Woordenschatontwikkeling

advertisement
Docentenhandleiding informele situaties
Terug naar web
Algemeen:
Iedere les wordt gestart met het individueel bekijken van de tien woorden. De kruisjes
(receptieve woordenschat) en streepjes (productieve woordenschat) worden gezet en de
docent neemt daarna met de leerlingen door welke woorden ze wel en niet kennen, wat
ze volgens hen betekenen enz. De docent geeft nog geen antwoorden, maar probeert zo
veel mogelijk alleen een inventarisatie te maken.
LES 1 Wat voor weer wordt het vandaag?
Oefening 1:
Doorlezen van de tekst. De voorkeur gaat uit naar klassikaal, omdat de
docent op die manier al kan merken waar de moeilijkheden liggen.
Voordeel is ook dat alle leerlingen daarna tegelijk starten met oefening 2.
Oefening 2:
Deze oefening kan door de leerling het best individueel gemaakt
worden. Alleen op die manier kan gemeten worden hoe groot zijn
woordenschat echt is. Werken in tweetallen heeft echter ook zijn
voordelen. Leerlingen leren van elkaar door elkaar dingen uit te leggen.
Er kan gekozen worden voor afwisseling: de ene les individueel, de
andere les klassikaal.
Antwoorden:
1. a
6. a
2. c
7. b
3. b
8. c
4. c
9. a
5. c
10. b
Tijdens het nakijken dient de docent goed in de gaten te houden of de
leerlingen de betekenissen ook daadwerkelijk in zich opnemen. Check dit
door een leerling in eigen woorden de betekenis na te laten vertellen.
Oefening 3:
Deze oefening is erg geschikt om in tweetallen te laten maken, omdat
de betekenissen bij de meeste leerlingen nog niet goed in hun hoofd
zitten. Samen komen ze dan verder dan alleen.
Antwoorden:
1. sneeuw
2. hoogste – laagste / meeste – minste
3. *
4. niet
5. slecht weer
Oefening 4:
Het beste is om deze leerlingen door de leerlingen individueel te laten
doen. Het is immers de eigen associatie bij een bepaald woord.
Als de leerling meer associaties heeft bij het woord voorspelling dan kan
hij zelf rondjes erbij tekenen.
Antwoorden:
*
Oefening 5:
Bij deze oefening zijn meerdere antwoorden goed. Het is hier van groot
belang dat de docent in de gaten houdt of de leerling de betekenis
daadwerkelijk kent. Dat moet uit deze oefening blijken. Zinnen die te
oppervlakkig zijn, worden dus niet goed gerekend. Laat de leerling dan
een nieuwe zin maken.
Oefening 6:
Bij deze oefening kan goed samengewerkt worden. Het is een spel om
het geleerde op een leuke manier af te sluiten en dat kan op deze manier
goed. Ze kunnen elkaar helpen met het vinden van de woorden.
Antwoorden:
K
W
X
S
K
W
I
G
L
S
E
V
R
I
J
W
E
L
A
K
L
F
O
R
L
T
I
N
V
L
O
E
D
O
B
I
U
K
P
S
S
H
C
P
R
D
N
E
S
H
N
R
F
H
R
S
A
P
V
S
C
Z
E
D
T
W
P
K
M
D
E
P
R
E
S
S
I
P
S
G C E U E
E
I
A
R
B
R
U
N
U
A
M
L
O
X
L
C
T
F
N
O
Z
B
L
U
I
T
S
L
U
I
T
E
N
I
A
M
A
D
A
Q
G
P
Q
F
N
F
A
E
E
X
K
V
W
R
J
W M D X I
G
H
R
P
G
B
H
U
V
D
K
M
LES 2 winkel in, winkel uit
Oefening 1:
Doorlezen van de tekst, klassikaal.
Oefening 2:
Individueel/klassikaal.
Antwoorden:
1. c
6. a
2. b
7. a
3. c
8. b
4. c
9. c
5. a
10. c
Oefening 3:
Deze oefening is erg geschikt om in tweetallen te laten maken, omdat
de betekenissen bij de meeste leerlingen nog niet goed in hun hoofd
zitten. Samen komen ze dan verder dan alleen.
Antwoorden:
1. reclame
2. afgerekend
3. vooral
4. bestelt
5. assortiment
6. ongeveer
7. werknemer
8. product
9. gegevens
10. voorraad
Oefening 4:
Bij deze oefening is het belangrijk dat er goed gecontroleerd wordt of de
leerling deze oefening goed heeft gemaakt. Als dat niet zo is dan is de
betekenis nog niet duidelijk bij de leerling en dan zal er extra aandacht
aan moeten worden gegeven.
Antwoorden:
*
Oefening 5:
Bij deze oefening zijn meerdere antwoorden goed. Het is hier van groot
belang dat de docent in de gaten houdt of de leerling de betekenis
daadwerkelijk kent. Dat moet uit deze oefening blijken. Zinnen die te
oppervlakkig zijn, worden dus niet goed gerekend. Laat de leerling dan
een nieuwe zin maken.
Oefening 6:
Deze oefening doen de leerlingen in groepjes van vier. Ze spelen team
tegen team, dus de grootte van een groepje kan eventueel variëren.
De docent maakt kaartjes met de uit te beelden woorden erop. Niet alle
woorden zijn echter geschikt. Een woord als vooral is niet uit te beelden.
Afrekenen weer wel. Kies dus de bruikbare woorden van de les en vul het
aan met andere woorden die te maken hebben met winkelen. Denk aan
ruilen, passen, jurk, make-up enz.
LES 3 Wie kijkt er mee?
Oefening 1:
Doorlezen van de tekst.
Oefening 2:
Individueel/klassikaal.
Antwoorden:
1. b
6. b
2. a
7. c
3. c
8. c
4. a
9. a
5. a
10. c
tip: ga in op meerdere betekenissen die woorden kunnen hebben.
Oefening 3:
Deze oefening is erg geschikt om in tweetallen te laten maken, omdat
de betekenissen bij de meeste leerlingen nog niet goed in hun hoofd
zitten. Samen komen ze dan verder dan alleen.
Antwoorden:
1. presentator
6. uitzending
2. kijkcijfers
7. opinie
3. actualiteiten
8. publieke
4. opnemen
9. omroep
5. commerciële
10. amusement
Oefening 4:
Deze oefening kan in individueel of in tweetallen gedaan worden. Bij
deze oefening wordt gekeken of de leerling onderscheid kan maken
tussen commercieel en publiek, maar ook of hij algemene kennis heeft.
Als hij de zenders niet kent dan is deze oefening net te maken.
Antwoorden:
Bnn: publiek
Kro: publiek
Ncrv: publiek
Sbs6: commercieel
Tros: publiek
Veronica: commercieel
Yorin: commercieel
Net5: commercieel
Vara: publiek
Oefening 5:
Bij deze oefening zijn meerdere antwoorden goed. Het is hier van groot
belang dat de docent in de gaten houdt of de leerling de betekenis
daadwerkelijk kent. Dat moet uit deze oefening blijken. Zinnen die te
oppervlakkig zijn, worden dus niet goed gerekend. Laat de leerling dan
een nieuwe zin maken.
Oefening 6:
In het begin zal er bij dit spel nog echt een leider nodig zijn. De
leerlingen moeten eerst los komen om daadwerkelijk iets te zeggen.
Als het spel helemaal niet op gang komt is het een oplossing om te
beginnen met makkelijke woorden waarbij de leerlingen meteen veel
woorden kunnen bedenken.
De docent kan ook veel woorden verzinnen om zo het spel vaker te doen.
LES 4 Wie ben ik, wat ben ik?
Oefening 1:
Doorlezen van de tekst.
Oefening 2:
Individueel/klassikaal.
Antwoorden:
1. a
6. c
2. b
7. c
3. c
8. b
4. a
9. a
5. a
10. b
Oefening 3:
Deze oefening kunnen de leerlingen samen doen. Op deze manier kunnen
ze samen dieper ingaan op de betekenis van de moeilijke woorden.
Antwoorden:
a. 5
f. 1
b. 3
g. 7
c. 9
h. 4
d. 2
i. 10
e. 8
j. 6
Oefening 4:
Bij deze oefening zijn meerdere antwoorden goed. Het is hier van groot
belang dat de docent in de gaten houdt of de leerling de betekenis
daadwerkelijk kent. Dat moet uit deze oefening blijken. Zinnen die te
oppervlakkig zijn, worden dus niet goed gerekend. Laat de leerling dan
een nieuwe zin maken.
Oefening 5:
Deze oefening doet de leerling individueel. Hier is een laatste
oefenmoment om als docent duidelijk te krijgen of een leerling de
betekenis van een woord echt begrijpt.
Antwoorden:
1. teleurstelling = als iemand niet doet wat je verwacht
bedroefd
= verdrietig zijn
2. irriteren
3. initiatief = een idee hebben
assertief = opkomen voor jezelf
4. liggend televisie kijken
5. voetballen
Oefening 6:
Deze oefening doen de leerlingen in tweetallen. Eventueel kan het ook in
grotere groepen als de samenstelling van de groep dit beter toelaat.. Als
docent is het van belang een leidende rol te hebben in dit spel.
LES 5 Ken jij ze nog?
Oefening 1:
De leerling leest zelf de tekst door. Na de eerste keer lezen zet de leerling
een streep onder het woord dat ingevuld kan worden in de zin. Per keer
heeft de leerling de keuze uit drie woorden.
Het beste kan de leerling deze oefening alleen doen, dan wordt duidelijk
hoeveel de leerling nog weet van de vorige lessen.
Antwoorden:
1. kwik
6. slechts
2. teleurstelling
7. amusement
3. uitzending
8. actieve
4. vrijwel
9. vooral
5. initiatief
10. ongeveer
Oefening 2:
Bij deze oefening worden de woorden soms in een andere context
geplaatst zodat de leerlingen goed moet kijken welk woord bij welke zin
past.
Deze oefening kan zowel individueel als in tweetallen worden gedaan.
Antwoorden:
1. h
6. j
2. i
7. a
3. c
8. d
4. b
9. f
5. e
10.g
Oefening 3:
Deze oefening is erg geschikt om in tweetallen te laten maken, omdat
de betekenissen bij de meeste leerlingen nog niet goed in hun hoofd
zitten. Samen komen ze dan verder dan alleen.
Antwoorden:
1. voorraad
2. afrekenen
3. neerslag
4. voorspelling
5. presentator
Oefening 4:
6. agressie
7. bedroefd
8. kijkcijfers
9. werknemer
10. commerciële
Antwoorden:
1. voorraad
2. kijkcijfers
3. uitzending
4. amusement
5. maxima
6. slechts
7. opinie
8. irritatie
9. gegevens
10. actief
11. product
Het woord in de dikgedrukte kolom is: actualiteit. Dit woord betekent
nieuws.
Oefening 5:
De laatste oefening is een spelletje. Bij deze methode hoort een memoryspel. Bij elke vijf lessen horen veertig woorden. De woorden en hun
betekenissen zijn op kaartje gedrukt. Elke serie van veertig woorden
heeft een ander kleurtje.
Het spel kan op verschillende manieren gespeeld worden.
Alle kaartjes kunnen ondersteboven neergelegd worden en de leerling zal
uit tachtig verschillende kaartjes een combinatie moeten maken van een
woord met de juiste omschrijving.
Een andere mogelijkheid is om de woorden of de omschrijvingen neer te
leggen zodat er te zien is wat er op het kaartje staat. Vervolgens moet de
leerling het kaartje met de bijbehorende omschrijving of het bijbehorende
woord opzoeken.
De leerling is op deze manier heel speels met de woorden bezig en zullen
er veel van opsteken.
Deze manier zal ze helpen om de woorden goed genoeg te kennen voor
de toets.
Woorden:
vrijwel
kwik
invloed
neerslag
slechts
depressie
vriespunt
uitsluitend
maxima
voorspelling
uitzending
opnemen
commerciële
publieke
omroep
actualiteit
kijkcijfers
opinie
amusement
presentator
bescheiden
opgewekt
bedroefd
teleurstelling
agressie
initiatief
assertief
actief
passief
irritatie
werknemer
assortiment
voorraad
gegevens
reclame
bestellen
afrekenen
vooral
ongeveer
product
Betekenissen:
bijna
temperatuur
is bepalend
regen,
sneeuw, enz
alleen maar
slecht weer
nul graden
alleen
hoogste
verwachting
op tv laten
zien
vastleggen op
video
om winst te
maken
voor iedereen
zender
hoeveel
mensen
kijken
mening
nieuws
vermaak
leider van een
programma
niet
opscheppen
vrolijk
verdrietig
niet doorgaan
van iets wat je
verwacht
aanvallen met
geweld
onderneming
bewegelijk
lui
voor jezelf
opkomen
boos of
ongeduldig
zijn
iemand die
voor een baas
werkt
de spullen in
de winkel
Hoeveel er in
de winkel is
informatie
aanbieding
laten komen
betalen
op de eerste
plaats
naar schatting
Iets wat je
gemaakt hebt
Download