BVNT2 handout woordposters in de klas

advertisement
Hoe maak je een goede woordposter?
1. Selecteer enkele ‘academische’ woorden.
Kies vooral voor woorden die niet per se met de context van het hoofdstuk te maken hebben, maar juist
woorden die tijdens een hbo-studie langskomen of bekend worden geacht.
2. Bepaal ‘connectiewoorden’.
Bedoeld om de link in de hersenen duidelijk te leggen. Denk aan synoniemen, antoniemen en logische
combinaties.
3. Geef een heldere omschrijving, definitie.
Betrek bij woorden met meerdere betekenissen alleen de betekenis die je op dat moment wilt
uitleggen.
4. Zoek een mogelijke visualisering.
Kan een plaatje of een voorwerp zijn. Helpt bij het onthouden van het woord.
5. Bedenk een verhaal waarin je:
- woorden
- betekenissen
- uitbeeldingen
mixt (max. 2-3 minuten).
6. Zet de woorden in een web op papier.
Gebruik een van de vier vormen (zie achterkant).
7. Slijp de woorden in door middel van taalgebruik en oefeningen.
Spreek met je collega’s af de woorden van de week in de les regelmatig te gebruiken en maak enkele
opdrachten met de woorden.
Denk aan kortere oefeningen als:
- in tweetallen, woord op de grond laten schrijven door te lopen of letters uit laten beelden met
lichaam, de ander moet raden
- in groepjes, verhaal doorvertellen, eerste zin met een woord van de woordposter, tweede weer
een zin met een woord van de woordposter enz. fluisterend door laten vertellen, laatste zegt
het hardop
- student expert laten worden op het gebied van een woord en de opdracht geven er de volgende
les over te vertellen
Of wat langere als woorden flitsen, gatentekst, taboe.
8. Blijf herhalen en terugkijken.
Woordposters in de klas – proeverij BVNT2-conferentie, 2014
Ljiljana Vulinovic & Moniek Vis – Studentenzaken, Hogeschool van Amsterdam
vorm 1 waarbij je voorbeelden geeft van de verschillende soorten betekenissen van het woord
emotie
e
blij
angstig
verdrietig boos
altijd
vorm 2 gebruik je als een woord betekenissen
heeft van klein naar groot of als er een bepaald
proces is (ten eerste, ten tweede enz.)
vaak
regelmatig
soms
nooit
vorm 3 gebruik je als je woorden met elkaar vergelijkt
De oppervlakte
De omtrek
De inhoud
Hoe groot een vlak is.
Hoe groot iets is als je
eromheen gaat.
Wat ergens in zit.
vorm 4 in alle overige gevallen
plaatje
vormen
synoniem
Woordposter
associaties
betekenis
Woordposters in de klas – proeverij BVNT2-conferentie, 2014
Ljiljana Vulinovic & Moniek Vis – Studentenzaken, Hogeschool van Amsterdam
Download