HET BELEID VAN DE JOODSE RAAD nemen, 'geen verantwoordelijkheid dragen voor de opdrachten die hij heeft over te brengen', maar 'anderzijds niet zo ver gaan, voor de Joden oneervolle opdrachten te aanvaarden.'l Dat laatste impliceerde dat men eventueel bepaalde opdrachten zou weigeren. Het komt ons voor dat hiermee een element van mede-verantwoordelijkheid erkend werd voor alle opdrachten die men wèl zou doorgeven - zulks nog afgezien van het feit dat men bij het aanvaarden en doorgeven van opdrachten een vanzelfsprekende verantwoordelijkheid op zich zou nemen jegens de Joden die men beweerde te vertegenwoordigen en van wie men gehoorzaamheid zou eisen. Wij maken nu twee opmerkingen: ten eerste dat het, voorzover ons bekend, nimmer voorgekomen is dat de Joodse Raad een Duitse opdracht geweigerd heeft, ten tweede dat van wezenlijke erkenning van het gezag van de Joodse Raad door de Joden-zelf nimmer sprake is geweest. De Joodse Raad werd de Joden door de Duitsers opgelegd. 'Het is waar, dat gij ons niet hebt gekozen', zo liet mr. Abel J. Herzberg in '72 de leden van de raad de Joodse critici als het ware toespreken, 'maar als gij destijds, toen wij onze opdracht kregen, vrij geweest waart om uw mening te zeggen, had gij in overweldigende meerderheid ons aangezet om die opdracht te aanvaarden.f Wij zijn van die 'overweldigende meerderheid' geenszins overtuigd - nog minder zijn wij er van overtuigd dat die meerderheid, had zij zich gemanifesteerd, lang in stand zou zijn gebleven. De Joodse volksmassa's voelden zich met de maatschappelijke groep waaruit nagenoeg alle leden van de Joodse Raad gerecruteerd waren, niet verbonden - integendeel. Men werd in de loop van '41 van de Joodse Raad ('de Joodse overheid', zoals wij hem in ons vorige deel noemden) wèl afhankelijk gemaakt. De normale deelneming aan het maatschappelijk verkeer vergde van de meeste Joden dat zij zich, allereerst al voor het verkrijgen van talloze vergunningen, tot de bureaus van de raad wendden. Men werd daar alleen geholpen indien men de z.g. grijze kaart kon tonen: bewijs dat men de financiële heffing ten behoeve van de raad (voor de meesten een gering bedrag) voldaan had. Welnu, in april' 42 was dat door ca. een derde van de Joodse kostwinners nog steeds nagelaten. Maar er is meer. Wij menen dat op een aantal kritieke momenten duidelijk gebleken is dat de Joden als groep van de consignes van de Joodse Raad niet gediend waren. Wij zien drie van die momenten. Begin januari' 42liet de Joodse Raad in Amsterdam zes-en-twintighonderd ]R: Notulen, 13 febr. 1941, p. I. advocaten en hun cliënten (I972), p. 81. 1 2 Abel]. Herzberg: Om em lepel soep. Oller 379