaan. Maar dat kun je op grond van de Bijbel niet volhouden. God gaat met iedereen een eigen weg. In dit geval gaat het heel radicaal. Met een fel, verblindend licht en een stem uit de hemel. Kennelijk had Saulus dat nodig. Een andere manier was er kennelijk niet om hem stil te zetten. Om Hem af te brengen van zijn geijver, zijn gewelddadige visie. Ging het zo ook bij u? Ik weet nog goed hoe mijn oma daarover vertelde. Het sterven van mijn opa had haar stilgezet. Ze besefte dat het geloof tot dan toe vooral een ‘vorm’ was geweest. En hoe moeilijk die periode ook was geweest, uiteindelijk had het haar op de knieën gebracht. Misschien werd jij op een bepaald moment ook zo stilgezet. Het leek allemaal heel wat, maar toen je baan wegviel… Toen je relatie stuk brak… Toen je een ingrijpende gebeurtenis meemaakte… Het bracht je tot inkeer. Je ging je afvragen: “Waar leef ik nou eigenlijk voor? Waar gaat het me nu om werkelijk om?” God gaat met ieder een eigen weg. Wat hier met Saulus gebeurt is niet iets om naar te verlangen. Misschien lijkt dat wel zo. Misschien heb je het idee: “als het nou bij mij eens zo radicaal toe zou gaan, ja, dan wist ik het zeker. Dan zou ik niet meer twijfelen.” Toch is dat wel een gevaar. Het idee dat God alleen door heel bijzondere dingen ons zekerheid wil geven. Saulus ontmoet hier Christus die is opgestaan. Maar is de samenkomst van de gemeente ook niet te ruimte waar Christus ons ontmoet? Daar hebben we ook om gebeden. Of Hij ons wil ontmoeten - hier, waar de woorden uit de Bijbel klinken. Waar we samen zijn in Jezus’ Naam. Ja, we geloven dat Hij dat doet. Hier zoekt Christus ons op. Zoals Hij lang geleden Saulus opzocht. Hem een nieuw zicht gaf op zijn leven. Een nieuw zicht gaf op God. De verschijning van Jezus is cruciaal – ook voor ons. Hij is aanwezig en spreekt ons aan. Hij roept je bij je naam: Gerard, Corrie, Nico, Ester, Eline… Jongens en meisjes, daar is Hij al lang geleden mee begonnen. Ik denk aan de doop: toen al heeft de Heere Jezus ons geroepen. Toen heeft Hij al gezegd: “Ik ben Jezus! Mag ik jouw Redder zijn? Mag ik je zonden vergeven? Ik wil niets liever!” Zo roept Hij. Vandaag, en telkens opnieuw. Steeds weer vraagt hij om antwoord, om geloof, bekering. Bekering is dus niet iets eenmaligs, maar iets van telkens opnieuw. Laten we dan, net als Saulus, steeds weer zeggen: “Heere, wat wilt U dat ik doen zal?” Heere Jezus, hoe kan ik U dienen, midden in het leven van iedere dag? De opgestane Christus roept ons. Goed om te beseffen dat Zijn roep niet vrijblijvend is. Als we onze weg zonder Christus gaan, lopen we dood. Onafwendbaar. Zo scherp is het wel. Denk ook aan de woorden van Psalm 2 die we zongen. Kust toch de zoon, opdat gij niet te gronde gaat op uw weg. Te licht wordt hij getart en kan zijn gramschap tegen u ontbranden. Maar zalig zijn die schuilen aan zijn hart. Zalig die schuilen aan zijn hart. “Kan dat ook voor mij dan?” Misschien denkt u: met mij kan het niets meer worden. Ik ben te ver bij God vandaan geraakt. Wat denk je: zou dat echt kunnen? Kijk naar Paulus. Als 3 iemand die christenen vermoord tot verandering kan komen… Als iemand die Jezus vervolgt op ander spoor kan komen… Waarom jij dan niet? Waarom u dan niet? Waarom je kind niet, dat zo ver is afgedwaald? Waarom niet die buurman die zo anti is? Bij God zijn alle dingen mogelijk! Want Jezus leeft! Hij is opgestaan! En zo komt Hij ook in deze dienst naar je toe. Hij roept je bij je naam. Hij roept je tot bekering. Uit de duisternis tot het licht. Met de woorden van dat prachtige gedicht van Gerrit Achterberg: Gij hebt het hoog geheim doorbroken, Heere Jezus Tussen ons en den Vader, naar Uw Woord mogen wij zonder zonde zijn en nieuwe wezens wat er ook in ons leven is gebeurd. Ik deed van alles wat gedaan kan worden, het meest misdadige - en was verdoemd. Maar Gij hebt God een witte naam genoemd met die van mij. Nu is het stil geworden, zoals een zomer om de dorpen bloeit. En moeten ook de bloemen weer verdorren: mijn lendenen zijn omgord, mijn voeten staan geschoeid. Uit Uwe Hand ten tweede maal geboren, schrijd ik U uit het donker tegemoet. Amen 4