Proefkatern Zin in spelling Nieuw

advertisement
Proefkatern Zin in spelling Nieuw
In dit katern vindt u onderdelen uit de materialen van Zin in spelling, groep 6:
1. Handleiding c: het algemene gedeelte, eenheid 4 en kopieerbladen eenheid 4
2. Werkboek c: eenheid 4
3. Spellingkaarten c: introductiepagina, spellingkaarten en opdrachten bij eenheid 4.
Met dit katern krijgt u zicht op hoe Zin in spelling werkt. De materialen stellen u in staat
lessen van eenheid 4 uit te proberen in uw groep. Zwijsen geeft u toestemming om
voor het uitproberen kopieën te maken uit dit katern.
Meer informatie over Zin in spelling en bijbehorende materialen, zoals de Lijsterbij,
Computerprogramma Zin in spelling, werkboekje bij de Lijsterbij en Slagwerk spelling,
vindt u op www.zininspelling.nl.
Heeft u nog vragen, neem dan contact op met Zwijsen Klantenservice: 013-583 88 88
of [email protected]. Wij wensen u en uw leerlingen veel (leer)plezier met Zin in
spelling!
Maakt deel uit van WPG Uitgevers BV
1 In één oogopslag: Zin in spelling
Het is niet eenvoudig om met een nieuwe methode te gaan werken.
Nieuwe materialen moeten worden verkend, u moet een planning maken
voor het geven van de lessen in het nieuwe schooljaar, en u moet vaak
dikke handleidingen van A tot Z bestuderen.
Met deze nieuwe versie van Zin in spelling hebben wij geprobeerd om
dat alles voor u eenvoudiger te maken: de materialen zijn duidelijk
gestructureerd en overzichtelijk vormgegeven, de jaarplanningen zijn
voor u gemaakt en er is veel aandacht besteed aan de hanteerbaarheid
van de handleiding.
In dit eerste hoofdstuk geven wij in het kort de belangrijkste informatie
over de methode. Dit is de informatie die u in ieder geval gelezen dient te
hebben alvorens met de methode te starten. Vanuit dit hoofdstuk wordt
u verwezen naar uitgebreidere informatie die u op een later tijdstip kunt
raadplegen.
1.1 Zin in spelling en Zin in taal
Zin in spelling vormt samen met Zin in taal een volledige methode voor
voortgezet taalonderwijs. Voor u ligt de handleiding van Zin in spelling
die zich volledig richt op de leerlijn spelling. Voor meer informatie over
de leerlijnen spreken/luisteren, woordenschat, woordbouw, zinsbouw en
schrijven, kunt u gebruikmaken van de handleiding van Zin in taal. Wat
betreft opbouw en structuur zijn Zin in spelling en Zin in taal op elkaar
afgestemd.
Voor meer informatie over de leerlijnen voor taal verwijzen wij u naar de
handleiding van ‘Zin in taal’.
1.2 Kerndoelen
Voor het basisonderwijs zijn door de overheid zogenoemde kerndoelen
vastgesteld. Kerndoelen zijn streefdoelen voor wat een leerling moet
kennen en kunnen aan het eind van de basisschool. Ze beschrijven het
onderwijsaanbod op de basisschool in grote lijnen. Niet alles wat op
school gebeurt, is voorgeschreven in kerndoelen. De kerndoelen gaan
over wat in elk geval aan de orde moet komen. Daarnaast hebben scholen
ruimte voor een eigen, specifiek onderwijsaanbod.
Om de kerndoelen daadwerkelijk in het onderwijs te gebruiken, moeten
ze uitgewerkt worden in methodes. Dat kan op veel verschillende manieren. Hóé leerlingen het niveau van de kerndoelen behalen, bepaalt de
school zelf. Bijvoorbeeld door de keuze van een bepaalde methode. Bij de
ontwikkeling van Zin in spelling is uitdrukkelijk rekening gehouden met
de kerndoelen. Een school die ervoor kiest om te werken met deze spellingmethode, is er dus van verzekerd dat het onderwijsaanbod van de
methode voldoet aan de kerndoelen. Alle leerstof komt systematisch aan
bod, en wordt voldoende herhaald.
1.3 Nieuwste spelling
De spelling van het Nederlands wordt van tijd tot tijd aangepast, en het
onderwijs is wettelijk verplicht om deze spelling toe te passen. Zin in
spelling houdt hiermee rekening. Niet alleen staan de woorden in de
nieuwe spelling, maar ook de didactiek gaat uit van de nieuwe spelling.
In de lagere groepen is daar nog niet veel van te merken, maar in de
hogere groepen wel. Bijvoorbeeld: de vereenvoudigde regels van de
tussenklanken leiden ertoe, dat dit onderwerp eerder aan bod kan komen
(notenboom, paardenbloem, hondenhok, enzovoort).
1.4 Flexibele methode
De ontwikkelingen in onze maatschappij gaan razendsnel. Dat geldt uiteraard ook voor de ontwikkelingen waarmee de school te maken krijgt.
Flexibiliteit is daarom een belangrijke eis die aan een spellingmethode
dient te worden gesteld. De methode moet u de mogelijkheden bieden
om uw onderwijs af te stemmen op de behoeften van de leerlingen in uw
groep, en die behoeften kunnen dit jaar anders zijn dan in andere jaren.
Daarom is er in Zin in spelling ruime aandacht voor het omgaan met verschillen tussen leerlingen. Iedere eenheid start met vier basislessen, waarbij in elke les één (of een beperkt aantal) spellingcategorieën worden behandeld. Hierna volgt een controledictee (en eventueel een controletaak),
waarmee vastgesteld kan worden welke leerlingen de aan de orde zijnde
spellingproblemen beheersen en bij welke leerlingen dit nog niet het geval is. Beheersen de leerlingen de leerstof, dan werken ze de stof van de
vijfde en zesde les, waarin sprake is van herhaling van stof uit de betreffende en eerdere eenheden, zelfstandig door. Is dit nog niet het geval,
dan krijgen ze tijdens les 5 en 6 extra instructie door de leerkracht, en
worden ze begeleid bij de verwerking van de leerstof.
Meer informatie over dit onderwerp kunt u lezen in hoofdstuk 2: ‘Structuur
van de methode’.
1.5 Hoeveel tijd voor spelling?
Zin in spelling bestaat per jaargroep uit 10 eenheden. U kunt een eenheid
aanbieden in drie weken, waarbij u twee spellinglessen per week op het
rooster zet. U werkt het jaarprogramma van Zin in spelling dan door in 30
effectieve schoolweken.
U kunt er ook voor kiezen om de lesstof van een eenheid te spreiden over
vier weken, waardoor u in de vierde week twee extra lesmomenten krijgt.
De herhalingsstof uit de lessen 5 en 6 kan in dat geval gespreid worden
over vier in plaats van twee lesmomenten. U bent daardoor in de gelegenheid om meer aandacht te besteden aan leerlingen die extra hulp nodig
hebben. Ook voor de andere leerlingen is voldoende lesstof beschikbaar
om de twee extra lessen toegevoegde waarde te geven. Door de mogelijkheid om de eenheden in drie of vier weken aan te bieden, kunt u het lesprogramma van Zin in spelling gelijk op laten lopen met dat van Zin in taal.
Om de planning van de methode verder te concretiseren is in deze handleiding een voorbeeld van een algemene jaarplanning opgenomen. De
algemene jaarplanning wordt elk jaar specifiek afgestemd op het nieuwe
schooljaar. Deze specifieke jaarplanningen kunt u vinden op de website
van de methode: www.zininspelling.nl.
Meer informatie over dit onderwerp kunt u lezen in paragraaf 2.1: ‘Werken
met een jaarplanning’.
5
HL_alg_inleiding_C.indd 5
16-6-2010 14:59:02
Algemene informatie
z i n
i n
s p e l l i n g
1.6 Materialen
Zin in spelling kent een overzichtelijk materialenpakket. Voor jaargroep 6
zijn de volgende materialen ontwikkeld:
Materialen voor de leerkracht
Handleiding C (met daarin kopieerbladen)
•
Materialen voor de leerlingen
• Werkboek C
• Antwoordenboek C
• Posters (klassikaal)
• Spellingkaarten C
• Lijsterbij 2
• Computerprogramma Zin in spelling
Meer informatie hierover kunt u lezen in hoofdstuk 3: ‘Materialen’.
1.7 De Lijsterbij en de Basisspellinggids
De Lijsterbij is een uitgave die gebruikt wordt bij de methode Zin in spelling. Het zijn twee spellinggidsen: Lijsterbij 1 en Lijsterbij 2. Lijsterbij 1 is
bedoeld voor jaargroep 4 en bevat 3000 woorden. Lijsterbij 2 bevat 17.500
woorden en is bedoeld voor jaargroep 5 en 6. Voor jaargroep 7 en 8 is er
de Van Dale Basisspellinggids (een coproductie van uitgeverij Van Dale
Lexicografie en Uitgeverij Zwijsen), waarin 22.000 woorden zijn opgenomen. Beide uitgaven stimuleren leerlingen gebruik te maken van spellinggidsen en bevatten elementen die het opzoeken van woorden gemakkelijk maken. Deze spellinggidsen zijn speciaal voor het onderwijs ontwikkeld. In Zin in spelling zijn alle woorden die geoefend worden terugvindbaar in de Lijsterbij van dat niveau of in de Basisspellinggids. In de laatste
gids staan ook alle regels van de Nederlandse spelling uitgelegd.
1.8 Software bij Zin in spelling
Software is een bestanddeel geworden van bijna elke moderne onderwijsmethode. Door de ontwikkeling van een computerprogramma wordt het
vaak beter mogelijk om aan te sluiten bij de behoeften van individuele
leerlingen. De computer kan door middel van methodegebonden software de begeleiding van individuele leerlingen bij bepaalde aspecten gedeeltelijk overnemen van de leerkracht.
Bij Zin in spelling kunt u gebruikmaken van het computerprogramma
Zin in spelling, dat volledig aansluit bij de methode. Met behulp van dit
computerprogramma kunt u leerlingen extra laten oefenen met stof uit
de methode. Het programma maakt geen deel uit van het basispakket
van de methode. Het is additioneel materiaal dat naar eigen behoefte
kan worden ingezet.
1.9 Extra oefenmateriaal: werkboekjes bij de Lijsterbij en
Slagwerk spelling
De spellinggidsen de Lijsterbij en de Basisspellinggids stimuleren het gebruik van de opzoekstrategie. Daarvoor is bij elk van de spellinggidsen
ook een werkboekje ontwikkeld. Eerst leren de leerlingen handig te zoe-
ken, later zijn de opdrachten meer op de inhoud van de spellingproblemen
gericht. De bijbehorende antwoordenboeken bevorderen het zelfstandig
werken. De werkboekjes maken, in tegenstelling tot de spellinggidsen
zelf, geen deel uit van het basispakket van de methode. Het is additioneel
materiaal dat naar eigen behoefte kan worden ingezet. Slagwerk spelling
bestaat uit acht oefenboekjes: twee per jaargroep voor groep 4, 5 en 6,
één voor groep 7 en één voor groep 8. Slagwerk Werkwoordspelling bestaat
uit twee oefenboekjes: één voor groep 7 en één voor groep 8. In de oefenboekjes is leerstof opgenomen die in elke gangbare spellingmethode in
de betreffende jaargroep aan bod komt. Alle bladen hebben dezelfde opbouw, waardoor de leerlingen er goed zelfstandig mee kunnen werken.
Elke taak bestaat uit twee werkbladen, waarin meestal één spellingprobleem aan bod komt. Na een instapoefening die de voorkennis rond het
spellingprobleem activeert, volgt een controlerijtje. Hiermee kan de
leerling zelf nagaan of hij de instructie begrepen heeft. Daarna begint
het concrete oefenwerk, dat wordt afgesloten met een finalerijtje, waarin de leerling kan laten zien dat hij de oefenstof beheerst. Als afsluiting
volgt dan nog een creatieve opdracht. De leerlingen kunnen de opdrachten zelf nakijken met de antwoordenboekjes.
1.10 Methodesite
Zin in spelling is een moderne methode, die ontwikkeld is om te functioneren in een dynamische school. Om leerkrachten te ondersteunen hoort
bij deze methode een methodesite: www.zininspelling.nl. Via deze site is
het mogelijk om u snel en persoonlijk te voorzien van actuele informatie
die van belang is in verband met uw spellingonderwijs. Zo kunt u op de
site van Zin in spelling bijvoorbeeld een jaarplanning vinden die specifiek
is afgestemd op het schooljaar en de schoolvakanties in uw regio.
1.11 Aan de slag: lesbeschrijvingen
Bij het werken met de methode maakt u gebruik van de lesbeschrijvingen
zoals die in de handleiding zijn opgenomen. De lesbeschrijvingen in Zin
in spelling C kennen een vaste structuur:
• Twee pagina’s per les: Elke les in Zin in spelling heeft een duidelijke,
vaste plek. De lesbeschrijving beslaat steeds twee naast elkaar gelegen pagina’s, met een duidelijke structuur.
• Lesfasen: Bij elke les, die iets meer dan 30 minuten duurt, worden de
volgende vier lesfasen onderscheiden: introductie (richttijd: 5 minuten), instructie (10 minuten), verwerking (15 minuten) en reflectie
(5 minuten). Bij de genoemde lesfasen wordt het verloop van die
lesfase puntsgewijs in heldere taal beschreven.
• Informatie in de marges: In de marges bij elke les kunt u de volgende
kopjes aantreffen: Doel, Categorieën, Strategieën, Materialen, Vooraf,
Differentiatie / extra hulp, Differentiatie / extra stof en Tips. Onder deze
kopjes staat puntsgewijs informatie die van belang is bij de organisatie van de les: Welke doelen worden nagestreefd? Welke spellingcategorieën en -strategieën komen aan bod? Welke materialen heb ik nodig?
Welke voorbereidingen moet ik treffen? Wat kan ik doen als leerlingen
hulp nodig hebben? Wat kunnen leerlingen doen die klaar zijn met de
basisstof? Waar kan ik verder nog rekening mee houden?
6
HL_alg_inleiding_C.indd 6
16-6-2010 14:59:03
2 Structuur van de methode
Zin in spelling bestaat uit vijf delen. Deel A is bestemd voor jaargroep 4,
deel B voor jaargroep 5 enzovoort.
Ieder deel bestaat uit 10 eenheden, waarmee u gedurende een periode
van drie of vier weken werkt. Dit betekent dat u in elk schooljaar minimaal
30 schoolweken en maximaal 40 schoolweken nodig hebt om de methode
voor die jaargroep door te werken.
In elke eenheid van jaargroep C zijn zes spellinglessen opgenomen. Als
u ervoor kiest om vier weken te nemen voor het aanbieden van een eenheid, dan kunt u de stof van les 5 en 6 eenvoudig spreiden over vier in
plaats van twee lesmomenten.
In dit hoofdstuk gaan we nader in op de opbouw en het gebruik van de
methode. Achtereenvolgens komen aan de orde: de jaarplanning, de opbouw van een eenheid, de opbouw van een les, de dictees en de controletaken.
2.1 Werken met een jaarplanning
Zin in spelling is opgebouwd uit eenheden; per jaargroep bestaat de methode uit 10 eenheden. Voor de planning van het spellingonderwijs in een
schooljaar betekent dit dat u deze 10 eenheden moet inplannen in het
schooljaar en dat u daarbij natuurlijk rekening moet houden met schoolvakanties of vrije dagen, en eventuele andere omstandigheden, zoals bijvoorbeeld een feestweek vanwege de viering van het jubileum van uw school.
In principe besteedt u drie onderwijsweken aan een eenheid, maar het is
ook mogelijk om een eenheid in vier onderwijsweken door te werken.
Hoe u een eenheid in drie of vier weken kunt plannen, kunt u lezen in
paragraaf 2.2: ‘Lesrooster voor een eenheid’.
Voorbeeld van een jaarplanning
Hierna is ter illustratie een jaarplanning uitgewerkt. In dit voorbeeld begint het nieuwe schooljaar in week 34 op maandag 22 augustus en eindigt
het schooljaar in week 26 van het volgende jaar op vrijdag 30 juni. Het
schooljaar in dit voorbeeld bestaat uit 40 effectieve onderwijsweken. In
deze jaarplanning zijn de 10 eenheden van de methode ingepland en volgen ze de planning van de taalmethode Zin in taal. Ook is een tweetal
roostervrije weken opgenomen waarin eventueel toetsen kunnen worden
afgenomen, bijvoorbeeld die uit het Cito Leerlingvolgsysteem.
Week
Data
Activiteit
Week
Data
Activiteit
33
15 - 19 augustus
Zomervakantie
34
35
36
37
22 - 26 augustus
29 aug. - 2 sept.
5 - 9 september
12 - 16 september
Eenheid 1
Eenheid 1
Eenheid 1
Eenheid 1
6
7
8
6 - 10 februari
13 - 17 februari
20 - 24 februari
Eenheid 6
Eenheid 6
Eenheid 6
9
27 feb. - 3 maart
Voorjaarsvakantie
38
39
40
41
19 - 23 september
26 - 30 september
3 - 7 oktober
10 - 14 oktober
Eenheid 2
Eenheid 2
Eenheid 2
Eenheid 2
10
11
12
13
6 - 10 maart
13 - 17 maart
20 - 24 maart
27 - 31 maart
Eenheid 7
Eenheid 7
Eenheid 7
Eenheid 7
14
3 - 7 april
Roostervrije week
42
17 - 21 oktober
Herfstvakantie
43
44
45
46
24 - 28 oktober
31 okt. - 4 nov.
7 - 11 november
14 - 18 november
Eenheid 3
Eenheid 3
Eenheid 3
Eenheid 3
15
16
17
10 - 14 april
17 - 21 april
24 - 28 april
Eenheid 8
Eenheid 8
Eenheid 8
18
1 - 5 mei
Meivakantie
47
21 - 25 november
Roostervrije week
48
49
50
51
28 nov. - 2 dec.
5 - 9 december
12 - 16 december
19 - 23 december
Eenheid 4
Eenheid 4
Eenheid 4
Eenheid 4
19
20
21
22
8 - 12 mei
15 - 19 mei
22 - 26 mei
29 mei - 2 juni
Eenheid 9
Eenheid 9
Eenheid 9
Eenheid 9
52
1
26 - 30 december
2 - 6 januari
Kerstvakantie
Kerstvakantie
23
24
25
26
5 - 9 juni
12 - 16 juni
19 - 23 juni
26 - 30 juni
Eenheid 10
Eenheid 10
Eenheid 10
Eenheid 10
2
3
4
5
9 - 13 januari
16 - 20 januari
23 - 27 januari
30 jan. - 3 feb.
Eenheid 5
Eenheid 5
Eenheid 5
Eenheid 5
27
vanaf 3 juli
Zomervakantie
7
HL_alg_inleiding_C.indd 7
16-6-2010 14:59:03
Algemene informatie
z i n
i n
s p e l l i n g
In deze voorbeeldplanning zijn de tien eenheden van de methode ingepland in een schooljaar. Het volgende valt op bij deze planning:
Er is rekening gehouden met de volgende vakanties:
• Herfstvakantie: 1 week
• Kerstvakantie: 2 weken
• Voorjaarsvakantie: 1 week
• Meivakantie: 1 week
Verder zijn er twee roostervrije weken ingepland:
• Week 47 (21 - 25 november)
• Week 14 (3 - 7 april)
Voor acht van de tien eenheden zijn in de voorbeeldplanning vier schoolweken opgenomen; voor twee eenheden zijn drie schoolweken opgenomen, hiermee sluit Zin in spelling aan bij Zin in taal.
Informatie over de planning van een eenheid in drie of vier schoolweken
kunt u vinden in paragraaf 2.2: ‘Lesrooster voor een eenheid’.
Waarom een jaarplanning?
Het werken met een jaarplanning voor de methode is zeer aan te bevelen.
Door met een jaarplanning te werken, kunt u het hele jaar door de vinger
aan de pols houden bij het doorwerken van de methode. U kunt altijd
nagaan of u met uw spellingonderwijs in de pas loopt met het schooljaar,
en eventueel uw planning bijstellen. Op deze wijze kunt u voorkomen dat
aan het eind van het jaar blijkt, dat u niet alle lessen hebt afgekregen.
Ook kan zo voorkomen worden dat belangrijke leerstof bij gebrek aan
tijd wordt overgeslagen en dat uw school daardoor niet voldoet aan de
kerndoelen.
Vanwege vakantiespreiding is Nederland verdeeld in een drietal regio’s:
noord, midden en zuid. Voor de drie regio’s vallen de vakanties in verschillende weken. Bovendien duurt het schooljaar in de drie regio’s niet
even lang. Bij het maken van jaarplanningen dient daarmee rekening te
worden gehouden. Voor elk schooljaar kunt u de specifieke jaarplanningen voor de drie verschillende regio’s vinden op de methodesite:
www.zininspelling.nl.
2.2 Lesrooster voor een eenheid
De methode Zin in spelling biedt voor jaargroep 6 per eenheid zes lessen
aan voor een periode van drie of vier weken. Als u drie weken wilt doen
over een eenheid, dan kan het programma er als volgt uitzien:
Weken
Dagen
Week 1
Dag 1
Dag 2
Lessen
Les 1
Dag 3
Dag 4
Les 2
Dag 5
Week 2
Dag 6
Dag 7
Les 3
Dag 8
Dag 9
Les 4
Dag 10
Week 3
Dag 11
Controledictee
Dag 12
Les 5
Dag 13
Dag 14
Les 6
Dag 15
U geeft gedurende twee weken twee spellinglessen per week. In het begin
van de derde week laat u de leerlingen het controledictee maken, bestaande uit een woord- en een zinsdictee (en vanaf eenheid 3 eventueel ook
een controletaak voor de werkwoorden). U kijkt het controledictee (en de
controletaak) na en vult een groepsoverzicht in, waarbij u bij het dictee
kiest voor het groepsoverzicht met woorden in dicteevolgorde of het
groepsoverzicht met woorden in categorievolgorde, afhankelijk van uw
wensen. Op basis van het ingevulde groepsoverzicht bepaalt u hoe de
leerlingen in les 5 en 6 gaan werken: onder uw begeleiding of zelfstandig.
Het eerste is aan te raden voor leerlingen die onvoldoende of twijfelachtig scoorden op het controledictee (en eventueel de controletaak). De
overige leerlingen werken zelfstandig de lesstof door en gaan vervolgens
aan de slag met de extra stof.
8
HL_alg_inleiding_C.indd 8
15-6-2010 9:30:16
Van 3 weken naar 4 weken
Het schema maakt duidelijk dat er geen problemen ontstaan als u langer
over een eenheid zou willen doen. Als u ervoor kiest om een eenheid in
vier weken te doen, dan ziet het programma er als volgt uit:
Weken
Dagen
Week 1
Dag 1
Dag 2
Lessen
Les 1
Dag 3
Dag 4
Les 2
Dag 5
Week 2
Dag 6
Dag 7
Les 3
Dag 8
Dag 9
Les 4
Dag 10
Week 3
Dag 11
Controledictee
Dag 12
Les 5
Dag 13
Dag 14
Les 5
Dag 15
Week 4
Dag 16
Dag 17
Les 6
Dag 18
Dag 19
In de verwerkingsfase oefenen de leerlingen met de leerstof. Ze maken de
opdrachten in het werkboek. U kunt er als leerkracht voor kiezen om een
gedeelte van het werkblad samen met de leerlingen te maken, zodat u in
de gelegenheid bent om extra begeleiding te bieden. Dit kan met de hele
groep, maar ook met enkele leerlingen waarvan u weet dat ze moeite
hebben met stof die aan de orde is. Als leerlingen klaar zijn met de opdrachten van het werkblad, kunnen ze verder met de extra steropdracht
die onderaan de werkboekpagina staat. De leerlingen schrijven het antwoord op deze extra opdracht in een schrift. Daarna kunnen ze nog de
overige activiteiten uitvoeren die vermeld staan in de handleiding in
de rechtermarge onder Differentiatie / extra stof. Dit is een geschikt moment om de leerlingen te laten werken met het computerprogramma.
Verder kunnen ook de werkboekjes bij de Lijsterbij en de Basisspellinggids
en de werkboekjes uit de serie Slagwerk spelling veel toegevoegde waarde
bieden. Kortom, er is voldoende oefenstof beschikbaar om leerlingen op
een zinvolle manier hun spellingkennis en -vaardigheden te laten verbreden en verdiepen. Het uitgangspunt is dat de leerlingen per les minimaal
15 minuten zelfstandig oefenen.
Aan het eind van de les is er een reflectiefase. Hierin worden de gemaakte
opdrachten besproken en wordt teruggeblikt op en nagedacht over wat
de leerlingen in de les geleerd hebben en hoe ze tot dit resultaat zijn gekomen. De reflectiefase heeft daarmee een samenvattend karakter.
Tijdens de reflectiefase wordt ook stilgestaan bij de extra steropdracht
onderaan het blad in het werkboek. De oplossing op deze opdracht is
niet opgenomen in het antwoordenboek, maar in de handleiding bij de
reflectiefase. De opdracht wordt klassikaal besproken met de leerkracht.
Les 6
Dag 20
De eerste twee weken van een eenheid zien er hetzelfde uit als bij de
variant waarbij u de eenheid in drie weken aanbiedt. Alleen kunt u de
basisactiviteiten en de extra activiteiten die u de leerlingen in les 5 en
6 laat doen, uitspreiden over vier in plaats van twee lesmomenten. U
behandelt dan per les maar een van de twee spellingproblemen die in
les 5 en 6 centraal worden herhaald. Zo kunt u extra hulp bieden aan de
leerlingen die de spellingproblemen uit de eenheid nog niet beheersen.
De andere leerlingen kunnen meer onderdelen van de extra stof uit les 5
en 6, waaronder het werken met het computerprogramma, uitvoeren.
2.3 Lesopbouw
Een eenheid van Zin in spelling C bestaat uit vier basislessen en twee herhalingslessen. Een basisles is opgebouwd uit een aantal fasen: introductie, instructie, verwerking en reflectie.
Tijdens de introductiefase wordt de spellingcategorie die centraal staat
in de les geïntroduceerd. De activiteiten hiervoor staan beschreven in de
lesbeschrijving in de handleiding. Deze fase duurt ongeveer 5 minuten.
Daarna volgt de instructiefase. Hierin wordt de spellingcategorie verder
verkend en wordt door de leerkracht gericht uitleg gegeven over de spellingstrategie die de leerlingen kunnen gebruiken bij het schrijven van de
woorden die horen bij de categorie. De instructie staat beschreven in de
handleiding en duurt ongeveer 10 minuten.
De herhalingslessen 5 en 6 hebben een wat ander karakter dan de vier
basislessen. Zij kennen een introductie, werkinstructie en verlengde instructie en begeleide verwerking 1 en 2.
In de introductiefase wordt teruggeblikt op het gemaakte controledictee.
Op basis van de resultaten worden de Woorden van de Week bepaald; dit
zijn 5 à 10 woorden waar veel leerlingen nog moeite mee hadden. In de
introductiefase worden deze woorden nog eens klassikaal behandeld.
Op basis van het controledictee (en eventueel de controletaak) bepaalt u
ook welke leerlingen zelfstandig aan de slag kunnen in de herhalingslessen en welke leerlingen behoefte hebben aan begeleiding. De leerlingen
die zelfstandig aan de slag kunnen, helpt u met de werkinstructie op
gang. U bespreekt kort de pagina in het werkboek die ze zelfstandig kunnen maken en de extra stof die ze kunnen doen als ze daarmee klaar zijn
(spellingkaarten, computerprogramma Zin in spelling). Daarna kan deze
groep leerlingen zelfstandig met de stof aan de slag.
Met leerlingen die behoefte hebben aan meer begeleiding, gaat u daarna
verder met de verlengde instructie en begeleide verwerking bij de belangrijkste stof uit de eenheid. In les 5 en 6 worden er per les twee spellingproblemen herhaald met behulp van de spellingkaarten. In les 5 is dat altijd stof uit de eenheid, in les 6 kan dit ook stof zijn uit voorgaande eenheden.
9
HL_alg_inleiding_C.indd 9
15-6-2010 9:30:16
Algemene informatie
z i n
i n
s p e l l i n g
2.4 Dictee
Na vier lessen kunt u een controledictee afnemen dat inzicht geeft in
de vorderingen van de leerlingen. De belangrijkste categorieën uit een
eenheid worden steeds bevraagd. Het dictee vertelt welke vervolgactiviteiten in les 5 en 6 voor de leerlingen gekozen kunnen worden. Het controledictee vindt u in de handleiding, na les 4.
Bij elk dictee staan instructies voor de afname, correctie en registratie,
differentiatie na het dictee en extra hulp en remediëring.
Afname: De dictees worden klassikaal afgenomen. Belangrijk hierbij is dat
u de zinnen en woorden in een rustig tempo voorleest. Voordat u met de
afname begint, vertelt u de leerlingen dat ze een dictee gaan maken. Elk
dictee bestaat uit twintig doelwoorden in een woord- en een zinsdictee.
Bij het woorddictee schrijven de leerlingen alleen het vetgedrukte woord
op, bij het zinsdictee de gehele zin. U let bij het nakijken van de dictees
alleen op de schrijfwijze van de twintig doelwoorden, niet op het correct
gebruik van hoofdletters of interpunctie (tenzij die spellingcategorie aan
de orde is). Elk doelwoord kan ook maar één keer fout worden gerekend,
ongeacht het aantal verschillende fouten in een woord. Sommige doelwoorden kunnen ook in twee categorieën worden geplaatst, toch kan elk
doelwoord maar één keer fout worden gerekend. Let er in dat geval wel
goed op, voor welke categorie extra hulp is vereist.
Correctie en registratie: Na het nakijken kunt u een groepsoverzicht invullen. Er zijn twee verschillende groepsoverzichten, waarvan u er per dictee
steeds maar één hoeft in te vullen, afhankelijk van uw eigen voorkeur. In
het kopieergedeelte van de handleiding is namelijk een groepsoverzicht
opgenomen waarin de woorden in dicteevolgorde zijn geordend, met
erachter het nummer van de categorie waartoe ze behoren. En er is een
groepsoverzicht met de dicteewoorden in categorievolgorde waarbij de
woorden uit het dictee per categorie bij elkaar staan. Het eerste formulier
vult u het snelst in, het tweede formulier geeft u direct een beter overzicht van de spellingcategorieën die nog extra aandacht verdienen.
Een ingevuld groepsoverzicht geeft een goed beeld van de mate waarin
de stof op groepsniveau wordt beheerst. Scoren veel leerlingen niet goed
op bepaalde woorden en categorieën, dan verdient deze stof in les 5 en
6 nog extra aandacht. Ook het aantal fouten per leerling kunt u afleiden
uit het groepsoverzicht. Met de normering bij het dictee kunt u snel zien
hoe een leerling heeft gescoord en welke activiteiten gekozen kunnen
worden in de lessen na het dictee. Leerlingen die minder dan 16 van de
20 doelwoorden van het dictee goed schrijven, hebben de doelen van de
eenheid nog niet bereikt. Bij een leerling die veel fouten maakt, kunt u
een nadere diagnose stellen ten aanzien van de aard van de gemaakte
fouten en de categorieën die de leerling niet beheerst. U kunt hiervoor
het signaleringsformulier uit het kopieergedeelte gebruiken. Hierop kunt
u precies aangeven welke woorden de leerling fout schreef en wat er bij
elk woord precies fout ging.
Differentiatie na het dictee: Hiervoor vindt u bij het dictee in de handleiding
aanwijzingen, ook wordt aangegeven hoe u de Woorden van de Week voor
in les 5 en 6 kunt bepalen. De Woorden van de Week zijn 5 à 10 woorden
waarmee veel leerlingen nog moeite hadden. U zet deze woorden na het
dictee op het bord en komt er klassikaal op terug in les 5 en 6.
Extra hulp en remediëring: Behalve een verwijzing naar stof in de lessen 5
en 6, biedt de dicteepagina ook achtergrondinformatie bij de categorieën
die getoetst zijn in het dictee. Deze informatie kan u helpen bij het geven
van extra hulp in les 5 en 6 en het uitvoeren van eventuele remediëringsactiviteiten. Er wordt steeds aangegeven: Wat is belangrijk? Wat kan er
fout gaan? Wat kunt u doen?
Controledictee a en b
Van elk dictee is er een a- en een b-variant. De a-variant neemt u in ieder
geval af na de lessen 1-4. Controledictee b kunt u gebruiken wanneer u
een tweede keer de stof van de eenheid wilt toetsen, bijvoorbeeld aan
het einde van de eenheid, na les 6. U volgt precies dezelfde richtlijnen als
bij dictee a. Ook voor de b-variant van het dictee zijn groepsoverzichten
en signaleringsformulieren opgenomen als kopieerblad.
2.5 Controletaak werkwoorden
In jaargroep 6 wordt er vanaf eenheid 3 een begin gemaakt met de werkwoordspelling. De leerlingen maken kennis met begrippen die daarvoor
van belang zijn. Specifieke werkwoordelijke spellingproblemen komen
pas in jaargroep D aan de orde. Werkwoorden worden daarom niet als
categorie getoetst bij het dictee. Om toch een goed beeld te krijgen
van de vorderingen van uw leerlingen, kunt u eventueel bij eenheid 3
tot en met 10 een controletaak afnemen. U vindt de controletaken bij
de kopieerbladen in de handleiding. Meer informatie over de afname,
correctie en registratie, differentiatie na de controletaak en extra hulp en
remediëring vindt u in de handleiding na het dictee.
10
HL_alg_inleiding_C.indd 10
15-6-2010 9:30:17
3 Materialen
Het materialenpakket van Zin in spelling is zeer overzichtelijk. De
methode kent materialen voor de leerkracht en voor de leerlingen. In dit
hoofdstuk gaan we eerst in op de leerlingmaterialen. Daarna laten we
zien welke materialen het pakket voor de leerkracht bevat.
Eenheid en les staan boven elk werkblad genoemd.
Via het werkboek verwerken
de leerlingen leerstof die
eerder in de instructie is
aangeboden. De werkbladen
zijn zo gemaakt dat de
leerlingen er zelfstandig mee
kunnen werken, individueel
of in tweetallen.
Kan ik verhalen fantaseren?
zin
1
2
3
De pictogrammen bij de
opdrachten helpen de
leerlingen bij de zelfstandige
verwerking van de oefenstof.
Voor de betekenis van de
pictogrammen kunnen
leerlingen teruggrijpen
naar de eerste pagina in het
werkboek.
in
Werkboek
De leerlingen maken tijdens de verwerkingsfase van een les gebruik van
het werkboek met oefenstof. Het werkboek begint met een introductiepagina met daarop informatie over het werken met het werkboek.
Daarna volgen de werkbladen bij de lessen.
De goocheltruc met het eurobiljet
eenheid 3 | les 2
spelling
zin
1
Vul de woordenboekvorm van het werkwoord in.
Kies uit: kwispelstaarten, gonzen, miauwen, snuffelen, klauteren, hinderen, sjouwen, plonzen.
Mijn poes kan klagend
,
Een hond kan
en ze kan in bomen
.
en hij kan aan kleren
.
Een mug kan vervelend
,
Een bever kan in het water
,
dat kan vreselijk
.
en hij kan met takken
.
in
eenheid 3 | les 3
spelling
Schrijf de woorden bij de plaatjes.
Kies uit: zebr pad, z hond, pind
kaas, fot
toestel, th
pot, aut
band, eur
biljet, tandpast
.
,
Bij welk woord staat het in de Lijsterbij? Vul de woordenboekvorm in.
hij beleeft een avontuur
hij spijbelt
hij verhuist naar Nederland
hij proeft het eten
hij twijfelt
hij wenst jullie veel geluk
2
Zoek de woordenboekvorm van het werkwoord.
Volgende week heb ik vakantie. Wat doe ik dan?
Ik kan viool studeren.
Ik kan oma uitnodigen.
Ik kan een kasteel bezichtigen.
Ik kan mooie verhalen fantaseren.
Ik kan mijn nieuwe vulpen proberen.
Ik kan in mijn tent kamperen.
Ik kan mijn sportschoenen reinigen.
Ik kan de vogels op nootjes trakteren.
Ik kan een dier boetseren.
Ik kan mijn hondje fotograferen.
Ik kan als winnaar van de kleurwedstrijd eindigen.
En ik kan heel veel pauzeren!
3
Maak samenstellingen. Schrijf de samenstellingen over.
sla
hoed
panda
bak
stro
boer
auto
beer
vee
pad
zee
wrak
menu
toestel
paraplu
glas
zebra
kaart
thee
truc
foto
saus
goochel
lucht
Maak woorden met de losse letters.
we
zazip
Schrijf de woorden in de juiste rij.
~ eren
ch e
~igen
ih
o
eem
E
a
r pu
Na de opdrachten volgt een
differentiatieopdracht voor
vlotte leerlingen.
o
Maak met de letters van de volgende woorden nieuwe woorden. Je moet álle letters gebruiken.
Bijvoorbeeld: ree - eer.
stro, twee, sla, vlo, slee, sta, vla
Bedenk werkwoorden voor geluiden. Schrijf de woordenboekvorm op. Bijvoorbeeld: ritselen, knarsen, …
14
15
Antwoordenboek
De meeste opdrachten in Zin in spelling kunnen door de leerlingen zelfstandig worden gemaakt. Hierdoor krijgt de leerkracht de handen vrij om
bijvoorbeeld bepaalde leerlingen te begeleiden bij het maken van hun opdrachten of om bijvoorbeeld in een combinatiegroep instructie te kunnen geven aan de andere groep. In zo’n situatie is het praktisch om te
kunnen beschikken over antwoordenboeken waarmee de leerlingen hun
eigen werk kunnen nakijken.
Een bliksemschicht aan de sterrenhemel
zi n
1
Antwoorden bij de opdrachten in het werkboek
worden ingevuld op de
betreffende pagina.
i n
eenheid 3 | les 6
Het antwoordenboek begint met een instructiepagina waarop aan de
leerlingen wordt uitgelegd hoe ze met het antwoordenboek kunnen werken en hun antwoorden na kunnen kijken. Het antwoordenboek bevat
verder antwoorden bij de genummerde opdrachten uit het werkboek. De
antwoorden op de differentiatieopdracht (met ster) uit de lessen 1-4 zijn
te vinden in de handleiding onder de reflectiefase.
Het blauwe zeil
s pelli ng
z i n
1
Vul de woordenboekvorm van het werkwoord in.
Tante Saar bibbert van de kou.
Ik kan ook
bibberen
.
Ze proeft snel van de thee.
Ik kan ook
proeven
.
Ze rommelt dan in de lade.
Ik kan ook
rommelen
.
Even later bladert ze in wat reisgidsen.
Ik kan ook
bladeren
.
Ze schrijft iets in haar agenda.
Ik kan ook
schrijven
.
En ze mompelt iets over warme landen.
Ik kan ook
mompelen
.
Haar hond luistert met gespitste oren.
Ik kan ook
luisteren
.
Tante Saar aarzelt even.
Ik kan ook
aarzelen
.
Dan denkt ze ineens weer aan haar eten.
Ik kan ook
denken
.
Ze kookt vanavond Spaans!
Ik kan ook
koken
.
i n
wijd(en)zijd,nijdig,bijeenkomst,belangrijk,bijvoorbeeld,tegelijk,
tijdelijk
Vul de woorden met ei of ij, au of ou in.
l
k - juffr
kels - sl
Maak samenstellingen met woorden uit allebei de wolken.
schicht verlies hemel
geheugen kinder sterren
slot rijmpje kamp bus
regen pruimen tenten
bijvoorbeeld:
kon
fiets brieven bliksem tanden
fietsslot
brievenbus
bliksemschicht
tandenborstel
geheugenverlies
boom borstel jas
kinderrijmpje
sterrenhemel
regenjas
pruimenboom
tentenkamp
w
we
De
Wat
genlijk
n
welijks - p
zeren Ze kunnen
afsch
d-
wei
eigenlijk
boeren vaak aan
nauwelijks
.
wortels.
.
?
rugpijn
?
pauzeren
d
Het is
belangrijk
dat alles op
eren
Bij het
afscheid
krijgen we een schaal
k-t
.
slijk
rond in de
de boer
.
juffrouw
rauwe
vrij
Lijden
den - rugp
n
in het
eten
zei
boerderij
in de stal,’ zegt de
eikels
konijnen
l
belangr
ons rond op een
tegelijk
De kippen lopen
-w
-
leiden
‘Niet allemaal
De biggen zoeken
k
nen - r
vr
z
Ze
den - boerder
tegel
2
eenheid 4 | les 1
s p e l l i n g
Schrijf de woorden met ei in het zeil en de woorden met ij op de dijk.
arbeiders, veilig, aanleiding, wijd (en) zijd, nijdig, allebei, bijeenkomst, allerlei, belangrijk, overeind,
bijvoorbeeld, tegelijk, tijdelijk, eindeloos
arbeiders,
veilig,
aanleiding,
allebei,allerlei,
overeind,eindeloos
2
Als bij een opdracht meer
dan één antwoord mogelijk
is, wordt een voorbeeldantwoord gegeven dat
voorafgegaan wordt door
‘Bijvoorbeeld’.
Elk werkblad heeft een titel die
aansluit bij de spellingcategorie(ën) uit die les. Aan het einde
van de instructiefase kan een
leerkracht hier bij de bespreking
van de te maken opdrachten kort
stilstaan. In de handleiding zijn
de spellingproblemen in de titel
gekleurd, in het werkboek van
de leerlingen niet. De leerlingen
kunnen dat bij de bespreking
van de titel doen.
.
tijd
gebeurt.
eieren
.
Zoek woorden met ei of ij, au(w) of ou(w) die hetzelfde worden uitgesproken, maar anders worden geschreven.
Maak er zinnen mee: Hij reist naar China. - Hij eet graag rijst..
kijk in
de Lijsterbij
18
19
11
HL_alg_inleiding_C.indd 11
15-6-2010 9:30:19
Algemene informatie
z i n
i n
s p e l l i n g
Zwijsen
Spellingkaarten
Oefenopdrachten
Onderdeel van Zin in spelling zijn ook de spellingkaarten.
Deze kaarten
worden na het dictee gebruikt in les 5 en 6, als extraKijkhulp
én extra stof.
goed naar de woorden van de kaart.
om.
Op iedere kaart staat een verzameling woorden bij Draai
eende kaart
bepaalde
spellingSchrijf alle woorden op die je nog weet.
Kijk de woorden na.
categorie, geordend onder een kapstokwoord. Een kapstokwoord
Hoeveel woorden had je goed? is een
woord dat een spellingcategorie vertegenwoordigt.Kies
Bijvijf woorden.
iedere categorie
Maak er korte zinnen mee.
Schrijf je zinnen op.
wordt ook de voorkeurspellingstrategie gegeven. Verder bevat de set
Kies vijf woorden van de kaart.
daarbij samenstellingen.
spellingkaarten een aantal oefenvormen die bij elkeBedenk
kaart
toepasbaar
Bijvoorbeeld:
pizza pizzabord, pizzabakker, pizzadoos.
zijn. Deze zijn gesplitst in herhalingsopdrachten (oefenopdrachten)
voor
Wie verzint de meeste samenstellingen?
leerlingen die de stof nog niet helemaal beheersenLees
entientoepassings
woorden hardop voor. opEen ander kind schrijft de woorden op.
woordenal
na. wel eigen
drachten (extra opdrachten) voor leerlingen die zichJij kijkt
dedestof
Maak woordraadsels. Doe het zo:
hebben gemaakt. Maar u kunt als leerkracht natuurlijk
schrijf tienook
woordenzelf
over vanbeslissen
de kaart.
Laat de blauwe letters weg.
welke opdrachten u door welke leerlingen wilt latenEenmaken.
is het
ander kind raadtOok
de woorden
en schrijft ze op.
Jij kijkt dete
woorden
na. kiezen.
mogelijk om leerlingen zelf twee opdrachten per kaart
laten
z i n
Auteurs
Betty Cranshoff
Johan Zuidema
1e druk
Omslagillustratie
Wout Schildermans
© Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg
Projectgroep Zwijsen
Jos Cöp, Jeske Heezemans
(projectleiding en redactie)
Miranda van Zeelst (bureauredactie)
Tony Riboch (vormgeving)
Milton Cavis (productiebegeleiding)
Anita Verschure (marketingadvies)
Huub Lucas (uitgever)
A
4
De woorden zijn
geordend per categorie.
Alle kaarten zijn
genummerd.
i n
nichtje
B
5
C
6
D
7
E
8
Deze uitgave volgt de officiële spelling, zoals in
oktober 2005 is vastgelegd.
Met pictogrammen
wordt aangegeven welke
voorkeurspellingstrategie
leerlingen kunnen
gebruiken om de woorden
van de betreffende spellingcategorie goed te
spellen.
Boven elk rijtje
staat een kapstokwoord.
i n
z i n
s p e l l i n g
i n
s p e l l i n g
z i n
i n
Extra opdrachten
z i n
s p e l l i n g
’s morgens
’s winters
’s middagsOp elke kaart ’s
maandags
staan
woorden.
’s avonds Die woorden horen
’s zaterdags
bij elkaar.
’s nachts
’s ochtends
een houten stoel, een hoge stoel
geiten, lijnen, pauwen, mouwen
De hei is paars. / Hij fluit een vrolijk liedje.
sla, stro, nu, mee, goochelen
ruzie, papier, vakantie, iglo, gitaar, juni
kwaliteit, snelheid
lastig, lastige, gevaarlijk, gevaarlijke
bommen, nodig, vrolijk, kromming, monnik
rommelig, opening, bespottelijk
prinsessen, vriendinnen, hindernissen
pottenbakker, oversteken, poppenwagen
zusje, beertje, raampje, zonnetje, gaatje
slangetje, harinkje, plankje
nichtje, beestje
telefoon, thee, wrak, erwten
huis, huizen, brief, brieven
kort, korter, kortst
geld, fruit, gids, fiets, clubs, tips, jeugd, pech
atlas, kassa, agent, robot
kangoeroe, auteur, boeket, oranje, briljant
garage, chocolade, sjaal, praktisch(e)
cactus, insect, kastanje, traktatie
cel, december, siroop, penseel
toffees, families, kangoeroes, tantes
pinda’s, kiwi’s, foto’s, menu’s
schaats + baan, feest + tent
keukentafel, hondenhok
hittegolf, hondenhok, snottebel
zieken + wagen
z i n i n s p e l l i n g
Paulien Peters, België, maandag
’s morgens
Kijk naar het teken.
Hoe schrijf je de woorden?
Ze staan ’s morgens in de file.
Luister goed.
Het is ’s avonds
even druk.
Denk aan de regel.
De winkel isOnthoud
’s zondags
gesloten.
het woord.
We gaan ’sDenk
woensdags
aan hetzwemmen.
kapstokwoord.
deze
woorden
hardop.
’s MorgensLees
staan
in de file.
de blauwe stukjes.
’s Avonds isKijk
hetgoed
evennaar
druk.
’s Zondags is de winkel gesloten.
Vouw
de flappen
open.
’s Woensdags
gaan
we zwemmen.
Maak twee opdrachten.
Alleen of samen met een ander.
Schrijf ze in je schrift.
C
i n
s p e l l i n g
• Kies vijf woorden.
Maak er onzin-zinnen mee.
Dit zijn grappige zinnen.
In het echt kunnen ze niet.
Schrijf je zinnen op.
• Kies twee woorden.
Maak er een stripverhaal mee.
Teken wat nodig is.
Gebruik ook wolkjes met woorden
of zinnen.
• Maak vijf raadsels.
Schrijf je raadsels op. Bijvoorbeeld:
bruine pasta voor op je brood (= pindakaas).
Laat een ander kind raden.
• Kies vijf woorden.
Maak er een leuke opdracht mee
voor een ander.
Laat een ander kind je opdracht maken.
Jij kijkt de opdracht na.
• Maak een geheime code. Doe het zo:
geef iedere letter van het alfabet
een nummer of een teken.
Vertaal woorden van de kaart in je code.
Laat een ander kind de geheime code
ontdekken.
spellingkaar ten
categorie 12.2
Een overzicht van alle categorieën en
strategieën uit de set spellingkaarten
vinden de leerlingen in de inhoudsopgave.
De set spellingkaarten begint met
een instructiepagina waarop aan
de leerlingen wordt uitgelegd hoe
ze zelfstandig met de kaarten
kunnen werken.
Spellingkaart 15
s p e l l i n g
z i n
beestje
vachtje
barstje
vrachtje
kwastje
nachtjes
kastje
zachtjes
nestje
tochtje
testje
bochtje
restje
knechtje
orkestje
vlechtjes
korstjes
spechtje
worstjes
zuchtje
vestje
vruchtje
feestje
luchtje
kistje
lichtjes
kunstjes
berichtjelijstje
gewichtje
hoestje
gezichtje
vuistjes
Oefenopdrachten
gedichtje
puistjes
z i n i n s p e l l i n g
s p e l l i n g
telefoon
temperatuur
terras
trofee
kasteel
ritme
pasta
foto
portret
reptiel
Kies vijf woorden.
Maak er korte zinnen mee.
Schrijf je zinnen op.
Kies vijf woorden van de kaart.
Bedenk daarbij samenstellingen.
Bijvoorbeeld:
pizza pizzabord, pizzabakker, pizzadoos.
Wie verzint de meeste samenstellingen?
Lees tien woorden hardop voor.
Woordstukjes waarbij leerlingen
Een ander kind schrijft de woorden op.
kijkt de woorden na.
extra moeten opletten, Jijzijn
in
Maak woordraadsels. Doe het zo:
kleur gedrukt.
schrijf tien woorden over van de kaart.
Laat de blauwe letters weg.
Een ander kind raadt de woorden
en schrijft ze op.
Jij kijkt de woorden na.
i n
Kijk goed naar de woorden van de kaart.
Draai de kaart om.
Schrijf alle woorden op die je nog weet.
Kijk de woorden na.
Hoeveel woorden had je goed?
categorie 3.19
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet
van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets
uit deze uitgave worden verveelvoudigd,
opgeslagen in een geautomatiseerd
gegevensbestand, of openbaar gemaakt,
in enige vorm of op enige wijze, hetzij
elektronisch, mechanisch, door fotokopieën,
opnamen of enige andere manier, zonder
voorafgaande schriftelijke toestemming
van de uitgever. Voor zover het maken van
reprografische verveelvoudigingen uit deze
uitgave is toegestaan op grond van artikel
16 h Auteurswet 1912 dient men de daarvoor
wettelijk verschuldigde vergoedingen te
voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus
3060, 2130 KB Hoofddorp, www.reprorecht.nl).
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze
uitgave in bloemlezingen, readers en andere
compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912)
kan men zich wenden tot de Stichting PRO
(Stichting Publicatie- en Reproductierechten
Organisatie, Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp,
www.cedar.nl/pro).
Spellingkaart 14
z i n
z i n
www.zwijsen.nl
www.zininspelling.nl
Bureauredactie
Amanda Woestenburg LeesMij PrePublishing
Spellingkaart
31 je het doen
Zo moet
Inhoud
s p e l l i n g
ISBN 978.90.276.6708.3
Lay-out en dtp
Patricia Smits - Studio Spider
jaargroep
i n
Zwijsen
thee
thuis
thema
theater
thermometer
kathedraal
bibliotheek
apotheek
marathon
methode
wrak
erwten
wrijven
markt
wringenjongens
wriemelen
stampt
wroeten
dempt
Inhoud
z i n
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
i n
s p e l l i n g
een houten stoel, een hoge stoel
geiten, lijnen, pauwen, mouwen
De hei is paars. / Hij fluit een vrolijk liedje.
sla, stro, nu, mee, goochelen
ruzie, papier, vakantie, iglo, gitaar, juni
kwaliteit, snelheid
lastig, lastige, gevaarlijk, gevaarlijke
bommen, nodig, vrolijk, kromming, monnik
rommelig, opening, bespottelijk
prinsessen, vriendinnen, hindernissen
categorie
3.19 poppenwagen
pottenbakker,
oversteken,
zusje, beertje, raampje, zonnetje, gaatje
slangetje, harinkje, plankje
nichtje, beestje
telefoon, thee, wrak, erwten
huis, huizen, brief, brieven
kort, korter, kortst
geld, fruit, gids, fiets, clubs, tips, jeugd, pech
atlas, kassa, agent, robot
kangoeroe, auteur, boeket, oranje, briljant
garage, chocolade, sjaal, praktisch(e)
cactus, insect, kastanje, traktatie
cel, december, siroop, penseel
toffees, families, kangoeroes, tantes
pinda’s, kiwi’s, foto’s, menu’s
schaats + baan, feest + tent
keukentafel, hondenhok
hittegolf, hondenhok, snottebel
zieken + wagen
Paulien Peters, België, maandag
’s morgens
Op elke kaart wordt voor
de leerkracht de spellingcategorie vermeld.
Voor en achter in de set zijn opdrachten bij de kaarten opgenomen. Op de omslagflap voorin staan herhalingsopdrachten (oefenopdrachten), die bedoeld
zijn voor de leerlingen die extra instructie krijgen met behulp van de kaarten.
Op de flap achterin staan extra toepassingsopdrachten (extra opdrachten),
voor leerlingen die de spellingcategorie (in grote lijnen) beheersen en eraan
toe zijn om de woorden in allerlei situaties te gaan gebruiken.
Spellingkaart 31
Oefenopdrachten
z i n
Inhoud
Extra opdrachten
i nz i snp ei ln l i snp ge l l i n g
z i n
Kijk goed naar
de woorden van de kaart.
’s morgens
’s winters
Draai de kaart
om.
’s middags
’s maandags
Schrijf alle woorden
op die je nog weet.’s zaterdags
’s avonds
Kijk de woorden
na.
’s nachts
’s ochtends
Hoeveel woorden had je goed?
Kies vijf woorden.
Zezinnen
staan mee.
’s morgens in de file.
Maak er korte
Het is
Schrijf je zinnen
op.’s avonds even druk.
De winkel is ’s zondags gesloten.
Kies vijf woorden
van de
kaart.
We gaan
’s woensdags
zwemmen.
Bedenk daarbij samenstellingen.
Bijvoorbeeld:’s Morgens staan ze in de file.
pizza pizzabord,
pizzabakker,
pizzadoos.
’s Avonds
is het even
druk.
Wie verzint de meeste samenstellingen?
’s Zondags is de winkel gesloten.
’s Woensdags
gaan we zwemmen.
Lees tien woorden
hardop voor.
Een ander kind schrijft de woorden op.
Jij kijkt de woorden na.
Maak woordraadsels. Doe het zo:
schrijf tien woorden over van de kaart.
Laat de blauwe letters weg.
Een ander kind raadt de woorden
en schrijft ze op.
Jij kijkt de woorden na.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
i n
s p e zl il ni n ig n
s p e l l i n g
• Kies
vijf woorden.
een
houten
stoel, een hoge stoel
Maaklijnen,
er onzin-zinnen
mee.
geiten,
pauwen, mouwen
grappige
De Dit
hei zijn
is paars.
/ Hij zinnen.
fluit een vrolijk liedje.
hetnu,
echtmee,
kunnen
ze niet.
sla,Instro,
goochelen
Schrijf
je zinnen
op. iglo, gitaar, juni
ruzie,
papier,
vakantie,
kwaliteit, snelheid
• Kieslastige,
twee woorden.
lastig,
gevaarlijk, gevaarlijke
Maak ernodig,
een stripverhaal
mee. monnik
bommen,
vrolijk, kromming,
Teken wat
nodig is.
rommelig,
opening,
bespottelijk
Gebruik ook
wolkjes met
woorden
prinsessen,
vriendinnen,
hindernissen
of zinnen. oversteken, poppenwagen
pottenbakker,
zusje, beertje, raampje, zonnetje, gaatje
• Maak vijf
raadsels.
slangetje,
harinkje,
plankje
Schrijf
je raadsels op. Bijvoorbeeld:
nichtje,
beestje
bruine thee,
pastawrak,
voor op
je brood (= pindakaas).
telefoon,
erwten
Laat
een ander
raden.
huis,
huizen,
brief,kind
brieven
kort, korter, kortst
• Kies
vijfgids,
woorden.
geld,
fruit,
fiets, clubs, tips, jeugd, pech
Maak
er een
leuke
opdracht mee
atlas,
kassa,
agent,
robot
voor eenauteur,
ander. boeket, oranje, briljant
kangoeroe,
Laat chocolade,
een ander kind
opdracht maken.
garage,
sjaal,jepraktisch(e)
Jij kijkt
de opdracht
cactus,
insect,
kastanje,na.
traktatie
cel, december, siroop, penseel
• Maakfamilies,
een geheime
code. Doe
het zo:
toffees,
kangoeroes,
tantes
geef iedere
het alfabet
pinda’s,
kiwi’s,letter
foto’s,van
menu’s
een nummer
of een+ tent
teken.
schaats
+ baan, feest
Vertaal woorden
van de kaart in je code.
keukentafel,
hondenhok
Laat een
ander kindsnottebel
de geheime code
hittegolf,
hondenhok,
ontdekken.
zieken
+ wagen
Paulien Peters, België, maandag
’s morgens
Spellingkaart 31
z i n
i n
s p e l l i n g
’s morgens
’s middags
’s avonds
’s nachts
Ze staan ’s morgens in de file.
Het is ’s avonds even druk.
De winkel is ’s zondags gesloten.
We gaan ’s woensdags zwemmen.
’s Morgens staan ze in de file.
’s Avonds is het even druk.
’s Zondags is de winkel gesloten.
’s Woensdags gaan we zwemmen.
categorie 12.2
categorie
12
HL_alg_inleiding_C.indd 12
’s winters
’s maandags
’s zaterdags
’s ochtends
15-6-2010 9:30:25
De Lijsterbij en de Basisspellinggids
De Lijsterbij (1 en 2) en de Basisspellinggids stimuleren leerlingen gebruik
te maken van spellinggidsen en bevatten elementen die het opzoeken
van woorden gemakkelijk maken. Voor jaargroep 6 wordt gebruik gemaakt van Lijsterbij 2. In de Lijsterbij zijn ook handige schema’s opgenomen en er wordt bij sommige onderwerpen meer uitleg gegeven.
Bij iedere letter staat
een illustratie.
Leerlingen kunnen
ook uitgaande van
een klank woorden
opzoeken. Zonder
precies te weten hoe
een woord geschreven moet worden,
vinden ze met de
Lijsterbij de juiste
spelling.
De drieletterblokjes
helpen bij het
opzoeken.
16
aten → eten
atent → attent
atfer → advertentie
atfies → advies
atfo → advocaat,advocate
ath het atheneum,atheneaofatheneums
atl de atlas,tweeatlassen
de atleetp,snelleatleten
de atletiekv
atm de atmosfeer
ato het atoom,atomensplitsen
het atoom·afval
de atoom·bom
de atoom·energiev
att attel → atelier
attene → atheneum
heel attentvanjou
attoom → atoom
de attractiev,leukeattracties
atv atver → advertentie
atvies → advies
atvo → advocaat,advocate
aub de auberginev,aubergineseten
aug de augurk,eenpotaugurken,
eenkleinaugurkje
in augustus
aus Australië
aut de auteurp,onbekendeauteurs
de auto,tweeauto’s,kleineautootjes
de auto·band
de auto·banden·fabriekv
de auto·bus,tweeautobussen
de automaat,tweeautomaten
de automatiekv
automatisch,
deautomatischepiloot
de automobilistp,
roekelozeautomobilisten
het auto-onderdeel,
tweedehandsauto-onderdelen
het auto-ongeluk,
dodelijkeauto-ongelukken
het auto-ongeval,
dodelijkeauto-ongevallen
de autoped,tweeautopeds
de auto·radio
de auto·snel·weg
de autostrade,tweeautostrades
de auto·telefoon
een auto·vrijstadscentrum
de auto·weg
het auto·wrak
ave avend → avond
de averijv
avo de avocado,rijpeavocado’s
de avond,tweeavonden,
eengezelligavondje
het avond·eten
het avond·rood
’s avonds
het avond·uur
de avond·vier·daagse
de avonturen·film
de avonturierp,tweeavonturiers
het avontuur,
spannendeavonturen
aza de azalea,bloeiendeazalea’s
azi Azië
aziel → asiel
de azijn
azz azza → azalea
azziel → asiel
b
Bb
de b,tweeb’s,eenkleinb’tje
baa de baai,tweebaaien
de baalD,zwarebalenE
de baanD,tweebanenE,
eenbaantjealskrantenjongen
baar → bar(café)
de baarvD,woeligebarenE
de baard,kerelsmetbaarden,
eenstoppeligbaardje
Tip
baard–baart
• Devrouwbaarthaarkind.
• Demanheefteengrijzebaard.
de baars,baarzen,eenbaarsje
de baaspD,strengebazenE,
eenvrolijkbaasje
de baatD,kostenenbatenE
bab de babbelaarp,tweebabbelaars
babbelen
ik babbelC graag
jij babbelt — babbel jij?
zij babbelt heel gezellig
hij babbelde met de buurman
wij babbelden
ik heb gebabbeld
de babyp,huilendebaby’s,
eenpasgeboren"baby’tje
de babysitp,aardigebabysits
bac de bacteriev,veelbacteriën
bad bad,baden → bidden
het badB,warmebadenE,
eenbadjevoorbaby’s
badenE
ik baadD
jij baadt — baad jij?
hij baadt
ik baadde
wij baadden
ik heb gebaad
de bad·hand·doek
de bad·juffrouwp
de bad·kamer
de bad·meesterp
het badminton
de bad·muts
het bad·pak
de bad·plaats
het bad·schuim
de bad·stof
de bad·tas
het bad·water
a
b
c
d
e
f
g
h
i
j
k
l
m
n
o
p
q
r
s
t
u
v
w
x
y
z
De woorden in de
Lijsterbij zijn alfabetisch geordend, de
rups helpt bij het
opzoeken.
Ook de klaverblaadjes
zijn opgenomen in
Lijsterbij 2.
17
Bij sommige woorden staat een tip.
13
HL_alg_inleiding_C.indd 13
15-6-2010 9:30:29
Algemene informatie
z i n
i n
s p e l l i n g
Posters
Ter ondersteuning van de lessen zijn bij jaargroep C van Zin in spelling
posters ontwikkeld. U kunt de (afwasbare) posters gebruiken voor de
instructie.
Zwijsen
Zwijsen
C
C
korte klinker
één lettergreep
eindigt op één medeklinker
korte klinker
twee lettergrepen
tweede lettergreep
met stomme e
mus
mussen
bek
bekken
mat
matten
bom
kan alleen met en
kijk naar het
linkerdeel
kan alleen met e
(1) linkerdeel is persoon → en
bommen
boom
bomen
maat
maten
beek
beken
muur
muren
lange klinker
één lettergreep
eindigt op één medeklinker
samenstelling met een stomme e
(2) linkerdeel eindigt op e → e
(3) anders en
lange klinker
twee lettergrepen
tweede lettergreep
met stomme e
© Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg
zin in spelling
kenmerken klaverblad
© Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg
zin in spelling
samenstelling met tussen-e(n)
Computerprogramma Zin in spelling
Bij Zin in spelling kunt u gebruikmaken van het computerprogramma
Zin in spelling. Dit computerprogramma sluit volledig aan op de methode.
Per jaargroep is het programma, net als de methode, opgebouwd uit tien
thema’s. Hierdoor biedt het ideale mogelijkheden om de woorden die
in de methode worden geleerd nog eens te herhalen en er woorden aan
toe te voegen die niet in de lessen aan de orde komen. Vanuit de lessen
wordt verwezen naar het computerprogramma, zodat u de leerlingen gericht verder kunt laten oefenen met gebruik van de computer.
14
HL_alg_inleiding_C.indd 14
15-6-2010 9:30:32
Handleiding
Het grootste gedeelte van de handleiding bestaat uit lesbeschrijvingen.
Achter elk tabblad van een eenheid vindt u uitgewerkte lessen.
Eenheid 1
z i n
i n
s p e l l i n g
Basis
Koppig als een ezel?
- open lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.1): storen, dragen, regen
- gesloten lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.2): moppert, tamme, lekkers
Les 1
Hulp nodig?
Les 2
Een eenheid begint met een introductiepagina waarop van elke les wordt vermeld
welke spellingcategorie aan bod komt.
Door dit overzicht krijgt u snel een goed
beeld van de stof in de eenheid.
- open lettergreep, woorden die eindigen op ~ig, ~ing, ~lijk, ~ik (4.1): jarig, honing, vrolijk, zanik
- gesloten lettergreep, woorden die eindigen op ~ig, ~ing, ~lijk, ~ik (4.2): nuttig, ketting, monnik
Les 3
Gelach bij de eindstreep
- /t/ met d, /p/ met b, /ch/ met g (6.1): gezond, web, lig
- samenstellingen zonder tussenklank (7.1): feesttent, broodtrommel, tijdschrift, zeepbel, bobslee, bergschoen
Les 4
Een glaasje melk
- verkleinwoord ~je, ~tje, ~pje, ~etje (9.2): broodje, glaasje, pannetje
Dictee
- open lettergreep (met woorden die eindigen op ~ig, ~ing, ~lijk, ~ik) (4.1)
- gesloten lettergreep (met woorden die eindigen op ~ig, ~ing, ~lijk, ~ik) (4.2)
- samenstellingen zonder tussenklank (7.1)
- verkleinwoord ~je, ~tje, ~pje, ~etje (9.2)
Herhaling
Les 5
Een standbeeld voor het stadhuis
- open lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.1)
- gesloten lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.2)
- samenstellingen zonder tussenklank (7.1)
Les 6
De mooiste kleding voor het feest
- open lettergreep, woorden die eindigen op ~ig, ~ing, ~lijk, ~ik (4.1)
- gesloten lettergreep, woorden die eindigen op ~ig, ~ing, ~lijk, ~ik (4.2)
- verkleinwoord ~je, ~tje, ~pje, ~etje (9.2)
39
Basislessen
Elke eenheid is opgebouwd uit vier basislessen, een of twee pagina’s met
controledictees en controletaken en twee herhalingslessen.
Elke basisles beslaat twee naast
elkaar liggende pagina’s.
Elke les heeft een titel die
aansluit bij de spellingcategorieën uit die les. Aan
het einde van de instructiefase kan een leerkracht hier
bij de bespreking van de
te maken opdrachten kort
stilstaan. In de handleiding
van de leerkracht zijn de
spellingproblemen in de titel
gekleurd, in het werkboek
van de leerlingen niet. De
leerlingen kunnen dat bij de
bespreking van de titel doen.
Gelach bij de ein
eindstreepp
z i n
i n
Doelen__________________________
• De leerlingen kunnen zelfstandig en
bijvoeglijk naamwoorden met ~d of
~t, ~b of ~p en ~g of ~ch schrijven.
• Ze weten hoe ze samenstellingen
zonder tussenklank kunnen schrijven met (bijna) gelijke klanken op
de samenstellingsgrens of samenstellingen waarbij een deel eindigt
op een /t/, /p/ of /ch/.
Categorieën_____________________
• /t/ met d, /p/ met b, /ch/ met g
(6.1):
gezond, web, lig
• samenstellingen zonder tussenklank (7.1):
feesttent, broodtrommel, tijdschrift,
zeepbel, bobslee, bergschoen
Strategieën______________________
• Zelfstandig en bijvoeglijk naamwoorden met ~d of ~t, ~b of ~p, ~g
of ~ch schrijven de leerlingen met
de verlengingsregel.
• Ze schrijven samenstellingen zonder tussenklank met de regel: ze
splitsen eerst het woord en schrijven daarna de delen één voor één op.
De delen worden volgens een eigen
strategie geschreven.
Materialen______________________
• Werkboek C, pagina 3
• Antwoordenboek C, pagina 3
• Lijsterbij 2
• Schrift
• Zin in spelling cd-rom C, eenheid 1
Vooraf__________________________
• Schrijf op het bord:
vlag twee…
krijg we…
dreig we…
kuch we…
Hier treft u informatie aan
over het doel van de les, de
spellingcategorie(ën) (met
voorbeeldwoorden) en de
spellingstrategie(ën). Ook
vindt u hier informatie over
de materialen die bij de
les worden gebruikt, en de
zaken die u voor de les moet
voorbereiden.
De lessen zijn per eenheid
genummerd van 1 tot en
met 6.
Op de rechterpagina staat aangegeven
of het een basisles (les 1-4) of een
herhalingsles (les 5-6) betreft.
Basis
eenheid 1 | les 3
s p e l l i n g
Introductie
• Vertel de leerlingen dat ze vorig jaar woorden
met ~d of ~t, ~b of ~p aan het einde hebben geleerd. Vraag hoe ze die woorden toen hebben geschreven (door de woorden langer te maken).
• Lees de volgende woorden met een /t/-klank op
het einde voor. Laat de leerlingen de woorden
verlengen en de eindletter geven: het is ‘hond’
met een d, want je zegt ‘honden’. Strand, kwast, gezond, bord, vervelend, lijst, vriend, tent, goed, beeld,
best.
• Herhaal dit voor de volgende woorden met een
/p/-klank op het einde: web, rib, schelp, schub en
scherp.
• Laat de leerlingen de Lijsterbij voor zich nemen
op pagina 322. Vraag of ze op die pagina de
oefening die ze zojuist hebben gedaan, kunnen
vinden. Laat de leerlingen aangeven voor welke
letters de verlengingsregel ook geldt (g of ch).
• Vertel de leerlingen dat ze vandaag de verlengingsregel gaan oefenen.
Instructie
• Laat de leerlingen de zinnen op het bord afmaken en vul de woorden in: vlaggen, krijgen, dreigen, kuchen. Onderstreep de letters g en ch.
• Herhaal de verlengingsregel: om te weten of je g
of ch achteraan moet schrijven, moet je het woord
langer maken. Je schrijft ‘vlag’ met een g, want het
is ‘vlaggen’. Merk op dat vlaggen met twee g’s
wordt geschreven, vlag is een gesloten lettergreep.
Je schrijft ‘krijg’ met een g, want het is ‘krijgen’.
Je schrijft ‘dreig’ met een g, want het is ‘dreigen’.
Je schrijft ‘kuch’ met ch, want het is ‘kuchen’.
• Concludeer dat je bij woorden die eindigen op
een /ch/-klank dus niet zomaar kunt schrijven
wat je hoort. De /ch/-klank kan immers een g of
ch zijn. Je moet aan de regel denken die zegt dat
je het woord langer moet maken.
• Herinner de leerlingen eraan dat ze vorig jaar
ook woorden met ch hebben geleerd. Die woorden, zoals pech en zich, hebben ze toen ingeprent. Deze woorden kun je namelijk niet verlengen: ‘pechen’ of ‘zichen’ bestaan niet. Die woorden moet je daarom onthouden.
• Geef aan dat de verlengingsregel ook kan helpen
bij het schrijven van langere woorden, zoals
samenstellingen, waarbij een deel eindigt op een
Differentiatie_/_extra_hulp_________
/t/-, /p/- of /ch/-klank. Schrijf op het bord:
werel…eel
kla…and
he…zuchtig
zwee…ruppel
plaa…eest
la…bui
Gelach bij de eindstreep
z i n
1
eenheid 1 | les s p e l l i n g
bb en hoor ik b .
pp en hoor ik p .
Woord , want in woord en hoor ik d
Zwart , want in zwart e hoor ik t
Noord , want in noord en hoor ik d
Zuid , want in zui d en hoor ik d .
We
• Geef nu de volledige samenstellingen: werelddeel, klapband, hebzuchtig, zweetdruppel, plaaggeest, lachbui. Laat de leerlingen de ontbrekende
letters noemen en vertellen hoe je deze woorden
kunt schrijven. Samenstellingen schrijf je met de
regel. De regel zegt dat je het woord moet splitsen
en daarna deel voor deel op moet schrijven. Het
eerste deel van deze samenstellingen moet je verlengen, omdat de eindklank een /t/, /p/ of /ch/ is.
Vul de samenstellingen op het bord aan.
• Schrijf nu ook gloe…nieuw op het bord. Laat de
leerlingen de ontbrekende letter geven. Licht zelf
toe: ‘gloednieuw’ schrijf je met een d, maar ‘gloed’
kun je niet langer maken, ‘gloeden’ bestaat niet. Je
moet de schrijfwijze onthouden of deze opzoeken
in de Lijsterbij.
• Laat de leerlingen hun werkboek voor zich nemen
op pagina 3. Bespreek de titel (gelach, eindstreep)
en de instructie van die pagina.
i n
Vul de medeklinkers d of t, b of p, g of ch in. Schrijf de regel op.
Kle
2
b
p
d
, want in we
Gezon
, want in kle
Gestreep
.
.
d
e hoor ik
, want in gestreep
t
d
e hoor ik
.
t
.
g , want in vlugg e hoor ik g .
g , want in ligg en hoor ik g .
ch , want in juich en hoor ik ch .
ch , want in lach en hoor ik ch .
Vlu
Li
.
, want in gezon
t
Jui
La
Schrijf de woorden met d of t, b of p, g of ch op die je tegenkomt.
tij
schrift
die
la
vlie
Ze schrijven de regel op.
• Bij opdracht 2 maken ze de samenstellingen af.
• De leerlingen kunnen hun werk controleren met
behulp van het antwoordenboek.
• Als ze klaar zijn, kunnen ze werken met Zin in
spelling cd-rom C, eenheid 1.
net
bo
slee
bui
fees
Verwerking
• De leerlingen maken de opdrachten van pagina 3.
• Bij opdracht 1 vullen ze d of t, b of p, g of ch in.
vries
sche
tent
ber
schoenen
ein
streep
reis
broo
trommel
tijdschrift
diepvries
schepnet
lachbui
feesttent
bobslee
bergschoenen
vliegreis
broodtrommel
eindstreep
• Leerlingen zijn niet altijd heel bedreven in het verlengen van woorden.
Voor zwakke taalleerders of voor allochtone leerlingen is Lijsterbij 2
daarom een belangrijk hulpmiddel.
Geef de leerlingen de kans om bij
het maken van de opdrachten de
woorden op te zoeken in de Lijsterbij.
• Woorden of samenstellingen met
d of t, b of p, g of ch die fout gaan,
kunnen ook worden ingeprent. Dit is
een goed alternatief voor leerlingen
die het verschil niet horen tussen
/ch/ en /g/. Deze strategie hebben
ze al toegepast bij woorden die je
niet langer kunt maken, zoals kwijt
en niemand.
Differentiatie_/_extra_stof__________
• Extra opdracht uit het werkboek,
pagina 3
• Werkboekje bij de Lijsterbij 2
• Slagwerk spelling D1
Tip_____________________________
• De leerlingen kunnen de woorden
uit de Lijsterbij extra oefenen met
de werkboekjes die zijn gemaakt bij
de Lijsterbij. Meer informatie over
deze werkboekjes vindt u bij de algemene informatie in deze handleiding.
Vul steeds twee letters in. Maak zoveel mogelijk woorden.
Reflectie
• Bespreek met de leerlingen de opdrachten uit
het werkboek.
...aa...t
taart, vaart, …
…ee…t
…
...aa...d
baard, …
…a…d
…
• Vraag wat ze in deze les geleerd hebben en wat
ze nog moeilijk vinden.
- Ze weten dat ze goed moeten opletten bij
woorden met een /t/-, /p/- of /ch/-klank aan
het einde. De /t/ kan geschreven worden met
t of d, de /p/ kan geschreven worden met p of
b, de /ch/ kan geschreven worden met ch of
g. Door de regel te gebruiken en het woord te
verlengen, weten ze hoe ze de eindletter moeten schrijven. Woorden die je niet kunt verlengen, moet je onthouden.
- Ze kennen de regel voor samenstellingen die
zegt dat ze samenstellingen deel voor deel
op moeten schrijven. Ze weten dat elk deel
een eigen spellingprobleem en -strategie kan
hebben.
• Bespreek kort de extra opdracht. De leerlingen
die de opdracht hebben gemaakt, lezen hun
woorden voor. Bijvoorbeeld:
taart, vaart, kaart, maart, vaart, daalt, haalt,
gaapt, haakt, naait; baard, haard, naald, paard,
maand, waard; beeft, beest, feest, heeft, keert,
leeft, leest, meest, teelt, weegt; aard, band, hand,
hard, laad, mand, pand, rand, zaad, zand.
44
De concrete lesbeschrijvingen van de lessen 1-4
bestaan uit telkens vier
lesfasen: ‘Introductie’,
‘Instructie’, ‘Verwerking’
en ‘Reflectie’.
45
Op de rechterpagina
vindt u een afbeelding
van het werkblad in het
antwoordenboek. Hierdoor heeft u altijd de
werkboekpagina en de
antwoorden op de opdrachten bij de hand.
Onder dit kopje staat
kernachtig aangegeven wat u kunt doen
om leerlingen die
moeite hebben met
de spellingcategorieën
extra te begeleiden.
Hier vindt u suggesties
die te maken hebben
met tempodifferentiatie. De leerlingen
die klaar zijn met het
basisgedeelte van
de les kunnen verder
gaan met de genoemde activiteiten.
Onder ‘Tips’ staan suggesties van uiteenlopende
aard die u helpen om de
les op een prettige en
effectieve wijze te geven.
15
HL_alg_inleiding_C.indd 15
15-6-2010 9:30:34
Algemene informatie
z i n
i n
s p e l l i n g
Controledictees en controletaken
Om de vorderingen van de leerlingen te kunnen volgen, bevat Zin in
spelling C controledictees en na eenheid 3 ook controletaken die na de
basislessen kunnen worden afgenomen. Na vier basislessen vindt u
informatie bij het dictee en de controletaak.
Informatie over de afname,
correctie en registratie van
de dictees vindt u hier.
Hier treft u informatie aan
over het doel van het dictee
en de spellingcategorieën
die getoetst worden (met
daarbij per categorie de
woorden die getoetst worden in dictee a). Ook vindt
u hier informatie over de
materialen die bij het dictee
worden gebruikt.
Elke dicteeles beslaat twee naast
elkaar liggende pagina’s.
Controledictee
z i n
i n
eenheid 4 | dictee
s p e l l i n g
Doel____________________________________
• De leerlingen laten zien dat ze de belangrijkste stof uit eenheid 4 beheersen.
Categorieën_____________________________
• niet verlengbaar ~d, ~ds, ~t, ~ts, ~b, ~bs, ~p,
~ps, ~g, ~ch (5.1): altijd, iemand, gips, sinds,
steeds, zich
• ei of ij (5.2), au(w) of ou(w) (5.3): boerderij,
klautert, oude, eigenlijk, tegelijk, bijvoorbeeld,
grauwe, zeil
• homofonen (5.6): ligt, nood
• tussen-e(n) (7.3): hersenschudding, bovenlip,
beukenboom, regenwolk
•
•
•
•
Categorie 2.8 /ch/ = ch is in eenheid 3 al getoetst. Categorie 6.1 (/t/ met d, /p/ met b,
/ch/ met g) is in eenheid 1 al getoetst.
Categorie 8.5 (t-tijd, regelmatig) en categorie
8.7 (woordenboekvorm) worden niet getoetst
in het dictee, maar in een controletaak (zie
controletaak werkwoorden 2).
Materialen_____________________________
• Groepsoverzicht 4a, kopieerblad 19 of 20
• Signaleringsformulier 4a, kopieerblad 23
• Groepsoverzicht 4b, kopieerblad 21 of 22
• Signaleringsformulier 4b, kopieerblad 24
• Schrijfblaadjes of een dicteeschrift
•
•
Afname controledictee 4a
Vertel de leerlingen dat het nu tijd is om een
dictee af te nemen. Geef hierbij aan dat het
dictee een manier is om te kijken of ze de stof
van de eerste vier lessen beheersen.
Maak met de leerlingen afspraken zodat het
voor iedereen mogelijk is om rustig te werken.
Neem nu het dictee af. Bij het woorddictee
schrijven de leerlingen alleen het vetgedrukte woord op, bij het zinsdictee de hele zin.
•
Minder dan 2 fouten
2 - 4 fouten
5 - 6 fouten
Meer dan 6 fouten
•
Correctie en registratie
Na de afname kijkt_u_zelf de dictees na._U_let
hierbij alleen op de schrijfwijze van de twintig
doelwoorden, niet op het correct gebruik van
hoofdletters of interpunctie. Elk doelwoord kan
maar één keer fout worden gerekend, ongeacht
het aantal verschillende fouten in het woord.
Beslis of u het liefst het groepsoverzicht invult met de woorden in dicteevolgorde of het
groepsoverzicht met de woorden in categorievolgorde. Vul nu het overzicht in._U_doet dit
door een kruisje te zetten bij de doelwoorden
die de leerling fout heeft geschreven.
Het groepsoverzicht geeft_u_een goed beeld van
de mate waarin op groepsniveau de stof wordt
beheerst. Scoren veel leerlingen niet goed op
bepaalde woorden of categorieën, dan verdient
deze leerstof in les 5 en 6 nog extra aandacht.
Controledictee 4a
Ook het totaal aantal fouten per leerling kunt_
u uit het groepsoverzicht afleiden. In het algemeen kunt u uitgaan van de volgende normering:
•
goed
voldoende
twijfelachtig
onvoldoende
Leerlingen die minder dan 16 van de 20 doelwoorden goed schrijven, hebben de doelen
van de eenheid nog niet bereikt. Bij een leerling die veel fouten heeft gemaakt in het controledictee, kunt_u_een nadere diagnose stellen ten aanzien van de aard van de gemaakte
fouten en de categorieën die de leerling niet
beheerst. Hiervoor gebruikt u het signaleringsformulier.
Differentiatie na het dictee
Op basis van het groepsoverzicht bepaalt_u_
de Woorden van de Week. Dit zijn minimaal 5
en maximaal 10 woorden waar veel leerlingen
nog moeite mee hebben._U markeert de
woorden in het groepsoverzicht en_zet ze op
het bord. U komt er klassikaal op terug in les 5
en 6.
Controledictee 4b
Woorddictee
altijd
boerderij
klautert
oude
iemand
ligt
hersenschudding
bovenlip
gips
eigenlijk
Zinsdictee
1. Sinds jaren staat Jan met zijn kraam onder de beukenboom.
2. Hij prijst steeds zijn waar aan: appels en peren bijvoorbeeld.
3. Er komt een grauwe regenwolk opzetten.
4. Tegelijk begint het te waaien.
5. Geen nood, Jan heeft een zeil bij zich.
1. Wiebe is nogal een pestkop.
2. Hij haalt soms flauwe grappen uit.
3. Hij haalt de kabouter uit de achtertuin van de buren.
4. ‘Aap, dat zal je nog spijten,’ roept de buurman.
5. Wiebe krijst als een echte aap.
6. Hij krabt zich onder zijn oksels.
7. In de voortuin zet hij een pijl de verkeerde kant op.
8. Hij loopt bijna tegen het hondenhok.
9. En laat het hek wagenwijd open staan.
10. Steeds weet hij te ontsnappen!
•
•
•
Woorddictee
1. Joeri heeft altijd ongeluk.
2. Hij woont op een boerderij.
3. Daar klautert hij in een boom.
4. De oude tak breekt af.
5. Gelukkig is er iemand in de buurt.
6. Nu ligt hij in het ziekenhuis.
7. Hij heeft een hersenschudding.
8. Zijn bovenlip bloedt.
9. Zijn arm zit in het gips.
10. Maar eigenlijk is het zijn eigen schuld.
•
nogal
flauwe
kabouter
spijten
krijst
krabt
pijl
hondenhok
wagenwijd
steeds
Leerlingen die onvoldoende of twijfelachtig scoorden bij het dictee krijgen
in les 5 en 6 verlengde instructie en
begeleide verwerking. De leerlingen
die goed scoorden gaan zelfstandig
aan het werk. Voor leerlingen die
voldoende scoorden, kunt_u_zelf bepalen of ze meedoen met de verlengde instructie en begeleide verwerking
of dat ze zelfstandig gaan werken.
Extra hulp en remediëring
Bij de verlengde instructie en begeleide verwerking in les 5 en 6 kan de
achtergrondinformatie_op deze en
de volgende pagina u_ondersteunen
bij het geven van extra hulp en het
uitvoeren van eventuele remediëringsactiviteiten.
Afname controledictee 4b
Controledictee 4a en 4b zijn gericht
op dezelfde spellingcategorieën,
maar bevragen voor een groot gedeelte andere woorden. Dictee 4a
neemt_u_in ieder geval af. Dictee 4b
gebruikt_u_wanneer_u_een tweede
keer de stof van de eenheid wilt
toetsen, bijvoorbeeld aan het einde
van de eenheid na les 6.
U volgt exact dezelfde opzet zoals
geschetst is bij en na de afname van
controledictee 4a.
Zinsdictee
1. De kater van de boerderij miauwt de hele nacht.
2. Hij sluipt altijd weg door de wei.
3. Niets kan hem tegenhouden.
4. Ginds zie je hem op de torenspits.
5. Zelfs het haantje van goud is voor hem niet veilig.
niet_verlengbaar_~d,_~ds,_~t,_~ts,__
~b,_~bs,_~p,_~ps,_~g,_~ch (5.1)
Wat is belangrijk?
• Het inprenten en beheersen van het woordbeeld.
Wat kan er fout gaan?
• De leerling kent het woordbeeld niet.
Wat kunt u doen?
Les 5, verlengde instructie en begeleide verwerking 2
Spellingkaart 18
• Vraag de leerlingen hoe ze te werk zijn gegaan bij
het schrijven van de woorden om te achterhalen
waar het probleem precies zit. Kent de leerling het
woord niet of past hij de verkeerde strategie toe?
• Laat de leerlingen woorden met ~d, ~ds, ~t, ~ts,
~b, ~bs, ~p, ~ps en ~g of ~ch onder uw begeleiding inprenten, zie spellingkaart 18.
• Herinner de leerlingen eraan dat ze de woorden
ook altijd op kunnen zoeken in de Lijsterbij.
ei_of_ij (5.2), au(w)_of_ou(w) (5.3)
Wat is belangrijk?
• Het inprenten en beheersen van het woordbeeld.
Wat kan er fout gaan?
• De leerling kent het woordbeeld niet.
als wei/wij, hei/hij, zei/zij, reist/rijst, rouw/rauw,
hart/hard. Laat de leerlingen de woorden in een
zin gebruiken. Gebruik hiervoor ook de woorden
van spellingkaart 3.
• Bekijk met de leerlingen ook de tips bij deze
woorden in de Lijsterbij.
tussen-e(n) (7.3)
Wat is belangrijk?
• Het doorzien van de woordstructuur van de samenstelling.
• Het herkennen en doorgronden van de moeilijkheid in elk deel van de samenstelling.
• Het onderscheiden van de tussenklank en het
koppelen van de juiste letter(s) aan de tussenklank. (In deze eenheid alleen bij samenstellingen
met en.)
Wat kan er fout gaan?
• De leerling doorziet de structuur van de samenstelling niet.
• De leerling maakt fouten in één van de delen van
de samenstelling.
• De leerling onderscheidt de tussenklank niet of
koppelt er de verkeerde letter(s) aan.
Wat kunt u doen?
Les 5, verlengde instructie en begeleide verwerking 1
Spellingkaart 2
Wat kunt u doen?
• Bij verwisseling van ei of ij, au(w) of ou(w) laat u Les 6, verlengde instructie en begeleide verwerking 1
de leerlingen de woorden inslijpen. Begin met een Spellingkaart 27
reeks ei- en au(w)-woorden. U kunt spellingkaart • Laat de leerlingen spellingkaart 27 voor zich ne2 hiervoor gebruiken.
men en de eerste rij lezen. Bespreek de structuur
van de samenstellingen: het eerste deel eindigt
• Benadruk dat leerlingen bij twijfel woorden ook
op /en/. Geef aan dat de n meestal niet goed te
altijd op kunnen zoeken in de Lijsterbij. Woorden
met in het begin een ij zoeken ze bij de i.
horen is. Toch moet en worden geschreven, omdat het eerste deel niet zonder en kan, het eerste
deel eindigt zelf immers los ook al op en.
homofonen (5.6)
Wat is belangrijk?
• Laat de leerlingen hierna de samenstellingen uit
de tweede rij lezen. Bespreek de structuur: hond +
• Het inprenten en beheersen van het woordbeeld.
en + hok, honden schrijf je los altijd al met en, dat
• Het kennen van het betekenisverschil tussen
moet dan ook in honden + hok.
woorden die (bijna) hetzelfde klinken, maar anders geschreven worden.
• Fouten die betrekking hebben op een moeilijkheid
ín één lid van de samenstelling krijgen remediëring op deze moeilijkheid en daarna als deel van
Wat kan er fout gaan?
de samenstelling. Kijk in het leerstofoverzicht bij
• De leerling kent het woordbeeld niet.
de algemene informatie van de handleiding om
• De leerling let niet op het betekenisverschil.
te weten waar de desbetreffende leerstof wordt
• De leerling kent maar één schrijfwijze voor het
behandeld.
woord.
98
99
De twee versies van het
dictee vindt u in dit overzicht. In elke zin zijn de doelwoorden vet gemaakt.
U vindt er ook heldere
verwijzingen naar differentiatiemogelijkheden na het
dictee.
Controledictee
Behalve een verwijzing
naar stof in de lessen 5 en
6, biedt deze pagina ook
achtergrondinformatie bij
de categorieën die getoetst
zijn. Deze informatie kan
u helpen bij het geven van
extra hulp in les 5 en 6 en
het uitvoeren van eventuele
remediëringsactiviteiten.
z i n
i n
Informatie over de afname,
correctie en registratie van
de controletaken vindt u
hier.
eenheid 4 | dictee
s p e l l i n g
t-tijd,_regelmatig (8.5),
woordenboekvorm (8.7)
Wat is belangrijk?
• Weten dat werkwoordsvormen (deze worden
pas later persoonsvormen genoemd) en het
onderwerp bij elkaar passen.
• Het kennen van het begrip woordenboekvorm.
• Weten dat de woordenboekvorm van een
werkwoord gevonden kan worden door er kan
of kunnen voor te zetten.
• Laat de leerlingen ten slotte nog enkele van
de hiervoor genoemde werkwoordsvormen
opzoeken in de Lijsterbij. Herhaal dat een
woordenboekvorm op zijn eigen alfabetische
plek in de Lijsterbij te vinden is en de andere
werkwoordsvormen daar weer onder. Herhaal
ook dat werkwoordsvormen die weinig voorkomen of gemakkelijk zijn, niet zijn opgenomen.
•
Wat kan er fout gaan?
• De leerling herkent de persoonsvorm niet als
andere werkwoordsvorm.
• De leerling weet niet dat de werkwoordsvorm
en het onderwerp bij elkaar passen.
• De leerling kent het begrip woordenboekvorm
niet.
• De leerling weet niet hoe de woordenboekvorm gevonden kan worden.
Wat kunt u doen?
Les 6, verlengde instructie en begeleide verwerking 2
• Bespreek met de leerlingen de controletoets.
Fouten die betrekking hebben op een spellingmoeilijkheid ín een persoonsvorm of een woordenboekvorm krijgen remediëring op deze
moeilijkheid. Kijk in het leerstofoverzicht bij
de algemene informatie van de handleiding
om te weten waar de desbetreffende leerstof
wordt behandeld.
• Herhaal dat werkwoorden meer vormen kunnen hebben. Geef aan dat de werkwoordsvorm
overeenkomt met wie het doet. Laat de leerlingen het werkwoord noemen uit de volgende
zinnen: Bart speelt gitaar, zij valt op haar rug,
hij komt op tijd, hij fietst naar school, ik snap
het goed.
• Herhaal ook wat de woordenboekvorm van
een werkwoord is en hoe die gevonden kan
worden (door ‘kan’ of ‘kunnen’ te gebruiken).
Laat de leerlingen de woordenboekvorm van
de volgende werkwoorden zeggen: Petra
zucht (Petra kan zuchten), het regent hard (het
kan regenen), zij loopt door het park (zij kan
lopen), Thijs kijkt verdrietig (Thijs kan kijken),
jij rent naar de glijbaan (jij kan rennen).
100
Behalve een verwijzing naar
stof in de lessen 5 en 6,
biedt de dicteepagina ook
achtergrondinformatie bij
de categorieën die getoetst
zijn in het dictee. Deze informatie kan u helpen bij
het geven van extra hulp in
les 5 en 6 en het uitvoeren
van eventuele remediëringsactiviteiten.
Wat kunt u doen?
Les 5, verlengde instructie en begeleide verwerking 1, 2
Spellingkaart 3
• Ga in op het betekenisverschil tussen woorden
•
•
•
•
Controletaak werkwoorden 2
In jaargroep C wordt er een begin gemaakt met de werkwoordspelling. De
leerlingen maken in deze jaargroep kennis met begrippen die daarvoor van
belang zijn. Specifieke werkwoordelijke
spellingproblemen komen pas in jaargroep D aan de orde. Werkwoorden worden daarom niet als categorie getoetst
bij het dictee. Om toch een goed beeld
te krijgen van de vorderingen van uw
leerlingen, kunt u bij deze eenheid een
controletaak afnemen.
U vindt de controletaak bij de kopieerbladen in de handleiding (kopieerblad 62).
Kopieer voor elke leerling een controletaak.
Neem dan de controletaak af. Vertel de
leerlingen dat ze een taak gaan maken
die gaat over wat ze geleerd hebben over
de werkwoorden. Laat de bladen zien
en vertel dat er net zulke opdrachten op
staan als in het werkboek. Deel de werkbladen uit en laat de leerlingen de taak
maken.
Na de afname kijkt u de controletaak zelf
na met behulp van het nevenstaande antwoordblad. Elk antwoord kan maar één
keer fout worden gerekend. Het totaal
aantal fouten noteert u daarna op het
groepsoverzicht bij de controletaken (kopieerblad 69).
Als een leerling meer dan 4 fouten maakt,
kan remediëring zinvol zijn. Deze leerlingen kunt u in les 5 en 6 verlengde instructie en begeleide verwerking bieden. Hierbij kan de achtergrondinformatie in het
oranje vak op de vorige twee pagina’s u
ondersteunen.
naam: _____________________
Controletaak werkwoorden 2
z i n
1
2
i n
datum: _____________________
s p e l l i n g
groep: ______ aantal fouten: _____
Lees de zinnen. Wat is het onderstreepte woord?
woordenboekvorm
andere vorm
Pas op, de hond kan ontsnappen.
x
O
Anouk bladert in het tijdschrift.
O
x
O
De poes besluipt het vogeltje.
O
x
O
Ik kan de koek wel in tweeën breken voor jullie.
x
O
O
Stan rilt van de kou.
O
x
O
Anne sjouwt alles in haar eentje.
O
x
O
Vader kan morgen een gat in de muur boren.
x
O
O
Ik pak mijn spullen bij elkaar.
O
x
O
Hij kan een fiets huren in de vakantie.
x
O
O
Lars trapt tegen de bal.
O
x
O
O
Zoek de werkwoordsvorm.
Saartje kijkt naar haar fiets. Ze stampt woest op de grond.
Het voorwiel staat helemaal krom. Ze wacht nu op een lift.
Gelukkig komt haar vader met de auto.
3
Schrijf de werkwoordsvormen in de juiste rij.
woordenboekvorm
andere vorm
Ik kan niets horen. Mijn hond hoort beter dan ik.
horen
hoort
Ik vul vijf glazen. Kun jij de andere vullen?
vullen
vul
Hij neemt een week vrij. Kan hij vaak vrij nemen ?
nemen
neemt
Deze lamp schijnt fel. Kan die lamp ook fel schijnen?
schijnen
schijnt
Hij springt over de heg. Kun jij ook hoog springen?
springen
springt
antwoorden kopieerblad 62
Op deze pagina vindt u het
antwoordblad waarmee u
de controletaak kunt nakijken.
© Uitgeverij Zwijsen B.V.
101
16
HL_alg_inleiding_C.indd 16
15-6-2010 9:30:36
Herhalingslessen
De herhalingslessen 5 en 6 zien er iets anders uit dan de basislessen.
Herhalingsles 5 herhaalt vooral de stof van de eenheid. Herhalingsles 6
richt zich daarnaast ook op leerstof die in eerdere eenheden is aangeboden.
Elke herhalingsles heeft
een titel die aansluit bij
de spellingcategorieën die
herhaald worden in die
les. Bij de werkinstructie
kan een leerkracht hier bij
de bespreking van de te
maken opdrachten kort
stilstaan. In de handleiding
van de leerkracht zijn
de spellingproblemen in
de titel gekleurd, in het
werkboek van de leerlingen
niet. De leerlingen kunnen
dat bij de bespreking van
de titel doen.
Elke herhalingsles beslaat twee naast elkaar
liggende pagina’s.
Een standbeeld voor het stadhuis
z i n
i n
Introductie
• Blik met de leerlingen terug op het gemaakte
Categorieën_____________________
• open lettergreep, gevolgd door let­
tergreep met stomme e (4.1)
• gesloten lettergreep, gevolgd door
lettergreep met stomme e (4.2)
• samenstellingen zonder tussen­
klank (7.1)
• Bespreek met de leerlingen de Woorden van de
Categorie 6.1 (/t/ met d, /p/ met b,
/ch/ met g) wordt herhaald binnen
categorie 7.1.
Vooraf__________________________
bord. Dit zijn de woorden (minimaal
5, maximaal 10) waar veel leerlingen
in het dictee nog moeite mee hadden.
• Bepaal op basis van het afgenomen
Hier treft u informatie
over het doel van de les, de
spellingcategorie(ën) en de
spellingstrategie(ën). Ook
vindt u hier informatie over
de zaken die u voor de les
moet voorbereiden.
dictee. Verwijs hierbij naar de Woorden van de
Week die op het bord staan.
Week. Laat ze deze lezen en de moeilijkheid ver­
woorden. Vertel dat deze woorden de komende
week centraal zullen staan en tussendoor geoe­
fend zullen worden (zie ook: Tips).
Werkinstructie
• Leerlingen die geen of weinig fouten hebben ge­
maakt in de categorieën die aan de orde zijn, ma­
ken nu zelfstandig de opdrachten van pagina 5.
• De overige leerlingen krijgen verlengde instruc­
tie en begeleide verwerking.
• Zet de Woorden van de Week op het
controledictee welke leerlingen be­
hoefte hebben aan verlengde in­
structie en begeleide verwerking.
• Zorg voor voldoende spellingkaar­
ten. Zowel leerlingen die verlengde
instructie en begeleide verwerking
krijgen als leerlingen die zelfstandig
aan de slag gaan, gebruiken deze.
• Hang de poster met de kenmerken
van het klaverblad op. Zorg ervoor
dat u ook een uitwisbare stift bij de
hand hebt.
Hier vindt u informatie
over welke materialen bij
deze les worden gebruikt.
Ook vindt u er suggesties
die te maken hebben met
tempodifferentiatie. De
leerlingen die klaar zijn
met de extra onderdelen
die zijn genoemd onder
‘Werkinstructie’ kunnen
verder gaan met de hier
genoemde activiteiten.
Her haling
eenheid 1 | les 5
s p e l l i n g
Doel____________________________
• De leerlingen herhalen leerstof uit
deze eenheid.
Strategieën______________________
• De leerlingen schrijven woorden met
een open of gesloten lettergreep
door ze te rubriceren naar analogie
onder de kapstokwoorden van het
klaverblad, door het verwoorden
van de schrijfvoorschriften hierbij of
door het gebruik van de regels van
de open en gesloten lettergreep.
• Ze schrijven samenstellingen zon­
der tussenklank met de regel: ze
splitsen eerst het woord en schrij­
ven daarna de delen één voor één
op. De delen worden volgens een
eigen strategie geschreven.
Op de rechterpagina
staat aangegeven dat
het een herhalingsles
betreft.
De herhalingslessen zijn
genummerd.
• De doelwoorden in de titel van pagina 5 zijn:
standbeeld en stadhuis.
• Bij opdracht 1 lossen de leerlingen een puzzel
met woorden met een open of gesloten letter­
greep op.
• Bij opdracht 2 maken ze met de woorden samen­
stellingen.
• De leerlingen kunnen hun werk controleren met
behulp van het antwoordenboek.
• Als ze klaar zijn oefenen ze zelfstandig met spel­
lingkaart 26. Ze kiezen zelf twee opdrachten of u
geeft aan welke opdrachten ze moeten maken.
• Ook kunnen ze werken met Zin in spelling cdrom C, eenheid 1.
Verlengde instructie en begeleide
verwerking
1: open lettergreep (4.1), gesloten lettergreep (4.2)
• Schrijf de volgende klaverbladwoorden op het
bord: stoppen, rammel, ketel, lippen, zaken, straten, hagel, kogel, jammert, schuren, keffen, kunnen. Laat de leerlingen de woorden hardop lezen.
Er moet een duidelijk verschil te horen zijn tus­
sen de korte en de lange klanken.
• Wijs de leerlingen op de poster met de kenmer­
ken van het klaverblad. Laat de leerlingen bij elk
woord op het bord aangeven waar het past:
stoppen C, rammel C, ketel E, lippen C,
zaken E, straten E, hagel E, kogel E,
jammert C, schuren E, keffen C,
kunnen C.
• Laat de leerlingen de kenmerken van het klaver­
blad uitleggen. Bovenin staan woorden met een
korte klinker, onderin woorden met een lange klin-
ker. Rechtsonder wordt die lange klinker maar met
één letter geschreven (bomen).
Links staan woorden met één lettergreep, rechts
woorden met twee lettergrepen. In de tweede lettergreep hoor je een stomme e.
In alle blaadjes hoor je na de klinker één medeklinker, maar rechtsboven wordt die met twee letters
geschreven (bommen).
• Laat de leerlingen hun werkboek voor zich ne­
men op pagina 5 en maak samen opdracht 1.
2: samenstellingen zonder tussenklank (7.1)
• Laat de leerlingen spellingkaart 26 voor zich ne­
men en het eerste rijtje samenstellingen lezen.
Herhaal: samenstellingen schrijf je volgens de regel: je splitst het woord en schrijft het in delen op.
Vertel dat de leerlingen de delen van het eerste
rijtje samenstellingen kunnen schrijven door
goed te luisteren. Ze moeten voor elke klank een
letter schrijven.
• Laat de leerlingen het tweede rijtje woorden le­
zen. Vraag wat opvalt (de eindletter van het eerste
deel is hetzelfde als de beginletter van het tweede
deel). Geef aan dat de leerlingen bij deze woor­
den allebei de letters goed moeten schrijven,
ook al hoor je maar één klank.
• Kijk hierna samen naar het derde en vierde rij­
tje. Laat de leerlingen aangeven wat er met deze
woorden aan de hand is. De eindmedeklinker van
het eerste deel kan met d of t, b of p, g of ch worden geschreven. Herhaal de verlengingsregel en
laat de leerlingen steeds het eerste deel van de
woorden verlengen: je schrijft ‘tijd’ met een d,
want het is ‘tijden’.
• Leerlingen die na verlenging niet goed het ver­
schil horen tussen de ch en g_kunnen enkele
woorden met ch_inprenten: lachen, juichen, kuchen. Als ze dan een woord tegenkomen dat ze
niet hebben geleerd, kunnen ze ervan uitgaan
dat het met g wordt geschreven. Ze kunnen het
woord controleren met de Lijsterbij.
• Ga ten slotte na of de leerlingen nog weten hoe
ze samenstellingen (geheel of in delen) op kun­
nen zoeken in de Lijsterbij. Woorden die hiervoor
in aanmerking komen, zijn: schipbreuk (in de
Lijsterbij), schetsblok (niet in de Lijsterbij, maar
in delen op te zoeken). Wijs de leerlingen nog
eens op het puntje dat de twee delen van een sa­
menstelling in de Lijsterbij scheidt.
• Maak samen opdracht 2 van pagina 5.
• Daarna kunnen ze werken met Zin in spelling cdrom C, eenheid 1.
50
Materialen_ _____________________
Een standbeeld voor het stadhuis
z i n
1
i n
eenheid 1 | les s p e l l i n g
Puzzel. Vul de woorden met een open of gesloten lettergreep in.
r
o
m m
e
l
l
e
p
e
l
s
w
e
g
e
n
s
a
m
e
n
Ze hebben acht poten en maken webben.
s
p
i
n
n
e
n
Het meervoud van schip.
s
c
h
e
p
e
n
Een blad papier in … scheuren.
s
t
u
k
k
e
Dingen van weinig waarde, alles door elkaar.
Vorken, messen en …
Dit doe je met een weegschaal.
Niet alleen, maar …
regenen
De meisjes openen
Het begint te
2
klaverblad
• Zin in spelling cd­rom C, eenheid 1
Differentiatie_/_extra_stof__________
• Spellingkaart 26, keuzeopdrachten
• Werkboekje bij de Lijsterbij 2
• Slagwerk spelling D1
n
.
hun paraplu.
Welke woorden passen bij elkaar?
Schrijf de hele samenstelling over.
plaag
tocht
wereld
geest
spinnen
deel
boot
web
stad
beeld
stand
ijs
schep
doos
verband
huis
• Werkboek C, pagina 5
• Antwoordenboek C, pagina 5
• Spellingkaart 26
• Lijsterbij 2
• Schrift
• Poster met de kenmerken van het
plaaggeest
werelddeel
spinnenweb
boottocht
stadhuis
standbeeld
schepijs
verbanddoos
Tips____________________________
• Deze les kan afgestemd worden op
de instructie­ en oefenbehoeften
van uw leerlingen. Als veel herhaling
noodzakelijk is, dan kunt u de les­
stof spreiden over twee lessen. Be­
denk dat juist zwakkere leerlingen
niet te lang aaneen de aandacht op
een onderwerp kunnen richten.
• Probeer de komende tijd om een
aantal malen de Woorden van de
Week te laten oefenen. Laat de leer­
lingen bijvoorbeeld de woorden on­
der elkaar in hun schrift overschrij­
ven, met een regel ertussen. Laat ze
steeds een woord afdekken en het
woord op de regel eronder schrijven.
Ze controleren het woord met het
woord erboven.
• Informeer naar de zelfstandig ge­
maakte opdrachten bij de spelling­
kaarten.
51
De concrete lesbeschrijvingen van de
lessen 5 en 6 bestaan uit telkens vier
lesfasen: ‘Introductie’, ‘Werkinstructie’,
‘Verlengde instructie en begeleide
verwerking 1’ en ‘2’.
Op de rechterpagina vindt u een afbeelding
van het werkblad in het antwoordenboek.
Hierdoor heeft u altijd de werkboekpagina
en de antwoorden op de opdrachten bij de
hand.
Onder ‘Tips’ staan suggesties van uiteenlopende
aard die u helpen om de
les op een prettige en
effectieve wijze te geven.
Er staat bijvoorbeeld hoe
u de ‘Woorden van de
Week’ nog eens extra kunt
oefenen.
17
HL_alg_inleiding_C.indd 17
15-6-2010 9:30:39
Algemene informatie
z i n
i n
s p e l l i n g
Kopieerbladen
Achter in de handleiding (na de laatste tab) is bij jaargroep 6 een set kopieerbladen te vinden. Het gaat hierbij om de registratieformulieren bij
de controledictees, de controletaken, het registratieformulier bij de
controletaken en een aantal kopieerbladen die u kunt gebruiken tijdens
de lessen. Hieronder vindt u voorbeelden van de registratieformulieren,
een voorbeeld van een controletaak en een voorbeeld van een kopieerblad.
groep: _____________________
Groepsoverzicht 6a
< 2 fouten goed
2-4 fouten voldoende *
i n
datum: _____________________
s p e l l i n g
groep: ______ aantal fouten: _____
Doe de vraagproef om de PV te vinden. Schrijf de vraagzin op.
Onderstreep daarna de PV in de vertelzin en in de vraagzin.
Geef in de vertelzin ook aan ‘wie of wat het doet’.
Volgende week vertrekken we op reis.
* Als een leerling binnen één categorie 2-4 fouten maakt, is het raadzaam deze leerling toch verlengde instructie en begeleide verwerking bij deze categorie te bieden.
5-6 fouten twijfelachtig
> 6 fouten onvoldoende
totaal aantal fouten
1
lerarenkamer
grappenmaker
ereplaats
7.3
tussen-e(n)
mensenleven
totaal
rapport
toneel
koffie
miljoen
4.7
open of gesloten lettergreep, in leenwoorden
loep
acteur
kanjer
vanavond
biljart
oranje
motor
album
humeur
naam
z i n
categorievolgorde
3.5/3.6/3.7/3.17/3.18
(voornamelijk) frequent
gebruikte leenwoorden
naam: _____________________
Controletaak werkwoorden 4
datum: _____________________
s p e l l i n g
trofee
i n
talent
z i n
De scheidsrechter stuurde twee spelers van het veld.
We hebben reusachtig veel honger.
Zij leest in de krant over verschillende sporten.
We sporten bijna elke dag.
2
Vul de PV in. Kies uit: krijg, krijgt, krijgen, stuur, stuurt.
Geef daarna aan ‘wie of wat het doet’.
Vader
dit jaar meer vrije tijd.
Ik
voor mijn verjaardag een nieuwe boekentas.
Noortje en Ellen
een kop warme melk.
De scheidsrechter
Ik
twee spelers van het veld.
je nog wel een mailtje met alle informatie.
Elk doelwoord komt in het groepsoverzicht maar één keer voor, ook al kan het soms tot verschillende spellingcategorieën worden gerekend. Een doelwoord kan immers
maar één keer fout worden gerekend. Let er in dat geval wel op dat u, indien nodig, bij de juiste categorie verlengde instructie en begeleide verwerking biedt.
kopieerblad 32
© Uitgeverij Zwijsen B.V.
Signaleringsformulier 6a
z i n
doelwoorden
i n
s p e l l i n g
naam: _____________________
groep: _____________________
datum: _____________________
gemaakte fout(en)
kopieerblad 64
© Uitgeverij Zwijsen B.V.
oaeui-klaverblad
z i n
i n
s p e l l i n g
C
aantal fouten
3.5/3.6/3.7/3.17/3.18(voornamelijk)frequentgebruikteleenwoorden
humeur
album
motor
oranje
lig
biljart
vanavond
kanjer
acteur
loep
mussen
bek
bekken
mat
matten
bom
miljoen
liggen
mus
bommen
4.7openofgeslotenlettergreep,inleenwoorden
talent
trofee
koffie
toneel
rapport
totaal
7.3tussen-e(n)
boom
bomen
maat
maten
beek
beken
muur
muren
lieg • liegen
mensenleven
ereplaats
grappenmaker
lerarenkamer
totaal aantal fouten
© Uitgeverij Zwijsen B.V.
kopieerblad 35
© Uitgeverij Zwijsen B.V.
kopieerblad 71
18
HL_alg_inleiding_C.indd 18
15-6-2010 9:30:41
4 Leerdoelen en leerlijnen
Zin in spelling is een strategische spellingmethode. Dat wil zeggen dat de
methode er niet alleen op gericht is om leerlingen de juiste spellingwijze
van woorden aan te leren, maar zich nog een niveau dieper richt op het
inzicht in het Nederlandse spellingsysteem. Door spellingcategorieën te
analyseren, krijgen leerlingen inzicht in de manier waarop het woord geschreven wordt. Maar tevens krijgen ze inzicht in de strategie die ze
moeten hanteren bij dit type woorden.
De methode Zin in spelling is ontwikkeld om duidelijk omschreven leerdoelen te bereiken. Bij elke lesbeschrijving treft u daarom ook een heldere
beschrijving aan van de leerdoelen die in de les worden nagestreefd. Dit
hoofdstuk maakt duidelijk hoe deze doelen beschreven zijn en langs
welke weg de leerlingen die doelen realiseren. Ook wordt ingegaan op de
leerstofopbouw over de jaargroepen heen. In de laatste paragrafen wordt
ingegaan op de behandeling van de open en gesloten lettergreep en de
tussen-e(n).
4.1 Spellingcategorieën
Zin in spelling richt zich op de juiste spellingwijze van woorden, maar ook
op het inzicht in het Nederlandse spellingsysteem. Om dit op een gestructureerde wijze te doen, is de leerstof ingedeeld in spellingcategorieën
(typen spellingproblemen). Deze problemen komen als verschijnsel aan
de orde in de lessen. De woorden die hierbij besproken en geoefend
worden, staan niet op zich, maar zijn exemplarisch voor alle woorden die
hetzelfde spellingprobleem in zich hebben.
Bij de methode Zin in spelling wordt de Nederlandse spelling ingedeeld in
14 hoofdcategorieën, die vervolgens weer worden onderverdeeld in 75
spellingcategorieën. Deze spellingcategorieën maken de indeling van de
leerstof tot een zinvol en logisch geheel en stelt leerlingen en leerkrachten
in staat om de spellingregels die eraan gerelateerd zijn te vinden en het
verband te zien met andere, verwante spellingregels. Als aan deze 75 spellingcategorieën aandacht besteed is, wordt daarmee de hele Nederlandse
spelling gedekt. En als er nog fouten gemaakt worden, of leerlingen weten
bij een bepaald onderdeel niet precies hoe dat in elkaar steekt, kan met
de spellingcategorieën eenvoudig getraceerd worden welke regel nog niet
begrepen wordt, welke uitleg daarbij hoort en welke problemen eraan
verwant zijn.
Binnen Zin in spelling zijn de spellingcategorieën gesystematiseerd aan
de hand van bestaande leerplannen en leerlingvolgsystemen. Hierna
volgen de 14 hoofdcategorieën. Voor een inhoudelijke toelichting
verwijzen we naar de uitgebreide bespreking van de Nederlandse
spellingregels in de Basisspellinggids.
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
12.
13.
14.
Klank-letterkoppeling
Klinkers en medeklinkers
Klinkers en medeklinkers (uitgebreid met leenwoorden)
Open en gesloten lettergreep
Herkomst
Constante woorddelen
Samenstellingen
Werkwoorden
Meervoud, verkleinwoord, bezitsvorm
Botsende klinkers
Bijzondere samenstellingen
Afkortingen, letterwoorden, cijfers, symbolen en weglatingen
Hoofdletters
Afbreking
Hierna volgt een globaal overzicht van de verdeling van de spellingleerstof over de jaargroepen. Voor een meer gedetailleerde leerstofverdeling van de hoofdcategorieën en de 75 subcategorieën over de jaargroepen verwijzen we u naar het schema in bijlage 1. Hierin zijn de 14
hoofdcategorieën en de 75 subcategorieën overzichtelijk met voorbeelden uitgewerkt.
Groep 4
• In dit leerjaar wordt de verbinding van klanken en letters behandeld. Het gaat niet alleen om de eenvoudige klank-letteromzettingen; álle gangbare clusters van medeklinkers, zowel aan het
begin als aan het einde van een lettergreep, komen systematisch
aan bod. Bijvoorbeeld: slak, spin, staan, traag, schaap; poort,
bord, gang, plank. Bij de klinkers worden lange clusters behandeld, zoals haai, mooi, bloei, meeuw, nieuw.
• Er wordt een begin gemaakt met de regel van gelijkvormigheid
(zonder deze regel te noemen): hond vanwege honden, krab vanwege krabben, ook al hoor je een /t/-klank, respectievelijk een
/p/-klank in hond en krab.
• De etymologisch (op basis van afkomst) bepaalde schrijfwijze van
de /ei/-klank en de /au/-klank wordt behandeld: trein - fijn;
nauw - mouw.
• Het verschil in schrijfwijze van de ch en g, horend bij (bijna) dezelfde klank, komt aan de orde.
• De niet-geschreven stomme e, in woorden als help, half, scherm,
werk, komt uitgebreid aan de orde.
• Bij het schrijven van samenstellingen leren de leerlingen rekening
te houden met de structuur van het woord. Muisstil wordt geschreven met twee s’en ook al hoor je er maar één, want het is
muis en stil.
• Dezelfde structuuranalyse maken de leerlingen bij verkleinwoorden: feestje, met een t voor het achtervoegsel ~je, want het is feest.
• De leerlingen leren woorden waarbij ze twijfelen over de spelling,
op te zoeken in Lijsterbij 1.
19
HL_alg_inleiding_C.indd 19
15-6-2010 9:30:41
Algemene informatie
z i n
i n
s p e l l i n g
Groep 5
• Het belangrijkste thema van dit leerjaar is de kwestie van de open
en gesloten lettergrepen: boom - bomen; bom - bommen. Het
principe van enkele of dubbele klinkers, gevolgd door enkele of
dubbele medeklinkers, wordt gevisualiseerd met een schema: het
klaverblad. De leerlingen leren woorden juist te plaatsen in het
klaverblad, hetgeen door het nemen van de aangegeven stappen
eenduidig leidt tot de juiste spelling.
• De stomme e komt terug, in woorden als regenen, jarig, vrolijk.
• De etymologisch bepaalde schrijfwijze van de /ei/- en de /au/klank wordt uitgebreid, ook met homoniemen: kauw - kou;
wei - wij.
• Andere moeilijkheden van de vorige jaargroep worden herhaald,
zoals de kwestie ch - g, de t in feestje en samenstellingen waarbij
de leerlingen letten op de structuur.
• De leerlingen leren woorden waarbij ze twijfelen over de spelling,
op te zoeken in Lijsterbij 2.
Groep 6
• Alle basisprincipes van de spelling worden herhaald en uitgebreider geoefend.
• De schrijfwijze van de tussen-e(n) in samenstellingen als blokkendoos, kippenhok, ziekenhuis, lenteweer wordt geleerd met behulp
van een algoritme (stappenschema).
• De eind-n in bijzondere situaties wordt behandeld: houten (lepel),
leefde - leefden, werkte - werkten.
• Er wordt ingegaan op de afwijkende spelling van (frequente)
bastaardwoorden en vreemde woorden: insect, computer, circus,
taxi, baby.
• De leerlingen zoeken woorden waarbij ze twijfelen over de spelling op in Lijsterbij 2. Ze kunnen hierbij gebruik maken van het
zoeken-op-klank.
• Er worden in deze jaargroep ook begrippen opgebouwd die de
basis vormen voor de werkwoordspelling. In Lijsterbij 2 worden
gangbare werkwoordsvormen vervoegd, opdat de leerlingen bij
twijfel ook vormen kunnen opzoeken. Het systeem achter de werkwoordspelling komt echter pas in het volgende jaar aan de orde.
Groep 7
• Hoofdonderwerp van dit leerjaar is de werkwoordspelling. Deze
wordt aangeleerd aan de hand van een algoritme (stappenschema), waarin de grammaticaal bepaalde beslissingsstappen
systematisch worden doorlopen.
• Een serie achtervoegsels wordt behandeld: woorden op ~heid,
~isch, ~teit en andere.
• Er wordt geoefend met een eenvoudig algoritme (stappenschema)
voor het schrijven van het deelteken (trema) en het koppelteken
bij klinkerbotsingen. Bijvoorbeeld bij: ruïne, geërfd, zeeën;
zee-eend, na-apen.
• Het spellingverschijnsel van het meervoud versus de verkleinvorm bij woorden die eindigen op een open lettergreep komt aan
de orde: opa’s - opaatje; piano’s - pianootje.
• Er wordt verdergegaan met de onregelmatige spelling van bastaardwoorden en vreemde woorden. Daarbij gebruiken de leerlingen de Basisspellinggids, waarbij ze woorden ook op klank
kunnen opzoeken.
Groep 8
• Het algoritme van de werkwoordspelling wordt ‘ingekort’ tot een
checklist voor het snel opsporen van moeilijke gevallen.
• De analogieregel die geldt voor het schrijven van de tussen-s,
stationschef, kapperszaak, wordt geleerd.
• Alle onderwerpen komen nog eenmaal aan bod, waarbij hier en
daar een nieuw detail wordt behandeld.
• De leerlingen raken ervan doordrongen dat spelling in principe
een eindig, leerbaar systeem is, met als beperking dat je sommige
woorden gewoon moet opzoeken in een spellinggids.
20
HL_alg_inleiding_C.indd 20
15-6-2010 9:30:42
4.2 Spellingstrategieën
Bij de analyse van genoemde spellingproblemen krijgen leerlingen inzicht in de manier waarop een woord geschreven wordt én in de strategie
die ze moeten hanteren bij dit type woord. Aan elke spellingcategorie
kan immers een strategie worden gekoppeld. Een voorbeeld: de d aan
het einde van het woord hond schrijf je op de juiste manier als je een regel
toepast, namelijk de verlengingsregel. Deze geeft aan dat je het woord
langer moet maken om te kunnen horen of het woord eindigt op de letter
d of t. Het woord hond schrijf je dus goed als je een regelstrategie hanteert.
Leerlingen leren in de methode verschillende strategieën te gebruiken.
Elke spellingcategorie vraagt immers om een eigen aanpak en strategie.
De hoorstrategie, bijvoorbeeld, is een belangrijke strategie, maar vaak
niet van toepassing bij leenwoorden (circus, aquarium, show).
In Zin in spelling komen een beperkt aantal strategieën aan de orde: een
hoorstrategie, een regelstrategie, een inprentstrategie, een analogiestrategie, een oppositiestrategie, een opzoekstrategie en een meervoudige
strategie.
Hoorstrategie
De hoorstrategie leren de leerlingen toepassen bij woorden die juist geschreven kunnen worden op basis van de uitspraak (bos, kin). De leerlingen schrijven het woord zoals het wordt uitgesproken. Ze luisteren
goed naar de uitspraak. Ze analyseren de woorden en koppelen de juiste
letters aan de juiste klanken.
Regelstrategie
De regelstrategie wordt toegepast bij woorden die je niet kunt schrijven
zoals je ze hoort, maar waarbij je een regel moet toepassen (hond, web).
De belangrijkste regels zijn: de regels voor open en gesloten lettergrepen
(boom - bomen, bom - bommen) en het principe van de constante spelling
van woorddelen: paard met een d, vanwege paarden, fietsstuur vanwege
fiets en stuur, ook al hoor je maar één s.
Inprenten
De leerlingen prenten het woordbeeld in van woorden die je niet kunt
schrijven zoals je ze hoort en ook niet kunt schrijven op basis van een
spellingregel. Al in Zin in spelling A worden woorden geleerd die je niet
op de klank alleen afgaande goed kunt schrijven, bijvoorbeeld geit en
lijm, pauw en zout. Een hulpmiddel bij het inprenten van woorden is het
gebruik van een verhaaltje of zin, waarin de woorden voorkomen. Tot
de inprentwoorden behoren vele leenwoorden en woorden waarvan de
spellingbijzonderheid alleen te verklaren is door naar de geschiedenis
(etymologie) van de woorden te kijken: circus, cent, kilo, pyjama, erwt,
thuis, noch - nog, steeds.
Rubriceren naar analogie
Bij een aantal andere spellingproblemen is het makkelijk om het woord
te vergelijken met een ander woord en het op basis van analogie te
schrijven. De leerlingen brengen hierbij woorden onder in rubrieken naar
analogie van eenzelfde spellingverschijnsel of schrijven woorden met een
analoge bouw. Vaak wordt gekozen voor een vast ‘kapstokwoord’. Een
kapstokwoord is een woord dat model staat voor andere woorden met
hetzelfde spellingverschijnsel. Door het rubriceren van woorden onder
kapstokwoorden onthouden de leerlingen deze woorden naar analogie of
komen ze tot de regel.
Oppositie (contrast)
Naast de genoemde vier strategieën maken de leerlingen ook kennis met
het ‘in oppositie’ benaderen van woorden. Deze bijzondere strategie
gebruiken leerlingen bij woorden met kleine verschillen. Ze onthouden
twee contrasterende woorden of worden er opzettelijk mee geconfronteerd, bijvoorbeeld; leiden - lijden, moet - moed, rauw - rouw.
Opzoekstrategie
Als leerlingen twijfelen over de schrijfwijze van een woord, bijvoorbeeld
bij woorden waarbij je niet kunt horen hoe je ze moet schrijven, of waarvoor geen regel bestaat, leren ze dat ze de woorden ook altijd op kunnen
zoeken. Binnen de methode Zin in spelling ontwikkelen de leerlingen een
houding om hun werk te controleren. Daarin past dat in twijfelgevallen
leerlingen zelf actief op zoek gaan naar de juiste schrijfwijze, in de
Lijsterbij of de Basisspellinggids. De leerlingen bezinnen zich zo op hun
kennen en kunnen.
Meervoudige strategie
Woorden hebben vaak meerdere spellingmoeilijkheden in zich (bijvoorbeeld goud schrijf je met ou en een d). Zeker bij samenstellingen en afleidingen komen verschillende spellingmoeilijkheden in één woord voor.
Leerlingen moeten het woord dan uiteenrafelen in kleine onderdelen
en voor elk onderdeel een strategie kiezen. In Zin in spelling wordt veel
aandacht besteed aan deze meervoudige strategie en leren de leerlingen
op een natuurlijke manier meervoudige strategieën hanteren.
Iedere les in de methode richt zich op een spellingcategorie die wordt
verbonden met de spellingstrategie die op dat moment de voorkeur
heeft. In het schema met de spellingcategorieën in bijlage 1 wordt bij
iedere categorie per jaargroep waarin dit onderwerp aan de orde is,
daarom ook de strategie genoemd die u de leerlingen aanraadt om te
gebruiken.
Uit het schema wordt niet alleen duidelijk dat er bij ieder spellingprobleem andere strategieën dienen te worden gehanteerd, maar ook dat
een succesvolle speller door de jaargroepen heen mogelijk verandert van
strategie, naarmate hij meer weet van het spellingsysteem. Zo worden
de open en gesloten lettergreep aanvankelijk benaderd met de strategie
rubriceren naar analogie, maar een jaar later met de uiteindelijke regelstrategie.
Dit voorbeeld geeft meteen een grens aan van het koppelen van strategieën aan spellingcategorieën: leerlingen die goed spellen, en toch niet
de voorkeurstrategie gebruiken om tot het correcte resultaat te komen,
hoeven niet te veranderen. U kunt ze wijzen op de mogelijkheid om het
op een andere manier te doen, maar forceer dit niet. Anders is het wanneer de strategie op een zeer inefficiënte wijze leidt tot het juiste resultaat.
21
HL_alg_inleiding_C.indd 21
15-6-2010 9:30:42
Algemene informatie
z i n
i n
s p e l l i n g
Als een leerling bijvoorbeeld nooit fouten maakt door álle woorden op te
zoeken in de Lijsterbij of de Basisspellinggids, dient u zeker bij te sturen. Een
leerling moet namelijk op den duur ook woorden uit het hoofd kunnen
leren, of in staat zijn woorden op basis van regels correct te spellen.
De boodschap is tweeledig: het heeft zin om, rekening houdend met het
niveau (de jaargroep), aan de strategie uit de les de voorkeur te geven en
dit ook uit te dragen, maar maak leerlingen er steeds van bewust dat er
verschillende manieren zijn om een woord correct te spellen. Leerlingen
die met succes, en binnen een redelijke tijd spellen, moeten niet gedwongen worden hun aanpak te veranderen. Leerlingen die bijvoorbeeld moeite
hebben met de hoorstrategie bij de klank-letterkoppeling ui of eu, gebruiken misschien uit zichzelf een inprentstrategie en onthouden deze
woorden. Probeer bij deze leerlingen de eigen strategie niet om te buigen.
4.3 Het klaverblad
In jaargroep 5 was het schrijven van open en gesloten lettergrepen het belangrijkste thema binnen het spellingonderwijs. We doelden bij het schrijven van open en gesloten lettergrepen aanvankelijk op het enkel schrijven
van lange klinkers in woorden als: dromen, graven, nemen, gluren en in
woorden die geen kortere vorm hebben, zoals: boter, water, lepel, super, én
het schrijven van dubbele medeklinkers in woorden als: tonnen, pakken,
lessen, putten, lippen en in woorden die geen kortere vorm hebben, zoals:
rommel, stakker, lekker, tussen en spikkel. Later werd dit uitgebreid met
woorden als zonnig, jarig, stevig, nuttig en grappig, waarbij de stomme e
in de tweede lettergreep niet met een e wordt geschreven.
Bij het schrijven van open en gesloten lettergrepen geldt een tamelijk ingewikkeld systeem van schrijfvoorschriften. Bij Zin in spelling is een didactisch hulpmiddel ontwikkeld voor het schrijven van open en gesloten lettergrepen op het niveau van de leerlingen: het klaverblad. Met het klaverblad kunnen ze precies bepalen wanneer ze klinkers met één of twee letters
schrijven en wanneer medeklinkers eventueel verdubbeld moeten worden,
zonder dat het te ingewikkeld wordt. De leerlingen hebben het klaverblad in
jaargroep 5 geleerd. In de volgende paragrafen leest u meer over dit klaverblad.
Hoe werkt het klaverblad?
Het klaverblad lijkt op een klavertjevier. Het is opgebouwd uit vier blaadjes, waarin woorden met open of gesloten lettergrepen een vaste plaats
hebben. In ieder blaadje staat een kapstokwoord, waarmee het schrijfvoorschrift van dat blaadje wordt vastgesteld. Voor woorden met /o/ of
/oo/ zijn de kapstokwoorden: bom, bommen, boom en bomen.
In het eerste klaverblad in de volgende kolom is te zien in welk blaadje
woorden met een open of gesloten lettergreep precies horen en wat het
onderliggend schrijfvoorschrift is.
In het tweede klaverblad staan alle kapstokwoorden. Alle klinkers die te
maken hebben met de regels van de open en de gesloten lettergreep:
o - oo, a - aa, e - ee, u - uu, i - ie komen voor. De i - ie wijkt af, want de
/ie/-klank wordt niet als enkele klinker geschreven in open lettergrepen,
zoals de /oo/ in bo-men. De ie verandert niet als het woord langer wordt
gemaakt, dus is het logischer om liegen in het vakje linksonder bij lieg te
plaatsen. Het blaadje rechtsonder blijft daardoor leeg bij het i-klaverblad.
enkele klinker,
enkele medeklinker
korte klinker
één lettergreep
eindigt op één medeklinker
bom
boom
lange klinker
één lettergreep
eindigt op één medeklinker
dubbele klinker,
enkele medeklinker
enkele klinker,
dubbele medeklinker
korte klinker
twee lettergrepen
tweede lettergreep met
stomme e
bommen
bomen
lange klinker
twee lettergrepen
tweede lettergreep met
stomme e
enkele klinker,
enkele medeklinker
lig
mus
bek
mat
bom
boom
maat
beek
muur
lieg • liegen
liggen
mussen
bekken
matten
bommen
bomen
maten
beken
muren
Van analogie naar regel
In jaargroep 5 begonnen de leerlingen met het schrijven van woorden
met een open of gesloten lettergreep door ze te rubriceren naar
analogie bij de kapstokwoorden van respectievelijk het o-, a-, e-, u- en
i-klaverblad. Ze schreven de woorden net zo als het kapstokwoord in het
desbetreffende blaadje: ‘koppen schrijf je zoals bommen’, ‘lopen schrijf je
zoals bomen’. Ze konden de woorden schrijven zonder de formele regels
en begrippen te kennen; ze herkenden het patroon.
Met het oog op de latere uitbreiding tot woorden waarbij de analogie
met de kapstokwoorden niet meer zo evident is (vlaggetje, vermomming,
tegenstribbelen, …), werd het rubriceren na verloop van tijd aangevuld
met het verwoorden van schrijfvoorschriften.
Linksboven: in ‘bom’ hoor je een korte /o/-klank, die schrijf je met een o.
Het woord bestaat uit één lettergreep.
Rechtsboven: in ‘bommen’ hoor je een korte /o/-klank, die schrijf je met
een o. Je hoort een /m/, die schrijf je twee keer. Het woord bestaat uit twee
lettergrepen.
Linksonder: in ‘boom’ hoor je een lange /oo/-klank, die schrijf je met oo.
Het woord bestaat uit één lettergreep.
Rechtsonder: in ‘bomen’ hoor je een lange /oo/-klank, die schrijf je met
maar één o. Het woord bestaat uit twee lettergrepen.
Daarna werden de begrippen open lettergreep en gesloten lettergreep
geïntroduceerd (vanaf eenheid 6 in jaargroep 5).
22
HL_alg_inleiding_C.indd 22
15-6-2010 9:30:43
Open lettergreep: een lettergreep die eindigt op een klinker noem je een
‘open lettergreep’. De eerste lettergreep in ‘bomen’, ‘maten’, ‘beken’ en
‘muren’, is een open lettergreep: /boo/, /maa/, /bee/, /muu/. Je schrijft de
lange klinker met één letter.
Gesloten lettergreep: een lettergreep die eindigt op een medeklinker noem
je een gesloten lettergreep. ‘Bom’, ‘mat’, ‘bek’, ‘mus’; ‘boom’, ‘maat’, ‘beek’
en ‘muur’ zijn gesloten lettergrepen. In het klaverblad rechtsboven staan
woorden met een korte klinker: ‘bommen’, ‘matten’, ‘bekken’, ‘mussen’. Om
die klinker kort te houden moeten we twee medeklinkers schrijven, anders
zou er ‘bomen’ of ‘maten’ staan. De stukjes ‘bom’ en ‘mat’ zijn telkens een
gesloten lettergreep.
In de laatste eenheden volgde nog een uitbreiding van de toepassing van
het klaverblad. Leerlingen leerden ook woorden schrijven met in de tweede lettergreep een stomme e + een andere letter dan de n (vogel), een
stomme e die niet met e wordt geschreven (sap - sappig, vrolijk) of een
klank die zich hetzelfde gedraagt als de stomme e (honing). Ook werd
stilgestaan bij andere woorden die geschreven kunnen worden met het
klaverblad, zoals: raaf - raven, doos - dozen (met f-v- of s-z-wisseling) en
bij afleidingen en samenstellingen met een klaverbladdeel (jammer in
jammeren, tover in toveren, pakken in oppakken, sturen in toesturen).
Tot het einde van jaargroep B werd het klaverblad gebruikt om woorden
met een open of gesloten lettergreep te schrijven. Een leerling kon de
zuivere analogie blijven hanteren: ‘tover’ schrijf je zoals het kapstokwoord
‘bomen’. Of, meer naar de ‘regel’ toe: ‘tover’ is een klaverbladwoord, dat
past in het blaadje rechtsonder: lange klinker, twee lettergrepen, tweede
lettergreep met stomme e, je schrijft maar één o. Of: ‘tover’ /too/ is een
open lettergreep; je moet de klinker nu maar één keer schrijven.
In eenheid 10 van jaargroep B werd de regel geïntroduceerd bij het schrijven van verkleinwoorden als belletje en tonnetje, die niet in het klaverblad
passen (drielettergrepige woorden en het stukje belle of tonne bestaat
niet los), maar die wel met behulp van de regels bij het klaverblad, geschreven kunnen worden. Belangrijk hierbij is te vermelden dat de regel
werd geïntroduceerd met een blik op de toekomst, de regel vormde in
eenheid 10 een toelichting en niet het leidend principe.
Open lettergreep: als je een lettergreep met een lange klinker die je met twee
dezelfde klinkertekens schrijft en die eindigt op één medeklinker, langer maakt,
wordt het een open lettergreep; je moet de klinker nu maar één keer schrijven.
Gesloten lettergreep: als je een lettergreep met een korte klinker die eindigt
op één medeklinker, langer maakt, blijft het een gesloten lettergreep, je
moet de medeklinker nu twee keer schrijven.
In jaargroep C van Zin in spelling herhalen de leerlingen het geleerde en
wordt de open en gesloten lettergreep uitgebreid naar meerlettergrepige
woorden: gezellig, gemakkelijk, vreselijk, brutale) en (leen)woorden waarbij bijvoorbeeld ook de klemtoon een rol speelt: banaan, lokaal.
HL_alg_inleiding_C.indd 23
Wat kan er niet verklaard worden met de regels van de open en
gesloten lettergreep?
Bij open en gesloten lettergrepen treden ook verschijnselen op die niet
verklaard kunnen worden met de specifieke regels van de open en gesloten lettergreep. Deze verschijnselen worden apart behandeld, met een
wisselende didactische aanpak (vaak: analogie, bij leenwoorden: inprenten). Er wordt in deze gevallen meestal niet verwezen naar het klaverblad
of naar de regels van de open en gesloten lettergreep.
poes - poezen
De lange klinker oe wordt al met twee letters geschreven, dan kan er niet verenkeld of verdubbeld
worden (het is nooit poeoes - poezen), zo gaan ook
deur, deuren, ijzer, nauw, koude, teil.
monster
Na een korte klinker wordt geen medeklinker verdubbeld als na de korte klinker verschillende medeklinkers volgen.
zaagsel, oosten
Een lange klinker wordt niet enkel geschreven als na
de lange klinker verschillende medeklinkers volgen.
lachen, zingen
De /ch/-klank is één medeklinker, die met twee letters geschreven wordt, hetzelfde geldt voor de /ng/klank; deze worden daarom niet verdubbeld (niet
lach - lachchen of zing - zingngen).
maaien, gooien
Als er een /j/-klank volgt na een lange klinker, dan
schrijf je de klinker met twee letters, gevolgd door
een i, zelfs in open lettergrepen (niet maai - maien,
gooi - goien).
schreeuwen, nieuw Als er een /w/-klank volgt na een lange /ee/- of
/ie/-klank, dan schrijf je de klinker met twee letters,
gevolgd door uw, in open én in gesloten lettergrepen.
duwen, schuw
Als er een /w/-klank volgt na een lange /uu/-klank,
dan schrijf je alleen maar uw (naar analogie van
schreeuwen en nieuw zou men wellicht duuuwen en
schuuuw verwachten).
nu, zo, ga
Aan het einde van een woord schrijf je een lange
klinker enkel.
drie, knie, ruzie
Aan het einde van een woord schrijf je een lange
/ie/-klank als ie.
mee, vee, zee
Aan het einde van een woord schrijf je een lange
/ee/-klank als ee.
praktisch, logisch De lange /ie/-klank in het achtervoegsel /ies(e)/
schrijf je als ~isch(e).
Hè? Goh! Bah!
Alleen in uitroepen komen korte klinkers aan het
einde van woorden voor; er is eigenlijk niet een eenduidig schrijfvoorschrift voor.
macaroni, villa
Er zijn bij de leenwoorden veel uitzonderingen, op
grond van de uitspraak zou de c in macaroni dubbel
moeten, en de l uit villa enkel.
agressie, agrarisch Er is bij de leenwoorden veel onzekerheid over het
schrijven van enkele of dubbele medeklinkers, omdat de uitspraak te weinig houvast biedt: ap(p)laus,
ban(n)aan, rap(p)ort, ak(k)oord, ap(p)araat?
23
15-6-2010 9:30:44
Algemene informatie
z i n
i n
s p e l l i n g
4.4 De tussen-e(n)
Het spellen van de tussen-e(n) is een belangrijk onderwerp in jaargroep 6.
Het komt veel voor in het Nederlands, dat nieuwe woorden gemaakt
worden door twee bestaande woorden ‘aan elkaar te plakken’, met soms
iets ertussen om de verbinding te maken. Voor dat eventuele tussendeel
zijn er niet zoveel mogelijkheden: er, s, en of e. Bij het invoegen van een
s, en vooral bij het kiezen tussen en of e treedt nogal eens verwarring op.
Eerst wat voorbeelden om de diversiteit te laten zien:
klap + band = klapband
(kind + er) + fiets = kinderfiets
water + fiets = waterfiets
(dame + s) + fiets = damesfiets
fiets + tas = fietstas
fiets + stuur = fietsstuur
(verkeer + s) + slachtoffer = verkeersslachtoffer
(band + en) + pech = bandenpech
binnen + band = binnenband
(rijst + e) + koek = rijstekoek
reserve + wiel = reservewiel
(zieke + n) + huis = ziekenhuis
Het gemakkelijkste geval is een samenstelling zonder ingevoegde letters
of klanken op de samenstellingsgrens. Er kunnen dan toch nog spellingproblemen optreden, zoals bij klapband (je hoort /b/, je schrijft pb) maar
die zijn van een andere soort dan die van de tussen-e(n).
Er kan er worden ingevoegd, zoals bij kinderfiets. En er zijn woorden die
daar wat structuur betreft op lijken, zoals waterfiets (niet van ‘waat’ + er +
fiets). Spellingproblemen doen zich bij er-woorden eigenlijk niet voor.
Wat moeilijker is damesfiets, met een ingevoegde s, naast fietstas en fietsstuur, zonder ingevoegde s, maar die laatste wel met een spellingprobleem:
hoeveel s’en? Dat volgt direct uit de spelling van de afzonderlijke delen.
Bij verkeersslachtoffer moet voor het eerst echt een spellingregel worden
toegepast om het aantal s’en te bepalen.
En dan nu waar het in deze paragraaf specifiek om gaat, de tussen-e(n):
bandenpech heeft een tussenklank /e(n)/, die je moet schrijven als en.
Binnenband lijkt er wat structuur betreft op (er staat en op de samenstellingsgrens), maar toch is dit woord anders omdat er geen klank of letter
is ingevoegd (het is: binnen).
Bij rijstekoek is een tussenklank /e/ te horen, die je moet schrijven als e.
Reservelamp lijkt daar weer op, er is ook een /e/ te horen die je moet schrijven als e, maar nu is er geen klank of letter ingevoegd (het is: reserve).
Ziekenhuis, ten slotte, heeft een letter n ingevoegd gekregen, die sommigen wel, en anderen niet uitspreken.
Conclusie: er is bij het spellen van de tussen-e(n) weinig variatie in spelling: e of en, maar de keuze tussen die twee wordt door verschillende
factoren beïnvloed. Bij hetzelfde spellingpatroon kan de woordstructuur
wezenlijk verschillen.
Het spellen van de tussen-e(n) wordt bij Zin in spelling in jaargroep 6
daarom systematisch aangeleerd, met behulp van een schema en regels.
In de volgende paragrafen leest u hier meer over.
24
HL_alg_inleiding_C.indd 24
15-6-2010 9:30:45
Hoe werkt het schema?
De essentie van het maken van samenstellingen is: plak twee woorden
aan elkaar, en houd daarbij de spelling van de afzonderlijke woorden aan,
tenzij er een uitdrukkelijke reden voor is om daarvan af te wijken. Om te
laten zien dat het schema net zo werkt, herhalen we de voorbeelden met
een e of en op de samenstellingsgrens met het schema.
(a) binnen + band = binnenband
(b) rijst + koek = rijstkoek?
samenstelling met een stomme e
(c) zieke + huis = ziekehuis?
kijk naar het
linkerdeel
kan alleen met en
(a) binnenband
kan alleen met e
(b) rijstekoek
(d) reserve + wiel = reservewiel
(1) linkerdeel is persoon → en
(c) ziekenhuis
(2) linkerdeel eindigt op e → e
(d) reservewiel
(e) band + pech = bandpech?
Ja, dit is het gewenste resultaat. In het
schema wordt deze categorie aangeduid
als: ‘binnen kan alleen met en’.
Nee, je zegt niet ‘rijstkoek’ (met twee
lettergrepen), je hoort er een lettergreep
met een stomme e tussen. Belangrijk is
dan hoe je ‘rijste(n)’ als los woord schrijft,
maar dat komt niet los voor! Je schrijft
dan: rijst + e + koek → rijstekoek. Hier
geldt: ‘kan alleen met e’.
Dit lijkt het gewenste resultaat, maar
hier geldt een bijzondere spellingregel.
Bij woorden waarmee personen worden
aangeduid, komt er altijd en: zieke + n +
huis → ziekenhuis. De regel is: ‘linkerdeel is persoon → en’.
Ja, dit is het gewenste resultaat. In het
schema wordt deze categorie aangeduid
als: ‘linkerdeel eindigt op e → e’.
Nee, je zegt niet ‘bandpech’ (met twee
lettergrepen), je hoort er een lettergreep met een stomme e tussen. Band
is niet een persoon, het eindigt ook
niet op e, dus geldt ‘anders en’: band +
en + pech → bandenpech.
(3) anders en
(e) bandenpech
25
HL_alg_inleiding_C.indd 25
15-6-2010 9:30:45
Algemene informatie
z i n
i n
s p e l l i n g
De spellingregels
Bij samenstellingen kun je dus vaak de woorden gewoon aan elkaar plakken (binnenband, reservewiel), slechts in bijzondere gevallen geldt een
specifieker recept. Bij woorden als rijstekoek is er iets aan de hand. Er bestaat geen los woord ‘rijste(n)’, dat houvast zou kunnen bieden bij de
spelling. Hier geldt alleen nog het ‘oerprincipe’ van de spelling: het fonologische principe, ofwel: je schrijft wat je hoort. De tussenklank /e/ (de
stomme e) wordt dan een e. Overigens zijn er maar heel weinig samenstellingen van het ‘rijstekoek’-type.
Het is voor leerlingen niet altijd gemakkelijk uit te maken of een linkerdeel van een samenstelling thuishoort in de groep ‘kan alleen met e’ of
in de groep ‘linkerdeel eindigt op e → e’. Gelukkig maakt het niets uit
voor de spelling, het is altijd e. Deze groepen zijn bij de voorbeelden van
de Lijsterbij dan ook samengenomen.
Wat wordt er op de basisschool aangeleerd?
De leerlingen leren de spelling van de samenstellingen zoals dat voor het
onderwijs is voorgeschreven, zonder in te gaan op de kleinste details, net
zo als bij de andere spellingonderdelen. De formulering van deze regels in
de Woordenlijst van de Nederlandse taal, waarin de officiële spellingregels
worden weergegeven, wijkt af van wat hiervoor staat. Het resultaat is
hetzelfde. In heel zeldzame gevallen zou de spelling van een woord kunnen afwijken, maar als dat dreigt te gebeuren dan komt zo’n woord in de
Lijsterbij bij de uitzonderingen. Er is dus geen verschil tussen de spelling
van samenstellingen met de regels van Zin in spelling of de Lijsterbij, en
de officieel geformuleerde regels. Voor het onderwijs zijn de regels wel
anders geformuleerd, om ze praktisch toepasbaar te maken voor de
leerlingen. (Zie ook de Basisspellinggids, pagina 62-63 voor meer uitleg
over dit onderwerp.)
Als het linkerdeel een persoon aanduidt, zoals in ziekenhuis, dan wordt
altijd een n ingevoegd. Dit is tot nu toe de enige echt specifieke spellingregel die geldt voor de tussen-e(n), de rest van de samenstellingen volgt
zonder problemen uit de algemene Nederlandse spellingregels.
De hoofdregel staat helemaal onderaan in het schema: ‘anders en’
(bandenpech). Dus: als er geen bijzondere omstandigheden zijn, schrijf
je en. Dat is niet moeilijk, en het past naadloos in de rest van de Nederlandse spelling: het meervoud van zelfstandig naamwoorden en van
werkwoorden (infinitief, meervoudsvorm) schrijf je telkens met en, ook al
hoor je niet of het op /e/ of op /en/ eindigt.
Er zijn uitzonderingen: kakebeen, schobbejak (‘versteende’ samenstellingen) en soms vallen woorden niet onder de regel: jongeman (het linkerdeel is een bijvoeglijk naamwoord), spinnewiel (het linkerdeel is een werkwoord). In de Lijsterbij staan deze uitzonderingen opgesomd. In jaargroep
C vormen deze uitzonderingen geen onderdeel van de leerstof.
26
HL_alg_inleiding_C.indd 26
15-6-2010 9:30:46
5 Uitgangspunten van de methode
Bij de ontwikkeling van de methode Zin in spelling heeft een aantal uitgangspunten een belangrijke rol gespeeld. Ze komen in dit hoofdstuk
achtereenvolgens aan de orde: interactie, strategisch spellingonderwijs,
reflectie, evaluatie, differentiatie, zelfstandig werken, combinatiegroepen en
de aansluiting bij andere methodes.
5.1 Interactie
Een belangrijk uitgangspunt van Zin in spelling is interactie. Het spellingonderwijs met Zin in spelling is interactief van aard. Dat betekent dat er
veel interactie is tussen leerkracht en leerlingen, maar ook tussen leerlingen onderling. Goed spellingonderwijs vraagt om de uitwisseling van
gedachten en gerichte instructie. Uiteraard in combinatie met ruime mogelijkheden om de leerstof te verwerken in de vorm van het maken van
oefeningen of het uitvoeren van passende opdrachten.
Reflectie is in essentie een activiteit van de leerling. Maar de leerkracht
heeft hierbij wel een belangrijke rol. De leerkracht nodigt de leerlingen
uit te reflecteren. Hij of zij geeft structuur aan de denkactiviteiten van
de leerling en ziet erop toe dat alle leerlingen actief betrokken worden bij
deze activiteit.
In Zin in spelling komt reflectie in elke les voor; vaak al bij de start van
de les, als de voorkennis van de leerlingen wordt geactiveerd, maar zeker
aan het einde van de les in de reflectiefase, als met de leerlingen het resultaat van de les wordt geëvalueerd. De reflectie is een essentieel onderdeel van elke spellingles.
5.4 Evaluatie
Zin in spelling is een strategische spellingmethode die leerlingen niet alleen
richt op de juiste spellingwijze van woorden, maar een niveau dieper ook
op inzicht in het gehele Nederlandse spellingsysteem. De leerstof is opgebouwd rond een aantal spellingcategorieën (typen spellingproblemen)
die aan de orde komen in de lessen. Door het probleem te analyseren en
te bespreken, krijgen leerlingen inzicht in de manier waarop het woord geschreven wordt. Maar ook leren ze over de strategie die ze moeten hanteren. Bijvoorbeeld: een woord als maan schrijf je op een juiste manier
als je het in klanken hakt, vervolgens de klanken omzet in de bijbehorende lettertekens en deze daarna opschrijft. Het woord maan schrijf je goed
als je een luisterstrategie hanteert. In Zin in spelling komt een beperkt
aantal strategieën aan de orde: een hoorstrategie, een regelstrategie, een
inprentstrategie, een analogiestrategie, een oppositiestrategie (waarbij op
elkaar lijkende spelling in contrast wordt gezet, bijvoorbeeld bang tegenover bank), een opzoekstrategie en een meervoudige strategie (bijvoorbeeld goud: ou is inprentstrategie en d is regelstrategie).
In Zin in spelling richt iedere les zich op één of een beperkt aantal spellingcategorieën. In de lessen wordt de categorie altijd verbonden met de
spellingstrategie die op dat moment de voorkeur heeft. Dit is één van de
belangrijkste elementen tijdens de instructie-, verwerkings- en reflectiefase.
Meer informatie over dit onderwerp kunt u lezen in hoofdstuk 4: ‘Leerdoelen
en leerlijnen’.
Evalueren of beoordelen is een wezenlijk onderdeel van het onderwijsleerproces. Het betekent voor het spellingonderwijs dat de leerkracht de
spellingactiviteiten en spellingvorderingen van de leerlingen regelmatig
volgt en beoordeelt en tijdig maatregelen neemt ter verbetering. Dit is
mogelijk door te observeren, door methodegebonden controledictees af
te nemen of door de afname van genormeerde toetsen.
In Zin in spelling onderscheiden we drie vormen van evaluatie, namelijk
evaluatie op korte termijn, evaluatie op middellange termijn en evaluatie
op lange termijn.
Met evaluatie op korte termijn bedoelen we het observeren en registreren
van de activiteiten van de leerlingen tijdens de spellingles. Door het stellen van vragen, het hardop denken van de leerlingen en het in de reflectiefase bespreken van het gemaakte werk, krijgt de leerkracht een goed
beeld van de vorderingen van de leerlingen.
Voor de leerkracht en de leerlingen is het van belang om regelmatig na
te gaan of de doelen van een aantal eenheden zijn bereikt. Voor deze
evaluatie op middellange termijn bevat Zin in spelling controledictees.
Deze bestaan uit een woorddictee en een zinsdictee. Hiermee kan worden
nagegaan in hoeverre de leerlingen de doelstellingen van een eenheid
hebben bereikt. Voor werkwoorden zijn in jaargroep C ook controletaken
opgenomen.
Onder evaluatie op lange termijn verstaan we het vaststellen van de leerresultaten over een langere periode van bijvoorbeeld vijf of zes maanden.
Toetsen voor de lange termijn zijn niet in de methode opgenomen. Hiervoor wordt verwezen naar methodeonafhankelijke, gestandaardiseerde
en genormeerde toetsen. Bijvoorbeeld de toetsen van het Cito Leerlingvolgsysteem.
5.3 Reflectie
5.5 Differentiatie
In Zin in spelling wordt veel belang toegekend aan reflectie, als middel
om over spelling te leren en optimaal in te kunnen spelen op de verschillen tussen leerlingen. Aan reflectie kunnen de leerlingen elk op hun eigen
niveau deelnemen. Reflectie betekent dat leerlingen uitgenodigd worden
na te denken over:
• Wat ze al weten.
• Wat er aan nieuwe kennis of kunde aan de orde is.
• Hoe nieuwe kennis of kunde kan worden ingepast en toegepast.
Differentiatie of adaptief onderwijs is een belangrijk uitgangspunt van
Zin in spelling. Het betekent dat de methode rekening houdt met de
verschillen tussen de leerlingen en hun leermogelijkheden.
In Zin in spelling is sprake van didactische differentiatie, niveaudifferentiatie en tempodifferentiatie. De didactische differentiatie is niet zover
doorgevoerd dat de leerlingen daarna niet meer in de groep mee zouden
kunnen doen, het gaat om tijdelijke verdiepingen, met extra didactische
ondersteuning.
Alle lessen in Zin in spelling zijn voorzien van differentiatiesuggesties.
Enerzijds met als doel om extra hulp te bieden aan de leerlingen die
5.2 Strategisch spellingonderwijs
27
HL_alg_inleiding_C.indd 27
15-6-2010 9:30:46
Algemene informatie
z i n
i n
s p e l l i n g
moeite hebben met de leerstof. Deze suggesties vindt u onder het kopje
Differentiatie / extra hulp. Anderzijds om om te gaan met de tempoverschillen tussen de leerlingen. Onder het kopje Differentiatie / extra stof
wordt aangegeven wat leerlingen die sneller door de leerstof gaan aan vervolgactiviteiten kunnen doen. De werkbladen van Zin in spelling zijn zo
gemaakt dat de leerlingen er zelfstandig mee kunnen werken, alleen of in
tweetallen. Ook zijn er antwoordenboeken, waarmee de leerlingen zelf
hun werk kunnen nakijken. Dit alles biedt u de mogelijkheid om leerlingen die moeite hebben met de stof te begeleiden bij het maken van de
opdrachten (begeleide verwerking).
Na vier basislessen volgt een controledictee (en eventueel een controletaak).
Hiermee wordt vastgesteld welke leerlingen de doelen van de eenheid al
bereikt hebben. Op basis hiervan vindt didactische differentiatie plaats:
leerlingen die onvoldoende scoorden, krijgen in de lessen 5 en 6 extra instructie, en worden extra begeleid door de leerkracht. De leerlingen die
voldoende scoorden, werken les 5 en 6 zelfstandig door en gaan vervolgens aan de slag met andere taken. Deze staan beschreven onder het
kopje Differentiatie / extra stof en bieden aanknopingspunten voor niveaudifferentiatie. Met behulp van additionele materialen als het computerprogramma Zin in spelling, de werkboekjes bij de Lijsterbij en Slagwerk spelling kunnen leerlingen door extra te oefenen een hoger niveau bereiken.
5.6 Zelfstandig werken
Voor het gebruik van een methode, in zijn algemeenheid en zeker in combinatiegroepen, is het prettig als leerlingen regelmatig zelfstandig aan
het werk kunnen. Bij de methode Zin in spelling is dat het geval. In elke
les kunnen de leerlingen zelfstandig aan de slag met opdrachten in het
werkboek en in de lessen 5 en 6 ook nog met de spellingkaarten. In de
lesfase (werk)instructie wordt eerst de bedoeling van de opdrachten in het
kort besproken. Daarna kunnen de leerlingen die opdrachten zelfstandig,
individueel of in tweetallen, verwerken. De leerlingen kunnen hun eigen
werk nakijken. Hierbij maken ze gebruik van de antwoordenboeken bij de
methode.
5.7 Combinatiegroepen
Alle lessen van Zin in spelling zijn opgebouwd volgens hetzelfde model:
introductie en instructie (samen 15 minuten), verwerking (15 minuten) en
reflectie (5 minuten). Omdat alle verwerkingsopdrachten geschikt zijn
voor zelfstandig werken, is het mogelijk de lesfase verwerking (15 minuten)
van de ene groep te combineren met de lesfasen introductie en instructie
(15 minuten) van de andere groep. Terwijl de leerlingen van de ene groep
dus zelfstandig werken met hun verwerkingsopdrachten, verzorgt u de
introductie en instructie voor de andere groep. Na die introductie en instructie gaan deze leerlingen zelfstandig verder met hun verwerkingsopdrachten (15 minuten) en verzorgt u de reflectie (5 minuten) voor de
eerste groep. Schematisch ziet de lesopbouw in een combinatiegroep er
als volgt uit:
Introductie / Instructie
15 minuten
leerkrachtgebonden
Taak
15 minuten werken met
zelfstandig te verwerken taken
Verwerking
15 minuten
leerkrachtvrij
Introductie / Instructie
15 minuten
leerkrachtgebonden
Reflectie
5 minuten
leerkrachtgebonden
Taak
15 minuten werken met
zelfstandig te verwerken taken
Verwerking
15 minuten
leerkrachtvrij
Reflectie
5 minuten
leerkrachtgebonden
In bovenstaande tabel is te zien dat u in een combinatiegroep kunt werken met combinaties van zelfstandig werken in de ene groep (leerkrachtvrij) en een leerkrachtgebonden lesfase in de andere groep.
Natuurlijk vraagt het werken met de methode in een combinatiegroep
meer van de leerkracht dan het gebruik van die methode in een enkelvoudige groep. Maar de methode is wel zodanig opgebouwd dat gebruik
in combinatiegroepen organisatorisch goed mogelijk is. Wel moet aan
de volgende twee voorwaarden worden voldaan: (1) de leerlingen moeten
gedurende een periode van 15 minuten zelfstandig kunnen werken zonder u te storen en (2) u moet in uw klas kunnen beschikken over taken
waarmee leerlingen zelfstandig kunnen werken. Als ook aan deze twee
voorwaarden is voldaan, dan is de methode Zin in spelling goed uitvoerbaar in combinatiegroepen.
5.8 Aansluiting bij andere methodes
Bij de ontwikkeling van Zin in spelling is rekening gehouden met andere
methodes die voorafgaand of in combinatie met Zin in spelling worden
gebruikt. Leerlingen die het einddoel hebben bereikt van de methode
Veilig leren lezen ondervinden geen problemen bij de spellingstof van Zin
in spelling. En natuurlijk is Zin in spelling afgestemd op Zin in taal. Toch is
Zin in spelling ook zelfstandig naast een andere methode te gebruiken.
28
HL_alg_inleiding_C.indd 28
15-6-2010 9:30:47
Bijlage 1 Leerstofopbouw Zin in spelling
H: hoorstrategie
R: regelstrategie
I: inprenten
1
A:
C:
O:
M:
rubriceren naar analogie
aanbieden in contrast (oppositie)
opzoekstrategie
meervoudige strategie
Klank-letterkoppeling
m = medeklinker; k = klinker
be~: woord begint met be, zoals begin
~elen: woord eindigt op elen zoals spartelen
in, eet, ook, op, as, om, uit, oor, aan, ik, en, uil, of, al, is, aap, af, uur
boot, haan, been, muur, wiel
rok, jas, wel, bus, lip
duif, neus, boek
Jaargroep
A
B
C
D
1.1
km
mkm
•
•
•
•
1.2
~kmm
mmk~
mmkmm
• kast, rits, kaars, pols, lamp, heks, soms, iets, leuks, mens
• slaap, traag, bril, gras, knap, snor, fles, plas, droef, vlug, stuk, wrat, vrek, trui
• staart, kruipt, blaft, plaats, klimt, dwars, trots, sliert, droomt, proeft, broers
H
A
I
H
1.3
~mmm
mmm~
• worst, kunst, tekst, eerst, arts, fietst, klotst, kermt, vracht
• strik, straat, spreekt, school, streep, schaats, spleet
1.4
~mmmm
mmmm~
• herfst, scherpst, ernst, ergst
• schroef, schrik, schreef
H
A
I
H
A
H
A
I
H
1.5
tweelettergrepig
geen samenstelling
• marmot, venster, stumper, bende, lijster, elkaar, tante
1.6
z~ of s~
v~ of f~
• zoet, zuur, zwaar, zin, zon – sap, sok, slak
• voet, vaag, vlam, vlieg – fruit, fiets
2
Klinkers en medeklinkers
2.1
be~, ge~, ver~, te~
• bewaar, bezoek, gebak, getal, gezin, verkeer, vertrekt, terug, tevreden
2.2*
~el, ~elen
~em, ~emen
~en, ~enen
~er, ~eren
* zie ook 5.5 ~e(n)
• spiegel, wortel, wandelen, babbelen, bliksem, bloesem, bliksemen, ademen,
betekenen, oefenen, poeder, winter, bibberen, kinderen
2.3*
~ig, ~ige
* zie ook 4.1 en 4.2 open,
gesloten lettergreep
• deftig, aardig, ernstig, geduldig, deftige, keurige, moedige, gulzige
H H H
A A
2.4*
~lijk, ~lijke
* zie ook 4.1 en 4.2 open,
gesloten lettergreep
• sierlijk, eerlijk, gevaarlijk, duidelijk, zuidelijke, feestelijke, gezamenlijke
H H H
A A
E
H
H
H
H
A B C D E
H
A
H
A
H
A
H
A
29
HL_alg_inleiding_C.indd 29
15-6-2010 9:30:47
Algemene informatie
z i n
i n
s p e l l i n g
2.5
geen stomme e
• dolk, golf, wilg, schelp, verf, park, storm, dwerg, zalm, doorn, slurp
A
2.6
aai, ooi, oei
• saai, zwaait, lawaai, haaien, kooi, prooi, gooit, mooie, foei, groeien, moeilijk
A A
2.7
eeuw, ieuw, uw
• sneeuw, leeuw, schreeuwt, kieuw, nieuwe, nieuws, schuw, duwtje, schaduw
A A
2.8
/ch/ = ch of /ch/ = g
• pech, vechten, bocht, rechts, gedicht, lichtgroen, licht, aandachtig, goochelaar,
mochten, bracht
• zorgt, ligt, terug, merg
I
R
2.9
/n/ = n
/ng/ = ng
/ngk/ = nk
• ton, zin, van
• tong, zing, vang, bang, langs, springt, angel, slingert, verlang, werking, koning
• bank, plank, donker, drankje, winkel, koninklijk, toegankelijk, puddinkje
H A A R R
H
3
Klinkers en medeklinkers (uitgebreid met leenwoorden)
3.1
/a/-, /aa/-achtige klank
3.2*
D
E
• sinaasappel, restaurants, croissant, toilet, trottoir, enveloppe
I
/e/-, /ee/-achtige klank
* zie ook 4.5 ~ee
• trainer, saté, populair, patiënt, crèche, jam, spray, cake, diner, ceintuur
3.3*
/i/-, /ie/-achtige klank
* zie ook 4.4 ~ie, ~i
• fabriek, liter, iglo, gitaar, ruzie, viool, juni, hobby, amfibie, modieus, financieel,
pyjama, team, weekend, hockey, ideaal, e-mail, pinguïn, symbool, bodybuilding
3.4
/o/-, /oo/-achtige klank
• chauffeur, restaurant, cadeaus, shampoo, goal, poster, show
3.5*
stomme-e-achtige klank
* zie ook 2.1 – 2.5 en 5.5 voor
inheemse stomme-e-achtige
klanken
• kermis, motor, kangoeroe, avond, museum, laboratorium, cursus, peloton
I
O
A
I
O
A
I
O
A
I
O
A
I
O
A
I
O
A
I
O
A
I
O
A
I
O
A
I
O
3.6
/eu/-achtige klank
• chauffeur, directeur, föhn, foetus, manoeuvreren*, smørrebrød
* zie ook 3.7 /oe/-achtige klank
3.7
/oe/-achtige klank
3.8
~teit, ~heid
• toerist, toernooi, computer, journalist, manoeuvreren*, musical, carpoolen,
remover, interview, barbecue, route
* zie ook 3.6 /eu/-achtige klank
• kwaliteit, universiteit, snelheid, vrijheid, elektriciteit, lenigheid
3.9
b of p, gevolgd door andere
medeklinker
• applaus, abdij, korps, obstakel, subtiel
A I
I O
O
I A A
O O I
O
A O
M
O O
C
3.10
• steeds, advertenties, advies, gids, ritme, trema, tsaar
3.11
d of t, gevolgd door andere
medeklinker
/d(z)j/, /t(s)j/
3.12
/k/-klank
• jazz, gletsjer, modieuze, coach, match, ketchup, station, traditioneel*
* indeling in 3.13 /z/-, /s/-klank is ook mogelijk; de uitspraak varieert:
/traadiet(s)jooneel/, /traadiesjooneel/.
• boeket, dictee, insect, kwaliteit, elektriciteit, cactus, praktisch, accu’s, snacks,
oktober, cirkel, cadeau, clown, speculaas, extra, skelet, accordeon, picknick,
succes, cake, aquarium, helikopter, microscoop, chrysant, goal, pinguïn
A
I I
R R
C
B
I
C
I
O
I
O
O
O
C
O O
M M
I
O
O O
I I
30
HL_alg_inleiding_C.indd 30
15-6-2010 9:30:48
3.13
/z/-, /s/-klank
• politie*, cent, spinazie, misschien, organisatie*, oceaan, visite, examen, crisis,
passagier, explosie, quiz, quizzen, crossfiets, succes, bisschop, tsaar, cement
* indeling in 3.11 /d(z)j/, /t(s)j/ is ook mogelijk; de uitspraak varieert: /pooliesie/,
/poolietsie/; /orgaaniezaasie/, /orgaaniezaatsie/
H O O
I I I
R M M
3.14
/zj/-, /sj/-klank
• garage, bagage, chocolademelk, logeren, asperges, journaal, shoppen
I
O
3.15
w, v, f
• fotografen, filosofen, professor, sfeer, graffiti, affiche, sheriff, effect, proficiat,
murw, volume, advies
3.16
/g/-, /ch/-klank
• yoghurt, agressief, echo, chaos
3.17
/n/-, /ng/-klank
• franje, kastanje, oranje, signaal, vignet
3.18
/l/-, /j/- of /lj/-klank
/r/-, /rj/-klank
niet uitgesproken letters
* niet alleen leenwoorden
• gorilla, briljant, milieu, miljard, illustratie, parallellogram, yoghurt, mayonaise,
medaille, portefeuille, failliet, diarree, garantie, barrière, carrière
• erwt, markt**, stampt, lichtje, jongens, thuis, thee, diner, ambtenaar
** algemene uitspraak in het zuiden van het taalgebied: /mart/
3.19*
4
Open en gesloten lettergreep
4.1
open lettergreep, gevolgd
door lettergreep met
stomme e
4.2
A
I
O
I
O
I
R
O
I
M
I O
I
M
O
I
I O
I
O O
I I
A O
I
A
B
C
D
E
a open: meervoud of werkwoord op ~en, vormen op ~e
• haken, delen, boten, muren, gele, rode, trage, piraten, tekenen, bladeren, tomaten,
kometen
b open: meervoud met klankverandering
• steden, gaten, holen
c open: geen meervoud
• bodem, hoger, peper, negen, hamer
d open: woorden op ~ig, ~ing, ~lijk
• woning, nodig, vrolijk, lelijke
e open: de klinker is een stomme e
• dommeriken, zaniken, luiwammesen
A
A
R
R
R
O
gesloten lettergreep,
gevolgd door lettergreep
met stomme e
a gesloten: meervoud of werkwoord op ~en, vormen op ~e, verkleinwoord op ~etje
• schrappen, tellen, klimmen, poppen, plukken, verpakken, bestellen, godinnen,
felle, tamme, kannetje, bommetje, hindernissen
b gesloten: geen meervoud
• binnen, nummer, effen, korrel, gemiddelde, verbitterd, dwarrelen, babbelen,
bibberen
c gesloten: woorden op ~ig, ~ing, ~lijk
• sappige, pittig, verschrikkelijk, vergissing
A
A
R
R
R
R
4.3
~a, ~o of ~u
• sla, stro, nu, vlo, ga, prima, auto, judo, radio, video, zebra, villa, foto, paraplu
A
R
R
R
4.4*
~ie, ~i
* zie ook 3.3 /i/-, /ie/achtige klanken
• knie, drie, koffie, jullie, herrie, olie, ruzie, tralie, familie, kanarie, juli, januari, taxi,
ski
A
R
H
A
I
I
I
4.5*
~ee
* zie ook 3.2 /e/-, /ee/achtige klanken
• zee, twee, slee, toffee, heimwee, idee, puree, dictee, diarree, portemonnee
A
R
R
R
4.6
~ooch~
• goochelaar, goochelt, goochelen, loochenen
A
R
I
I
31
HL_alg_inleiding_C.indd 31
15-6-2010 9:30:48
Algemene informatie
z i n
i n
s p e l l i n g
4.7
open of gesloten lettergreep,
in leenwoorden
5
Herkomst
5.1
niet verlengbaar
~d, ~ds
~t, ~ts
~b, ~bs
~p, ~ps
~g, ~ch
• niemand, steeds, sinds, want, sedert, balts, drab, club, gips, terug, pech
5.2
~ei~ of ~ij~
~ei of ~ij
• trein, klein, paleis, bereiken – vijf, blijf, kijken, twijfelen
• kei, allerlei – boerderij, partij
5.3
~au(w)~ of ~ou(w)~
~auw of ~ou(w)
• saus, nauwelijks – zout, vrouwen
• gauw, blauw, flauw – zou, bouw, juffrouw
5.4
~isch, ~ische
• logisch, tragisch, tropisch, humoristische, technische, Belgische
5.5*
~e(n)
* zie ook 2.2 ~e(n)
• keuken, bloemen, mensen, houten, gezongen, sterke, nauwe, zieke – zieken
5.6
homofonen
• hart – hard, moed – moet*, schild – schilt*, krab – krap, slab – slap, peil – pijl,
eis – ijs, leiden – lijden, rauw – rouw, uittrekken – uitrekken
• brand – brandt*, belooft – beloofd*, verwachte – verwachtte*,
went – wend – wendt*, boot – bood*, houd – hout – houdt*
* zie ook 8.1 – 8.8
6
Constante woorddelen
6.1
/t/ met d
/p/ met b
/ch/ met g
• hond (want: honden), ochtend (want: ochtenden), gemiddeld (gemiddelde),
stad (steden), web (webben), schub (schubben), hoog (hoge), vlug (vlugge),
zielig (zielige), verjaardag (verjaardagen)
6.2
constante woorddelen
met voorvoegsel;
met achtervoegsel
• verrassing, verroeren, ontdekken, ontdooien, onnodig, onttrekken, uittrekken
(naast uitrekken)
• jongens, raadsel, breedst, slechtst, grootte, fietsster, buiig, vergroeiing, eindeloos,
openlijk, doelloos, onmiddellijk, roodachtig, waakzaam, plaatje*, flesje*, kastje*,
broodjes*
* zie ook 9.2
a
•
b
•
c
•
d
•
e
•
I
I
M M
O O
B
C
D
I
I
O O
I I
I
I
I
O
I
I
I
I
I
R
M
O
R C
kort en klemtoon
koffie, massa, kassa, mammoet, tennis, programma, accu, hobby
lang en klemtoon
tralie, olie, basis, poriën, super
kort en geen klemtoon
terras, perron, hallo, ballet, rapport, akkoord, klassiek, apparaat, effect
kort of lang, geen klemtoon
banaan, kabaal, galop, agent, kapot, paleis
lang en geen klemtoon
lokaal, hotel, helaas, metaal, brutaal
A
H
R
R
E
C
R
H
I
O
I
I
O
C
C
R
A
B
C
D
E
R
R
R
R
R
R
32
HL_alg_inleiding_C.indd 32
15-6-2010 9:30:49
6.3
v verandert in f
z verandert in s
• raven – raaf, graven – graaf, beven – beeft, olijven – olijf, scherven – scherf
• grazen – graast, dozen – doos, dwaze – dwaas, glazen – glas, lezen – lees
H
R
H
R
C
6.4
~eer, ~oor, ~eur
• beer, smeer, hoor, spoor, deur, kleur
7
Samenstellingen
A
B
C
D
7.1
samenstellingen zonder
tussenklank
• koelkast, hoofdpijn, bedtijd, zeepbel, fietstocht, schoollokaal, lichtshow
R
R R R R
M M M M
7.2
tussen-er
• allereerst, allerlaatst, middernacht, zuiderburen, kinderfiets, kinderrijmpje
H M M
7.3
tussen-e(n)
a
•
b
•
c
•
d
•
e
•
kan alleen met en
molensteen, wagenziek, rekensommetje
linkerdeel is persoon
ziekenauto, mannenstem, blindenstok, piratenschip
linkerdeel eindigt op e (of kan alleen met e)
snottebel, hittegolf, kuddedier, geboortedatum, ladekast
anders en
paardenbloem, vlooienband, zwijnenstal, vliegenmepper
uitzondering
likkebaarden, zonnebril, elleboog, beresterk, reuzehonger, goedenavond
R
R O
M R
7.4
tussen-s
• stadspark, varkenshok, varkensstal, stationshal, stationschef, knoopsgat,
enigszins
• reisleider, kokosnoot, handstand, sneeuwstorm, fietssport, huiszoeking
H
M O
C
M
8
Werkwoorden
C
D
E
8.1
v-tijd, regelmatig
a
•
b
•
~de(n)
speelde, renden, babbelde
~te(n)
werkte, stopten, ontdekte
O
R
R
R
8.2*
v-tijd, regelmatig
d- of t-werkwoord
* 8.2 concurreert met
8.1, 8.7 en met bijvoeglijk
naamwoorden
a
•
b
•
~dde(n)
strandde, strandden, bereidde, bereidden
~tte(n)
roestte, roestten, verwachtte, verwachtten
R
R
8.3*
v-tijd, onregelmatig
* vormen ook in andere
categorieën
• vroeg, zweeg, klommen, gleden, floten
8.4
v-tijd, onregelmatig
d- of t-werkwoord,
enkelvoud
R
R
8.5
t-tijd, regelmatig: ~t
a
•
b
•
•
R
R
H
A
~d
stond, leed, verslond
~t
wist, besloot
loopt, klimt, sterft, drinkt, helpt, wandelt, bedankt, klautert, probeert, reageert
B
O
R
E
33
HL_alg_inleiding_C.indd 33
15-6-2010 9:30:50
Algemene informatie
z i n
i n
s p e l l i n g
8.6*
t-tijd,
regelmatig d-werkwoord
* binnen 8.6 treedt
concurrentie op;
8.6 concurreert met 8.8
a
•
b
•
8.7 *
woordenboekvorm
* vormen ook in andere
categorieën
• lachen, groeien, verdwijnen, worden, verraden
~d
antwoord, verhard
~dt
rijdt, vindt, houdt
8.8 * deelwoord
a geen eind-d of eind-t
* 8.8 concurreert met 8.5 en 8.6 • gezien, gebeten
b eind-d
• gebeurd, geleend, brandend
• ik-vorm niet op letter van ’t kofschip
c eind-t
• gesnapt, verwacht, veroorzaakt
• ik-vorm eindigt op letter van ’t kofschip
9
Meervoud, verkleinwoord, bezitsvorm
A
9.1
meervoud ~s
meervoud ’s
• sleutels, meisjes, stumperds, kangoeroes, tralies, tantes, dictees, bureaus, coupés
• agenda’s, auto’s, taxi’s, menu’s, baby’s, b’s, j’s
H
9.2
verkleinwoord ~je, ~tje, ~’tje,
~pje, ~etje, ~nkje
• boekje, zakje, plaatje, kaarsjes, feestje, jongetjes, hoedje, blaadje, ideetje,
menuutje, fotootje, villaatje, skietje, cadeautje, cafeetje, aspirientje, baby’tje,
kraampje, bodempje, velletje, vlaggetje, leuninkje, kettinkje
H
R
9.3
~’s bezitsvorm
~s bezitsvorm
~’ bezitsvorm
• Anna’s fiets, Heidi’s jas, Harry’s voetbalschoenen, Martines boek, Jaaks horloge,
Renés triomf, Rubens’ schilderijen, Felix’ kattenvoer
10
Botsende klinkers
10.1
trema
10.2
B
H
R
R
R
O
R
A
R
R
O
A
R
R
C
D
E
R
O O
R R
R
O O
R R
R
R
D
E
• reünie, reliëf, kopiëren, geïllustreerd, zeeën, knieën, reëel, ruïne, hygiëne,
coördinator, bacteriën, officiële, beëindigen, naïef, epidemieën, onderzeeër
A
O
R
streepje (koppelteken)
• na-apen, zo-even, radio-uitzending, zonne-energie, auto-ongeval, zee-egel,
vanille-ijs
R
O
M
10.3
geen trema
• museum, laboratorium, buiig, begroeiing, materiaal, industrieel, actueel,
modieuze
A
A
11
Bijzondere samenstellingen
D
E
11.1
met een streepje
O
O
A
A
• Frans-Duits, Baarle-Nassau, Baarle-Hertog, doe-het-zelfzaak, Nieuwpoort-Bad,
Noord-Spanje, niet-rokers, ex-trainer, Sint-Truiden, oer-Hollands, kopje-onder,
haasje-over
B
B
C
C
34
HL_alg_inleiding_C.indd 34
15-6-2010 9:30:51
11.2
getallen:
aaneen
trema
los
12
Afkortingen, letterwoorden, cijfers, symbolen en weglatingen
12.1
afkortingen, letterwoorden
en symbolen
• a.u.b. (alstublieft), d.w.z. (dat wil zeggen), N.O. (noordoost), PSV’er
• radar, modem
• km (kilometer), l (liter)
12.2
apostrof (’)
streepje ( – )
• ’s woensdags, ’s morgens, ’t regent, m’n, zo’n, binnen- en buitenland
13
Hoofdletters
13.1
hoofdletters
14
Afbreking
14.1* afbreking
* de oranje streepjes staan op
samen-stel-lings-gren-zen;
breek bij voorkeur hier af
• eenendertig, vijfhonderd, tweeduizend, zesennegentig, honderdachtendertig
• tweeëndertig, drieënveertig
• zesduizend honderd, een miljoen driehonderd duizend vijfhonderdzevenentwintig,
vijf twaalfde, drie achtste
• Hij spit de tuin. ’s Morgens …, Nora, Dirk, Peters, Bijlstraat, Tilburg, Kerstmis,
Pasen, Hare Majesteit, God, Nederland, de Volkskrant, Italiaans, Limburgs, Vlaming,
Allerheiligen, Bijbel, Koran
• feest-tent, hand-doek, len-te-weer, avon-tu-ren-boek, plat-te-grond, ach-ter-blijven, ont-dek-kings-rei-zi-ger, cir-cus-num-mer, sport-wed-strijd, po-li-tie-bu-reau
A
B
R
R
D
E
O
I
O
I
R
R
R
C
A
B
C
D
E
R
R
R
O
R
O
R
A
B
C
D
E
R
R
35
HL_alg_inleiding_C.indd 35
15-6-2010 9:30:51
Bijlage 2 Leerstofopbouw jaargroep C
Eenheid Les Onderwerp
1
1
2
3
2
4
5
6
verkleinwoord ~je, ~tje, ~pje, ~etje (9.2):
herhaling
herhaling
1
/z/-, /s/-klank (3.13):
v, f (3.15):
v verandert in f, z verandert in s (6.3):
~ig(e) (2.3):
~lijk(e) (2.4):
open lettergreep, woorden die eindigen op ~ig(e), ~ing of ~lijk(e) (4.1):
gesloten lettergreep, woorden die eindigen op ~ig(e), ~ing of ~lijk(e) (4.2):
samenstellingen zonder tussenklank (7.1):
tussen-er (7.2):
tussen-e(n) (7.3):
tussen-s (7.4):
herhaling
herhaling
2
3
4
5
6
3
1
2
3
4
5
6
4
open lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.1):
gesloten lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.2):
open lettergreep, woorden die eindigen op ~ig, ~ing, ~lijk, ~ik (4.1):
gesloten lettergreep, woorden die eindigen op ~ig, ~ing, ~lijk, ~ik (4.2):
/t/ met d, /p/ met b, /ch/ met g (6.1):
samenstellingen zonder tussenklank (7.1):
1
2
3
4
5
6
Trappen van vergelijking:
- tweelettergrepig (geen samenstelling) (1.5):
- open lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.1):
- gesloten lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.2):
- /t/ met d, /ch/ met g (6.1):
- /ch/ = ch (2.8):
woordenboekvorm (8.7):
~a, ~o of ~u (4.3):
~ee (4.5):
/o/-, /oo/-achtige klank (4.6):
tussen-er (7.2):
tussen-e(n) (7.3):
herhaling
herhaling
ei of ij (5.2):
au(w) of ou(w) (5.3):
homofonen (5.6):
/ch/ = ch (2.8):
niet verlengbaar ~d, ~ds, ~t, ~ts, ~b, ~bs, ~p, ~ps, ~g, ~ch (5.1):
homofonen (5.6):
/t/ met d, /p/ met b, /ch/ met g (6.1):
t-tijd, regelmatig (8.5):
woordenboekvorm (8.7):
tussen-e(n) (7.3):
herhaling
herhaling
storen, dragen, regen
moppert, tamme, lekkers
jarig, honing, vrolijk, zanik
nuttig, ketting, monnik
gezond, web, lig
feesttent, broodtrommel, tijdschrift, zeepbel, bobslee,
bergschoen
broodje, glaasje, pannetje
zuivel, servet, plonzen, kaarsen
vulkaan, formaat, durven, surfen
druiven - druif, zeven - zeef, huizen - huis, dozen - doos
gezellig, droevige
duidelijk, heerlijke
slaperig, verdeling, mogelijk, dadelijk
rommelig, sommige, beslissing, mannelijk
kunstwerk, sporttas
kinderfiets, middernacht
blokkendoos, ganzenbord
dorpsplein, vredesduif
harder, luider
groter, breder
slapper
luidst, hardst, traagst
zachtst
kantelen, regenen, klauteren, proberen, parkeren, studeren,
verroesten, verrassen, verrichten
pizza, echo, accu, pindakaas, autowrak, menukaart
heimwee, zeelucht
goochelen
kinderarts, kinderfilm
tarwebrood, keukenrol, paardenbloem
arbeiders, tegelijk
juffrouw, nauwelijks
reist - rijst, rauw - rouw
gehecht
fiets, gips, lichaam
hard - hart, krab - krap, ligt - licht
mond, rib, elleboog
kauw, bouw, bereikt, hijgt
stijgen, dragen, hangen
dennenboom, bloemenwinkel, samenkomst, regenboog
36
HL_alg_inleiding_C.indd 36
15-6-2010 9:30:51
Eenheid Les Onderwerp
5
2
stomme-e-achtige klank (3.5):
~e(n) (stoffelijk bijvoeglijk naamwoorden) (5.5):
t-tijd, regelmatig (8.5):
3
4
5
6
niet uitgesproken letters (3.19):
tussen-e(n) (7.3):
herhaling
herhaling
1
2
3
open of gesloten lettergreep, in leenwoorden (4.7):
t-tijd, regelmatig (8.5):
Frequent gebruikte leenwoorden:
- stomme-e-achtige klank (3.5):
- /eu/-achtige klank (3.6):
- /oe/-achtige klank (3.7):
- /nj/-klank (3.17):
- /lj/-klank (3.18):
tussen-e(n) (7.3):
herhaling
herhaling
toneel, matroos, koffie, akkoord
ik woon, hij krabbelt, wij proberen
2
3
4
5
6
/ie/-achtige klank (3.3):
ie, i (4.4):
/s/-klank (3.13):
t-tijd, regelmatig (8.5):
~teit, ~heid (3.8):
tussen-e(n) (7.3):
herhaling
herhaling
liter, gitaar, kampioen
dirigent, muziek, antiek
traditie, vakantie, prestatie
jij zoekt - zoek jij? jij staat - sta jij?
kwaliteit, stommiteit, snelheid, gezondheid
benzinemotor, buitenspiegels, ziekenvervoer, ruitenwissers
8
1
2
3
4
5
6
gesloten lettergreep, woorden die eindigen op ~essen, ~innen, ~(n)issen (4.2):
v-tijd, regelmatig (8.1):
~isch, ~ische (5.4):
/zj/-, /sj/-klank (3.14):
herhaling
herhaling
zangeressen, vriendinnen, gevangenissen
speelde, zorgden, bereikte, botsten
alfabetisch, logisch, technische, medische
giraf, garage, logeren, sjaal, chocolade
9
1
2
/k/-klank (3.12):
v-tijd, regelmatig (8.1):
t-tijd, regelmatig (8.5):
/s/-klank (3.13):
meervoud ~s, meervoud ’s (9.1):
herhaling
herhaling
clown, camera, boeket, helikopter
volgde, stampte
behang, helpt
cijfer, december, serie, penseel
tantes, abonnees, tralies, kangoeroes, zebra’s, foto’s, kiwi’s
verkleinwoord ~je, ~etje, ~nkje (9.2):
deelwoord (8.8):
open lettergreep (4.1):
gesloten lettergreep (4.2):
open/gesloten lettergreep (4.1)/(4.2):
apostrof (’) (12.2):
hoofdletters (13.1):
herhaling
herhaling
plankje, slangetje, woninkje
geschreven, gedeeld, geflitst, verstopt, opgelost
openmaken, ademhalen
verwarring, binnenglippen
kennismaken, poppenwagen
’s middags, ’s Morgens
Marjolein, Nederland, Duits, Pasen
6
1
4
5
6
7
1
3
4
5
6
10
1
2
3
4
5
6
havik, motor, kubus, kangoeroe
leren, gouden
ik weiger, jij moppert, hij nadert, zij babbelt, het regent,
we fietsen, jullie twijfelen, zij wandelen
thuis, apotheek, doperwt, gedichtje, nestkastje
tarwebrood, hittegolf, pannenkoeken, bessensap
album
amateur
kalkoen
banjo
biljartbal
ziekenwagen, burenruzie
37
HL_alg_inleiding_C.indd 37
15-6-2010 9:30:51
Eenheid 4
z i n
i n
s p e l l i n g
Basis
Les 1
Het blauwe zeil
- ei of ij (5.2): arbeiders, tegelijk
- au(w) of ou(w) (5.3): juffrouw, nauwelijks
- homofonen (5.6): reist
st - rijst, rauw
auw - rouw
Les 2
Fietsen zonder handen
- /ch/ = ch (2.8): gehecht
- niet verlengbaar ~d, ~ds, ~t, ~ts, ~b, ~bs, ~p, ~ps, ~g, ~ch (5.1): fiets, gips, lichaam
- homofonen (5.6): hardd - hart, krab - krap, ligt
gt - licht
- /t/
tt/ met d, /p/ met b, /ch/ met g (6.1): mond, rib, elleboog
Les 3
De ballon stijgt en daalt
- t-tijd, regelmatig (8.5): kauw, bouw, bereikt, hijgt
- woordenboekvorm (8.7): stijgen, dragen, hangen
Les 4
Een regenboog boven het dennenbos
- tussen-e(n) (7.3): dennenboom, bloemenwinkel, samenkomst, regenboog
Dictee
-
niet verlengbaar ~d, ~ds, ~t, ~ts, ~b, ~bs, ~p, ~ps, ~g, ~ch (5.1)
ei of ij (5.2), au(w) of ou(w) (5.3)
homofonen (5.6)
tussen-e(n) (7.3)
Herhaling
Les 5
Smullen van de rijst
- ei of ij (5.2)
- au(w) of ou(w) (5.3)
- homofonen (5.6)
- /ch/ = ch (2.8)
- niet verlengbaar ~d, ~ds, ~t, ~ts, ~b, ~bs, ~p, ~ps, ~g, ~ch (5.1)
- /t/ met d, /p/
p/ met b, /ch/ met g (6.1)
p
Les 6
De westenwind waait
- tussen-e(n) (7.3)
- t-tijd, regelmatig (8.5)
- woordenboekvorm (8.7)
89
Het blauwe zeil
z i n
i n
Doelen_________________________
• De leerlingen kunnen een aantal
frequent gebruikte woorden met ei
of ij, au(w) of ou(w) schrijven.
• Ze kennen een aantal woorden met
ei of ij, au(w) of ou(w) die (bijna)
hetzelfde klinken, maar anders geschreven worden (zie ook: Tips).
Categorieën ____________________
• ei of ij (5.2):
arbeiders, tegelijk
• au(w) of ou(w) (5.3):
juffrouw, nauwelijks
• homofonen (5.6):
reist
st - rijst, rauw
auw - rouw
Strategieën ____________________
• De leerlingen prenten ei- en ij-, auen ou(w)-woorden in.
• Bij woorden met ei of ij, au(w) of
ou(w) die (bijna) hetzelfde klinken,
maar anders geschreven worden,
onthouden ze ook de betekenis bij
de schrijfwijze.
Materialen______________________
• Werkboek C, pagina 19
• Antwoordenboek C, pagina 19
• Lijsterbij 2
• Schrift
• Zin in spelling cd-rom C, eenheid 4
s p e l l i n g
•
•
•
•
Vooraf _________________________
• Schrijf op het bord:
in aller…
alleb…
•
90
Introductie
Vraag de leerlingen hoe de woorden op het bord
geschreven moeten worden. Geef aan dat de
woorden passen in de volgende zin: In allerijl
werden allebei de kinderen naar het ziekenhuis gebracht. Ga na of de leerlingen de betekenis kennen van in allerijl (met de grootste spoed). Zet de
leerlingen aan om de woorden op te zoeken in
de Lijsterbij. Laat ze vertellen hoe ze te werk zijn
gegaan. Je zoekt eerst bij de letter a naar de beginletters: je zoekt het blokje met all op. Daaronder vind je ‘allebei’ met ei en ‘allerijl’ met ij. Vraag
de leerlingen of ze nog weten hoe ze woorden
met ei of ij in het verleden hebben geschreven
(door ze te onthouden).
Schrijf de woorden wei en wij op het bord en
vraag de leerlingen een zin te maken met de
woorden. Bijvoorbeeld: Wij liepen door de wei.
Schrijf hierna kauw en kou op en laat ze ook
hiermee zinnen maken. Bijvoorbeeld: Ik kauw op
een wortel. En: Ik bibber van de kou. Herhaal dat
de leerlingen bij deze woorden ook de betekenis
moeten onthouden, omdat je niet kunt horen
hoe je ze moet schrijven.
Vertel de leerlingen dat ze al eerder woorden
met ei of ij, au(w) of ou(w) hebben geleerd. Vandaag gaan ze er nog meer leren. Ook leren ze
meer woorden die hetzelfde klinken, maar die je
afhankelijk van de betekenis, met ei of ij, au(w)
of ou(w) moet schrijven.
•
•
•
•
•
•
•
•
•
Instructie
Schrijf reik en rijk op het bord. Laat de leerlingen
beide woorden opzoeken in de Lijsterbij. Ze zoeken bij de letter r voor reik onder het blokje rei,
daar vinden ze het werkwoord reiken met zinnetjes waaruit de betekenis blijkt. Rijk vinden
ze onder het blokje rij: rijk, rijke, rijker,
rijker het rijkst.
Bij rijk is ook een tip opgenomen met zinnetjes
waaruit de betekenis van rijk met ij en reik met
ei blijkt.
Schrijf de volgende zin op het bord: Ik ...s een
schadevergoeding van de verzekering. Lees de zin
voor en laat de leerlingen de schrijfwijze van eis
opzoeken in de Lijsterbij. Als de leerlingen denken dat het woord met ei wordt geschreven, dan
vinden ze onder het blokje eis de eis en eisen en
zinnetjes waaruit de betekenis van eis blijkt.
Leerlingen die denken dat het woord ‘ijs’ met ij
wordt geschreven, zoeken bij het blokje ijs
(want de eerste drie letters zijn i-j-s). Ze vinden
daar het ijs en een tip over ijs en eis.
•
Concludeer dat de Lijsterbij kan helpen bij woorden die hetzelfde klinken, maar afhankelijk van
de betekenis anders worden geschreven. Geef
aan dat dit ook geldt voor woorden met au(w)
of ou(w). Laat de leerlingen de tip bij mouwen
opzoeken. (Katten mauwen of miauwen. Ik draag
een jas met lange mouwen.)
Laat de leerlingen hun werkboek voor zich nemen op pagina 19. Bespreek de titel (blauwe,
zeil) en de instructie van die pagina. Ga na of de
betekenis van alle woorden bekend is.
Verwerking
De leerlingen maken de opdrachten van pagina 19.
Bij opdracht 1 schrijven ze woorden met ei of ij
op de juiste plek in het plaatje.
Bij opdracht 2 maken ze de woorden met ei of ij,
au of ou af en schrijven deze in de zinnen.
De leerlingen kunnen hun werk controleren met
behulp van het antwoordenboek.
Als ze klaar zijn, kunnen ze werken met Zin in
spelling cd-rom C, eenheid 4.
Reflectie
Bespreek met de leerlingen de opdrachten uit
het werkboek.
Vraag wat ze in deze les geleerd hebben en wat
ze nog moeilijk vinden.
- Ze weten dat ze ei- en ij-, au(w)- en ou(w)woorden moeten onthouden, omdat je niet
kunt horen hoe je ze moet schrijven.
- Bij woorden die (bijna) hetzelfde klinken, maar
anders geschreven worden, onthouden ze ook
de betekenis.
- Bij twijfel mogen ze de woorden opzoeken in
de Lijsterbij. De Lijsterbij kan ook helpen bij
woorden die hetzelfde klinken, maar afhankelijk van de betekenis met ei of ij, au(w) of
ou(w) worden geschreven.
Bespreek kort de extra opdracht. De leerlingen
die de opdracht hebben gemaakt, lezen hun zinnen voor. Bijvoorbeeld:
Hij reist naar China. - Hij eet graag rijst
rijst.
Moeder zei het twee keer. - Zij keek streng.
We leiden een druk leven. - Ze lijden aan hoofdpijn.
Ik zal het eten bereiden. - Kun je een ezel berijden?
We eten de worteltjes rauw
rauw. - Na de mijnramp was
het land in rouw.
rouw
Katten mauwen. - De mouwen van mijn jas zijn te
kort.
Ik kauw op een wortel. - We staan hier in de kou.
Basis
eenheid 4 | les 1
Het blauwe zeil
z i n
1
i n
eenheid 4 | les 1
s p el l i n g
Schrijf de woorden met ei in het zeil en de woorden met ij op de dijk.
arbeiders, veilig, aanleiding, wijd (en) zijd, nijdig, allebei, bijeenkomst, allerlei, belangrijk, overeind,
bijvoorbeeld, tegelijk, tijdelijk, eindeloos
arbeiders,
veilig,
aanleiding,
allebei,allerlei,
overeind,eindeloos
wijd(en)zijd,nijdig,bijeenkomst,belangrijk,bijvoorbeeld,tegelijk,
tijdelijk
2
Vul de woorden met ei of ij, au of ou in.
l
den - boerder
tegel
k - juffr
kels - sl
kon
z
w
k
nen - r
vr
Ze
‘Niet allemaal
we
De
De kippen lopen
genlijk
Wat
n
welijks - p
zeren Ze kunnen
.
.
?
rugpijn
?
pauzeren
Het is
belangrijk
dat alles op
eren
Bij het
afscheid
krijgen we een schaal
.
tijd
gebeurt.
eieren
Differentiatie / extra stof ________
• Extra opdracht uit het werkboek,
pagina 19
• Werkboekje bij de Lijsterbij 2
• Slagwerk spelling D2
______________________________
Homofonen zijn woorden die (bijna) hetzelfde uitgesproken worden,
terwijl de spelling verschilt. Bijvoorbeeld mei (maand) en mij (ik). De
term homofoon gebruikt u in de les
nog niet.
• Het overschrijven van woorden die
leerlingen in moeten prenten heeft
een groter effect dan het alleen lezen van die woorden. De leerlingen
moeten daarbij wel gerichte aandacht hebben voor het spellingprobleem. Leg dus steeds bij het opzoeken of overschrijven van woorden
de nadruk op de moeilijkheid in een
woord.
•
wei
eigenlijk
boeren vaak aan
.
wortels.
rond in de
de boer
nauwelijks
juffrouw
rauwe
vrij
.
slijk
d
k-t
d-
in het
eten
Lijden
n
boerderij
in de stal,’ zegt de
eikels
zei
den - rugp
afsch
tegelijk
konijnen
l
belangr
ons rond op een
De biggen zoeken
-w
-
leiden
Differentiatie / extra hulp ________
• De leerlingen zoeken in deze les
woorden met ei of ij, au(w) of ou(w)
op in de Lijsterbij. Leerlingen die
moeite hebben met het opzoeken,
laat u onder uw begeleiding enkele woorden opzoeken, bijvoorbeeld
uit de zin hij is zijn rijbewijs kwijt.
Sta stil bij het bepalen van de eerste
letter en de letters van de blokjes
waarop gezocht moet worden.
• U kunt de leerlingen bij opdracht 1
in het werkboek attent maken op
woorddelen met ei of ij die ze al eerder geleerd hebben. Bijvoorbeeld:
eind(e) in overeind
eind en eindeloos, bij
in bijeenkomst
eenkomst en tijd in tijdelijk.
.
Zoek woorden met ei of ij, au(w) of ou(w) die hetzelfde worden uitgesproken, maar anders worden geschreven.
Maak er zinnen mee: Hij reist naar China. - Hij eet graag rijst..
kijk in
de Lijsterbij
19
91
Fietsen zonder handen
z i n
i n
Doelen_________________________
• De leerlingen kunnen zelfstandig
en bijvoeglijk naamwoorden met
~d of ~t, ~b of ~p en ~g of ~ch
schrijven.
• Ze kennen een aantal woorden met
~d of ~t, ~b of ~p en ~g(t) of ~ch(t)
die (bijna) hetzelfde klinken, maar
anders geschreven worden.
Categorieën ____________________
• /ch/ = ch (2.8):
gehecht
• niet verlengbaar ~d, ~ds, ~t, ~ts,
~b, ~bs, ~p, ~ps, ~g, ~ch (5.1):
fiets, gips, lichaam
• homofonen (5.6):
hardd - hart, krab - krap, ligtt - licht
• /t/
tt/ met d, /p/ met b, /ch/ met g
(6.1):
mond, rib, elleboog
Strategieën _____________________
• De leerlingen prenten woorden met
~d, ~ds, ~t, ~ts, ~b, ~bs, ~p, ~ps of
~g, ~ch die moeilijk of niet-verlengbaar zijn in.
• Woorden met ~d of ~t, ~b of ~p, ~g
of ~ch schrijven ze met de verlengingsregel. Ook gebruiken ze de
regel die zegt dat na een korte klank
meestal cht komt.
• Bij woorden met ~d of ~t, ~b of ~p,
~g(t) of ~ch(t) die (bijna) hetzelfde
klinken, maar anders geschreven
worden, onthouden ze ook de betekenis bij de schrijfwijze.
s p e l l i n g
•
•
•
•
•
Vraag naar de schrijfwijze van de woorden. De
leerlingen hebben de regel geleerd dat ~cht
alleen voorkomt na korte klanken. Na de /a/ in
jacht volgt dus ~cht, na de /u/ in hij vlucht volgt
~cht. Na een lánge klank, zoals de /aa/ in hij
jaagt volgt ~gt. Vlug ten slotte kunnen ze schrijven door het woord te verlengen: ‘vlug’ schrijf je
met een g, want het is ‘vlugge’.
Schrijf op het bord:
har…sla…
92
•
•
Instructie
Herinner de leerlingen eraan dat ze al woorden
met ~d of ~t, ~b of ~p, ~g of ~ch hebben leren
schrijven door de woorden te verlengen. Laat de
leerlingen de verlengde vorm zeggen van beeld
(beelden), web (webben), boog (bogen).
Schrijf op het bord:
Materialen _____________________
• Werkboek C, pagina 20
• Antwoordenboek C, pagina 20
• Lijsterbij 2
• Schrift
• Zin in spelling cd-rom C, eenheid 4
Vooraf _________________________
• Schrijf op het bord:
Introductie
Laat de leerlingen naar het bord kijken. Vraag
hoe u het woord hartslag kunt schrijven. ‘Slag’
schrijf je met een g, want het is ‘slagen’. Vul de g
in. ‘Hart’ schrijf je met een t, want het is ‘harten’.
Als de leerlingen hierop niet reageren, zeg dan
zelf: of is het: ‘hard’ schrijf je met een d, want het
is ‘harde’?
Vertel dat hart met een t en hard met een d een
andere betekenis hebben. In hartslag gaat het
over het hart met een t.
Vertel de leerlingen dat ze vandaag woorden
gaan herhalen en bijleren die met ~d of ~t, ~b of
~p, ~g of ~ch worden geschreven. Ook leren ze
meer woorden die hetzelfde klinken, maar die je
afhankelijk van de betekenis anders moet schrijven.
ja... t
hij vlu... t
reisgi... s
hij jaa... t
vlu...
clu... s
teru...
Stel samen vast dat je reisgids wel kunt verlengen
tot reisgidsen, maar dat je niet kunt horen of je
een d of t moet schrijven. Het woord clubs kun je
helemaal niet verlengen om te horen of je een
b of p moet schrijven. Datzelfde geldt ook voor
terug (‘teruggen’ bestaat niet). Concludeer dat de
leerlingen deze woorden moeten onthouden om
te weten hoe je ze moet schrijven.
Verwijs nog eens naar het woordstukje hart in
hartslag op het bord. Herinner de leerlingen aan
de tips in de Lijsterbij bij woorden die hetzelfde
klinken maar afhankelijk van de betekenis anders worden geschreven. Laat ze de tips bij hard
en hart opzoeken. (Mijn hart bonst van angst. Ik
lust wel een hard ei. Hij is hard gestraft. Praat niet
•
•
•
•
•
•
•
•
zo hard! Pas op je hart, eet niet te vet.) Herinner de
leerlingen eraan dat er ook zulke woorden zijn
met ~b of ~p, ~g of ~ch. Laat de leerlingen in de
Lijsterbij de tips bij slib en slip, lach en lag opzoeken. Schrijf de woorden op het bord. (Het slib
ligt op de rivierbodem. De auto raakte in een slip
slip.
Hij draagt een zwarte slip en een zwart hemd.) (Zij
lag te slapen. Ik lach me ziek.) Vertel de leerlingen
dat ze bij deze woorden ook de betekenis moeten onthouden, maar dat ze de woorden bij twijfel dus ook altijd op kunnen zoeken in de Lijsterbij. Wijs de leerlingen ook op het overzicht op
pagina 322 van de Lijsterbij.
Concludeer dat het schrijven van woorden met
~d of ~t, ~b of ~p en ~g of ~ch nog niet zo eenvoudig is. Sommige woorden kun je verlengen
om te horen hoe je ze schrijft (web, want webben)
en bij andere woorden moet je denken aan de regel die zegt dat na een korte klank meestal cht
komt ((jacht - hij jaagt).
gt). Woorden die je niet kunt
gt
verlengen, moet je onthouden (clubs) en van
woorden die afhankelijk van de betekenis anders
geschreven worden, moet je ook de betekenis
onthouden (slib - slip).
Laat de leerlingen hun werkboek voor zich nemen op pagina 20. Bespreek de titel (Fietsen,
handen) en de instructie van die pagina.
Verwerking
De leerlingen maken de opdrachten van pagina 20.
Bij opdracht 1 vullen ze de ontbrekende letters
d of t, b of p, g of ch in.
Bij opdracht 2 schrijven ze de juiste woorden in
de zinnen.
De leerlingen kunnen hun werk controleren met
behulp van het antwoordenboek.
Als ze klaar zijn, kunnen ze werken met Zin in
spelling cd-rom C, eenheid 4.
Reflectie
Bespreek met de leerlingen de opdrachten uit
het werkboek.
Vraag wat ze in deze les geleerd hebben en wat
ze nog moeilijk vinden.
- Ze weten dat ze goed op moeten letten bij
woorden met een /t/-,
tt/-, /p/- of /ch/-klank. Door
de woorden te verlengen, weten ze hoe ze de
eindletter moeten schrijven.
- Ze weten dat er voor woorden met ~cht een
regel is, ~cht komt meestal voor na een korte
/a/-, /e/-, /i/-, /o/- of /u/-klank; na een lange
klank volgt ~gt.
Basis
eenheid 4 | les 2
Fietsen zonder handen
z i n
1
i n
eenheid 4 | les 2
s p el l i n g
Vul in. Kies d of t, b of p, g of ch.
Gistereno
ch
ten
d
ben ik op de gron
Ik beefde over heel mijn li
Nu heb ik een bul
Zie je die won
t
d
ch
op mijn voorhoof
boven mijn oo
Er is ook een stukje van mijn tan
g
d
Mijn elleboo
g
is heel erg blauw.
t
t
zit in het gi
s nooit meer zonder han
Hopelijk word ik vlu
g
ch
t.
. Gelukkig heb ik geen bloe
, doen mijn onderste ri
Ik fie
2
d
g
tervoe
.
?
Als ik bewee
ch
gevallen.
aam.
De dokter heeft die met een draadje gehe
Mijn re
d
p
d
b
d
meer in mijn mon
p
nog pijn.
en mijn rechterheu
d
Differentiatie / extra stof _________
• Extra opdracht uit het werkboek,
pagina 20
• Werkboekje bij de Lijsterbij 2
• Slagwerk spelling D1
.
s.
en!
beter. Waar zat mijn verstan
d
?
kijk in
de Lijsterbij
Vul in.
Kies uit: ligt of licht.
Renko
ligt
Naast hem
onder dierenhuiden. Er is geen
licht
in de grot.
zijn kleine bijl. Die is heel
licht
.
ligt
Kies uit: lag of lach, hard of hart.
Marja
lag
Van Ron kreeg ze een groot
met een
lach
op haar gezicht naar het plafond te staren.
hart
van koek. Het was wel wat
hard
,
maar Marja vond het een geweldig cadeau.
Kies uit: nood of noot, krab of krap.
Stuurman Jan zorgt op het schip voor een vrolijke
Maar er steekt een storm op: het schip is nu in
De bemanning vlucht naar het ruim met de
noot
nood
krab
20
- Ze weten dat ze woorden met ~d, ~ds, ~t, ~ts,
~b, ~bs, ~p, ~ps of ~g, ~ch die moeilijk of nietverlengbaar zijn, moeten onthouden.
- Bij woorden die (bijna) hetzelfde klinken, maar
anders geschreven worden, onthouden ze ook
de betekenis.
Bespreek kort de extra opdracht. De leerlingen
die de opdracht hebben gemaakt, lezen hun
Tips ___________________________
• In de les worden aanwijzingen gegeven voor de verlengingsregel. Als
blijkt dat leerlingen problemen hebben met het verlengen, moedig ze
dan aan om aan de regel te denken
en in de Lijsterbij de verlengde vorm
op te zoeken.
• Ga op een flexibele wijze om met de
strategieën. Ga in op de sterke punten
van uw leerlingen. Geef leerlingen die
makkelijker woorden inprenten en
daardoor bijvoorbeeld niet met de
verlengingsregel werken, de kans
om de woorden op hun manier te
schrijven.
.
.
. Het is daar erg
krap
Zoek woorden met d of t die hetzelfde worden uitgesproken, maar anders worden geschreven.
Maak er zinnen mee: Hij doet een bod op het schilderij. - De schaar is bot.
•
Differentiatie / extra hulp ________
• U kunt de opdrachten in het werkboek ook samen met een medeleerling laten uitvoeren. Laat de gevorderde leerling de tekst van opdracht
1 voorlezen. Opdracht 2 kan ook in
tweetallen gemaakt worden. Laat
de leerlingen samen de tips in de
Lijsterbij bespreken. Moedig de leerlingen aan om ook op pagina 322
van de Lijsterbij te kijken.
.
kijk in
de Lijsterbij
zinnen voor. Bijvoorbeeld:
Hij doet een bod op het schilderij. - De schaar
is bot.
Ben jij een beleefd kind? - Hij beleeft een avontuur.
Hij bond me een blinddoek voor. - De bond zet
zich in voor uw belangen. - Deze jas is van bont.
De held van het verhaal sterft. - De kast helt naar
links.
93
De ballon stijgt en daalt
z i n
i n
Doelen_________________________
• De leerlingen weten dat werkwoordsvormen en het onderwerp
bij elkaar passen. Ze kunnen de
werkwoordsvormen bij ik, jij en hij
schrijven met behulp van de Lijsterbij. (Werkwoordsvormen met
~dt komen in deze les nog niet aan
bod.)
• Ze kunnen de woordenboekvorm
van een werkwoord van de andere
vormen van een werkwoord onderscheiden.
Categorieën _____________________
• t-tijd, regelmatig (8.5):
kauw, bouw, bereikt, hijgt
• woordenboekvorm (8.7):
stijgen, dragen, hangen
Strategieën _____________________
• De leerlingen zoeken de werkwoordsvormen bij ik, jij en hij op in
de Lijsterbij.
• Ze vinden de woordenboekvorm
van een werkwoord door kan of
kunnen te gebruiken.
s p e l l i n g
•
•
•
•
Materialen______________________
• Werkboek C, pagina 21
• Antwoordenboek C, pagina 21
• Lijsterbij 2
• Schrift
• Zin in spelling cd-rom C, eenheid 4
Vooraf _________________________
• Schrijf op het bord:
Hij bibber...
r van de kou.
r...
•
•
94
Introductie
Laat de leerlingen naar het bord kijken en vraag
hoe ze in de Lijsterbij het woord bibbert kunnen
vinden. ‘Bibbert’ is een werkwoord. Werkwoorden
staan alfabetisch op hun woordenboekvorm in de
Lijsterbij. Onder de woordenboekvorm staan vaak
nog andere vormen. Om ‘bibbert’ te vinden, moet
je de woordenboekvorm vinden. Die vind je door
‘kan’ of ‘kunnen’ te gebruiken: ‘ik kan bibberen’.
‘Bibbert’ staat dus bij ‘bibberen’ in de Lijsterbij.
Laat de leerlingen de Lijsterbij voor zich nemen
en bibberen opzoeken. Laat ze de zinnetjes onder bibberen lezen. Bij de zinnetjes staat ook:
‘hij bibbert van angst’. Concludeer dat bibbert op
het bord met een t wordt geschreven.
Vertel de leerlingen dat ze vandaag meer gaan
leren over twee vormen van het werkwoord
die in het rijtje onder de woordenboekvorm in
de Lijsterbij staan. Ze gaan leren over de werkwoordsvorm bij ik en de werkwoordsvorm bij jij
en hij.
Instructie
Bouw samen met de leerlingen onderstaand
schema op. Schrijf de werkwoordsvormen van
bibberen op van de eerste, tweede en derde persoon enkelvoud in de tegenwoordige tijd. Laat
de leerlingen daarna werken en rennen opzoeken
en schrijf ook daarvan de genoemde vormen op
het bord:
woordenboekvorm
van het werkwoord
andere vormen van
het werkwoord
bibberen
ik bibber
jij bibbert
hij bibbert
werken
ik werk
jij werkt
hij werkt
rennen
ik ren
jij rent
hij rent
Laat de leerlingen naar de werkwoordsvormen
op het bord kijken. Stel vast dat de werkwoordsvorm wisselt afhankelijk van wie het doet: ik, jij
of hij. Bij jij en hij eindigt de werkwoordsvorm op
een t. Onderstreep de letters t op het bord.
Geef de leerlingen nu de volgende zin: Benno
zorgt goed voor zijn hondje. Vraag de leerlingen
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
om zorgt op te zoeken in de Lijsterbij. Laat ze
vertellen hoe ze te werk gaan. Eerst zoek je de
woordenboekvorm door ‘kan’ of ‘kunnen’ te gebruiken: ‘ik kan zorgen’. ‘Zorgen’ zoek je vervolgens
bij de letter z onder het blokje zor. Onder ‘zorgen’
staat: ‘hij zorgt voor de cavia’. ‘Zorgt’ schrijf je dus
met een t achteraan.
Merk op dat de ik- en jij-vorm van zorgen niet in
de Lijsterbij staan. Vraag de leerlingen hoe ze de
ik-vorm toch kunnen schrijven. Je kunt van ‘zorgen’ ~en halen of je schrijft ‘zorgt’ zonder t. Vertel
de leerlingen dat bij werkwoorden die minder
vaak voorkomen of die erg gemakkelijk zijn, niet
alle vormen zijn opgenomen. De Lijsterbij zou
anders te dik worden.
Laat de leerlingen hun werkboek voor zich nemen op pagina 21. Bespreek de titel (stijgt,
daalt) en de instructie van die pagina.
Verwerking
De leerlingen maken de opdrachten van pagina 21.
Bij opdracht 1 geven ze bij elk oranje woord aan
om welke vorm van het werkwoord het gaat.
Bij opdracht 2 vullen ze woorden in bij stukjes
die ze opzoeken in de Lijsterbij.
Bij opdracht 3 schrijven ze de werkwoordsvormen in de juiste rij.
De leerlingen kunnen hun werk controleren met
behulp van het antwoordenboek.
Als ze klaar zijn, kunnen ze werken met Zin in
spelling cd-rom C, eenheid 4.
Reflectie
Bespreek met de leerlingen de opdrachten uit
het werkboek.
Vraag wat ze in deze les geleerd hebben en wat
ze nog moeilijk vinden.
- Ze weten dat elk werkwoord één woordenboekvorm heeft. De woordenboekvorm is de
vorm van het werkwoord die ze op zijn alfabetische plaats in het woordenboek vinden.
Onder de woordenboekvorm staan vaak nog
andere werkwoordsvormen. Ze weten dat ze
de woordenboekvorm kunnen vinden door een
zin met kan of kunnen te maken.
- Ze weten dat de werkwoordsvorm en wie het
doet, bij elkaar passen: bij jij en hij staat er
achteraan een t.
Bespreek kort de extra opdracht. De leerlingen
die de opdracht hebben gemaakt lezen hun
woordenboekvormen met één letter verschil
Basis
eenheid 4 | les 3
De ballon stijgt en daalt
z i n
1
2
i n
eenheid 4 | les 3
s p el l i n g
Lees de zinnen. Wat is het oranje woord?
woordenboekvorm
andere vorm
We kunnen met de trein reizen vandaag.
x
O
O
Vader kan de kaartjes kopen bij de automaat.
x
O
O
Mijn zus kan onze rugzak dragen.
x
O
O
Zij kijkt wel een beetje sip.
O
x
O
Ik zoek een plaatsje dicht bij het raam.
O
x
O
De trein vertrekt stipt op tijd.
O
x
O
bereikt
kauwen ikmijn eten
kauw
bouw
lijken
hijgt
weigeren ikmee te werken
bouwen ikhet vogelhuisje
kijk in
3
kijk in
Differentiatie / extra stof _________
• Extra opdracht uit het werkboek,
pagina 21
• Werkboekje bij de Lijsterbij 2
• Slagwerk spelling D1
Hoe staat het in de Lijsterbij? Vul de passende werkwoordsvorm in.
bereiken hijzijn doel
hijgen
hijvan inspanning
ijzelen
het
het
ijzelt
lijkt
hijte slapen
weiger
zwijgt
zwijgen hij
Schrijf de oranje werkwoordsvormen in de juiste rij.
andere vorm
Differentiatie / extra hulp ________
• Laat ook na deze les het schema
met de werkwoordsvormen nog een
tijdje op het bord staan. U kunt er
ook in andere lessen naar verwijzen.
woordenboekvorm
De ballon stijgt. Kan hij nog veel verder stijgen?
stijgt
stijgen
De mand weegt veel. Kan die nog meer wegen?
weegt
wegen
Jonas draagt een helm. Kan hij ook een bril dragen?
draagt
dragen
Ik grijp het touw. Kun jij het touw ook grijpen?
grijp
grijpen
De ballon hangt boven de wei. Kan hij stil hangen?
hangt
hangen
Na een tijdje daalt hij. Kan hij langzaam dalen??
daalt
dalen
Zoek woordenboekvormen met één letter verschil. Bijvoorbeeld: spelen en stelen, rekenen en tekenen, …
21
Tips ___________________________
• Deze les vormt het tweede deel van
de voorbereiding op de categorie
van de werkwoorden. In deze jaargroep wordt de werkwoordspelling
voorbereid: leerlingen leren werkwoorden herkennen en opzoeken in
de Lijsterbij. Specifieke werkwoordelijke spellingproblemen komen
pas in jaargroep D aan bod. Deze
stof wordt daarom niet officieel getoetst in het dictee. Wel is er een
controletaak opgenomen (kopieerblad 62) waarmee u op de hoogte
kunt blijven van de vorderingen van
uw leerlingen. Na les 4 vindt u daarover bij het dictee meer informatie.
• In deze les schrijven de leerlingen
persoonsvormen slechts over uit
de Lijsterbij. De terminologie komt
vanaf de volgende eenheid pas aan
de orde. De jij-inversie (de persoonsvorm krijgt geen t als jij erna staat)
komt aan bod in eenheid 7. In deze
fase is het vooral belangrijk dat de
leerlingen een gevoel ontwikkelen
voor de verschillende grammaticale
klassen waartoe werkwoorden behoren.
voor. Bijvoorbeeld:
spelen - stelen, rekenen - tekenen, lezen - leren,
denken - danken, hopen - lopen, sparen - staren,
leggen - zeggen, naaien - maaien, storten starten.
95
Een reg
regenboog
boog boven het denn
dennenbos
z i n
i n
Doel ___________________________
• De leerlingen oefenen meer met samenstellingen met een tussen-en.
s p e l l i n g
•
Categorie_______________________
• tussen-e(n) (7.3):
dennenboom, bloemenwinkel,
samenkomst, regenboog
Strategie _______________________
• Deze les vormt het vervolg op de
introductie van een nieuw spellingonderdeel: samenstellingen met
een tussenklank. De leerlingen
schrijven samenstellingen met een
tussenklank in deze les door ze te
splitsen en voor de tussenklank en
te schrijven. In deze les maken ze
het onderscheid tussen samenstellingen waarvan het linkerdeel zelf
eindigt op ~en en samenstellingen
waar en ingevoegd moet worden. In
eenheid 6 zullen ze samenstellingen met behulp van een schema en
de regels schrijven.
buitenkant
keukentafel
regenjas
•
•
•
Materialen______________________
• Werkboek C, pagina 22
• Antwoordenboek C, pagina 22
• Lijsterbij 2
• Schrift
• Zin in spelling cd-rom C, eenheid 4
Vooraf _________________________
• Schrijf op het bord:
buiten
keuken
regen
jas
kant
tafel
krant
papier
Introductie
Laat de leerlingen de woorden op het bord lezen.
Vraag of ze met de eerste woorden samenstellingen kunnen maken. Schrijf de samenstellingen
achter de rijtjes op het bord:
•
Geef aan: we hebben gezien dat je samenstellingen
kunt maken door twee woorden aan elkaar te plakken. Je moet dan goed opletten dat je het linker- en
het rechterdeel allebei goed opschrijft.
Vraag de leerlingen om met de woorden krant en
papier ook een samenstelling te maken. Kom tot
de vaststelling dat krant + papier niet goed gaat,
je bedoelt niet ‘krantpapier’, maar krantenpapier.
Schrijf krantenpapier ook op het bord.
Vertel de leerlingen dat ze in deze les samenstellingen met en gaan leren zoals buitenkant, keukentafel en regenjas én samenstellingen zoals
krantenpapier.
Instructie
Bespreek de schrijfwijze van de eerste drie samenstellingen met en op het bord.
De samenstelling ‘buitenkant’ is gemaakt van
‘buiten’ + ‘kant’. Het linkerdeel is ‘buiten’. ‘Buiten’
schrijf je altijd met en achteraan. ‘Buitenkant’ kan
daarom alleen met en.
Laat de leerlingen zo ook de schrijfwijze van keukentafel en regenjas verwoorden.
Concludeer dat deze samenstellingen geschreven worden door het linkerdeel en het rechterdeel aan elkaar vast te plakken.
Bespreek dan de schrijfwijze van krantenpapier.
‘Krant’ + ‘papier’ gaat niet goed; je bedoelt niet
‘krantpapier’, maar ‘krantenpapier’. Je plakt de
woorden niet zomaar aan elkaar, er moet en tussen.
Schrijf de opbouw op het bord.
•
•
•
•
•
•
•
•
•
krant + en + papier
kranten + papier
Je schrijft dus ‘krant’ + en + ‘papier’. Je hoort dus
‘kranten’ + ‘papier’. ‘Kranten’ schrijf je los altijd al
met ~en op het einde, dat moet in ‘krantenpapier’
ook.
Laat de leerlingen met de woorden hond en mand
op dezelfde manier een samenstelling maken.
hond + en + mand
honden + mand
Je plakt de woorden ‘hond’ en ‘mand’ niet zomaar
aan elkaar, er moet en tussen. Je schrijft ‘hond’ +
en + ‘mand’. Je hoort ‘honden’ + ‘mand’. ‘Honden’
96
•
schrijf je los altijd al met ~en op het einde, dat
moet in ‘hondenmand’ ook.
Vraag de leerlingen of ze nu weten hoe ze uiensoep
en paardenstal moeten schrijven. ‘Uiensoep’: je
schrijft het linkerdeel ‘uien’ met ~en op het einde,
zoals dat los ook altijd geschreven wordt, en dan
het rechterdeel ‘soep’.
‘Paardenstal’: je schrijft het linkerdeel ‘paarden’
met ~en op het einde, zoals dat los ook altijd geschreven wordt, en dan het rechterdeel ‘stal’.
Wijs de leerlingen erop dat er in de delen van
samenstellingen ook andere spellingmoeilijkheden kunnen voorkomen: in regenboog is /ree/
een open lettergreep. Den + en + boom is dennenboom met een gesloten lettergreep. Geef aan dat
de leerlingen hierop bedacht moeten zijn.
Laat de leerlingen hun werkboek voor zich nemen op pagina 22. Bespreek de titel (regenboog,
dennenbos) en de instructie van die pagina. Benoem de plaatjes van opdracht 1: stoel, jas, deur,
bloem, lip, boek, boom, web, hok, val.
Verwerking
De leerlingen maken de opdrachten van pagina 22.
Bij opdracht 1 maken ze samenstellingen met de
woorden en de plaatjes.
Bij opdracht 2 maken ze samenstellingen met de
woorden.
De leerlingen kunnen hun werk controleren met
behulp van het antwoordenboek.
Als ze klaar zijn, kunnen ze werken met Zin in
spelling cd-rom C, eenheid 4.
Reflectie
Bespreek met de leerlingen de opdrachten uit
het werkboek.
Vraag wat ze in deze les geleerd hebben en wat
ze nog moeilijk vinden.
- Ze weten dat er samenstellingen zijn waarvan
het linkerdeel alleen kan met en. Ze schrijven
die samenstellingen door het linkerdeel en het
rechterdeel aan elkaar te plakken (buitenkant).
buitenkant
buitenkant).
- Ze weten dat er ook samenstellingen zijn die
je niet zomaar aan elkaar kunt schrijven, maar
waar nog en tussen moet worden geschreven.
Er is niets vreemds aan het ‘linkerdeel-plus-en’,
want zo schrijf je het woord los ook (krantenpapier
papier).
Bespreek kort de extra opdracht. De leerlingen
die de opdracht hebben gemaakt, lezen hun
woorden voor. Bijvoorbeeld:
dierentuin, dierenarts, dierenasiel, dierenboek,
eenheid 4 | les 4
Een regenboog boven het dennenbos
z i n
1
2
i n
eenheid 4 | les 4
s p el l i n g
Kijk naar de plaatjes. Schrijf de hele samenstelling op.
keuken
keukenstoel
woorden
woordenboek
regen
regenjas
peren
perenboom
buiten
buitendeur
spinnen
spinnenweb
koren
korenbloem
honden
hondenhok
boven
bovenlip
muizen
muizenval
Welke twee samenstellingen kun je steeds maken?
sap bessen
struik
dennen boom
bos
dennenboom
dennenbos
bessensap
bessenstruik
rozentuin
rozengeur
tegen ligger
spreken
tegenligger
tegenspreken
bloemenwinkel
bloemenkraam
tuin rozen
geur
schapen wol
vlees
schapenwol
schapenvlees
bloemen kraam
winkel
Basis
Differentiatie / extra hulp ________
• Als u bij de extra opdracht in het
werkboek vermoedt dat het bedenken van samenstellingen met eenzelfde linkerdeel moeizaam zal verlopen, dan kunt u de leerlingen ook
samenstellingen laten opzoeken in
de Lijsterbij.
Differentiatie / extra stof _________
• Extra opdracht uit het werkboek,
pagina 22
• Werkboekje bij de Lijsterbij 2
• Slagwerk spelling D1
Tip ____________________________
• U kunt de woorden buiten, keuken,
regen, jas, kant en tafel uit de introductiefase ook op losse vellen papier schrijven. Laat de leerlingen
mondeling samenstellingen vormen.
Hang de gevormde samenstellingen
op het bord.
koek lap
pannen
pannenkoek
pannenlap
berm midden
streep
middenberm
middenstreep
samen stelling
komst
samenstelling
samenkomst
Bedenk samenstellingen met dieren~. Wie verzint de meeste samenstellingen?
22
dierendag, dierenfilm, dierenfoto, dierenpark,
dierentemmer, dierenvriend, dierenwinkel.
Na les 4 kunt u een controledictee afnemen dat
inzicht geeft in de vorderingen van de leerlingen.
Het vertelt u ook welke vervolgactiviteiten in les 5
en 6 voor de leerlingen gekozen kunnen worden.
De werkwoordspelling wordt in het dictee niet
getoetst omdat de leerlingen in jaargroep C
slechts kennismaken met de werkwoordspelling.
De werkwoordspelling zelf komt in jaargroep D
pas uitgebreid aan de orde. Als u wilt, kunt u wel
een controletaak afnemen (kopieerblad 62). Meer
informatie hierover vindt u na het dictee.
97
Controledictee
z i n
i n
s p e l l i n g
Doel ___________________________________
• De leerlingen laten zien dat ze de belangrijkste stof uit eenheid 4 beheersen.
Categorieën ____________________________
• niet verlengbaar ~d, ~ds, ~t, ~ts, ~b, ~bs, ~p,
~ps, ~g, ~ch (5.1): altijd, iemand, gips, sinds,
steeds, zich
• ei of ij (5.2), au(w) of ou(w) (5.3): boerderij,
klautert, oude, eigenlijk, tegelijk, bijvoorbeeld,
grauwe, zeil
• homofonen (5.6): ligt, nood
• tussen-e(n) (7.3): hersenschudding, bovenlip,
beukenboom, regenwolk
•
•
•
•
Categorie 2.8 /ch/ = ch is in eenheid 3 al getoetst. Categorie 6.1 (/t/
tt/ met d, /p/ met b,
/ch/ met g) is in eenheid 1 al getoetst.
Categorie 8.5 ((t-tijd, regelmatig) en categorie
8.7 (woordenboekvorm) worden niet getoetst
in het dictee, maar in een controletaak (zie
controletaak werkwoorden 2).
Materialen_____________________________
• Groepsoverzicht 4a, kopieerblad 19 of 20
• Signaleringsformulier 4a, kopieerblad 23
• Groepsoverzicht 4b, kopieerblad 21 of 22
• Signaleringsformulier 4b, kopieerblad 24
• Schrijfblaadjes of een dicteeschrift
•
•
Afname controledictee 4a
Vertel de leerlingen dat het nu tijd is om een
dictee af te nemen. Geef hierbij aan dat het
dictee een manier is om te kijken of ze de stof
van de eerste vier lessen beheersen.
Maak met de leerlingen afspraken zodat het
voor iedereen mogelijk is om rustig te werken.
Neem nu het dictee af. Bij het woorddictee
schrijven de leerlingen alleen het vetgedrukte woord op, bij het zinsdictee de hele zin.
Na de afname kijkt u zelf de dictees na. U let
hierbij alleen op de schrijfwijze van de twintig
doelwoorden, niet op het correct gebruik van
hoofdletters of interpunctie. Elk doelwoord kan
maar één keer fout worden gerekend, ongeacht
het aantal verschillende fouten in het woord.
Beslis of u het liefst het groepsoverzicht invult met de woorden in dicteevolgorde of het
groepsoverzicht met de woorden in categorievolgorde. Vul nu het overzicht in. U doet dit
door een kruisje te zetten bij de doelwoorden
die de leerling fout heeft geschreven.
Het groepsoverzicht geeft u een goed beeld van
de mate waarin op groepsniveau de stof wordt
beheerst. Scoren veel leerlingen niet goed op
bepaalde woorden of categorieën, dan verdient
deze leerstof in les 5 en 6 nog extra aandacht.
goed
voldoende
twijfelachtig
onvoldoende
•
Leerlingen die minder dan 16 van de 20 doelwoorden goed schrijven, hebben de doelen
van de eenheid nog niet bereikt. Bij een leerling die veel fouten heeft gemaakt in het controledictee, kunt u een nadere diagnose stellen ten aanzien van de aard van de gemaakte
fouten en de categorieën die de leerling niet
beheerst. Hiervoor gebruikt u het signaleringsformulier.
•
Op basis van het groepsoverzicht bepaalt u
de Woorden van de Week. Dit zijn minimaal 5
en maximaal 10 woorden waar veel leerlingen
nog moeite mee hebben. U markeert de
woorden in het groepsoverzicht en zet ze op
het bord. U komt er klassikaal op terug in les 5
en 6.
Differentiatie na het dictee
Controledictee 4b
Woorddictee
Woorddictee
altijd
boerderij
klautert
oude
iemand
ligt
hersenschudding
bovenlip
gips
eigenlijk
Zinsdictee
1. Sinds jaren staat Jan met zijn kraam onder de beukenboom.
2. Hij prijst steeds zijn waar aan: appels en peren bijvoorbeeld.
3. Er komt een grauwe regenwolk opzetten.
4. Tegelijk begint het te waaien.
5. Geen nood, Jan heeft een zeil bij zich.
98
Ook het totaal aantal fouten per leerling kunt
u uit het groepsoverzicht afleiden. In het algemeen kunt u uitgaan van de volgende normering:
Minder dan 2 fouten
2 - 4 fouten
5 - 6 fouten
Meer dan 6 fouten
Correctie en registratie
Controledictee 4a
1. Joeri heeft altijd ongeluk.
2. Hij woont op een boerderij.
3. Daar klautert hij in een boom.
4. De oude tak breekt af.
5. Gelukkig is er iemand in de buurt.
6. Nu ligt hij in het ziekenhuis.
7. Hij heeft een hersenschudding.
8. Zijn bovenlip bloedt.
9. Zijn arm zit in het gips.
10. Maar eigenlijk is het zijn eigen schuld.
•
1. Wiebe is nogal een pestkop.
2. Hij haalt soms flauwe grappen uit.
3. Hij haalt de kabouter uit de achtertuin van de buren.
4. ‘Aap, dat zal je nog spijten,’ roept de buurman.
5. Wiebe krijst als een echte aap.
6. Hij krabt zich onder zijn oksels.
7. In de voortuin zet hij een pijl de verkeerde kant op.
8. Hij loopt bijna tegen het hondenhok.
9. En laat het hek wagenwijd open staan.
10. Steeds weet hij te ontsnappen!
Zinsdictee
1. De kater van de boerderij miauwt de hele nacht.
2. Hij sluipt altijd weg door de wei.
3. Niets kan hem tegenhouden.
4. Ginds zie je hem op de torenspits.
5. Zelfs het haantje van goud is voor hem niet veilig.
nogal
flauwe
kabouter
spijten
krijst
krabt
pijl
hondenhok
wagenwijd
steeds
eenheid 4 | dictee
•
Leerlingen die onvoldoende of twijfelachtig scoorden bij het dictee krijgen
in les 5 en 6 verlengde instructie en
begeleide verwerking. De leerlingen
die goed scoorden gaan zelfstandig
aan het werk. Voor leerlingen die
voldoende scoorden, kunt u zelf bepalen of ze meedoen met de verlengde instructie en begeleide verwerking
of dat ze zelfstandig gaan werken.
Extra hulp en remediëring
•
Bij de verlengde instructie en begeleide verwerking in les 5 en 6 kan de
achtergrondinformatie op deze en
de volgende pagina u ondersteunen
bij het geven van extra hulp en het
uitvoeren van eventuele remediëringsactiviteiten.
•
Controledictee 4a en 4b zijn gericht
op dezelfde spellingcategorieën,
maar bevragen voor een groot gedeelte andere woorden. Dictee 4a
neemt u in ieder geval af. Dictee 4b
gebruikt u wanneer u een tweede
keer de stof van de eenheid wilt
toetsen, bijvoorbeeld aan het einde
van de eenheid na les 6.
U volgt exact dezelfde opzet zoals
geschetst is bij en na de afname van
controledictee 4a.
•
Afname controledictee 4b
niet verlengbaar ~d, ~ds, ~t, ~ts,
~b, ~bs, ~p, ~ps, ~g, ~ch (5.1)
Wat is belangrijk?
• Het inprenten en beheersen van het woordbeeld.
Wat kan er fout gaan?
• De leerling kent het woordbeeld niet.
Wat kunt u doen?
Les 5, verlengde instructie en begeleide verwerking 2
Spellingkaart 18
• Vraag de leerlingen hoe ze te werk zijn gegaan bij
het schrijven van de woorden om te achterhalen
waar het probleem precies zit. Kent de leerling het
woord niet of past hij de verkeerde strategie toe?
• Laat de leerlingen woorden met ~d, ~ds, ~t, ~ts,
~b, ~bs, ~p, ~ps en ~g of ~ch onder uw begeleiding inprenten, zie spellingkaart 18.
• Herinner de leerlingen eraan dat ze de woorden
ook altijd op kunnen zoeken in de Lijsterbij.
ei of ij (5.2), au(w) of ou(w) (5.3)
Wat is belangrijk?
• Het inprenten en beheersen van het woordbeeld.
Wat kan er fout gaan?
• De leerling kent het woordbeeld niet.
Wat kunt u doen?
Les 5, verlengde instructie en begeleide verwerking 1, 2
Spellingkaart 3
• Ga in op het betekenisverschil tussen woorden
als wei/
wei wij, hei/
hei hij, zei/
zei zij, reist/
reist rijst, rouw/
rouw rauw,
hart hard. Laat de leerlingen de woorden in een
hart/
zin gebruiken. Gebruik hiervoor ook de woorden
van spellingkaart 3.
• Bekijk met de leerlingen ook de tips bij deze
woorden in de Lijsterbij.
tussen-e(n) (7.3)
Wat is belangrijk?
• Het doorzien van de woordstructuur van de samenstelling.
• Het herkennen en doorgronden van de moeilijkheid in elk deel van de samenstelling.
• Het onderscheiden van de tussenklank en het
koppelen van de juiste letter(s) aan de tussenklank. (In deze eenheid alleen bij samenstellingen
met en.)
Wat kan er fout gaan?
• De leerling doorziet de structuur van de samenstelling niet.
• De leerling maakt fouten in één van de delen van
de samenstelling.
• De leerling onderscheidt de tussenklank niet of
koppelt er de verkeerde letter(s) aan.
Wat kunt u doen?
Les 5, verlengde instructie en begeleide verwerking 1
Spellingkaart 2
Wat kunt u doen?
• Bij verwisseling van ei of ij, au(w
(w
(w
w)) of ou(w
(w
(w
w)) laat u
Les 6, verlengde instructie en begeleide verwerking 1
de leerlingen de woorden inslijpen. Begin met een Spellingkaart 27
reeks ei- en au(w
(w
(w
w)-woorden.
)-woorden. U kunt spellingkaart • Laat de leerlingen spellingkaart 27 voor zich ne2 hiervoor gebruiken.
men en de eerste rij lezen. Bespreek de structuur
• Benadruk dat leerlingen bij twijfel woorden ook
van de samenstellingen: het eerste deel eindigt
altijd op kunnen zoeken in de Lijsterbij. Woorden
op /en/. Geef aan dat de n meestal niet goed te
met in het begin een ij zoeken ze bij de i.
horen is. Toch moet en worden geschreven, omdat het eerste deel niet zonder en kan, het eerste
homofonen (5.6)
deel eindigt zelf immers los ook al op en.
Wat is belangrijk?
• Laat de leerlingen hierna de samenstellingen uit
• Het inprenten en beheersen van het woordbeeld.
de tweede rij lezen. Bespreek de structuur: hond +
• Het kennen van het betekenisverschil tussen
en + hok, honden schrijf je los altijd al met en, dat
woorden die (bijna) hetzelfde klinken, maar anmoet dan ook in honden + hok.
ders geschreven worden.
• Fouten die betrekking hebben op een moeilijkheid
ín één lid van de samenstelling krijgen remediëWat kan er fout gaan?
ring op deze moeilijkheid en daarna als deel van
• De leerling kent het woordbeeld niet.
de samenstelling. Kijk in het leerstofoverzicht bij
• De leerling let niet op het betekenisverschil.
de algemene informatie van de handleiding om
• De leerling kent maar één schrijfwijze voor het
te weten waar de desbetreffende leerstof wordt
woord.
behandeld.
99
Controledictee
z i n
i n
s p e l l i n g
t-tijd, regelmatig (8.5),
woordenboekvorm (8.7)
Wat is belangrijk?
• Weten dat werkwoordsvormen (deze worden
pas later persoonsvormen genoemd) en het
onderwerp bij elkaar passen.
• Het kennen van het begrip woordenboekvorm.
• Weten dat de woordenboekvorm van een
werkwoord gevonden kan worden door er kan
of kunnen voor te zetten.
Wat kan er fout gaan?
• De leerling herkent de persoonsvorm niet als
andere werkwoordsvorm.
• De leerling weet niet dat de werkwoordsvorm
en het onderwerp bij elkaar passen.
• De leerling kent het begrip woordenboekvorm
niet.
• De leerling weet niet hoe de woordenboekvorm gevonden kan worden.
Wat kunt u doen?
Les 6, verlengde instructie en begeleide verwerking 2
• Bespreek met de leerlingen de controletoets.
Fouten die betrekking hebben op een spellingmoeilijkheid ín een persoonsvorm of een woordenboekvorm krijgen remediëring op deze
moeilijkheid. Kijk in het leerstofoverzicht bij
de algemene informatie van de handleiding
om te weten waar de desbetreffende leerstof
wordt behandeld.
• Herhaal dat werkwoorden meer vormen kunnen hebben. Geef aan dat de werkwoordsvorm
overeenkomt met wie het doet. Laat de leerlingen het werkwoord noemen uit de volgende
zinnen: Bart speelt gitaar, zij valt op haar rug,
hij komt op tijd, hij fietst naar school, ik snap
het goed.
• Herhaal ook wat de woordenboekvorm van
een werkwoord is en hoe die gevonden kan
worden (door ‘kan’ of ‘kunnen’ te gebruiken).
Laat de leerlingen de woordenboekvorm van
de volgende werkwoorden zeggen: Petra
zucht (Petra kan zuchten)
zuchten , het regent hard (het
kan regenen)
regenen , zij loopt door het park (zij kan
lopen , Thijs kijkt verdrietig (Thijs kan kijken)
lopen)
kijken ,
jij rent naar de glijbaan (jij kan rennen)
rennen .
100
•
Laat de leerlingen ten slotte nog enkele van
de hiervoor genoemde werkwoordsvormen
opzoeken in de Lijsterbij. Herhaal dat een
woordenboekvorm op zijn eigen alfabetische
plek in de Lijsterbij te vinden is en de andere
werkwoordsvormen daar weer onder. Herhaal
ook dat werkwoordsvormen die weinig voorkomen of gemakkelijk zijn, niet zijn opgenomen.
eenheid 4 | dictee
•
•
•
•
•
Controletaak werkwoorden 2
In jaargroep C wordt er een begin gemaakt met de werkwoordspelling. De
leerlingen maken in deze jaargroep kennis met begrippen die daarvoor van
belang zijn. Specifieke werkwoordelijke
spellingproblemen komen pas in jaargroep D aan de orde. Werkwoorden worden daarom niet als categorie getoetst
bij het dictee. Om toch een goed beeld
te krijgen van de vorderingen van uw
leerlingen, kunt u bij deze eenheid een
controletaak afnemen.
U vindt de controletaak bij de kopieerbladen in de handleiding (kopieerblad 62).
Kopieer voor elke leerling een controletaak.
Neem dan de controletaak af. Vertel de
leerlingen dat ze een taak gaan maken
die gaat over wat ze geleerd hebben over
de werkwoorden. Laat de bladen zien
en vertel dat er net zulke opdrachten op
staan als in het werkboek. Deel de werkbladen uit en laat de leerlingen de taak
maken.
Na de afname kijkt u de controletaak zelf
na met behulp van het nevenstaande antwoordblad. Elk antwoord kan maar één
keer fout worden gerekend. Het totaal
aantal fouten noteert u daarna op het
groepsoverzicht bij de controletaken (kopieerblad 69).
Als een leerling meer dan 4 fouten maakt,
kan remediëring zinvol zijn. Deze leerlingen kunt u in les 5 en 6 verlengde instructie en begeleide verwerking bieden. Hierbij kan de achtergrondinformatie in het
oranje vak op de vorige twee pagina’s u
ondersteunen.
naam: _____________________
Controletaak werkwoorden 2
z i n
1
2
i n
datum: _____________________
s p e l l i n g
groep: ______ aantal fouten: _____
Lees de zinnen. Wat is het onderstreepte woord?
woordenboekvorm
andere vorm
Pas op, de hond kan ontsnappen
ontsnappen.
x
O
Anouk bladert in het tijdschrift.
O
x
O
De poes besluipt het vogeltje.
O
x
O
Ik kan de koek wel in tweeën breken voor jullie.
x
O
O
Stan rilt van de kou.
O
x
O
Anne sjouwt alles in haar eentje.
O
x
O
Vader kan morgen een gat in de muur boren.
x
O
O
Ik pak mijn spullen bij elkaar.
O
x
O
Hij kan een fiets huren in de vakantie.
x
O
O
Lars trapt tegen de bal.
O
x
O
O
Zoek de werkwoordsvorm.
Saartje kijkt naar haar fiets. Ze stampt woest op de grond.
Het voorwiel staat helemaal krom. Ze wacht nu op een lift.
Gelukkig komt haar vader met de auto.
3
Schrijf de werkwoordsvormen in de juiste rij.
woordenboekvorm
andere vorm
Ik kan niets horen. Mijn hond hoort beter dan ik.
horen
hoort
Ik vul vijf glazen. Kun jij de andere vullen?
vullen
vul
Hij neemt een week vrij. Kan hij vaak vrij nemen ?
nemen
neemt
Deze lamp schijnt fel. Kan die lamp ook fel schijnen
schijnen?
schijnen
schijnt
Hij springt over de heg. Kun jij ook hoog springen
springen?
springen
springt
antwoorden kopieerblad 62
© Uitgeverij Zwijsen B.V.
101
Smullen van de rijst
ij
z i n
i n
Doel ___________________________
• De leerlingen herhalen leerstof uit
deze eenheid.
Categorieën ____________________
• ei of ij (5.2)
• au(w) of ou(w) (5.3)
• homofonen (5.6)
• /ch/ = ch (2.8)
• niet verlengbaar ~d, ~ds, ~t, ~ts,
~b, ~bs, ~p, ~ps, ~g, ~ch (5.1)
• /t/ met d, /p/
p/ met b, /ch/ met g (6.1)
p
Strategieën _____________________
• De leerlingen prenten ei- en ij-, auen ou(w)-woorden in.
• Bij woorden met ei of ij, au(w) of
ou(w) die (bijna) hetzelfde klinken,
maar anders geschreven worden,
onthouden ze ook de betekenis bij
de schrijfwijze.
• Ze prenten woorden met ~d, ~ds, ~t,
~ts, ~b, ~bs, ~p, ~ps of ~g, ~ch die
moeilijk of niet-verlengbaar zijn in.
• Woorden met ~d of ~t, ~b of ~p, ~g
of ~ch schrijven ze met de verlengingsregel. Ook gebruiken ze de
regel die zegt dat na een korte klank
meestal cht komt.
• Bij woorden met ~d of ~t, ~b of ~p,
~g(t) of ~ch(t) die (bijna) hetzelfde
klinken, maar anders geschreven
worden, onthouden ze ook de betekenis bij de schrijfwijze.
Vooraf _________________________
• Zet de Woorden van de Week op het
bord. Dit zijn de woorden (minimaal
5, maximaal 10) waar veel leerlingen in het dictee nog moeite mee
hadden.
• Bepaal op basis van het afgenomen
controledictee welke leerlingen behoefte hebben aan verlengde instructie en begeleide verwerking.
• Zorg voor voldoende spellingkaarten. Zowel leerlingen die verlengde
instructie en begeleide verwerking
krijgen als leerlingen die zelfstandig
aan de slag gaan, gebruiken deze.
102
s p e l l i n g
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
Introductie
Blik met de leerlingen terug op het gemaakte
dictee. Verwijs hierbij naar de Woorden van de
Week die op het bord staan.
Bespreek met de leerlingen de Woorden van de
Week. Laat ze deze lezen en de moeilijkheid verwoorden. Vertel dat deze woorden de komende
week centraal zullen staan en tussendoor geoefend zullen worden (zie ook: Tips).
•
•
Werkinstructie
Leerlingen die geen of weinig fouten hebben gemaakt in de categorieën die aan de orde zijn, maken nu zelfstandig de opdrachten van pagina 23.
De overige leerlingen krijgen verlengde instructie en begeleide verwerking.
Het doelwoord in de titel van pagina 23 is: rijst.
Bij opdracht 1 lossen de leerlingen een puzzel op.
Bij opdracht 2 schrijven ze de woorden op de
juiste plaats in de zinnen.
De leerlingen kunnen hun werk controleren met
behulp van het antwoordenboek.
Als ze klaar zijn oefenen ze zelfstandig met
spellingkaart 2, 3 en/of 18. Ze kiezen zelf twee
opdrachten per kaart, of u geeft aan welke opdrachten ze moeten maken.
Ook kunnen ze werken met Zin in spelling cdrom C, eenheid 4.
Verlengde instructie en begeleide
verwerking
•
•
1: ei of ij (5.2), au(w) of ou(w) (5.3), homofonen
(5.6)
Laat de leerlingen spellingkaart 2 voor zich nemen en de woorden lezen. Vraag of ze het verschil tussen de ei en ij, au(w) en ou(w) horen.
(Nee, ze klinken hetzelfde.) Vraag daarna hoe ze
deze woorden toch kunnen schrijven: deze woorden moet je onthouden, omdat je niet kunt horen
hoe je ze moet schrijven.
Vraag de leerlingen nu spellingkaart 3 voor zich
te nemen en naar de eerste zinnen met ei of ij,
au(w) of ou(w) te kijken. Richt de aandacht op
de woorden met de gekleurde stukjes. Die woorden klinken hetzelfde, maar worden, afhankelijk
van de betekenis, met ei of ij, au(w) of ou(w) geschreven. Ze moeten van deze woorden dus de
schrijfwijze én de betekenis onthouden.
•
•
•
•
•
•
Schrijf hierna enkele woorden van de kaart met
ei of ij, au(w) of ou(w) op het bord en laat de
leerlingen er zelf nog een zin mee maken waaruit de betekenis blijkt.
2: /ch/ = ch (2.8), niet verlengbaar ~d, ~ds, ~t,
~ts, ~b, ~bs, ~p, ~ps, ~g, ~ch (5.1), homofonen
(5.6), /t/ met d, /p/ met b, /ch/ met g (6.1)
Herhaal de verlengingsregel voor woorden met
~d of ~t, ~b of ~p, ~g of ~ch. Laat de leerlingen
de regel toepassen en de volgende woorden verlengen: tand (tanden), voet (voeten), rib (ribben),
heup (heupen), oog (ogen), glimlach (glimlachen).
Schrijf op het bord:
hij la... t
de tafel is laa...
Vraag naar de schrijfwijze van de woorden. De
leerlingen hebben de regel geleerd dat ~cht alleen voorkomt na korte klanken. Na de /a/ in
lacht volgt dus ~cht. Laag kunnen ze schrijven
door het woord te verlengen: ‘laag’ schrijf je met
een g, want het is ‘lage’.
Laat de leerlingen spellingkaart 18 voor zich nemen. Vraag of ze het verschil tussen de eindletters links en rechts kunnen horen. (Nee, ze klinken hetzelfde.) Stel samen vast dat je de woorden ook niet kunt verlengen om te weten hoe
je ze moet schrijven (‘fruiten’ bestaat niet en bij
gidsen hoor je niet of het d of t moet zijn). Concludeer dat ze deze woorden daarom moeten
onthouden.
Vraag de leerlingen nu spellingkaart 3 voor zich
te nemen en naar de zinnen met d of t, b of p en
g of ch te kijken. Richt de aandacht op de woorden met de gekleurde stukjes. Die woorden klinken hetzelfde, maar worden, afhankelijk van de
betekenis anders geschreven. Ze moeten van
deze woorden dus de schrijfwijze én de betekenis onthouden.
Benadruk dat de leerlingen bij twijfel de woorden ook altijd op kunnen zoeken in de Lijsterbij.
Laat ze de tip bij eendje
d opzoeken.
dje
Laat de leerlingen hun werkboek voor zich nemen
op pagina 23 en maak samen opdracht 1 en 2.
Daarna kunnen ze werken met Zin in spelling
cd-rom C, eenheid 4.
Her haling
eenheid 4 | les 5
Smullen van de rijst
z i n
1
i n
eenheid 4 | les 5
s p el l i n g
Welke letters zitten verstopt? Schrijf het hele woord op.
Ik kreeg een kus bij het afsch
Ze wonen op een boerder
Er stond een glimla
.
sla
Pak het treinkaartje uit de
In de tuin staat een kab
Judo is een echte to
Zij voert de opdra
Dat is a
3
a
1
2
3
r
Vul het juiste woord in.
De zieke man heeft een zwak
4
b
Het kookboek
r
i
a
u
5
e
i
d
d
e
r
ij
m
l
a
c
h
r
t
s
l
a
g
t
o
m
a
a
b
e
o
u
t
p
s
p
o
e
8
r
r
t
d
s
t
r
ij
d
p
d
r
a
c
h
t
b
9
s
o
l
u
u
t
6
7
d e
hart
8
Differentiatie / extra stof _________
• Spellingkaart 2, keuzeopdrachten
• Spellingkaart 3, keuzeopdrachten
• Spellingkaart 18, keuzeopdrachten
• Werkboekje bij de Lijsterbij 2
• Slagwerk spelling D1, D2
t
2
6
i
9
r s
in de haven.
.
hard
ligt
nodig.
op de tafel.
licht
. De kaft is
boordje - boortje De tandarts draagt een witte jas met een
Hij werkt met een dun
boordje
boortje
zei
zij
Hij reist
licht
blauw.
.
om de kies uit te boren.
Wat
de juf over het schoolreisje?
Gaat
straks ook mee met ons?
Hij eet er paella van
7
achteruit.
Het boek is erg dun en
reist - rijst
e
5
e
hard
De dokter vindt een operatie
zei - zij
4
o
a
h
o
w
t uit.
c
a
t
strijd?
s
l
1
k
Vroeger werkten veel
ligt - licht
o
ter.
sport.
Hij gaat
b
a
tomaat.
soluut niet mogelijk!
hard - hart
f
h
.
Schrijf de letters onder de cijfers:
2
a
g
op haar gezicht.
De dokter meet de har
Won Tjeerd de we
d.
Materialen______________________
• Werkboek C, pagina 23
• Antwoordenboek C, pagina 23
• Spellingkaart 2
• Spellingkaart 3
• Spellingkaart 18
• Lijsterbij 2
• Schrift
• Zin in spelling cd-rom C, eenheid 4
Tips ___________________________
• Deze les kan afgestemd worden op
de instructie- en oefenbehoeften
van uw leerlingen. Als veel herhaling noodzakelijk is, dan kunt u de
lesstof spreiden over twee lessen.
Bedenk dat juist zwakkere leerlingen niet te lang aaneen de aandacht
op een onderwerp kunnen richten.
• Probeer de komende tijd om een
aantal malen de Woorden van de
Week te laten oefenen. Laat de leerlingen bijvoorbeeld elkaar de woorden dicteren. De leerlingen kijken
de woorden daarna samen na en
verbeteren ze.
• Informeer naar de zelfstandig gemaakte opdrachten bij de spellingkaarten.
naar Spanje.
rijst
, vis en mosselen.
23
103
De westenwind waait
z i n
i n
Doel ___________________________
• De leerlingen herhalen leerstof uit
deze en voorgaande eenheden.
Categorieën _____________________
• tussen-e(n) (7.3)
• t-tijd, regelmatig (8.5)
• woordenboekvorm (8.7)
Strategieën _____________________
• Deze les vormt het vervolg op de
introductie van een nieuw spellingonderdeel: samenstellingen met een
tussenklank. De leerlingen schrijven
samenstellingen met een tussenklank in deze eenheid door ze te
splitsen en voor de tussenklank en
te schrijven. In deze les maken ze
het onderscheid tussen samenstellingen waarvan het linkerdeel zelf al
eindigt op ~en en samenstellingen
waar en ingevoegd moet worden.
In eenheid 6 zullen ze samenstellingen met behulp van een schema en
de twee regels schrijven.
• De leerlingen zoeken de werkwoordsvormen bij ik, jij en hij op in
de Lijsterbij.
• Ze vinden de woordenboekvorm
van een werkwoord door kan of
kunnen te gebruiken.
Vooraf _________________________
• Zorg ervoor dat de Woorden van de
Week nog op het bord staan.
• Op basis van het afgenomen controledictee bepaalt u welke leerlingen behoefte hebben aan verlengde instructie en begeleide verwerking.
• Zorg voor voldoende spellingkaarten. Zowel leerlingen die verlengde
instructie en begeleide verwerking
krijgen als leerlingen die zelfstandig aan de slag gaan, gebruiken
deze.
s p e l l i n g
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
Werkinstructie
Leerlingen die geen of weinig fouten hebben gemaakt in de categorieën die aan de orde zijn, maken nu zelfstandig de opdrachten van pagina 24.
De overige leerlingen krijgen verlengde instructie en begeleide verwerking.
Het doelwoord in de titel van pagina 24 is:
westenwind.
Bij opdracht 1 maken de leerlingen de juiste
samenstellingen voor de zinnen.
Bij opdracht 2 onderstrepen ze de woordenboekvorm en vullen ze de de passende werkwoordsvorm in.
De leerlingen kunnen hun werk controleren met
behulp van het antwoordenboek.
Als ze klaar zijn oefenen ze zelfstandig met spellingkaart 27. Ze kiezen zelf twee opdrachten of u
geeft aan welke opdrachten ze moeten maken.
Ook kunnen ze werken met Zin in spelling cdrom C, eenheid 4.
•
•
•
•
Verlengde instructie en begeleide
verwerking
•
•
•
104
Introductie
Dek de Woorden van de Week af of draai het bord
om. Dicteer de woorden. De leerlingen schrijven
ze in hun schrift.
Maak de Woorden van de Week weer zichtbaar en
laat de leerlingen hun werk controleren.
Veeg de woorden uit die door alle leerlingen juist
geschreven zijn. De andere blijven nog een week
staan (zie ook: Tips).
1: tussen-e(n) (7.3)
Laat de leerlingen spellingkaart 27 voor zich nemen. Herhaal hoe samenstellingen moeten worden geschreven: door ze te splitsen en deel voor
deel op te schrijven.
Vraag de leerlingen om de eerste rij te lezen.
Bespreek de structuur: tussenin horen ze een
stomme e, de n wordt zelden uitgesproken.
De samenstelling ‘keukentafel’ is gemaakt van
‘keuken’ + ‘tafel’. Het linkerdeel is ‘keuken’.
‘Keuken’ schrijf je altijd met en achteraan.
‘Keukentafel’ kan daarom alleen met en.
Laat de leerlingen hierna op dezelfde manier de
schrijfwijze van enkele andere woorden uit het
linkerrijtje verklaren.
Laat de leerlingen daarna de samenstellingen
uit de tweede rij lezen. Bespreek de structuur: je
plakt de woorden ‘hond’ en ‘hok’ niet zomaar aan
•
•
elkaar, er moet en tussen. Je schrijft ‘hond’ + en +
‘hok’. Je hoort ‘honden’ + ‘hok’. ‘Honden’ schrijf
je los altijd al met ~en op het einde, dat moet in
‘hondenhok’ ook.
Laat de leerlingen hierna op dezelfde manier de
schrijfwijze van enkele andere woorden uit het
rechterrijtje verklaren. Richt de aandacht van de
leerlingen hierbij ook op andere moeilijkheden
in de samenstellingen, zoals bijvoorbeeld de gesloten lettergreep in lippenstift
enstift of de open lettergrepen in notenkraker.
Laat de leerlingen hun werkboek voor zich nemen op pagina 24 en maak samen opdracht 1.
2: t-tijd, regelmatig (8.5), woordenboekvorm (8.7)
Bespreek met de leerlingen de controletoets.
Fouten die betrekking hebben op een spellingmoeilijkheid ín de persoonsvorm of de woordenboekvorm krijgen remediëring op deze moeilijkheid.
Schrijf een aantal korte zinnen op het bord. Laat
de leerlingen de werkwoordsvorm zeggen en wie
of wat het doet: zij valt, ik vraag een koekje, jij
leest graag, het paard hinnikt. Stel vast dat de
werkwoordsvorm wisselt afhankelijk van wie het
doet: zij, ik, jij of het paard. Bij zij, jij en het paard
eindigt de werkwoordsvorm op een t.
Vertel dat de leerlingen ook nog een andere
vorm van het werkwoord hebben geleerd: de
woordenboekvorm. Herhaal hoe ze die vorm
kunnen vinden: door ‘kan’ of ‘kunnen’ te gebruiken. Laat de leerlingen van de volgende werkwoorden de woordenboekvorm geven. Ilse speelt
piano (spelen), zij schrijft netjes (schrijven), hij
kijkt tv (kijken), ik fiets naar school ((fietsen), zij
speelt tikkertje (spelen).
Geef de leerlingen nu de volgende zin: opa slijpt
de schaatsen. Vraag de leerlingen om slijpt op
te zoeken in de Lijsterbij. Eerst zoek je de woordenboekvorm door ‘kan’ of ‘kunnen’ te gebruiken:
‘opa kan slijpen’. ‘Slijpen’ zoek je vervolgens bij de
letter s onder het blokje sli. Onder ‘slijpen’ staat: ‘hij
slijpt het mes’, ‘slijpt’ schrijf je dus met een t achteraan. Vertel de leerlingen dat bij werkwoorden
die minder vaak voorkomen of die erg gemakkelijk zijn niet de ik- en de jij-vorm van het werkwoord zijn opgenomen. Wijs erop dat dit ook bij
slijpen het geval is. Leerlingen kunnen die vormen toch schrijven door van de hij-vorm de t te
halen of van de woordenboekvorm ~en.
Maak met de leerlingen nu opdracht 2 van
pagina 24.
eenheid 4 | les 6
De westenwind waait
z i n
1
i n
eenheid 4 | les 6
s p el l i n g
Maak samenstellingen. Kies uit: koren, westen, molen, poppen, teken, Beuken, buiten, konijnen, open, regen.
Naomi loopt langs het
Ze ziet de
Bij
koren
veld.
molen
wieken draaien.
westen
Lander woont in de
poppen
laan.
teken
Lander is thuis en pakt een groot
Hij tekent hun huis van de
Hij maakt een
blad.
buiten
kant.
regen
In de tuin tekent hij een
boog boven het dak.
konijnen
Dan hoort Lander de bel. Hij gaat
2
kast spelen.
Beuken
hok.
open
maken. Het is Naomi.
Onderstreep de woordenboekvorm.
Vul de juiste werkwoordsvorm in.
Kan een leeuw hoog springen? Ja, hij
springt
over een heg van wel drie meter.
Kan een wasbeer in bomen klauteren? Ja, hij
klautert
erin voor de bessen.
Kan een nijlpaard duizend kilo wegen? Ja, hij
weegt
soms wel meer.
Kan een hert snel vluchten? Ja, het
vlucht
snel als er gevaar dreigt.
Kan een merrie een tweeling krijgen? Heel soms, maar ze
Kan een slang zwemmen? Ja, een slang
Kan een kameel snel lopen? Ja, hij
Kan een aap hard krijsen? Ja, hij
krijgt
zwemt
grote afstanden in korte tijd.
krijst
naar een vijand.
Kunnen eenden hun nest in een boom bouwen? Nee, ze
Kan een arend een konijn grijpen?? Ja, hij
meestal één jong tegelijk.
met kronkelende bewegingen.
loopt
bouwen
grijpt
Materialen _____________________
• Werkboek C, pagina 24
• Antwoordenboek C, pagina 24
• Spellingkaart 27
• Lijsterbij 2
• Schrift
• Zin in spelling cd-rom C, eenheid 4
Differentiatie / extra stof _________
• Spellingkaart 27, keuzeopdrachten
• Werkboekje bij de Lijsterbij 2
• Slagwerk spelling D1
wind draaien de wieken van de molen snel.
Straks gaat Naomi met Lander
Her haling
het in het riet.
het bij zijn vacht.
Tips ___________________________
• Deze les kan afgestemd worden op
de instructie- en oefenbehoeften
van uw leerlingen. Als veel herhaling noodzakelijk is, dan kunt u de
lesstof spreiden over twee lessen.
Bedenk dat juist zwakkere leerlingen niet te lang aaneen de aandacht
op een onderwerp kunnen richten.
• Probeer de komende tijd om een
aantal malen de resterende Woorden van de Week tussendoor kort te
oefenen. Laat de leerlingen bijvoorbeeld de woorden in een zin gebruiken waaruit de betekenis van het
woord blijkt.
• Toon belangstelling voor de resultaten van leerlingen die gedurende
deze eenheid met de computer gewerkt hebben.
• Informeer naar de zelfstandig gemaakte opdrachten bij de spellingkaarten.
24
•
Als de leerlingen klaar zijn oefenen ze zelfstandig met spellingkaart 27. Ze kiezen zelf een of
twee opdrachten en oefenen de rijtjes verder
zelfstandig. U kunt de opdrachten ook laten
maken tijdens een les zelfstandig werken, of op
een ander moment.
•
De leerlingen kunnen ook werken met Zin in
spelling cd-rom C, eenheid 4.
Na les 6 kunt u eventueel controledictee 4b
afnemen.
105
© Uitgeverij Zwijsen B.V.
Groepsoverzichten_C_CT.indd 19
(5.3)
(5.3)
(5.1)
(5.6)
klautert
oude
iemand
ligt
(5.1)
(5.2)
(5.1)
(7.3)
(5.1)
(5.2)
(5.3)
(7.3)
(5.2)
(5.6)
(5.2)
(5.1)
gips
eigenlijk
sinds
beukenboom
steeds
bijvoorbeeld
grauwe
regenwolk
tegelijk
nood
zeil
zich
* Als een leerling binnen één categorie 2-4 fouten maakt, is het raadzaam deze leerling toch verlengde instructie en begeleide verwerking bij deze categorie te bieden.
< 2 fouten goed
2-4fouten voldoende *
5-6fouten twijfelachtig
> 6 fouten onvoldoende
s p e l l i n g
totaal aantal fouten
(7.3)
bovenlip
hersenschudding (7.3)
(5.2)
boerderij
naam
i n
(5.1)
z i n
altijd
Groepsoverzicht 4a
groep: _____________________
datum: _____________________
dicteevolgorde
Elk doelwoord komt in het groepsoverzicht maar één keer voor, ook al kan het soms tot verschillende spellingcategorieën worden gerekend. Een doelwoord kan immers
maar één keer fout worden gerekend. Let er in dat geval wel op dat u, indien nodig, bij de juiste categorie verlengde instructie en begeleide verwerking biedt.
kopieerblad 19
17-4-2007 9:55:42
groep: _____________________
Groepsoverzicht 4a
s p e l l i n g
categorievolgorde
* Als een leerling binnen één categorie 2-4 fouten maakt, is het raadzaam deze leerling toch verlengde instructie en begeleide verwerking bij deze categorie te bieden.
< 2 fouten goed
2-4fouten voldoende *
5-6fouten twijfelachtig
> 6 fouten onvoldoende
totaal aantal fouten
regenwolk
beukenboom
bovenlip
7.3
tussen-e(n)
hersenschudding
nood
ligt
zeil
5.6
homo­fonen
tegelijk
grauwe
bijvoorbeeld
klautert
boerderij
5.2/5.3
ei of ij,
au(w) of ou(w)
zich
steeds
sinds
gips
iemand
naam
altijd
5.1
niet verlengbaar
~d, ~ds, ~t, ~ts,
~b, ~bs, ~p, ~ps,
~g, ~ch
eigenlijk
i n
oude
z i n
datum: _____________________
Elk doelwoord komt in het groepsoverzicht maar één keer voor, ook al kan het soms tot verschillende spellingcategorieën worden gerekend. Een doelwoord kan immers
maar één keer fout worden gerekend. Let er in dat geval wel op dat u, indien nodig, bij de juiste categorie verlengde instructie en begeleide verwerking biedt.
kopieerblad 20
Groepsoverzichten_C_CT.indd 20
© Uitgeverij Zwijsen B.V.
17-4-2007 9:55:43
groep: _____________________
Groepsoverzicht
Groepsoverzicht 4b
s p e l l i n g
* Als een leerling binnen één categorie 2-4 fouten maakt, is het raadzaam deze leerling toch verlengde instructie en begeleide verwerking bij deze categorie te bieden.
< 2 fouten goed
2-4fouten voldoende *
5-6fouten twijfelachtig
(5.2)
veilig
> 6 fouten onvoldoende
(5.3)
goud
totaal aantal fouten
(7.3)
(5.1)
niets
torenspits
(5.6)
wei
(5.1)
(5.1)
altijd
ginds
(5.3)
miauwt
tegenhouden(7.3)
(5.2)
boerderij
(5.6)
pijl
(5.1)
(5.1)
krabt
steeds
(5.2)
krijst
(7.3)
(5.2)
spijten
wagenwijd
(5.3)
kabouter
hondenhok (7.3)
(5.3)
flauwe
dicteevolgorde
(5.1)
naam
i n
nogal
z i n
datum: _____________________
Elk doelwoord komt in het groepsoverzicht maar één keer voor, ook al kan het soms tot verschillende spellingcategorieën worden gerekend. Een doelwoord kan immers
maar één keer fout worden gerekend. Let er in dat geval wel op dat u, indien nodig, bij de juiste categorie verlengde instructie en begeleide verwerking biedt.
© Uitgeverij Zwijsen B.V.
Groepsoverzichten_C_CT.indd 21
kopieerblad 21
17-4-2007 9:55:43
groep: _____________________
Groepsoverzicht 4b
s p e l l i n g
categorievolgorde
* Als een leerling binnen één categorie 2-4 fouten maakt, is het raadzaam deze leerling toch verlengde instructie en begeleide verwerking bij deze categorie te bieden.
< 2 fouten goed
2-4fouten voldoende *
5-6fouten twijfelachtig
> 6 fouten onvoldoende
totaal aantal fouten
torenspits
tegenhouden
wagenwijd
7.3
tussen-e(n)
hondenhok
wei
pijl
veilig
5.6
homo­fonen
goud
miauwt
boerderij
kabouter
flauwe
5.2/5.3
ei of ij,
au(w) of ou(w)
ginds
niets
altijd
steeds
krabt
naam
nogal
5.1
niet verlengbaar
~d, ~ds, ~t, ~ts,
~b, ~bs, ~p, ~ps,
~g, ~ch
krijst
i n
spijten
z i n
datum: _____________________
Elk doelwoord komt in het groepsoverzicht maar één keer voor, ook al kan het soms tot verschillende spellingcategorieën worden gerekend. Een doelwoord kan immers
maar één keer fout worden gerekend. Let er in dat geval wel op dat u, indien nodig, bij de juiste categorie verlengde instructie en begeleide verwerking biedt.
kopieerblad 22
Groepsoverzichten_C_CT.indd 22
© Uitgeverij Zwijsen B.V.
17-4-2007 9:55:43
Signaleringsformulier 4a
z i n
i n
doelwoorden
s p e l l i n g
naam: _____________________
groep: _____________________
datum: _____________________
gemaakte fout(en)
aantal fouten
5.1 niet verlengbaar ~d, ~ds, ~t, ~ts, ~b, ~bs, ~p, ~ps, ~g, ~ch
altijd
iemand
gips
sinds
steeds
zich
5.2/5.3 ei of ij, au(w) of ou(w)
boerderij
klautert
oude
eigenlijk
bijvoorbeeld
grauwe
tegelijk
zeil
5.6 homofonen
ligt
nood
7.3 tussen-e(n)
hersenschudding
bovenlip
beukenboom
regenwolk
totaal aantal fouten
© Uitgeverij Zwijsen B.V.
Groepsoverzichten_C_CT.indd 23
kopieerblad 23
17-4-2007 9:55:43
Signaleringsformulier 4b
z i n
i n
doelwoorden
s p e l l i n g
naam: _____________________
groep: _____________________
datum: _____________________
gemaakte fout(en)
aantal fouten
5.1 niet verlengbaar ~d, ~ds, ~t, ~ts, ~b, ~bs, ~p, ~ps, ~g, ~ch
nogal
krabt
steeds
altijd
niets
ginds
5.2/5.3 ei of ij, au(w) of ou(w)
flauwe
kabouter
spijten
krijst
boerderij
miauwt
goud
veilig
5.6 homofonen
pijl
wei
7.3 tussen-e(n)
hondenhok
wagenwijd
tegenhouden
torenspits
totaal aantal fouten
kopieerblad 24
Groepsoverzichten_C_CT.indd 24
© Uitgeverij Zwijsen B.V.
17-4-2007 9:55:43
naam: _____________________
Controletaak werkwoorden 2
z i n
1
2
i n
datum: _____________________
s p e l l i n g
groep: ______ aantal fouten: _____
Lees de zinnen. Wat is het onderstreepte woord?
woordenboekvorm
andere vorm
Pas op, de hond kan ontsnappen.
O
O
Anouk bladert in het tijdschrift.
O
O
De poes besluipt het vogeltje.
O
O
Ik kan de koek wel in tweeën breken voor jullie.
O
O
Stan rilt van de kou.
O
O
Anne sjouwt alles in haar eentje.
O
O
Vader kan morgen een gat in de muur boren.
O
O
Ik pak mijn spullen bij elkaar.
O
O
Hij kan een fiets huren in de vakantie.
O
O
Lars trapt tegen de bal.
O
O
Zoek de werkwoordsvorm.
Saartje kijkt naar haar fiets. Ze stampt woest op de grond.
Het voorwiel staat helemaal krom. Ze wacht nu op een lift.
Gelukkig komt haar vader met de auto.
3
Schrijf de werkwoordsvormen in de juiste rij.
woordenboekvorm
andere vorm
Ik kan niets horen. Mijn hond hoort beter dan ik.
Ik vul vijf glazen. Kun jij de andere vullen?
Hij neemt een week vrij. Kan hij vaak vrij nemen ?
Deze lamp schijnt fel. Kan die lamp ook fel schijnen?
Hij springt over de heg. Kun jij ook hoog springen?
kopieerblad 62
Groepsoverzichten_C_CT.indd 62
© Uitgeverij Zwijsen B.V.
17-4-2007 9:55:46
groep: _____________________
Controletaken werkwoorden
z i n
i n
datum: _____________________
s p e l l i n g
groepsoverzicht
totaal aantal fouten
naam
© Uitgeverij Zwijsen B.V.
Groepsoverzichten_C_CT.indd 69
controletaak
1
controletaak
2
controletaak
3
controletaak
4
controletaak
5
controletaak
6
controletaak
7
controletaak
8
kopieerblad 69
17-4-2007 9:55:48
Het blauwe zeil
z i n
1
2
i n
eenheid 4 | les 1
s p elling
Schrijf de woorden met ei in het zeil en de woorden met ij op de dijk.
arbeiders, veilig, aanleiding, wijd (en) zijd, nijdig, allebei, bijeenkomst, allerlei, belangrijk, overeind,
bijvoorbeeld, tegelijk, tijdelijk, eindeloos
Vul de woorden met ei of ij, au of ou in.
l
den - boerder
tegel
k - juffr
kels - sl
kon
z
w
k
nen - r
vr
Ze
‘Niet allemaal
we
De
Wat
l
den - rugp
n
n
welijks - p
zeren Ze kunnen
belangr
afsch
k-t
d-
.
in het
eten
De kippen lopen
genlijk
.
in de stal,’ zegt de
De biggen zoeken
-w
-
ons rond op een
.
wortels.
rond in de
de boer
.
?
boeren vaak aan
?
.
d
Het is
dat alles op
gebeurt.
eren
Bij het
krijgen we een schaal
.
Zoek woorden met ei of ij, au(w) of ou(w) die hetzelfde worden uitgesproken, maar anders worden geschreven.
Maak er zinnen mee: Hij reist naar China. - Hij eet graag rijst..
kijk in
de Lijsterbij
19
Fietsen zonder handen
zi n
1
i n
eenheid 4 | les 2
s p elling
Vul in. Kies d of t, b of p, g of ch.
Gistereno
ten
ben ik op de gron
Ik beefde over heel mijn li
Nu heb ik een bul
aam.
op mijn voorhoof
Zie je die won
boven mijn oo
.
?
De dokter heeft die met een draadje gehe
Er is ook een stukje van mijn tan
, doen mijn onderste ri
Mijn elleboo
is heel erg blauw.
Ik fie
tervoe
2
zit in het gi
en mijn rechterheu
meer in mijn mon
.
nog pijn.
s.
s nooit meer zonder han
Hopelijk word ik vlu
t.
. Gelukkig heb ik geen bloe
Als ik bewee
Mijn re
gevallen.
en!
beter. Waar zat mijn verstan
?
kijk in
de Lijsterbij
Vul in.
Kies uit: ligt of licht.
Renko
onder dierenhuiden. Er is geen
Naast hem
in de grot.
zijn kleine bijl. Die is heel
.
Kies uit: lag of lach, hard of hart.
Marja
met een
Van Ron kreeg ze een groot
op haar gezicht naar het plafond te staren.
van koek. Het was wel wat
,
maar Marja vond het een geweldig cadeau.
Kies uit: nood of noot, krab of krap.
Stuurman Jan zorgt op het schip voor een vrolijke
Maar er steekt een storm op: het schip is nu in
De bemanning vlucht naar het ruim met de
.
.
. Het is daar erg
Zoek woorden met d of t die hetzelfde worden uitgesproken, maar anders worden geschreven.
Maak er zinnen mee: Hij doet een bod op het schilderij. - De schaar is bot.
20
.
kijk in
de Lijsterbij
De ballon stijgt en daalt
z i n
1
2
3
i n
eenheid 4 | les 3
s p elling
Lees de zinnen. Wat is het oranje woord?
woordenboekvorm
andere vorm
We kunnen met de trein reizen vandaag.
O
O
Vader kan de kaartjes kopen bij de automaat.
O
O
Mijn zus kan onze rugzak dragen.
O
O
Zij kijkt wel een beetje sip.
O
O
Ik zoek een plaatsje dicht bij het raam.
O
O
De trein vertrekt stipt op tijd.
O
O
Hoe staat het in de Lijsterbij? Vul de passende werkwoordsvorm in.
bereiken hij
zijn doel
kauwen
ik
mijn eten
bouwen ik
het vogelhuisje
lijken
hij
te slapen
hijgen
hij
van inspanning
weigeren ik
ijzelen
het
zwijgen
mee te werken
hij
Schrijf de oranje werkwoordsvormen in de juiste rij.
andere vorm
woordenboekvorm
De ballon stijgt. Kan hij nog veel verder stijgen?
De mand weegt veel. Kan die nog meer wegen?
Jonas draagt een helm. Kan hij ook een bril dragen?
Ik grijp het touw. Kun jij het touw ook grijpen?
De ballon hangt boven de wei. Kan hij stil hangen?
Na een tijdje daalt hij. Kan hij langzaam dalen??
Zoek woordenboekvormen met één letter verschil. Bijvoorbeeld: spelen en stelen, rekenen en tekenen, …
21
Een regenboog boven het dennenbos
zi n
1
2
i n
eenheid 4 | les 4
s p elling
Kijk naar de plaatjes. Schrijf de hele samenstelling op.
keuken
woorden
regen
peren
buiten
spinnen
koren
honden
boven
muizen
Welke twee samenstellingen kun je steeds maken?
dennen boom
bos
sap bessen
struik
schapen wol
vlees
tuin rozen
geur
koek lap
pannen
tegen ligger
spreken
berm midden
streep
samen stelling
komst
Bedenk samenstellingen met dieren~. Wie verzint de meeste samenstellingen?
22
bloemen kraam
winkel
Smullen van de rijst
z i n
1
i n
eenheid 4 | les 5
s p elling
Welke letters zitten verstopt? Schrijf het hele woord op.
Ik kreeg een kus bij het afsch
Ze wonen op een boerder
Er stond een glimla
3
.
5
op haar gezicht.
De dokter meet de har
sla
Pak het treinkaartje uit de
In de tuin staat een kab
Judo is een echte to
1
.
tomaat.
2
ter.
8
sport.
Won Tjeerd de we
strijd?
Zij voert de opdra
t uit.
Dat is a
7
d.
4
6
9
soluut niet mogelijk!
Schrijf de letters onder de cijfers:
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Vroeger werkten veel
2
in de haven.
Vul het juiste woord in.
hard - hart
De zieke man heeft een zwak
Hij gaat
.
achteruit.
De dokter vindt een operatie
ligt - licht
nodig.
Het kookboek
op de tafel.
Het boek is erg dun en
. De kaft is
boordje - boortje De tandarts draagt een witte jas met een
Hij werkt met een dun
zei - zij
reist - rijst
.
om de kies uit te boren.
Wat
de juf over het schoolreisje?
Gaat
straks ook mee met ons?
Hij
Hij eet er paella van
blauw.
naar Spanje.
, vis en mosselen.
23
De westenwind waait
zi n
1
i n
eenheid 4 | les 6
s p elling
Maak samenstellingen. Kies uit: koren, westen, molen, poppen, teken, Beuken, buiten, konijnen, open, regen.
Naomi loopt langs het
veld.
Ze ziet de
Bij
wieken draaien.
wind draaien de wieken van de molen snel.
Straks gaat Naomi met Lander
Lander woont in de
kast spelen.
laan.
Lander is thuis en pakt een groot
blad.
Hij tekent hun huis van de
Hij maakt een
In de tuin tekent hij een
kant.
boog boven het dak.
hok.
Dan hoort Lander de bel. Hij gaat
2
maken. Het is Naomi.
Onderstreep de woordenboekvorm.
Vul de juiste werkwoordsvorm in.
Kan een leeuw hoog springen? Ja, hij
over een heg van wel drie meter.
Kan een wasbeer in bomen klauteren? Ja, hij
erin voor de bessen.
Kan een nijlpaard duizend kilo wegen? Ja, hij
soms wel meer.
Kan een hert snel vluchten? Ja, het
snel als er gevaar dreigt.
Kan een merrie een tweeling krijgen? Heel soms, maar ze
Kan een slang zwemmen? Ja, een slang
Kan een kameel snel lopen? Ja, hij
Kan een aap hard krijsen? Ja, hij
Kunnen eenden hun nest in een boom bouwen? Nee, ze
Kan een arend een konijn grijpen?? Ja, hij
24
meestal één jong tegelijk.
met kronkelende bewegingen.
grote afstanden in korte tijd.
naar een vijand.
het in het riet.
het bij zijn vacht.
Zwijsen
Zwijsen
Zo moet je het doen
z i n
i n
s p e l l i n g
Op elke kaart staan woorden.
Die woorden horen bij elkaar.
Kijk naar het teken.
Hoe schrijf je de woorden?
Auteurs
Betty Cranshoff
Johan Zuidema
1e druk
Omslagillustratie
Wout Schildermans
© Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg
www.zwijsen.nl
www.zininspelling.nl
Bureauredactie
Amanda Woestenburg LeesMij PrePublishing
Projectgroep Zwijsen
Jos Cöp, Jeske Heezemans
(projectleiding en redactie)
Miranda van Zeelst (bureauredactie)
Tony Riboch (vormgeving)
Milton Cavis (productiebegeleiding)
Anita Verschure (marketingadvies)
Huub Lucas (uitgever)
zis_c_spellingskrt_omsl.indd 1
A
4
Lees de woorden hardop.
Kijk goed naar de blauwe stukjes.
ISBN 978.90.276.6708.3
Lay-out en dtp
Patricia Smits - Studio Spider
jaargroep
Luister goed.
Denk aan de regel.
Onthoud het woord.
Denk aan het kapstokwoord.
B
5
C
6
D
7
E
8
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet
van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets
uit deze uitgave worden verveelvoudigd,
opgeslagen in een geautomatiseerd
gegevensbestand, of openbaar gemaakt,
in enige vorm of op enige wijze, hetzij
elektronisch, mechanisch, door fotokopieën,
opnamen of enige andere manier, zonder
voorafgaande schriftelijke toestemming
van de uitgever. Voor zover het maken van
reprografische verveelvoudigingen uit deze
uitgave is toegestaan op grond van artikel
16 h Auteurswet 1912 dient men de daarvoor
wettelijk verschuldigde vergoedingen te
voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus
3060, 2130 KB Hoofddorp, www.reprorecht.nl).
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze
uitgave in bloemlezingen, readers en andere
compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912)
kan men zich wenden tot de Stichting PRO
(Stichting Publicatie- en Reproductierechten
Organisatie, Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp,
www.cedar.nl/pro).
Deze uitgave volgt de officiële spelling, zoals in
oktober 2005 is vastgelegd.
Vouw de flappen open.
Maak twee opdrachten.
Alleen of samen met een ander.
Schrijf ze in je schrift.
C
spellingkaar ten
z i n
i n
s p e l l i n g
19-4-2007 11:10:10
Spellingkaart 2
z i n
i n
s p e l l i n g
geiten
dreigen
weigeren
arbeider
beide
opleiding
afscheid
veilig
allebei
allerlei
aardbei
pauwen
kauwen
snauwen
grauwe
klauteren
automaat
nauwelijks
flauwekul
miauwen
pauzeren
dinosaurus
lijnen
hijgen
stijgen
grijpen
nijdig
ijverig
rugpijn
belangrijk
tegelijk
bijvoorbeeld
boerderij
mouwen
bouwen
kousen
bouten
sjouwen
kabouter
juffrouw
mevrouw
oerwoud
ouders
eenvoudig
categorie 5.2 / 5.3
Naamloos-1.indd 2
19-4-2007 11:44:20
Spellingkaart 3
z i n
i n
s p e l l i n g
De hei is paars.
Ik zei niets.
De maand mei heeft 31
dagen.
Er staat een paard in de wei.
De familie reist per boot.
De koeien staan in de weide.
De hond zal de blinde leiden.
Ik zal het eten bereiden.
Hij fluit een vrolijk liedje.
Zij heeft een rode jas.
Van mij mag je een
snoepje.
Wij blozen hevig.
We eten bruine rijst.
Hij trekt de wijde wereld in.
De slachtoffers lijden veel.
Kun je een ezel berijden?
Ik kauw op een wortel.
De vis is nog rauw.
Ik bibber van de kou.
De klokken luiden als
teken van rouw.
Schiet nou eens op!
De doorgang is erg nauw.
Ze schreeuwt heel hard.
De vissersboot is in nood.
Er zit een boordje aan de
kraag.
Mijn hart klopt hevig.
In de chocolade zit een
noot.
De tandarts kiest een
boortje.
Er kruipt een krab op het
strand.
Ze wonen erg krap.
De poes ligt in haar mand.
Het boek lag op tafel.
Het licht brandt.
Ik lach niet om die fout.
categorie 5.6
Naamloos-1.indd 3
19-4-2007 11:44:20
Spellingkaart 18
z i n
i n
s p e l l i n g
geld
fruit
niemand
verstand
afscheid
jeugd
blut
halt
languit
buskruit
gids
fiets
reeds
sinds
steeds
Nederlands
arts
koorts
zijwaarts
onverwachts
clubs
tips
bobs
obstakel
absurd
absoluut
jeugd
vandaag
terug
genoeg
deugniet
gips
bips
rups
korps
pech
zich
toch
lichaam
giechelen
categorie 5.1
Naamloos-1.indd 18
19-4-2007 11:44:23
Spellingkaart 27
z i n
i n
s p e l l i n g
keukentafel
morgenmiddag
noordenwind
eigenwijs
oefenboek
geheugensteuntje
hondenhok
woordenboek
bloemenwinkel
bijenkorf
dierentuin
kleurenblind
middenberm
tussenlanding
binnenweg
linnenkast
kussengevecht
lippenstift
pannenkoek
poppenkast
spinnenweb
bessensap
regenworm
tekenles
torenklok
evenwicht
wagenziek
notenkraker
jarenlang
perenboom
schapenwol
rozentuin
categorie 7.3
Naamloos-1.indd 27
19-4-2007 11:44:24
Oefenopdrachten
z i n
i n
s p e l l i n g
Kijk goed naar de woorden van de kaart.
Draai de kaart om.
Schrijf alle woorden op die je nog weet.
Kijk de woorden na.
Hoeveel woorden had je goed?
Kies vijf woorden.
Maak er korte zinnen mee.
Schrijf je zinnen op.
Kies vijf woorden van de kaart.
Bedenk daarbij samenstellingen.
Bijvoorbeeld:
pizza pizzabord, pizzabakker, pizzadoos.
Wie verzint de meeste samenstellingen?
Lees tien woorden hardop voor.
Een ander kind schrijft de woorden op.
Jij kijkt de woorden na.
Maak woordraadsels. Doe het zo:
schrijf tien woorden over van de kaart.
Laat de blauwe letters weg.
Een ander kind raadt de woorden
en schrijft ze op.
Jij kijkt de woorden na.
Spellingkaart 31
Inhoud
z i n
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
i n
s p e l l i n g
een hout
houten stoel, een hoge stoel
ggeiten, lijnen, pauwen, mouwen
De h
hei is paars. / Hij fluit een vrolijk liedje.
sl
sla, stro, nu, mee, goochelen
ruz
ruzie, papier, vakantie, iglo, gitaar, juni
kwali
kwaliteit, snelheid
last
lastig, lastige, gevaarlijk, gevaarlijke
bbommen, nodig, vrolijk, kromming, monnik
rrommelig, opening, bespottelijk
prins
prinsessen, vriendinnen, hindernissen
ppottenbakker, oversteken, poppenwagen
zus beertje, raampje, zonnetje, gaatje
zusje,
slang
slangetje,
harinkje, plankje
nich beestje
nichtje,
telefoon, thee, wrak, erwten
hui huizen, brief, brieven
huis,
kor korter, kortst
kort,
gel fruit, gids, fiets, clubs, tips, jeugd, pech
geld,
a
atlas,
kassa, agent, robot
kang
kangoeroe,
auteur, boeket, oranje, briljant
garage,
gara chocolade, sjaal, praktisch(e)
cactus, insect, kastanje, traktatie
cel, december, siroop, penseel
toffees,
toff
families, kangoeroes, tantes
pinda’s,
pinda kiwi’s, foto’s, menu’s
schaats
schaa + baan, feest + tent
keukentafel,
keuk
hondenhok
hittegolf,
hitt
hondenhok, snottebel
zieken
ziek + wagen
Paulien Peters, België, maandag
’s morgens
z i n
i n
’s morgens
’s middags
’s avonds
’s nachts
Extra opdrachten
s p e l l i n g
z i n
’s winters
’s maandags
’s zaterdags
’s ochtends
i n
s p e l l i n g
• Kies vijf woorden.
Maak er onzin-zinnen mee.
Dit zijn grappige zinnen.
In het echt kunnen ze niet.
Schrijf je zinnen op.
• Kies twee woorden.
Maak er een stripverhaal mee.
Teken wat nodig is.
Gebruik ook wolkjes met woorden
of zinnen.
Ze staan ’s morgens in de file.
Het is ’s avonds even druk.
De winkel is ’s zondags gesloten.
We gaan ’s woensdags zwemmen.
• Maak vijf raadsels.
Schrijf je raadsels op. Bijvoorbeeld:
bruine pasta voor op je brood (= pindakaas).
Laat een ander kind raden.
’s Morgens staan ze in de file.
’s Avonds is het even druk.
’s Zondags is de winkel gesloten.
’s Woensdags gaan we zwemmen.
• Kies vijf woorden.
Maak er een leuke opdracht mee
voor een ander.
Laat een ander kind je opdracht maken.
Jij kijkt de opdracht na.
• Maak een geheime code. Doe het zo:
geef iedere letter van het alfabet
een nummer of een teken.
Vertaal woorden van de kaart in je code.
Laat een ander kind de geheime code
ontdekken.
categorie 12.2
zis_c_spellingskrt_omsl.indd 2
19-4-2007 11:10:12
Oefenopdrachten
z i n
i n
s p e l l i n g
Kijk goed naar de woorden van de kaart.
Draai de kaart om.
Schrijf alle woorden op die je nog weet.
Kijk de woorden na.
Hoeveel woorden had je goed?
Kies vijf woorden.
Maak er korte zinnen mee.
Schrijf je zinnen op.
Kies vijf woorden van de kaart.
Bedenk daarbij samenstellingen.
Bijvoorbeeld:
pizza pizzabord, pizzabakker, pizzadoos.
Wie verzint de meeste samenstellingen?
Lees tien woorden hardop voor.
Een ander kind schrijft de woorden op.
Jij kijkt de woorden na.
Maak woordraadsels. Doe het zo:
schrijf tien woorden over van de kaart.
Laat de blauwe letters weg.
Een ander kind raadt de woorden
en schrijft ze op.
Jij kijkt de woorden na.
Spellingkaart 31
Inhoud
z i n
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
i n
s p e l l i n g
een hout
houten stoel, een hoge stoel
ggeiten, lijnen, pauwen, mouwen
De h
hei is paars. / Hij fluit een vrolijk liedje.
sl
sla, stro, nu, mee, goochelen
ruz
ruzie, papier, vakantie, iglo, gitaar, juni
kwali
kwaliteit, snelheid
last
lastig, lastige, gevaarlijk, gevaarlijke
bbommen, nodig, vrolijk, kromming, monnik
rrommelig, opening, bespottelijk
prins
prinsessen, vriendinnen, hindernissen
ppottenbakker, oversteken, poppenwagen
zus beertje, raampje, zonnetje, gaatje
zusje,
slang
slangetje,
harinkje, plankje
nich beestje
nichtje,
telefoon, thee, wrak, erwten
hui huizen, brief, brieven
huis,
kor korter, kortst
kort,
gel fruit, gids, fiets, clubs, tips, jeugd, pech
geld,
a
atlas,
kassa, agent, robot
kang
kangoeroe,
auteur, boeket, oranje, briljant
garage,
gara chocolade, sjaal, praktisch(e)
cactus, insect, kastanje, traktatie
cel, december, siroop, penseel
toffees,
toff
families, kangoeroes, tantes
pinda’s,
pinda kiwi’s, foto’s, menu’s
schaats
schaa + baan, feest + tent
keukentafel,
keuk
hondenhok
hittegolf,
hitt
hondenhok, snottebel
zieken
ziek + wagen
Paulien Peters, België, maandag
’s morgens
z i n
i n
’s morgens
’s middags
’s avonds
’s nachts
Extra opdrachten
s p e l l i n g
z i n
’s winters
’s maandags
’s zaterdags
’s ochtends
i n
s p e l l i n g
• Kies vijf woorden.
Maak er onzin-zinnen mee.
Dit zijn grappige zinnen.
In het echt kunnen ze niet.
Schrijf je zinnen op.
• Kies twee woorden.
Maak er een stripverhaal mee.
Teken wat nodig is.
Gebruik ook wolkjes met woorden
of zinnen.
Ze staan ’s morgens in de file.
Het is ’s avonds even druk.
De winkel is ’s zondags gesloten.
We gaan ’s woensdags zwemmen.
• Maak vijf raadsels.
Schrijf je raadsels op. Bijvoorbeeld:
bruine pasta voor op je brood (= pindakaas).
Laat een ander kind raden.
’s Morgens staan ze in de file.
’s Avonds is het even druk.
’s Zondags is de winkel gesloten.
’s Woensdags gaan we zwemmen.
• Kies vijf woorden.
Maak er een leuke opdracht mee
voor een ander.
Laat een ander kind je opdracht maken.
Jij kijkt de opdracht na.
• Maak een geheime code. Doe het zo:
geef iedere letter van het alfabet
een nummer of een teken.
Vertaal woorden van de kaart in je code.
Laat een ander kind de geheime code
ontdekken.
categorie 12.2
zis_c_spellingskrt_omsl.indd 2
19-4-2007 11:10:12
Download