Proefkatern Zin in spelling Nieuw In dit katern vindt u onderdelen uit de materialen van Zin in spelling, groep 6: 1. Handleiding c: het algemene gedeelte, eenheid 4 en kopieerbladen eenheid 4 2. Werkboek c: eenheid 4 3. Spellingkaarten c: introductiepagina, spellingkaarten en opdrachten bij eenheid 4. Met dit katern krijgt u zicht op hoe Zin in spelling werkt. De materialen stellen u in staat lessen van eenheid 4 uit te proberen in uw groep. Zwijsen geeft u toestemming om voor het uitproberen kopieën te maken uit dit katern. Meer informatie over Zin in spelling en bijbehorende materialen, zoals de Lijsterbij, Computerprogramma Zin in spelling, werkboekje bij de Lijsterbij en Slagwerk spelling, vindt u op www.zininspelling.nl. Heeft u nog vragen, neem dan contact op met Zwijsen Klantenservice: 013-583 88 88 of [email protected]. Wij wensen u en uw leerlingen veel (leer)plezier met Zin in spelling! Maakt deel uit van WPG Uitgevers BV 1 In één oogopslag: Zin in spelling Het is niet eenvoudig om met een nieuwe methode te gaan werken. Nieuwe materialen moeten worden verkend, u moet een planning maken voor het geven van de lessen in het nieuwe schooljaar, en u moet vaak dikke handleidingen van A tot Z bestuderen. Met deze nieuwe versie van Zin in spelling hebben wij geprobeerd om dat alles voor u eenvoudiger te maken: de materialen zijn duidelijk gestructureerd en overzichtelijk vormgegeven, de jaarplanningen zijn voor u gemaakt en er is veel aandacht besteed aan de hanteerbaarheid van de handleiding. In dit eerste hoofdstuk geven wij in het kort de belangrijkste informatie over de methode. Dit is de informatie die u in ieder geval gelezen dient te hebben alvorens met de methode te starten. Vanuit dit hoofdstuk wordt u verwezen naar uitgebreidere informatie die u op een later tijdstip kunt raadplegen. 1.1 Zin in spelling en Zin in taal Zin in spelling vormt samen met Zin in taal een volledige methode voor voortgezet taalonderwijs. Voor u ligt de handleiding van Zin in spelling die zich volledig richt op de leerlijn spelling. Voor meer informatie over de leerlijnen spreken/luisteren, woordenschat, woordbouw, zinsbouw en schrijven, kunt u gebruikmaken van de handleiding van Zin in taal. Wat betreft opbouw en structuur zijn Zin in spelling en Zin in taal op elkaar afgestemd. Voor meer informatie over de leerlijnen voor taal verwijzen wij u naar de handleiding van ‘Zin in taal’. 1.2 Kerndoelen Voor het basisonderwijs zijn door de overheid zogenoemde kerndoelen vastgesteld. Kerndoelen zijn streefdoelen voor wat een leerling moet kennen en kunnen aan het eind van de basisschool. Ze beschrijven het onderwijsaanbod op de basisschool in grote lijnen. Niet alles wat op school gebeurt, is voorgeschreven in kerndoelen. De kerndoelen gaan over wat in elk geval aan de orde moet komen. Daarnaast hebben scholen ruimte voor een eigen, specifiek onderwijsaanbod. Om de kerndoelen daadwerkelijk in het onderwijs te gebruiken, moeten ze uitgewerkt worden in methodes. Dat kan op veel verschillende manieren. Hóé leerlingen het niveau van de kerndoelen behalen, bepaalt de school zelf. Bijvoorbeeld door de keuze van een bepaalde methode. Bij de ontwikkeling van Zin in spelling is uitdrukkelijk rekening gehouden met de kerndoelen. Een school die ervoor kiest om te werken met deze spellingmethode, is er dus van verzekerd dat het onderwijsaanbod van de methode voldoet aan de kerndoelen. Alle leerstof komt systematisch aan bod, en wordt voldoende herhaald. 1.3 Nieuwste spelling De spelling van het Nederlands wordt van tijd tot tijd aangepast, en het onderwijs is wettelijk verplicht om deze spelling toe te passen. Zin in spelling houdt hiermee rekening. Niet alleen staan de woorden in de nieuwe spelling, maar ook de didactiek gaat uit van de nieuwe spelling. In de lagere groepen is daar nog niet veel van te merken, maar in de hogere groepen wel. Bijvoorbeeld: de vereenvoudigde regels van de tussenklanken leiden ertoe, dat dit onderwerp eerder aan bod kan komen (notenboom, paardenbloem, hondenhok, enzovoort). 1.4 Flexibele methode De ontwikkelingen in onze maatschappij gaan razendsnel. Dat geldt uiteraard ook voor de ontwikkelingen waarmee de school te maken krijgt. Flexibiliteit is daarom een belangrijke eis die aan een spellingmethode dient te worden gesteld. De methode moet u de mogelijkheden bieden om uw onderwijs af te stemmen op de behoeften van de leerlingen in uw groep, en die behoeften kunnen dit jaar anders zijn dan in andere jaren. Daarom is er in Zin in spelling ruime aandacht voor het omgaan met verschillen tussen leerlingen. Iedere eenheid start met vier basislessen, waarbij in elke les één (of een beperkt aantal) spellingcategorieën worden behandeld. Hierna volgt een controledictee (en eventueel een controletaak), waarmee vastgesteld kan worden welke leerlingen de aan de orde zijnde spellingproblemen beheersen en bij welke leerlingen dit nog niet het geval is. Beheersen de leerlingen de leerstof, dan werken ze de stof van de vijfde en zesde les, waarin sprake is van herhaling van stof uit de betreffende en eerdere eenheden, zelfstandig door. Is dit nog niet het geval, dan krijgen ze tijdens les 5 en 6 extra instructie door de leerkracht, en worden ze begeleid bij de verwerking van de leerstof. Meer informatie over dit onderwerp kunt u lezen in hoofdstuk 2: ‘Structuur van de methode’. 1.5 Hoeveel tijd voor spelling? Zin in spelling bestaat per jaargroep uit 10 eenheden. U kunt een eenheid aanbieden in drie weken, waarbij u twee spellinglessen per week op het rooster zet. U werkt het jaarprogramma van Zin in spelling dan door in 30 effectieve schoolweken. U kunt er ook voor kiezen om de lesstof van een eenheid te spreiden over vier weken, waardoor u in de vierde week twee extra lesmomenten krijgt. De herhalingsstof uit de lessen 5 en 6 kan in dat geval gespreid worden over vier in plaats van twee lesmomenten. U bent daardoor in de gelegenheid om meer aandacht te besteden aan leerlingen die extra hulp nodig hebben. Ook voor de andere leerlingen is voldoende lesstof beschikbaar om de twee extra lessen toegevoegde waarde te geven. Door de mogelijkheid om de eenheden in drie of vier weken aan te bieden, kunt u het lesprogramma van Zin in spelling gelijk op laten lopen met dat van Zin in taal. Om de planning van de methode verder te concretiseren is in deze handleiding een voorbeeld van een algemene jaarplanning opgenomen. De algemene jaarplanning wordt elk jaar specifiek afgestemd op het nieuwe schooljaar. Deze specifieke jaarplanningen kunt u vinden op de website van de methode: www.zininspelling.nl. Meer informatie over dit onderwerp kunt u lezen in paragraaf 2.1: ‘Werken met een jaarplanning’. 5 HL_alg_inleiding_C.indd 5 16-6-2010 14:59:02 Algemene informatie z i n i n s p e l l i n g 1.6 Materialen Zin in spelling kent een overzichtelijk materialenpakket. Voor jaargroep 6 zijn de volgende materialen ontwikkeld: Materialen voor de leerkracht Handleiding C (met daarin kopieerbladen) • Materialen voor de leerlingen • Werkboek C • Antwoordenboek C • Posters (klassikaal) • Spellingkaarten C • Lijsterbij 2 • Computerprogramma Zin in spelling Meer informatie hierover kunt u lezen in hoofdstuk 3: ‘Materialen’. 1.7 De Lijsterbij en de Basisspellinggids De Lijsterbij is een uitgave die gebruikt wordt bij de methode Zin in spelling. Het zijn twee spellinggidsen: Lijsterbij 1 en Lijsterbij 2. Lijsterbij 1 is bedoeld voor jaargroep 4 en bevat 3000 woorden. Lijsterbij 2 bevat 17.500 woorden en is bedoeld voor jaargroep 5 en 6. Voor jaargroep 7 en 8 is er de Van Dale Basisspellinggids (een coproductie van uitgeverij Van Dale Lexicografie en Uitgeverij Zwijsen), waarin 22.000 woorden zijn opgenomen. Beide uitgaven stimuleren leerlingen gebruik te maken van spellinggidsen en bevatten elementen die het opzoeken van woorden gemakkelijk maken. Deze spellinggidsen zijn speciaal voor het onderwijs ontwikkeld. In Zin in spelling zijn alle woorden die geoefend worden terugvindbaar in de Lijsterbij van dat niveau of in de Basisspellinggids. In de laatste gids staan ook alle regels van de Nederlandse spelling uitgelegd. 1.8 Software bij Zin in spelling Software is een bestanddeel geworden van bijna elke moderne onderwijsmethode. Door de ontwikkeling van een computerprogramma wordt het vaak beter mogelijk om aan te sluiten bij de behoeften van individuele leerlingen. De computer kan door middel van methodegebonden software de begeleiding van individuele leerlingen bij bepaalde aspecten gedeeltelijk overnemen van de leerkracht. Bij Zin in spelling kunt u gebruikmaken van het computerprogramma Zin in spelling, dat volledig aansluit bij de methode. Met behulp van dit computerprogramma kunt u leerlingen extra laten oefenen met stof uit de methode. Het programma maakt geen deel uit van het basispakket van de methode. Het is additioneel materiaal dat naar eigen behoefte kan worden ingezet. 1.9 Extra oefenmateriaal: werkboekjes bij de Lijsterbij en Slagwerk spelling De spellinggidsen de Lijsterbij en de Basisspellinggids stimuleren het gebruik van de opzoekstrategie. Daarvoor is bij elk van de spellinggidsen ook een werkboekje ontwikkeld. Eerst leren de leerlingen handig te zoe- ken, later zijn de opdrachten meer op de inhoud van de spellingproblemen gericht. De bijbehorende antwoordenboeken bevorderen het zelfstandig werken. De werkboekjes maken, in tegenstelling tot de spellinggidsen zelf, geen deel uit van het basispakket van de methode. Het is additioneel materiaal dat naar eigen behoefte kan worden ingezet. Slagwerk spelling bestaat uit acht oefenboekjes: twee per jaargroep voor groep 4, 5 en 6, één voor groep 7 en één voor groep 8. Slagwerk Werkwoordspelling bestaat uit twee oefenboekjes: één voor groep 7 en één voor groep 8. In de oefenboekjes is leerstof opgenomen die in elke gangbare spellingmethode in de betreffende jaargroep aan bod komt. Alle bladen hebben dezelfde opbouw, waardoor de leerlingen er goed zelfstandig mee kunnen werken. Elke taak bestaat uit twee werkbladen, waarin meestal één spellingprobleem aan bod komt. Na een instapoefening die de voorkennis rond het spellingprobleem activeert, volgt een controlerijtje. Hiermee kan de leerling zelf nagaan of hij de instructie begrepen heeft. Daarna begint het concrete oefenwerk, dat wordt afgesloten met een finalerijtje, waarin de leerling kan laten zien dat hij de oefenstof beheerst. Als afsluiting volgt dan nog een creatieve opdracht. De leerlingen kunnen de opdrachten zelf nakijken met de antwoordenboekjes. 1.10 Methodesite Zin in spelling is een moderne methode, die ontwikkeld is om te functioneren in een dynamische school. Om leerkrachten te ondersteunen hoort bij deze methode een methodesite: www.zininspelling.nl. Via deze site is het mogelijk om u snel en persoonlijk te voorzien van actuele informatie die van belang is in verband met uw spellingonderwijs. Zo kunt u op de site van Zin in spelling bijvoorbeeld een jaarplanning vinden die specifiek is afgestemd op het schooljaar en de schoolvakanties in uw regio. 1.11 Aan de slag: lesbeschrijvingen Bij het werken met de methode maakt u gebruik van de lesbeschrijvingen zoals die in de handleiding zijn opgenomen. De lesbeschrijvingen in Zin in spelling C kennen een vaste structuur: • Twee pagina’s per les: Elke les in Zin in spelling heeft een duidelijke, vaste plek. De lesbeschrijving beslaat steeds twee naast elkaar gelegen pagina’s, met een duidelijke structuur. • Lesfasen: Bij elke les, die iets meer dan 30 minuten duurt, worden de volgende vier lesfasen onderscheiden: introductie (richttijd: 5 minuten), instructie (10 minuten), verwerking (15 minuten) en reflectie (5 minuten). Bij de genoemde lesfasen wordt het verloop van die lesfase puntsgewijs in heldere taal beschreven. • Informatie in de marges: In de marges bij elke les kunt u de volgende kopjes aantreffen: Doel, Categorieën, Strategieën, Materialen, Vooraf, Differentiatie / extra hulp, Differentiatie / extra stof en Tips. Onder deze kopjes staat puntsgewijs informatie die van belang is bij de organisatie van de les: Welke doelen worden nagestreefd? Welke spellingcategorieën en -strategieën komen aan bod? Welke materialen heb ik nodig? Welke voorbereidingen moet ik treffen? Wat kan ik doen als leerlingen hulp nodig hebben? Wat kunnen leerlingen doen die klaar zijn met de basisstof? Waar kan ik verder nog rekening mee houden? 6 HL_alg_inleiding_C.indd 6 16-6-2010 14:59:03 2 Structuur van de methode Zin in spelling bestaat uit vijf delen. Deel A is bestemd voor jaargroep 4, deel B voor jaargroep 5 enzovoort. Ieder deel bestaat uit 10 eenheden, waarmee u gedurende een periode van drie of vier weken werkt. Dit betekent dat u in elk schooljaar minimaal 30 schoolweken en maximaal 40 schoolweken nodig hebt om de methode voor die jaargroep door te werken. In elke eenheid van jaargroep C zijn zes spellinglessen opgenomen. Als u ervoor kiest om vier weken te nemen voor het aanbieden van een eenheid, dan kunt u de stof van les 5 en 6 eenvoudig spreiden over vier in plaats van twee lesmomenten. In dit hoofdstuk gaan we nader in op de opbouw en het gebruik van de methode. Achtereenvolgens komen aan de orde: de jaarplanning, de opbouw van een eenheid, de opbouw van een les, de dictees en de controletaken. 2.1 Werken met een jaarplanning Zin in spelling is opgebouwd uit eenheden; per jaargroep bestaat de methode uit 10 eenheden. Voor de planning van het spellingonderwijs in een schooljaar betekent dit dat u deze 10 eenheden moet inplannen in het schooljaar en dat u daarbij natuurlijk rekening moet houden met schoolvakanties of vrije dagen, en eventuele andere omstandigheden, zoals bijvoorbeeld een feestweek vanwege de viering van het jubileum van uw school. In principe besteedt u drie onderwijsweken aan een eenheid, maar het is ook mogelijk om een eenheid in vier onderwijsweken door te werken. Hoe u een eenheid in drie of vier weken kunt plannen, kunt u lezen in paragraaf 2.2: ‘Lesrooster voor een eenheid’. Voorbeeld van een jaarplanning Hierna is ter illustratie een jaarplanning uitgewerkt. In dit voorbeeld begint het nieuwe schooljaar in week 34 op maandag 22 augustus en eindigt het schooljaar in week 26 van het volgende jaar op vrijdag 30 juni. Het schooljaar in dit voorbeeld bestaat uit 40 effectieve onderwijsweken. In deze jaarplanning zijn de 10 eenheden van de methode ingepland en volgen ze de planning van de taalmethode Zin in taal. Ook is een tweetal roostervrije weken opgenomen waarin eventueel toetsen kunnen worden afgenomen, bijvoorbeeld die uit het Cito Leerlingvolgsysteem. Week Data Activiteit Week Data Activiteit 33 15 - 19 augustus Zomervakantie 34 35 36 37 22 - 26 augustus 29 aug. - 2 sept. 5 - 9 september 12 - 16 september Eenheid 1 Eenheid 1 Eenheid 1 Eenheid 1 6 7 8 6 - 10 februari 13 - 17 februari 20 - 24 februari Eenheid 6 Eenheid 6 Eenheid 6 9 27 feb. - 3 maart Voorjaarsvakantie 38 39 40 41 19 - 23 september 26 - 30 september 3 - 7 oktober 10 - 14 oktober Eenheid 2 Eenheid 2 Eenheid 2 Eenheid 2 10 11 12 13 6 - 10 maart 13 - 17 maart 20 - 24 maart 27 - 31 maart Eenheid 7 Eenheid 7 Eenheid 7 Eenheid 7 14 3 - 7 april Roostervrije week 42 17 - 21 oktober Herfstvakantie 43 44 45 46 24 - 28 oktober 31 okt. - 4 nov. 7 - 11 november 14 - 18 november Eenheid 3 Eenheid 3 Eenheid 3 Eenheid 3 15 16 17 10 - 14 april 17 - 21 april 24 - 28 april Eenheid 8 Eenheid 8 Eenheid 8 18 1 - 5 mei Meivakantie 47 21 - 25 november Roostervrije week 48 49 50 51 28 nov. - 2 dec. 5 - 9 december 12 - 16 december 19 - 23 december Eenheid 4 Eenheid 4 Eenheid 4 Eenheid 4 19 20 21 22 8 - 12 mei 15 - 19 mei 22 - 26 mei 29 mei - 2 juni Eenheid 9 Eenheid 9 Eenheid 9 Eenheid 9 52 1 26 - 30 december 2 - 6 januari Kerstvakantie Kerstvakantie 23 24 25 26 5 - 9 juni 12 - 16 juni 19 - 23 juni 26 - 30 juni Eenheid 10 Eenheid 10 Eenheid 10 Eenheid 10 2 3 4 5 9 - 13 januari 16 - 20 januari 23 - 27 januari 30 jan. - 3 feb. Eenheid 5 Eenheid 5 Eenheid 5 Eenheid 5 27 vanaf 3 juli Zomervakantie 7 HL_alg_inleiding_C.indd 7 16-6-2010 14:59:03 Algemene informatie z i n i n s p e l l i n g In deze voorbeeldplanning zijn de tien eenheden van de methode ingepland in een schooljaar. Het volgende valt op bij deze planning: Er is rekening gehouden met de volgende vakanties: • Herfstvakantie: 1 week • Kerstvakantie: 2 weken • Voorjaarsvakantie: 1 week • Meivakantie: 1 week Verder zijn er twee roostervrije weken ingepland: • Week 47 (21 - 25 november) • Week 14 (3 - 7 april) Voor acht van de tien eenheden zijn in de voorbeeldplanning vier schoolweken opgenomen; voor twee eenheden zijn drie schoolweken opgenomen, hiermee sluit Zin in spelling aan bij Zin in taal. Informatie over de planning van een eenheid in drie of vier schoolweken kunt u vinden in paragraaf 2.2: ‘Lesrooster voor een eenheid’. Waarom een jaarplanning? Het werken met een jaarplanning voor de methode is zeer aan te bevelen. Door met een jaarplanning te werken, kunt u het hele jaar door de vinger aan de pols houden bij het doorwerken van de methode. U kunt altijd nagaan of u met uw spellingonderwijs in de pas loopt met het schooljaar, en eventueel uw planning bijstellen. Op deze wijze kunt u voorkomen dat aan het eind van het jaar blijkt, dat u niet alle lessen hebt afgekregen. Ook kan zo voorkomen worden dat belangrijke leerstof bij gebrek aan tijd wordt overgeslagen en dat uw school daardoor niet voldoet aan de kerndoelen. Vanwege vakantiespreiding is Nederland verdeeld in een drietal regio’s: noord, midden en zuid. Voor de drie regio’s vallen de vakanties in verschillende weken. Bovendien duurt het schooljaar in de drie regio’s niet even lang. Bij het maken van jaarplanningen dient daarmee rekening te worden gehouden. Voor elk schooljaar kunt u de specifieke jaarplanningen voor de drie verschillende regio’s vinden op de methodesite: www.zininspelling.nl. 2.2 Lesrooster voor een eenheid De methode Zin in spelling biedt voor jaargroep 6 per eenheid zes lessen aan voor een periode van drie of vier weken. Als u drie weken wilt doen over een eenheid, dan kan het programma er als volgt uitzien: Weken Dagen Week 1 Dag 1 Dag 2 Lessen Les 1 Dag 3 Dag 4 Les 2 Dag 5 Week 2 Dag 6 Dag 7 Les 3 Dag 8 Dag 9 Les 4 Dag 10 Week 3 Dag 11 Controledictee Dag 12 Les 5 Dag 13 Dag 14 Les 6 Dag 15 U geeft gedurende twee weken twee spellinglessen per week. In het begin van de derde week laat u de leerlingen het controledictee maken, bestaande uit een woord- en een zinsdictee (en vanaf eenheid 3 eventueel ook een controletaak voor de werkwoorden). U kijkt het controledictee (en de controletaak) na en vult een groepsoverzicht in, waarbij u bij het dictee kiest voor het groepsoverzicht met woorden in dicteevolgorde of het groepsoverzicht met woorden in categorievolgorde, afhankelijk van uw wensen. Op basis van het ingevulde groepsoverzicht bepaalt u hoe de leerlingen in les 5 en 6 gaan werken: onder uw begeleiding of zelfstandig. Het eerste is aan te raden voor leerlingen die onvoldoende of twijfelachtig scoorden op het controledictee (en eventueel de controletaak). De overige leerlingen werken zelfstandig de lesstof door en gaan vervolgens aan de slag met de extra stof. 8 HL_alg_inleiding_C.indd 8 15-6-2010 9:30:16 Van 3 weken naar 4 weken Het schema maakt duidelijk dat er geen problemen ontstaan als u langer over een eenheid zou willen doen. Als u ervoor kiest om een eenheid in vier weken te doen, dan ziet het programma er als volgt uit: Weken Dagen Week 1 Dag 1 Dag 2 Lessen Les 1 Dag 3 Dag 4 Les 2 Dag 5 Week 2 Dag 6 Dag 7 Les 3 Dag 8 Dag 9 Les 4 Dag 10 Week 3 Dag 11 Controledictee Dag 12 Les 5 Dag 13 Dag 14 Les 5 Dag 15 Week 4 Dag 16 Dag 17 Les 6 Dag 18 Dag 19 In de verwerkingsfase oefenen de leerlingen met de leerstof. Ze maken de opdrachten in het werkboek. U kunt er als leerkracht voor kiezen om een gedeelte van het werkblad samen met de leerlingen te maken, zodat u in de gelegenheid bent om extra begeleiding te bieden. Dit kan met de hele groep, maar ook met enkele leerlingen waarvan u weet dat ze moeite hebben met stof die aan de orde is. Als leerlingen klaar zijn met de opdrachten van het werkblad, kunnen ze verder met de extra steropdracht die onderaan de werkboekpagina staat. De leerlingen schrijven het antwoord op deze extra opdracht in een schrift. Daarna kunnen ze nog de overige activiteiten uitvoeren die vermeld staan in de handleiding in de rechtermarge onder Differentiatie / extra stof. Dit is een geschikt moment om de leerlingen te laten werken met het computerprogramma. Verder kunnen ook de werkboekjes bij de Lijsterbij en de Basisspellinggids en de werkboekjes uit de serie Slagwerk spelling veel toegevoegde waarde bieden. Kortom, er is voldoende oefenstof beschikbaar om leerlingen op een zinvolle manier hun spellingkennis en -vaardigheden te laten verbreden en verdiepen. Het uitgangspunt is dat de leerlingen per les minimaal 15 minuten zelfstandig oefenen. Aan het eind van de les is er een reflectiefase. Hierin worden de gemaakte opdrachten besproken en wordt teruggeblikt op en nagedacht over wat de leerlingen in de les geleerd hebben en hoe ze tot dit resultaat zijn gekomen. De reflectiefase heeft daarmee een samenvattend karakter. Tijdens de reflectiefase wordt ook stilgestaan bij de extra steropdracht onderaan het blad in het werkboek. De oplossing op deze opdracht is niet opgenomen in het antwoordenboek, maar in de handleiding bij de reflectiefase. De opdracht wordt klassikaal besproken met de leerkracht. Les 6 Dag 20 De eerste twee weken van een eenheid zien er hetzelfde uit als bij de variant waarbij u de eenheid in drie weken aanbiedt. Alleen kunt u de basisactiviteiten en de extra activiteiten die u de leerlingen in les 5 en 6 laat doen, uitspreiden over vier in plaats van twee lesmomenten. U behandelt dan per les maar een van de twee spellingproblemen die in les 5 en 6 centraal worden herhaald. Zo kunt u extra hulp bieden aan de leerlingen die de spellingproblemen uit de eenheid nog niet beheersen. De andere leerlingen kunnen meer onderdelen van de extra stof uit les 5 en 6, waaronder het werken met het computerprogramma, uitvoeren. 2.3 Lesopbouw Een eenheid van Zin in spelling C bestaat uit vier basislessen en twee herhalingslessen. Een basisles is opgebouwd uit een aantal fasen: introductie, instructie, verwerking en reflectie. Tijdens de introductiefase wordt de spellingcategorie die centraal staat in de les geïntroduceerd. De activiteiten hiervoor staan beschreven in de lesbeschrijving in de handleiding. Deze fase duurt ongeveer 5 minuten. Daarna volgt de instructiefase. Hierin wordt de spellingcategorie verder verkend en wordt door de leerkracht gericht uitleg gegeven over de spellingstrategie die de leerlingen kunnen gebruiken bij het schrijven van de woorden die horen bij de categorie. De instructie staat beschreven in de handleiding en duurt ongeveer 10 minuten. De herhalingslessen 5 en 6 hebben een wat ander karakter dan de vier basislessen. Zij kennen een introductie, werkinstructie en verlengde instructie en begeleide verwerking 1 en 2. In de introductiefase wordt teruggeblikt op het gemaakte controledictee. Op basis van de resultaten worden de Woorden van de Week bepaald; dit zijn 5 à 10 woorden waar veel leerlingen nog moeite mee hadden. In de introductiefase worden deze woorden nog eens klassikaal behandeld. Op basis van het controledictee (en eventueel de controletaak) bepaalt u ook welke leerlingen zelfstandig aan de slag kunnen in de herhalingslessen en welke leerlingen behoefte hebben aan begeleiding. De leerlingen die zelfstandig aan de slag kunnen, helpt u met de werkinstructie op gang. U bespreekt kort de pagina in het werkboek die ze zelfstandig kunnen maken en de extra stof die ze kunnen doen als ze daarmee klaar zijn (spellingkaarten, computerprogramma Zin in spelling). Daarna kan deze groep leerlingen zelfstandig met de stof aan de slag. Met leerlingen die behoefte hebben aan meer begeleiding, gaat u daarna verder met de verlengde instructie en begeleide verwerking bij de belangrijkste stof uit de eenheid. In les 5 en 6 worden er per les twee spellingproblemen herhaald met behulp van de spellingkaarten. In les 5 is dat altijd stof uit de eenheid, in les 6 kan dit ook stof zijn uit voorgaande eenheden. 9 HL_alg_inleiding_C.indd 9 15-6-2010 9:30:16 Algemene informatie z i n i n s p e l l i n g 2.4 Dictee Na vier lessen kunt u een controledictee afnemen dat inzicht geeft in de vorderingen van de leerlingen. De belangrijkste categorieën uit een eenheid worden steeds bevraagd. Het dictee vertelt welke vervolgactiviteiten in les 5 en 6 voor de leerlingen gekozen kunnen worden. Het controledictee vindt u in de handleiding, na les 4. Bij elk dictee staan instructies voor de afname, correctie en registratie, differentiatie na het dictee en extra hulp en remediëring. Afname: De dictees worden klassikaal afgenomen. Belangrijk hierbij is dat u de zinnen en woorden in een rustig tempo voorleest. Voordat u met de afname begint, vertelt u de leerlingen dat ze een dictee gaan maken. Elk dictee bestaat uit twintig doelwoorden in een woord- en een zinsdictee. Bij het woorddictee schrijven de leerlingen alleen het vetgedrukte woord op, bij het zinsdictee de gehele zin. U let bij het nakijken van de dictees alleen op de schrijfwijze van de twintig doelwoorden, niet op het correct gebruik van hoofdletters of interpunctie (tenzij die spellingcategorie aan de orde is). Elk doelwoord kan ook maar één keer fout worden gerekend, ongeacht het aantal verschillende fouten in een woord. Sommige doelwoorden kunnen ook in twee categorieën worden geplaatst, toch kan elk doelwoord maar één keer fout worden gerekend. Let er in dat geval wel goed op, voor welke categorie extra hulp is vereist. Correctie en registratie: Na het nakijken kunt u een groepsoverzicht invullen. Er zijn twee verschillende groepsoverzichten, waarvan u er per dictee steeds maar één hoeft in te vullen, afhankelijk van uw eigen voorkeur. In het kopieergedeelte van de handleiding is namelijk een groepsoverzicht opgenomen waarin de woorden in dicteevolgorde zijn geordend, met erachter het nummer van de categorie waartoe ze behoren. En er is een groepsoverzicht met de dicteewoorden in categorievolgorde waarbij de woorden uit het dictee per categorie bij elkaar staan. Het eerste formulier vult u het snelst in, het tweede formulier geeft u direct een beter overzicht van de spellingcategorieën die nog extra aandacht verdienen. Een ingevuld groepsoverzicht geeft een goed beeld van de mate waarin de stof op groepsniveau wordt beheerst. Scoren veel leerlingen niet goed op bepaalde woorden en categorieën, dan verdient deze stof in les 5 en 6 nog extra aandacht. Ook het aantal fouten per leerling kunt u afleiden uit het groepsoverzicht. Met de normering bij het dictee kunt u snel zien hoe een leerling heeft gescoord en welke activiteiten gekozen kunnen worden in de lessen na het dictee. Leerlingen die minder dan 16 van de 20 doelwoorden van het dictee goed schrijven, hebben de doelen van de eenheid nog niet bereikt. Bij een leerling die veel fouten maakt, kunt u een nadere diagnose stellen ten aanzien van de aard van de gemaakte fouten en de categorieën die de leerling niet beheerst. U kunt hiervoor het signaleringsformulier uit het kopieergedeelte gebruiken. Hierop kunt u precies aangeven welke woorden de leerling fout schreef en wat er bij elk woord precies fout ging. Differentiatie na het dictee: Hiervoor vindt u bij het dictee in de handleiding aanwijzingen, ook wordt aangegeven hoe u de Woorden van de Week voor in les 5 en 6 kunt bepalen. De Woorden van de Week zijn 5 à 10 woorden waarmee veel leerlingen nog moeite hadden. U zet deze woorden na het dictee op het bord en komt er klassikaal op terug in les 5 en 6. Extra hulp en remediëring: Behalve een verwijzing naar stof in de lessen 5 en 6, biedt de dicteepagina ook achtergrondinformatie bij de categorieën die getoetst zijn in het dictee. Deze informatie kan u helpen bij het geven van extra hulp in les 5 en 6 en het uitvoeren van eventuele remediëringsactiviteiten. Er wordt steeds aangegeven: Wat is belangrijk? Wat kan er fout gaan? Wat kunt u doen? Controledictee a en b Van elk dictee is er een a- en een b-variant. De a-variant neemt u in ieder geval af na de lessen 1-4. Controledictee b kunt u gebruiken wanneer u een tweede keer de stof van de eenheid wilt toetsen, bijvoorbeeld aan het einde van de eenheid, na les 6. U volgt precies dezelfde richtlijnen als bij dictee a. Ook voor de b-variant van het dictee zijn groepsoverzichten en signaleringsformulieren opgenomen als kopieerblad. 2.5 Controletaak werkwoorden In jaargroep 6 wordt er vanaf eenheid 3 een begin gemaakt met de werkwoordspelling. De leerlingen maken kennis met begrippen die daarvoor van belang zijn. Specifieke werkwoordelijke spellingproblemen komen pas in jaargroep D aan de orde. Werkwoorden worden daarom niet als categorie getoetst bij het dictee. Om toch een goed beeld te krijgen van de vorderingen van uw leerlingen, kunt u eventueel bij eenheid 3 tot en met 10 een controletaak afnemen. U vindt de controletaken bij de kopieerbladen in de handleiding. Meer informatie over de afname, correctie en registratie, differentiatie na de controletaak en extra hulp en remediëring vindt u in de handleiding na het dictee. 10 HL_alg_inleiding_C.indd 10 15-6-2010 9:30:17 3 Materialen Het materialenpakket van Zin in spelling is zeer overzichtelijk. De methode kent materialen voor de leerkracht en voor de leerlingen. In dit hoofdstuk gaan we eerst in op de leerlingmaterialen. Daarna laten we zien welke materialen het pakket voor de leerkracht bevat. Eenheid en les staan boven elk werkblad genoemd. Via het werkboek verwerken de leerlingen leerstof die eerder in de instructie is aangeboden. De werkbladen zijn zo gemaakt dat de leerlingen er zelfstandig mee kunnen werken, individueel of in tweetallen. Kan ik verhalen fantaseren? zin 1 2 3 De pictogrammen bij de opdrachten helpen de leerlingen bij de zelfstandige verwerking van de oefenstof. Voor de betekenis van de pictogrammen kunnen leerlingen teruggrijpen naar de eerste pagina in het werkboek. in Werkboek De leerlingen maken tijdens de verwerkingsfase van een les gebruik van het werkboek met oefenstof. Het werkboek begint met een introductiepagina met daarop informatie over het werken met het werkboek. Daarna volgen de werkbladen bij de lessen. De goocheltruc met het eurobiljet eenheid 3 | les 2 spelling zin 1 Vul de woordenboekvorm van het werkwoord in. Kies uit: kwispelstaarten, gonzen, miauwen, snuffelen, klauteren, hinderen, sjouwen, plonzen. Mijn poes kan klagend , Een hond kan en ze kan in bomen . en hij kan aan kleren . Een mug kan vervelend , Een bever kan in het water , dat kan vreselijk . en hij kan met takken . in eenheid 3 | les 3 spelling Schrijf de woorden bij de plaatjes. Kies uit: zebr pad, z hond, pind kaas, fot toestel, th pot, aut band, eur biljet, tandpast . , Bij welk woord staat het in de Lijsterbij? Vul de woordenboekvorm in. hij beleeft een avontuur hij spijbelt hij verhuist naar Nederland hij proeft het eten hij twijfelt hij wenst jullie veel geluk 2 Zoek de woordenboekvorm van het werkwoord. Volgende week heb ik vakantie. Wat doe ik dan? Ik kan viool studeren. Ik kan oma uitnodigen. Ik kan een kasteel bezichtigen. Ik kan mooie verhalen fantaseren. Ik kan mijn nieuwe vulpen proberen. Ik kan in mijn tent kamperen. Ik kan mijn sportschoenen reinigen. Ik kan de vogels op nootjes trakteren. Ik kan een dier boetseren. Ik kan mijn hondje fotograferen. Ik kan als winnaar van de kleurwedstrijd eindigen. En ik kan heel veel pauzeren! 3 Maak samenstellingen. Schrijf de samenstellingen over. sla hoed panda bak stro boer auto beer vee pad zee wrak menu toestel paraplu glas zebra kaart thee truc foto saus goochel lucht Maak woorden met de losse letters. we zazip Schrijf de woorden in de juiste rij. ~ eren ch e ~igen ih o eem E a r pu Na de opdrachten volgt een differentiatieopdracht voor vlotte leerlingen. o Maak met de letters van de volgende woorden nieuwe woorden. Je moet álle letters gebruiken. Bijvoorbeeld: ree - eer. stro, twee, sla, vlo, slee, sta, vla Bedenk werkwoorden voor geluiden. Schrijf de woordenboekvorm op. Bijvoorbeeld: ritselen, knarsen, … 14 15 Antwoordenboek De meeste opdrachten in Zin in spelling kunnen door de leerlingen zelfstandig worden gemaakt. Hierdoor krijgt de leerkracht de handen vrij om bijvoorbeeld bepaalde leerlingen te begeleiden bij het maken van hun opdrachten of om bijvoorbeeld in een combinatiegroep instructie te kunnen geven aan de andere groep. In zo’n situatie is het praktisch om te kunnen beschikken over antwoordenboeken waarmee de leerlingen hun eigen werk kunnen nakijken. Een bliksemschicht aan de sterrenhemel zi n 1 Antwoorden bij de opdrachten in het werkboek worden ingevuld op de betreffende pagina. i n eenheid 3 | les 6 Het antwoordenboek begint met een instructiepagina waarop aan de leerlingen wordt uitgelegd hoe ze met het antwoordenboek kunnen werken en hun antwoorden na kunnen kijken. Het antwoordenboek bevat verder antwoorden bij de genummerde opdrachten uit het werkboek. De antwoorden op de differentiatieopdracht (met ster) uit de lessen 1-4 zijn te vinden in de handleiding onder de reflectiefase. Het blauwe zeil s pelli ng z i n 1 Vul de woordenboekvorm van het werkwoord in. Tante Saar bibbert van de kou. Ik kan ook bibberen . Ze proeft snel van de thee. Ik kan ook proeven . Ze rommelt dan in de lade. Ik kan ook rommelen . Even later bladert ze in wat reisgidsen. Ik kan ook bladeren . Ze schrijft iets in haar agenda. Ik kan ook schrijven . En ze mompelt iets over warme landen. Ik kan ook mompelen . Haar hond luistert met gespitste oren. Ik kan ook luisteren . Tante Saar aarzelt even. Ik kan ook aarzelen . Dan denkt ze ineens weer aan haar eten. Ik kan ook denken . Ze kookt vanavond Spaans! Ik kan ook koken . i n wijd(en)zijd,nijdig,bijeenkomst,belangrijk,bijvoorbeeld,tegelijk, tijdelijk Vul de woorden met ei of ij, au of ou in. l k - juffr kels - sl Maak samenstellingen met woorden uit allebei de wolken. schicht verlies hemel geheugen kinder sterren slot rijmpje kamp bus regen pruimen tenten bijvoorbeeld: kon fiets brieven bliksem tanden fietsslot brievenbus bliksemschicht tandenborstel geheugenverlies boom borstel jas kinderrijmpje sterrenhemel regenjas pruimenboom tentenkamp w we De Wat genlijk n welijks - p zeren Ze kunnen afsch d- wei eigenlijk boeren vaak aan nauwelijks . wortels. . ? rugpijn ? pauzeren d Het is belangrijk dat alles op eren Bij het afscheid krijgen we een schaal k-t . slijk rond in de de boer . juffrouw rauwe vrij Lijden den - rugp n in het eten zei boerderij in de stal,’ zegt de eikels konijnen l belangr ons rond op een tegelijk De kippen lopen -w - leiden ‘Niet allemaal De biggen zoeken k nen - r vr z Ze den - boerder tegel 2 eenheid 4 | les 1 s p e l l i n g Schrijf de woorden met ei in het zeil en de woorden met ij op de dijk. arbeiders, veilig, aanleiding, wijd (en) zijd, nijdig, allebei, bijeenkomst, allerlei, belangrijk, overeind, bijvoorbeeld, tegelijk, tijdelijk, eindeloos arbeiders, veilig, aanleiding, allebei,allerlei, overeind,eindeloos 2 Als bij een opdracht meer dan één antwoord mogelijk is, wordt een voorbeeldantwoord gegeven dat voorafgegaan wordt door ‘Bijvoorbeeld’. Elk werkblad heeft een titel die aansluit bij de spellingcategorie(ën) uit die les. Aan het einde van de instructiefase kan een leerkracht hier bij de bespreking van de te maken opdrachten kort stilstaan. In de handleiding zijn de spellingproblemen in de titel gekleurd, in het werkboek van de leerlingen niet. De leerlingen kunnen dat bij de bespreking van de titel doen. . tijd gebeurt. eieren . Zoek woorden met ei of ij, au(w) of ou(w) die hetzelfde worden uitgesproken, maar anders worden geschreven. Maak er zinnen mee: Hij reist naar China. - Hij eet graag rijst.. kijk in de Lijsterbij 18 19 11 HL_alg_inleiding_C.indd 11 15-6-2010 9:30:19 Algemene informatie z i n i n s p e l l i n g Zwijsen Spellingkaarten Oefenopdrachten Onderdeel van Zin in spelling zijn ook de spellingkaarten. Deze kaarten worden na het dictee gebruikt in les 5 en 6, als extraKijkhulp én extra stof. goed naar de woorden van de kaart. om. Op iedere kaart staat een verzameling woorden bij Draai eende kaart bepaalde spellingSchrijf alle woorden op die je nog weet. Kijk de woorden na. categorie, geordend onder een kapstokwoord. Een kapstokwoord Hoeveel woorden had je goed? is een woord dat een spellingcategorie vertegenwoordigt.Kies Bijvijf woorden. iedere categorie Maak er korte zinnen mee. Schrijf je zinnen op. wordt ook de voorkeurspellingstrategie gegeven. Verder bevat de set Kies vijf woorden van de kaart. daarbij samenstellingen. spellingkaarten een aantal oefenvormen die bij elkeBedenk kaart toepasbaar Bijvoorbeeld: pizza pizzabord, pizzabakker, pizzadoos. zijn. Deze zijn gesplitst in herhalingsopdrachten (oefenopdrachten) voor Wie verzint de meeste samenstellingen? leerlingen die de stof nog niet helemaal beheersenLees entientoepassings woorden hardop voor. opEen ander kind schrijft de woorden op. woordenal na. wel eigen drachten (extra opdrachten) voor leerlingen die zichJij kijkt dedestof Maak woordraadsels. Doe het zo: hebben gemaakt. Maar u kunt als leerkracht natuurlijk schrijf tienook woordenzelf over vanbeslissen de kaart. Laat de blauwe letters weg. welke opdrachten u door welke leerlingen wilt latenEenmaken. is het ander kind raadtOok de woorden en schrijft ze op. Jij kijkt dete woorden na. kiezen. mogelijk om leerlingen zelf twee opdrachten per kaart laten z i n Auteurs Betty Cranshoff Johan Zuidema 1e druk Omslagillustratie Wout Schildermans © Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg Projectgroep Zwijsen Jos Cöp, Jeske Heezemans (projectleiding en redactie) Miranda van Zeelst (bureauredactie) Tony Riboch (vormgeving) Milton Cavis (productiebegeleiding) Anita Verschure (marketingadvies) Huub Lucas (uitgever) A 4 De woorden zijn geordend per categorie. Alle kaarten zijn genummerd. i n nichtje B 5 C 6 D 7 E 8 Deze uitgave volgt de officiële spelling, zoals in oktober 2005 is vastgelegd. Met pictogrammen wordt aangegeven welke voorkeurspellingstrategie leerlingen kunnen gebruiken om de woorden van de betreffende spellingcategorie goed te spellen. Boven elk rijtje staat een kapstokwoord. i n z i n s p e l l i n g i n s p e l l i n g z i n i n Extra opdrachten z i n s p e l l i n g ’s morgens ’s winters ’s middagsOp elke kaart ’s maandags staan woorden. ’s avonds Die woorden horen ’s zaterdags bij elkaar. ’s nachts ’s ochtends een houten stoel, een hoge stoel geiten, lijnen, pauwen, mouwen De hei is paars. / Hij fluit een vrolijk liedje. sla, stro, nu, mee, goochelen ruzie, papier, vakantie, iglo, gitaar, juni kwaliteit, snelheid lastig, lastige, gevaarlijk, gevaarlijke bommen, nodig, vrolijk, kromming, monnik rommelig, opening, bespottelijk prinsessen, vriendinnen, hindernissen pottenbakker, oversteken, poppenwagen zusje, beertje, raampje, zonnetje, gaatje slangetje, harinkje, plankje nichtje, beestje telefoon, thee, wrak, erwten huis, huizen, brief, brieven kort, korter, kortst geld, fruit, gids, fiets, clubs, tips, jeugd, pech atlas, kassa, agent, robot kangoeroe, auteur, boeket, oranje, briljant garage, chocolade, sjaal, praktisch(e) cactus, insect, kastanje, traktatie cel, december, siroop, penseel toffees, families, kangoeroes, tantes pinda’s, kiwi’s, foto’s, menu’s schaats + baan, feest + tent keukentafel, hondenhok hittegolf, hondenhok, snottebel zieken + wagen z i n i n s p e l l i n g Paulien Peters, België, maandag ’s morgens Kijk naar het teken. Hoe schrijf je de woorden? Ze staan ’s morgens in de file. Luister goed. Het is ’s avonds even druk. Denk aan de regel. De winkel isOnthoud ’s zondags gesloten. het woord. We gaan ’sDenk woensdags aan hetzwemmen. kapstokwoord. deze woorden hardop. ’s MorgensLees staan in de file. de blauwe stukjes. ’s Avonds isKijk hetgoed evennaar druk. ’s Zondags is de winkel gesloten. Vouw de flappen open. ’s Woensdags gaan we zwemmen. Maak twee opdrachten. Alleen of samen met een ander. Schrijf ze in je schrift. C i n s p e l l i n g • Kies vijf woorden. Maak er onzin-zinnen mee. Dit zijn grappige zinnen. In het echt kunnen ze niet. Schrijf je zinnen op. • Kies twee woorden. Maak er een stripverhaal mee. Teken wat nodig is. Gebruik ook wolkjes met woorden of zinnen. • Maak vijf raadsels. Schrijf je raadsels op. Bijvoorbeeld: bruine pasta voor op je brood (= pindakaas). Laat een ander kind raden. • Kies vijf woorden. Maak er een leuke opdracht mee voor een ander. Laat een ander kind je opdracht maken. Jij kijkt de opdracht na. • Maak een geheime code. Doe het zo: geef iedere letter van het alfabet een nummer of een teken. Vertaal woorden van de kaart in je code. Laat een ander kind de geheime code ontdekken. spellingkaar ten categorie 12.2 Een overzicht van alle categorieën en strategieën uit de set spellingkaarten vinden de leerlingen in de inhoudsopgave. De set spellingkaarten begint met een instructiepagina waarop aan de leerlingen wordt uitgelegd hoe ze zelfstandig met de kaarten kunnen werken. Spellingkaart 15 s p e l l i n g z i n beestje vachtje barstje vrachtje kwastje nachtjes kastje zachtjes nestje tochtje testje bochtje restje knechtje orkestje vlechtjes korstjes spechtje worstjes zuchtje vestje vruchtje feestje luchtje kistje lichtjes kunstjes berichtjelijstje gewichtje hoestje gezichtje vuistjes Oefenopdrachten gedichtje puistjes z i n i n s p e l l i n g s p e l l i n g telefoon temperatuur terras trofee kasteel ritme pasta foto portret reptiel Kies vijf woorden. Maak er korte zinnen mee. Schrijf je zinnen op. Kies vijf woorden van de kaart. Bedenk daarbij samenstellingen. Bijvoorbeeld: pizza pizzabord, pizzabakker, pizzadoos. Wie verzint de meeste samenstellingen? Lees tien woorden hardop voor. Woordstukjes waarbij leerlingen Een ander kind schrijft de woorden op. kijkt de woorden na. extra moeten opletten, Jijzijn in Maak woordraadsels. Doe het zo: kleur gedrukt. schrijf tien woorden over van de kaart. Laat de blauwe letters weg. Een ander kind raadt de woorden en schrijft ze op. Jij kijkt de woorden na. i n Kijk goed naar de woorden van de kaart. Draai de kaart om. Schrijf alle woorden op die je nog weet. Kijk de woorden na. Hoeveel woorden had je goed? categorie 3.19 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16 h Auteurswet 1912 dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.reprorecht.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie, Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro). Spellingkaart 14 z i n z i n www.zwijsen.nl www.zininspelling.nl Bureauredactie Amanda Woestenburg LeesMij PrePublishing Spellingkaart 31 je het doen Zo moet Inhoud s p e l l i n g ISBN 978.90.276.6708.3 Lay-out en dtp Patricia Smits - Studio Spider jaargroep i n Zwijsen thee thuis thema theater thermometer kathedraal bibliotheek apotheek marathon methode wrak erwten wrijven markt wringenjongens wriemelen stampt wroeten dempt Inhoud z i n 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 i n s p e l l i n g een houten stoel, een hoge stoel geiten, lijnen, pauwen, mouwen De hei is paars. / Hij fluit een vrolijk liedje. sla, stro, nu, mee, goochelen ruzie, papier, vakantie, iglo, gitaar, juni kwaliteit, snelheid lastig, lastige, gevaarlijk, gevaarlijke bommen, nodig, vrolijk, kromming, monnik rommelig, opening, bespottelijk prinsessen, vriendinnen, hindernissen categorie 3.19 poppenwagen pottenbakker, oversteken, zusje, beertje, raampje, zonnetje, gaatje slangetje, harinkje, plankje nichtje, beestje telefoon, thee, wrak, erwten huis, huizen, brief, brieven kort, korter, kortst geld, fruit, gids, fiets, clubs, tips, jeugd, pech atlas, kassa, agent, robot kangoeroe, auteur, boeket, oranje, briljant garage, chocolade, sjaal, praktisch(e) cactus, insect, kastanje, traktatie cel, december, siroop, penseel toffees, families, kangoeroes, tantes pinda’s, kiwi’s, foto’s, menu’s schaats + baan, feest + tent keukentafel, hondenhok hittegolf, hondenhok, snottebel zieken + wagen Paulien Peters, België, maandag ’s morgens Op elke kaart wordt voor de leerkracht de spellingcategorie vermeld. Voor en achter in de set zijn opdrachten bij de kaarten opgenomen. Op de omslagflap voorin staan herhalingsopdrachten (oefenopdrachten), die bedoeld zijn voor de leerlingen die extra instructie krijgen met behulp van de kaarten. Op de flap achterin staan extra toepassingsopdrachten (extra opdrachten), voor leerlingen die de spellingcategorie (in grote lijnen) beheersen en eraan toe zijn om de woorden in allerlei situaties te gaan gebruiken. Spellingkaart 31 Oefenopdrachten z i n Inhoud Extra opdrachten i nz i snp ei ln l i snp ge l l i n g z i n Kijk goed naar de woorden van de kaart. ’s morgens ’s winters Draai de kaart om. ’s middags ’s maandags Schrijf alle woorden op die je nog weet.’s zaterdags ’s avonds Kijk de woorden na. ’s nachts ’s ochtends Hoeveel woorden had je goed? Kies vijf woorden. Zezinnen staan mee. ’s morgens in de file. Maak er korte Het is Schrijf je zinnen op.’s avonds even druk. De winkel is ’s zondags gesloten. Kies vijf woorden van de kaart. We gaan ’s woensdags zwemmen. Bedenk daarbij samenstellingen. Bijvoorbeeld:’s Morgens staan ze in de file. pizza pizzabord, pizzabakker, pizzadoos. ’s Avonds is het even druk. Wie verzint de meeste samenstellingen? ’s Zondags is de winkel gesloten. ’s Woensdags gaan we zwemmen. Lees tien woorden hardop voor. Een ander kind schrijft de woorden op. Jij kijkt de woorden na. Maak woordraadsels. Doe het zo: schrijf tien woorden over van de kaart. Laat de blauwe letters weg. Een ander kind raadt de woorden en schrijft ze op. Jij kijkt de woorden na. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 i n s p e zl il ni n ig n s p e l l i n g • Kies vijf woorden. een houten stoel, een hoge stoel Maaklijnen, er onzin-zinnen mee. geiten, pauwen, mouwen grappige De Dit hei zijn is paars. / Hij zinnen. fluit een vrolijk liedje. hetnu, echtmee, kunnen ze niet. sla,Instro, goochelen Schrijf je zinnen op. iglo, gitaar, juni ruzie, papier, vakantie, kwaliteit, snelheid • Kieslastige, twee woorden. lastig, gevaarlijk, gevaarlijke Maak ernodig, een stripverhaal mee. monnik bommen, vrolijk, kromming, Teken wat nodig is. rommelig, opening, bespottelijk Gebruik ook wolkjes met woorden prinsessen, vriendinnen, hindernissen of zinnen. oversteken, poppenwagen pottenbakker, zusje, beertje, raampje, zonnetje, gaatje • Maak vijf raadsels. slangetje, harinkje, plankje Schrijf je raadsels op. Bijvoorbeeld: nichtje, beestje bruine thee, pastawrak, voor op je brood (= pindakaas). telefoon, erwten Laat een ander raden. huis, huizen, brief,kind brieven kort, korter, kortst • Kies vijfgids, woorden. geld, fruit, fiets, clubs, tips, jeugd, pech Maak er een leuke opdracht mee atlas, kassa, agent, robot voor eenauteur, ander. boeket, oranje, briljant kangoeroe, Laat chocolade, een ander kind opdracht maken. garage, sjaal,jepraktisch(e) Jij kijkt de opdracht cactus, insect, kastanje,na. traktatie cel, december, siroop, penseel • Maakfamilies, een geheime code. Doe het zo: toffees, kangoeroes, tantes geef iedere het alfabet pinda’s, kiwi’s,letter foto’s,van menu’s een nummer of een+ tent teken. schaats + baan, feest Vertaal woorden van de kaart in je code. keukentafel, hondenhok Laat een ander kindsnottebel de geheime code hittegolf, hondenhok, ontdekken. zieken + wagen Paulien Peters, België, maandag ’s morgens Spellingkaart 31 z i n i n s p e l l i n g ’s morgens ’s middags ’s avonds ’s nachts Ze staan ’s morgens in de file. Het is ’s avonds even druk. De winkel is ’s zondags gesloten. We gaan ’s woensdags zwemmen. ’s Morgens staan ze in de file. ’s Avonds is het even druk. ’s Zondags is de winkel gesloten. ’s Woensdags gaan we zwemmen. categorie 12.2 categorie 12 HL_alg_inleiding_C.indd 12 ’s winters ’s maandags ’s zaterdags ’s ochtends 15-6-2010 9:30:25 De Lijsterbij en de Basisspellinggids De Lijsterbij (1 en 2) en de Basisspellinggids stimuleren leerlingen gebruik te maken van spellinggidsen en bevatten elementen die het opzoeken van woorden gemakkelijk maken. Voor jaargroep 6 wordt gebruik gemaakt van Lijsterbij 2. In de Lijsterbij zijn ook handige schema’s opgenomen en er wordt bij sommige onderwerpen meer uitleg gegeven. Bij iedere letter staat een illustratie. Leerlingen kunnen ook uitgaande van een klank woorden opzoeken. Zonder precies te weten hoe een woord geschreven moet worden, vinden ze met de Lijsterbij de juiste spelling. De drieletterblokjes helpen bij het opzoeken. 16 aten → eten atent → attent atfer → advertentie atfies → advies atfo → advocaat,advocate ath het atheneum,atheneaofatheneums atl de atlas,tweeatlassen de atleetp,snelleatleten de atletiekv atm de atmosfeer ato het atoom,atomensplitsen het atoom·afval de atoom·bom de atoom·energiev att attel → atelier attene → atheneum heel attentvanjou attoom → atoom de attractiev,leukeattracties atv atver → advertentie atvies → advies atvo → advocaat,advocate aub de auberginev,aubergineseten aug de augurk,eenpotaugurken, eenkleinaugurkje in augustus aus Australië aut de auteurp,onbekendeauteurs de auto,tweeauto’s,kleineautootjes de auto·band de auto·banden·fabriekv de auto·bus,tweeautobussen de automaat,tweeautomaten de automatiekv automatisch, deautomatischepiloot de automobilistp, roekelozeautomobilisten het auto-onderdeel, tweedehandsauto-onderdelen het auto-ongeluk, dodelijkeauto-ongelukken het auto-ongeval, dodelijkeauto-ongevallen de autoped,tweeautopeds de auto·radio de auto·snel·weg de autostrade,tweeautostrades de auto·telefoon een auto·vrijstadscentrum de auto·weg het auto·wrak ave avend → avond de averijv avo de avocado,rijpeavocado’s de avond,tweeavonden, eengezelligavondje het avond·eten het avond·rood ’s avonds het avond·uur de avond·vier·daagse de avonturen·film de avonturierp,tweeavonturiers het avontuur, spannendeavonturen aza de azalea,bloeiendeazalea’s azi Azië aziel → asiel de azijn azz azza → azalea azziel → asiel b Bb de b,tweeb’s,eenkleinb’tje baa de baai,tweebaaien de baalD,zwarebalenE de baanD,tweebanenE, eenbaantjealskrantenjongen baar → bar(café) de baarvD,woeligebarenE de baard,kerelsmetbaarden, eenstoppeligbaardje Tip baard–baart • Devrouwbaarthaarkind. • Demanheefteengrijzebaard. de baars,baarzen,eenbaarsje de baaspD,strengebazenE, eenvrolijkbaasje de baatD,kostenenbatenE bab de babbelaarp,tweebabbelaars babbelen ik babbelC graag jij babbelt — babbel jij? zij babbelt heel gezellig hij babbelde met de buurman wij babbelden ik heb gebabbeld de babyp,huilendebaby’s, eenpasgeboren"baby’tje de babysitp,aardigebabysits bac de bacteriev,veelbacteriën bad bad,baden → bidden het badB,warmebadenE, eenbadjevoorbaby’s badenE ik baadD jij baadt — baad jij? hij baadt ik baadde wij baadden ik heb gebaad de bad·hand·doek de bad·juffrouwp de bad·kamer de bad·meesterp het badminton de bad·muts het bad·pak de bad·plaats het bad·schuim de bad·stof de bad·tas het bad·water a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z De woorden in de Lijsterbij zijn alfabetisch geordend, de rups helpt bij het opzoeken. Ook de klaverblaadjes zijn opgenomen in Lijsterbij 2. 17 Bij sommige woorden staat een tip. 13 HL_alg_inleiding_C.indd 13 15-6-2010 9:30:29 Algemene informatie z i n i n s p e l l i n g Posters Ter ondersteuning van de lessen zijn bij jaargroep C van Zin in spelling posters ontwikkeld. U kunt de (afwasbare) posters gebruiken voor de instructie. Zwijsen Zwijsen C C korte klinker één lettergreep eindigt op één medeklinker korte klinker twee lettergrepen tweede lettergreep met stomme e mus mussen bek bekken mat matten bom kan alleen met en kijk naar het linkerdeel kan alleen met e (1) linkerdeel is persoon → en bommen boom bomen maat maten beek beken muur muren lange klinker één lettergreep eindigt op één medeklinker samenstelling met een stomme e (2) linkerdeel eindigt op e → e (3) anders en lange klinker twee lettergrepen tweede lettergreep met stomme e © Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg zin in spelling kenmerken klaverblad © Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg zin in spelling samenstelling met tussen-e(n) Computerprogramma Zin in spelling Bij Zin in spelling kunt u gebruikmaken van het computerprogramma Zin in spelling. Dit computerprogramma sluit volledig aan op de methode. Per jaargroep is het programma, net als de methode, opgebouwd uit tien thema’s. Hierdoor biedt het ideale mogelijkheden om de woorden die in de methode worden geleerd nog eens te herhalen en er woorden aan toe te voegen die niet in de lessen aan de orde komen. Vanuit de lessen wordt verwezen naar het computerprogramma, zodat u de leerlingen gericht verder kunt laten oefenen met gebruik van de computer. 14 HL_alg_inleiding_C.indd 14 15-6-2010 9:30:32 Handleiding Het grootste gedeelte van de handleiding bestaat uit lesbeschrijvingen. Achter elk tabblad van een eenheid vindt u uitgewerkte lessen. Eenheid 1 z i n i n s p e l l i n g Basis Koppig als een ezel? - open lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.1): storen, dragen, regen - gesloten lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.2): moppert, tamme, lekkers Les 1 Hulp nodig? Les 2 Een eenheid begint met een introductiepagina waarop van elke les wordt vermeld welke spellingcategorie aan bod komt. Door dit overzicht krijgt u snel een goed beeld van de stof in de eenheid. - open lettergreep, woorden die eindigen op ~ig, ~ing, ~lijk, ~ik (4.1): jarig, honing, vrolijk, zanik - gesloten lettergreep, woorden die eindigen op ~ig, ~ing, ~lijk, ~ik (4.2): nuttig, ketting, monnik Les 3 Gelach bij de eindstreep - /t/ met d, /p/ met b, /ch/ met g (6.1): gezond, web, lig - samenstellingen zonder tussenklank (7.1): feesttent, broodtrommel, tijdschrift, zeepbel, bobslee, bergschoen Les 4 Een glaasje melk - verkleinwoord ~je, ~tje, ~pje, ~etje (9.2): broodje, glaasje, pannetje Dictee - open lettergreep (met woorden die eindigen op ~ig, ~ing, ~lijk, ~ik) (4.1) - gesloten lettergreep (met woorden die eindigen op ~ig, ~ing, ~lijk, ~ik) (4.2) - samenstellingen zonder tussenklank (7.1) - verkleinwoord ~je, ~tje, ~pje, ~etje (9.2) Herhaling Les 5 Een standbeeld voor het stadhuis - open lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.1) - gesloten lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.2) - samenstellingen zonder tussenklank (7.1) Les 6 De mooiste kleding voor het feest - open lettergreep, woorden die eindigen op ~ig, ~ing, ~lijk, ~ik (4.1) - gesloten lettergreep, woorden die eindigen op ~ig, ~ing, ~lijk, ~ik (4.2) - verkleinwoord ~je, ~tje, ~pje, ~etje (9.2) 39 Basislessen Elke eenheid is opgebouwd uit vier basislessen, een of twee pagina’s met controledictees en controletaken en twee herhalingslessen. Elke basisles beslaat twee naast elkaar liggende pagina’s. Elke les heeft een titel die aansluit bij de spellingcategorieën uit die les. Aan het einde van de instructiefase kan een leerkracht hier bij de bespreking van de te maken opdrachten kort stilstaan. In de handleiding van de leerkracht zijn de spellingproblemen in de titel gekleurd, in het werkboek van de leerlingen niet. De leerlingen kunnen dat bij de bespreking van de titel doen. Gelach bij de ein eindstreepp z i n i n Doelen__________________________ • De leerlingen kunnen zelfstandig en bijvoeglijk naamwoorden met ~d of ~t, ~b of ~p en ~g of ~ch schrijven. • Ze weten hoe ze samenstellingen zonder tussenklank kunnen schrijven met (bijna) gelijke klanken op de samenstellingsgrens of samenstellingen waarbij een deel eindigt op een /t/, /p/ of /ch/. Categorieën_____________________ • /t/ met d, /p/ met b, /ch/ met g (6.1): gezond, web, lig • samenstellingen zonder tussenklank (7.1): feesttent, broodtrommel, tijdschrift, zeepbel, bobslee, bergschoen Strategieën______________________ • Zelfstandig en bijvoeglijk naamwoorden met ~d of ~t, ~b of ~p, ~g of ~ch schrijven de leerlingen met de verlengingsregel. • Ze schrijven samenstellingen zonder tussenklank met de regel: ze splitsen eerst het woord en schrijven daarna de delen één voor één op. De delen worden volgens een eigen strategie geschreven. Materialen______________________ • Werkboek C, pagina 3 • Antwoordenboek C, pagina 3 • Lijsterbij 2 • Schrift • Zin in spelling cd-rom C, eenheid 1 Vooraf__________________________ • Schrijf op het bord: vlag twee… krijg we… dreig we… kuch we… Hier treft u informatie aan over het doel van de les, de spellingcategorie(ën) (met voorbeeldwoorden) en de spellingstrategie(ën). Ook vindt u hier informatie over de materialen die bij de les worden gebruikt, en de zaken die u voor de les moet voorbereiden. De lessen zijn per eenheid genummerd van 1 tot en met 6. Op de rechterpagina staat aangegeven of het een basisles (les 1-4) of een herhalingsles (les 5-6) betreft. Basis eenheid 1 | les 3 s p e l l i n g Introductie • Vertel de leerlingen dat ze vorig jaar woorden met ~d of ~t, ~b of ~p aan het einde hebben geleerd. Vraag hoe ze die woorden toen hebben geschreven (door de woorden langer te maken). • Lees de volgende woorden met een /t/-klank op het einde voor. Laat de leerlingen de woorden verlengen en de eindletter geven: het is ‘hond’ met een d, want je zegt ‘honden’. Strand, kwast, gezond, bord, vervelend, lijst, vriend, tent, goed, beeld, best. • Herhaal dit voor de volgende woorden met een /p/-klank op het einde: web, rib, schelp, schub en scherp. • Laat de leerlingen de Lijsterbij voor zich nemen op pagina 322. Vraag of ze op die pagina de oefening die ze zojuist hebben gedaan, kunnen vinden. Laat de leerlingen aangeven voor welke letters de verlengingsregel ook geldt (g of ch). • Vertel de leerlingen dat ze vandaag de verlengingsregel gaan oefenen. Instructie • Laat de leerlingen de zinnen op het bord afmaken en vul de woorden in: vlaggen, krijgen, dreigen, kuchen. Onderstreep de letters g en ch. • Herhaal de verlengingsregel: om te weten of je g of ch achteraan moet schrijven, moet je het woord langer maken. Je schrijft ‘vlag’ met een g, want het is ‘vlaggen’. Merk op dat vlaggen met twee g’s wordt geschreven, vlag is een gesloten lettergreep. Je schrijft ‘krijg’ met een g, want het is ‘krijgen’. Je schrijft ‘dreig’ met een g, want het is ‘dreigen’. Je schrijft ‘kuch’ met ch, want het is ‘kuchen’. • Concludeer dat je bij woorden die eindigen op een /ch/-klank dus niet zomaar kunt schrijven wat je hoort. De /ch/-klank kan immers een g of ch zijn. Je moet aan de regel denken die zegt dat je het woord langer moet maken. • Herinner de leerlingen eraan dat ze vorig jaar ook woorden met ch hebben geleerd. Die woorden, zoals pech en zich, hebben ze toen ingeprent. Deze woorden kun je namelijk niet verlengen: ‘pechen’ of ‘zichen’ bestaan niet. Die woorden moet je daarom onthouden. • Geef aan dat de verlengingsregel ook kan helpen bij het schrijven van langere woorden, zoals samenstellingen, waarbij een deel eindigt op een Differentiatie_/_extra_hulp_________ /t/-, /p/- of /ch/-klank. Schrijf op het bord: werel…eel kla…and he…zuchtig zwee…ruppel plaa…eest la…bui Gelach bij de eindstreep z i n 1 eenheid 1 | les s p e l l i n g bb en hoor ik b . pp en hoor ik p . Woord , want in woord en hoor ik d Zwart , want in zwart e hoor ik t Noord , want in noord en hoor ik d Zuid , want in zui d en hoor ik d . We • Geef nu de volledige samenstellingen: werelddeel, klapband, hebzuchtig, zweetdruppel, plaaggeest, lachbui. Laat de leerlingen de ontbrekende letters noemen en vertellen hoe je deze woorden kunt schrijven. Samenstellingen schrijf je met de regel. De regel zegt dat je het woord moet splitsen en daarna deel voor deel op moet schrijven. Het eerste deel van deze samenstellingen moet je verlengen, omdat de eindklank een /t/, /p/ of /ch/ is. Vul de samenstellingen op het bord aan. • Schrijf nu ook gloe…nieuw op het bord. Laat de leerlingen de ontbrekende letter geven. Licht zelf toe: ‘gloednieuw’ schrijf je met een d, maar ‘gloed’ kun je niet langer maken, ‘gloeden’ bestaat niet. Je moet de schrijfwijze onthouden of deze opzoeken in de Lijsterbij. • Laat de leerlingen hun werkboek voor zich nemen op pagina 3. Bespreek de titel (gelach, eindstreep) en de instructie van die pagina. i n Vul de medeklinkers d of t, b of p, g of ch in. Schrijf de regel op. Kle 2 b p d , want in we Gezon , want in kle Gestreep . . d e hoor ik , want in gestreep t d e hoor ik . t . g , want in vlugg e hoor ik g . g , want in ligg en hoor ik g . ch , want in juich en hoor ik ch . ch , want in lach en hoor ik ch . Vlu Li . , want in gezon t Jui La Schrijf de woorden met d of t, b of p, g of ch op die je tegenkomt. tij schrift die la vlie Ze schrijven de regel op. • Bij opdracht 2 maken ze de samenstellingen af. • De leerlingen kunnen hun werk controleren met behulp van het antwoordenboek. • Als ze klaar zijn, kunnen ze werken met Zin in spelling cd-rom C, eenheid 1. net bo slee bui fees Verwerking • De leerlingen maken de opdrachten van pagina 3. • Bij opdracht 1 vullen ze d of t, b of p, g of ch in. vries sche tent ber schoenen ein streep reis broo trommel tijdschrift diepvries schepnet lachbui feesttent bobslee bergschoenen vliegreis broodtrommel eindstreep • Leerlingen zijn niet altijd heel bedreven in het verlengen van woorden. Voor zwakke taalleerders of voor allochtone leerlingen is Lijsterbij 2 daarom een belangrijk hulpmiddel. Geef de leerlingen de kans om bij het maken van de opdrachten de woorden op te zoeken in de Lijsterbij. • Woorden of samenstellingen met d of t, b of p, g of ch die fout gaan, kunnen ook worden ingeprent. Dit is een goed alternatief voor leerlingen die het verschil niet horen tussen /ch/ en /g/. Deze strategie hebben ze al toegepast bij woorden die je niet langer kunt maken, zoals kwijt en niemand. Differentiatie_/_extra_stof__________ • Extra opdracht uit het werkboek, pagina 3 • Werkboekje bij de Lijsterbij 2 • Slagwerk spelling D1 Tip_____________________________ • De leerlingen kunnen de woorden uit de Lijsterbij extra oefenen met de werkboekjes die zijn gemaakt bij de Lijsterbij. Meer informatie over deze werkboekjes vindt u bij de algemene informatie in deze handleiding. Vul steeds twee letters in. Maak zoveel mogelijk woorden. Reflectie • Bespreek met de leerlingen de opdrachten uit het werkboek. ...aa...t taart, vaart, … …ee…t … ...aa...d baard, … …a…d … • Vraag wat ze in deze les geleerd hebben en wat ze nog moeilijk vinden. - Ze weten dat ze goed moeten opletten bij woorden met een /t/-, /p/- of /ch/-klank aan het einde. De /t/ kan geschreven worden met t of d, de /p/ kan geschreven worden met p of b, de /ch/ kan geschreven worden met ch of g. Door de regel te gebruiken en het woord te verlengen, weten ze hoe ze de eindletter moeten schrijven. Woorden die je niet kunt verlengen, moet je onthouden. - Ze kennen de regel voor samenstellingen die zegt dat ze samenstellingen deel voor deel op moeten schrijven. Ze weten dat elk deel een eigen spellingprobleem en -strategie kan hebben. • Bespreek kort de extra opdracht. De leerlingen die de opdracht hebben gemaakt, lezen hun woorden voor. Bijvoorbeeld: taart, vaart, kaart, maart, vaart, daalt, haalt, gaapt, haakt, naait; baard, haard, naald, paard, maand, waard; beeft, beest, feest, heeft, keert, leeft, leest, meest, teelt, weegt; aard, band, hand, hard, laad, mand, pand, rand, zaad, zand. 44 De concrete lesbeschrijvingen van de lessen 1-4 bestaan uit telkens vier lesfasen: ‘Introductie’, ‘Instructie’, ‘Verwerking’ en ‘Reflectie’. 45 Op de rechterpagina vindt u een afbeelding van het werkblad in het antwoordenboek. Hierdoor heeft u altijd de werkboekpagina en de antwoorden op de opdrachten bij de hand. Onder dit kopje staat kernachtig aangegeven wat u kunt doen om leerlingen die moeite hebben met de spellingcategorieën extra te begeleiden. Hier vindt u suggesties die te maken hebben met tempodifferentiatie. De leerlingen die klaar zijn met het basisgedeelte van de les kunnen verder gaan met de genoemde activiteiten. Onder ‘Tips’ staan suggesties van uiteenlopende aard die u helpen om de les op een prettige en effectieve wijze te geven. 15 HL_alg_inleiding_C.indd 15 15-6-2010 9:30:34 Algemene informatie z i n i n s p e l l i n g Controledictees en controletaken Om de vorderingen van de leerlingen te kunnen volgen, bevat Zin in spelling C controledictees en na eenheid 3 ook controletaken die na de basislessen kunnen worden afgenomen. Na vier basislessen vindt u informatie bij het dictee en de controletaak. Informatie over de afname, correctie en registratie van de dictees vindt u hier. Hier treft u informatie aan over het doel van het dictee en de spellingcategorieën die getoetst worden (met daarbij per categorie de woorden die getoetst worden in dictee a). Ook vindt u hier informatie over de materialen die bij het dictee worden gebruikt. Elke dicteeles beslaat twee naast elkaar liggende pagina’s. Controledictee z i n i n eenheid 4 | dictee s p e l l i n g Doel____________________________________ • De leerlingen laten zien dat ze de belangrijkste stof uit eenheid 4 beheersen. Categorieën_____________________________ • niet verlengbaar ~d, ~ds, ~t, ~ts, ~b, ~bs, ~p, ~ps, ~g, ~ch (5.1): altijd, iemand, gips, sinds, steeds, zich • ei of ij (5.2), au(w) of ou(w) (5.3): boerderij, klautert, oude, eigenlijk, tegelijk, bijvoorbeeld, grauwe, zeil • homofonen (5.6): ligt, nood • tussen-e(n) (7.3): hersenschudding, bovenlip, beukenboom, regenwolk • • • • Categorie 2.8 /ch/ = ch is in eenheid 3 al getoetst. Categorie 6.1 (/t/ met d, /p/ met b, /ch/ met g) is in eenheid 1 al getoetst. Categorie 8.5 (t-tijd, regelmatig) en categorie 8.7 (woordenboekvorm) worden niet getoetst in het dictee, maar in een controletaak (zie controletaak werkwoorden 2). Materialen_____________________________ • Groepsoverzicht 4a, kopieerblad 19 of 20 • Signaleringsformulier 4a, kopieerblad 23 • Groepsoverzicht 4b, kopieerblad 21 of 22 • Signaleringsformulier 4b, kopieerblad 24 • Schrijfblaadjes of een dicteeschrift • • Afname controledictee 4a Vertel de leerlingen dat het nu tijd is om een dictee af te nemen. Geef hierbij aan dat het dictee een manier is om te kijken of ze de stof van de eerste vier lessen beheersen. Maak met de leerlingen afspraken zodat het voor iedereen mogelijk is om rustig te werken. Neem nu het dictee af. Bij het woorddictee schrijven de leerlingen alleen het vetgedrukte woord op, bij het zinsdictee de hele zin. • Minder dan 2 fouten 2 - 4 fouten 5 - 6 fouten Meer dan 6 fouten • Correctie en registratie Na de afname kijkt_u_zelf de dictees na._U_let hierbij alleen op de schrijfwijze van de twintig doelwoorden, niet op het correct gebruik van hoofdletters of interpunctie. Elk doelwoord kan maar één keer fout worden gerekend, ongeacht het aantal verschillende fouten in het woord. Beslis of u het liefst het groepsoverzicht invult met de woorden in dicteevolgorde of het groepsoverzicht met de woorden in categorievolgorde. Vul nu het overzicht in._U_doet dit door een kruisje te zetten bij de doelwoorden die de leerling fout heeft geschreven. Het groepsoverzicht geeft_u_een goed beeld van de mate waarin op groepsniveau de stof wordt beheerst. Scoren veel leerlingen niet goed op bepaalde woorden of categorieën, dan verdient deze leerstof in les 5 en 6 nog extra aandacht. Controledictee 4a Ook het totaal aantal fouten per leerling kunt_ u uit het groepsoverzicht afleiden. In het algemeen kunt u uitgaan van de volgende normering: • goed voldoende twijfelachtig onvoldoende Leerlingen die minder dan 16 van de 20 doelwoorden goed schrijven, hebben de doelen van de eenheid nog niet bereikt. Bij een leerling die veel fouten heeft gemaakt in het controledictee, kunt_u_een nadere diagnose stellen ten aanzien van de aard van de gemaakte fouten en de categorieën die de leerling niet beheerst. Hiervoor gebruikt u het signaleringsformulier. Differentiatie na het dictee Op basis van het groepsoverzicht bepaalt_u_ de Woorden van de Week. Dit zijn minimaal 5 en maximaal 10 woorden waar veel leerlingen nog moeite mee hebben._U markeert de woorden in het groepsoverzicht en_zet ze op het bord. U komt er klassikaal op terug in les 5 en 6. Controledictee 4b Woorddictee altijd boerderij klautert oude iemand ligt hersenschudding bovenlip gips eigenlijk Zinsdictee 1. Sinds jaren staat Jan met zijn kraam onder de beukenboom. 2. Hij prijst steeds zijn waar aan: appels en peren bijvoorbeeld. 3. Er komt een grauwe regenwolk opzetten. 4. Tegelijk begint het te waaien. 5. Geen nood, Jan heeft een zeil bij zich. 1. Wiebe is nogal een pestkop. 2. Hij haalt soms flauwe grappen uit. 3. Hij haalt de kabouter uit de achtertuin van de buren. 4. ‘Aap, dat zal je nog spijten,’ roept de buurman. 5. Wiebe krijst als een echte aap. 6. Hij krabt zich onder zijn oksels. 7. In de voortuin zet hij een pijl de verkeerde kant op. 8. Hij loopt bijna tegen het hondenhok. 9. En laat het hek wagenwijd open staan. 10. Steeds weet hij te ontsnappen! • • • Woorddictee 1. Joeri heeft altijd ongeluk. 2. Hij woont op een boerderij. 3. Daar klautert hij in een boom. 4. De oude tak breekt af. 5. Gelukkig is er iemand in de buurt. 6. Nu ligt hij in het ziekenhuis. 7. Hij heeft een hersenschudding. 8. Zijn bovenlip bloedt. 9. Zijn arm zit in het gips. 10. Maar eigenlijk is het zijn eigen schuld. • nogal flauwe kabouter spijten krijst krabt pijl hondenhok wagenwijd steeds Leerlingen die onvoldoende of twijfelachtig scoorden bij het dictee krijgen in les 5 en 6 verlengde instructie en begeleide verwerking. De leerlingen die goed scoorden gaan zelfstandig aan het werk. Voor leerlingen die voldoende scoorden, kunt_u_zelf bepalen of ze meedoen met de verlengde instructie en begeleide verwerking of dat ze zelfstandig gaan werken. Extra hulp en remediëring Bij de verlengde instructie en begeleide verwerking in les 5 en 6 kan de achtergrondinformatie_op deze en de volgende pagina u_ondersteunen bij het geven van extra hulp en het uitvoeren van eventuele remediëringsactiviteiten. Afname controledictee 4b Controledictee 4a en 4b zijn gericht op dezelfde spellingcategorieën, maar bevragen voor een groot gedeelte andere woorden. Dictee 4a neemt_u_in ieder geval af. Dictee 4b gebruikt_u_wanneer_u_een tweede keer de stof van de eenheid wilt toetsen, bijvoorbeeld aan het einde van de eenheid na les 6. U volgt exact dezelfde opzet zoals geschetst is bij en na de afname van controledictee 4a. Zinsdictee 1. De kater van de boerderij miauwt de hele nacht. 2. Hij sluipt altijd weg door de wei. 3. Niets kan hem tegenhouden. 4. Ginds zie je hem op de torenspits. 5. Zelfs het haantje van goud is voor hem niet veilig. niet_verlengbaar_~d,_~ds,_~t,_~ts,__ ~b,_~bs,_~p,_~ps,_~g,_~ch (5.1) Wat is belangrijk? • Het inprenten en beheersen van het woordbeeld. Wat kan er fout gaan? • De leerling kent het woordbeeld niet. Wat kunt u doen? Les 5, verlengde instructie en begeleide verwerking 2 Spellingkaart 18 • Vraag de leerlingen hoe ze te werk zijn gegaan bij het schrijven van de woorden om te achterhalen waar het probleem precies zit. Kent de leerling het woord niet of past hij de verkeerde strategie toe? • Laat de leerlingen woorden met ~d, ~ds, ~t, ~ts, ~b, ~bs, ~p, ~ps en ~g of ~ch onder uw begeleiding inprenten, zie spellingkaart 18. • Herinner de leerlingen eraan dat ze de woorden ook altijd op kunnen zoeken in de Lijsterbij. ei_of_ij (5.2), au(w)_of_ou(w) (5.3) Wat is belangrijk? • Het inprenten en beheersen van het woordbeeld. Wat kan er fout gaan? • De leerling kent het woordbeeld niet. als wei/wij, hei/hij, zei/zij, reist/rijst, rouw/rauw, hart/hard. Laat de leerlingen de woorden in een zin gebruiken. Gebruik hiervoor ook de woorden van spellingkaart 3. • Bekijk met de leerlingen ook de tips bij deze woorden in de Lijsterbij. tussen-e(n) (7.3) Wat is belangrijk? • Het doorzien van de woordstructuur van de samenstelling. • Het herkennen en doorgronden van de moeilijkheid in elk deel van de samenstelling. • Het onderscheiden van de tussenklank en het koppelen van de juiste letter(s) aan de tussenklank. (In deze eenheid alleen bij samenstellingen met en.) Wat kan er fout gaan? • De leerling doorziet de structuur van de samenstelling niet. • De leerling maakt fouten in één van de delen van de samenstelling. • De leerling onderscheidt de tussenklank niet of koppelt er de verkeerde letter(s) aan. Wat kunt u doen? Les 5, verlengde instructie en begeleide verwerking 1 Spellingkaart 2 Wat kunt u doen? • Bij verwisseling van ei of ij, au(w) of ou(w) laat u Les 6, verlengde instructie en begeleide verwerking 1 de leerlingen de woorden inslijpen. Begin met een Spellingkaart 27 reeks ei- en au(w)-woorden. U kunt spellingkaart • Laat de leerlingen spellingkaart 27 voor zich ne2 hiervoor gebruiken. men en de eerste rij lezen. Bespreek de structuur van de samenstellingen: het eerste deel eindigt • Benadruk dat leerlingen bij twijfel woorden ook op /en/. Geef aan dat de n meestal niet goed te altijd op kunnen zoeken in de Lijsterbij. Woorden met in het begin een ij zoeken ze bij de i. horen is. Toch moet en worden geschreven, omdat het eerste deel niet zonder en kan, het eerste deel eindigt zelf immers los ook al op en. homofonen (5.6) Wat is belangrijk? • Laat de leerlingen hierna de samenstellingen uit de tweede rij lezen. Bespreek de structuur: hond + • Het inprenten en beheersen van het woordbeeld. en + hok, honden schrijf je los altijd al met en, dat • Het kennen van het betekenisverschil tussen moet dan ook in honden + hok. woorden die (bijna) hetzelfde klinken, maar anders geschreven worden. • Fouten die betrekking hebben op een moeilijkheid ín één lid van de samenstelling krijgen remediëring op deze moeilijkheid en daarna als deel van Wat kan er fout gaan? de samenstelling. Kijk in het leerstofoverzicht bij • De leerling kent het woordbeeld niet. de algemene informatie van de handleiding om • De leerling let niet op het betekenisverschil. te weten waar de desbetreffende leerstof wordt • De leerling kent maar één schrijfwijze voor het behandeld. woord. 98 99 De twee versies van het dictee vindt u in dit overzicht. In elke zin zijn de doelwoorden vet gemaakt. U vindt er ook heldere verwijzingen naar differentiatiemogelijkheden na het dictee. Controledictee Behalve een verwijzing naar stof in de lessen 5 en 6, biedt deze pagina ook achtergrondinformatie bij de categorieën die getoetst zijn. Deze informatie kan u helpen bij het geven van extra hulp in les 5 en 6 en het uitvoeren van eventuele remediëringsactiviteiten. z i n i n Informatie over de afname, correctie en registratie van de controletaken vindt u hier. eenheid 4 | dictee s p e l l i n g t-tijd,_regelmatig (8.5), woordenboekvorm (8.7) Wat is belangrijk? • Weten dat werkwoordsvormen (deze worden pas later persoonsvormen genoemd) en het onderwerp bij elkaar passen. • Het kennen van het begrip woordenboekvorm. • Weten dat de woordenboekvorm van een werkwoord gevonden kan worden door er kan of kunnen voor te zetten. • Laat de leerlingen ten slotte nog enkele van de hiervoor genoemde werkwoordsvormen opzoeken in de Lijsterbij. Herhaal dat een woordenboekvorm op zijn eigen alfabetische plek in de Lijsterbij te vinden is en de andere werkwoordsvormen daar weer onder. Herhaal ook dat werkwoordsvormen die weinig voorkomen of gemakkelijk zijn, niet zijn opgenomen. • Wat kan er fout gaan? • De leerling herkent de persoonsvorm niet als andere werkwoordsvorm. • De leerling weet niet dat de werkwoordsvorm en het onderwerp bij elkaar passen. • De leerling kent het begrip woordenboekvorm niet. • De leerling weet niet hoe de woordenboekvorm gevonden kan worden. Wat kunt u doen? Les 6, verlengde instructie en begeleide verwerking 2 • Bespreek met de leerlingen de controletoets. Fouten die betrekking hebben op een spellingmoeilijkheid ín een persoonsvorm of een woordenboekvorm krijgen remediëring op deze moeilijkheid. Kijk in het leerstofoverzicht bij de algemene informatie van de handleiding om te weten waar de desbetreffende leerstof wordt behandeld. • Herhaal dat werkwoorden meer vormen kunnen hebben. Geef aan dat de werkwoordsvorm overeenkomt met wie het doet. Laat de leerlingen het werkwoord noemen uit de volgende zinnen: Bart speelt gitaar, zij valt op haar rug, hij komt op tijd, hij fietst naar school, ik snap het goed. • Herhaal ook wat de woordenboekvorm van een werkwoord is en hoe die gevonden kan worden (door ‘kan’ of ‘kunnen’ te gebruiken). Laat de leerlingen de woordenboekvorm van de volgende werkwoorden zeggen: Petra zucht (Petra kan zuchten), het regent hard (het kan regenen), zij loopt door het park (zij kan lopen), Thijs kijkt verdrietig (Thijs kan kijken), jij rent naar de glijbaan (jij kan rennen). 100 Behalve een verwijzing naar stof in de lessen 5 en 6, biedt de dicteepagina ook achtergrondinformatie bij de categorieën die getoetst zijn in het dictee. Deze informatie kan u helpen bij het geven van extra hulp in les 5 en 6 en het uitvoeren van eventuele remediëringsactiviteiten. Wat kunt u doen? Les 5, verlengde instructie en begeleide verwerking 1, 2 Spellingkaart 3 • Ga in op het betekenisverschil tussen woorden • • • • Controletaak werkwoorden 2 In jaargroep C wordt er een begin gemaakt met de werkwoordspelling. De leerlingen maken in deze jaargroep kennis met begrippen die daarvoor van belang zijn. Specifieke werkwoordelijke spellingproblemen komen pas in jaargroep D aan de orde. Werkwoorden worden daarom niet als categorie getoetst bij het dictee. Om toch een goed beeld te krijgen van de vorderingen van uw leerlingen, kunt u bij deze eenheid een controletaak afnemen. U vindt de controletaak bij de kopieerbladen in de handleiding (kopieerblad 62). Kopieer voor elke leerling een controletaak. Neem dan de controletaak af. Vertel de leerlingen dat ze een taak gaan maken die gaat over wat ze geleerd hebben over de werkwoorden. Laat de bladen zien en vertel dat er net zulke opdrachten op staan als in het werkboek. Deel de werkbladen uit en laat de leerlingen de taak maken. Na de afname kijkt u de controletaak zelf na met behulp van het nevenstaande antwoordblad. Elk antwoord kan maar één keer fout worden gerekend. Het totaal aantal fouten noteert u daarna op het groepsoverzicht bij de controletaken (kopieerblad 69). Als een leerling meer dan 4 fouten maakt, kan remediëring zinvol zijn. Deze leerlingen kunt u in les 5 en 6 verlengde instructie en begeleide verwerking bieden. Hierbij kan de achtergrondinformatie in het oranje vak op de vorige twee pagina’s u ondersteunen. naam: _____________________ Controletaak werkwoorden 2 z i n 1 2 i n datum: _____________________ s p e l l i n g groep: ______ aantal fouten: _____ Lees de zinnen. Wat is het onderstreepte woord? woordenboekvorm andere vorm Pas op, de hond kan ontsnappen. x O Anouk bladert in het tijdschrift. O x O De poes besluipt het vogeltje. O x O Ik kan de koek wel in tweeën breken voor jullie. x O O Stan rilt van de kou. O x O Anne sjouwt alles in haar eentje. O x O Vader kan morgen een gat in de muur boren. x O O Ik pak mijn spullen bij elkaar. O x O Hij kan een fiets huren in de vakantie. x O O Lars trapt tegen de bal. O x O O Zoek de werkwoordsvorm. Saartje kijkt naar haar fiets. Ze stampt woest op de grond. Het voorwiel staat helemaal krom. Ze wacht nu op een lift. Gelukkig komt haar vader met de auto. 3 Schrijf de werkwoordsvormen in de juiste rij. woordenboekvorm andere vorm Ik kan niets horen. Mijn hond hoort beter dan ik. horen hoort Ik vul vijf glazen. Kun jij de andere vullen? vullen vul Hij neemt een week vrij. Kan hij vaak vrij nemen ? nemen neemt Deze lamp schijnt fel. Kan die lamp ook fel schijnen? schijnen schijnt Hij springt over de heg. Kun jij ook hoog springen? springen springt antwoorden kopieerblad 62 Op deze pagina vindt u het antwoordblad waarmee u de controletaak kunt nakijken. © Uitgeverij Zwijsen B.V. 101 16 HL_alg_inleiding_C.indd 16 15-6-2010 9:30:36 Herhalingslessen De herhalingslessen 5 en 6 zien er iets anders uit dan de basislessen. Herhalingsles 5 herhaalt vooral de stof van de eenheid. Herhalingsles 6 richt zich daarnaast ook op leerstof die in eerdere eenheden is aangeboden. Elke herhalingsles heeft een titel die aansluit bij de spellingcategorieën die herhaald worden in die les. Bij de werkinstructie kan een leerkracht hier bij de bespreking van de te maken opdrachten kort stilstaan. In de handleiding van de leerkracht zijn de spellingproblemen in de titel gekleurd, in het werkboek van de leerlingen niet. De leerlingen kunnen dat bij de bespreking van de titel doen. Elke herhalingsles beslaat twee naast elkaar liggende pagina’s. Een standbeeld voor het stadhuis z i n i n Introductie • Blik met de leerlingen terug op het gemaakte Categorieën_____________________ • open lettergreep, gevolgd door let­ tergreep met stomme e (4.1) • gesloten lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.2) • samenstellingen zonder tussen­ klank (7.1) • Bespreek met de leerlingen de Woorden van de Categorie 6.1 (/t/ met d, /p/ met b, /ch/ met g) wordt herhaald binnen categorie 7.1. Vooraf__________________________ bord. Dit zijn de woorden (minimaal 5, maximaal 10) waar veel leerlingen in het dictee nog moeite mee hadden. • Bepaal op basis van het afgenomen Hier treft u informatie over het doel van de les, de spellingcategorie(ën) en de spellingstrategie(ën). Ook vindt u hier informatie over de zaken die u voor de les moet voorbereiden. dictee. Verwijs hierbij naar de Woorden van de Week die op het bord staan. Week. Laat ze deze lezen en de moeilijkheid ver­ woorden. Vertel dat deze woorden de komende week centraal zullen staan en tussendoor geoe­ fend zullen worden (zie ook: Tips). Werkinstructie • Leerlingen die geen of weinig fouten hebben ge­ maakt in de categorieën die aan de orde zijn, ma­ ken nu zelfstandig de opdrachten van pagina 5. • De overige leerlingen krijgen verlengde instruc­ tie en begeleide verwerking. • Zet de Woorden van de Week op het controledictee welke leerlingen be­ hoefte hebben aan verlengde in­ structie en begeleide verwerking. • Zorg voor voldoende spellingkaar­ ten. Zowel leerlingen die verlengde instructie en begeleide verwerking krijgen als leerlingen die zelfstandig aan de slag gaan, gebruiken deze. • Hang de poster met de kenmerken van het klaverblad op. Zorg ervoor dat u ook een uitwisbare stift bij de hand hebt. Hier vindt u informatie over welke materialen bij deze les worden gebruikt. Ook vindt u er suggesties die te maken hebben met tempodifferentiatie. De leerlingen die klaar zijn met de extra onderdelen die zijn genoemd onder ‘Werkinstructie’ kunnen verder gaan met de hier genoemde activiteiten. Her haling eenheid 1 | les 5 s p e l l i n g Doel____________________________ • De leerlingen herhalen leerstof uit deze eenheid. Strategieën______________________ • De leerlingen schrijven woorden met een open of gesloten lettergreep door ze te rubriceren naar analogie onder de kapstokwoorden van het klaverblad, door het verwoorden van de schrijfvoorschriften hierbij of door het gebruik van de regels van de open en gesloten lettergreep. • Ze schrijven samenstellingen zon­ der tussenklank met de regel: ze splitsen eerst het woord en schrij­ ven daarna de delen één voor één op. De delen worden volgens een eigen strategie geschreven. Op de rechterpagina staat aangegeven dat het een herhalingsles betreft. De herhalingslessen zijn genummerd. • De doelwoorden in de titel van pagina 5 zijn: standbeeld en stadhuis. • Bij opdracht 1 lossen de leerlingen een puzzel met woorden met een open of gesloten letter­ greep op. • Bij opdracht 2 maken ze met de woorden samen­ stellingen. • De leerlingen kunnen hun werk controleren met behulp van het antwoordenboek. • Als ze klaar zijn oefenen ze zelfstandig met spel­ lingkaart 26. Ze kiezen zelf twee opdrachten of u geeft aan welke opdrachten ze moeten maken. • Ook kunnen ze werken met Zin in spelling cdrom C, eenheid 1. Verlengde instructie en begeleide verwerking 1: open lettergreep (4.1), gesloten lettergreep (4.2) • Schrijf de volgende klaverbladwoorden op het bord: stoppen, rammel, ketel, lippen, zaken, straten, hagel, kogel, jammert, schuren, keffen, kunnen. Laat de leerlingen de woorden hardop lezen. Er moet een duidelijk verschil te horen zijn tus­ sen de korte en de lange klanken. • Wijs de leerlingen op de poster met de kenmer­ ken van het klaverblad. Laat de leerlingen bij elk woord op het bord aangeven waar het past: stoppen C, rammel C, ketel E, lippen C, zaken E, straten E, hagel E, kogel E, jammert C, schuren E, keffen C, kunnen C. • Laat de leerlingen de kenmerken van het klaver­ blad uitleggen. Bovenin staan woorden met een korte klinker, onderin woorden met een lange klin- ker. Rechtsonder wordt die lange klinker maar met één letter geschreven (bomen). Links staan woorden met één lettergreep, rechts woorden met twee lettergrepen. In de tweede lettergreep hoor je een stomme e. In alle blaadjes hoor je na de klinker één medeklinker, maar rechtsboven wordt die met twee letters geschreven (bommen). • Laat de leerlingen hun werkboek voor zich ne­ men op pagina 5 en maak samen opdracht 1. 2: samenstellingen zonder tussenklank (7.1) • Laat de leerlingen spellingkaart 26 voor zich ne­ men en het eerste rijtje samenstellingen lezen. Herhaal: samenstellingen schrijf je volgens de regel: je splitst het woord en schrijft het in delen op. Vertel dat de leerlingen de delen van het eerste rijtje samenstellingen kunnen schrijven door goed te luisteren. Ze moeten voor elke klank een letter schrijven. • Laat de leerlingen het tweede rijtje woorden le­ zen. Vraag wat opvalt (de eindletter van het eerste deel is hetzelfde als de beginletter van het tweede deel). Geef aan dat de leerlingen bij deze woor­ den allebei de letters goed moeten schrijven, ook al hoor je maar één klank. • Kijk hierna samen naar het derde en vierde rij­ tje. Laat de leerlingen aangeven wat er met deze woorden aan de hand is. De eindmedeklinker van het eerste deel kan met d of t, b of p, g of ch worden geschreven. Herhaal de verlengingsregel en laat de leerlingen steeds het eerste deel van de woorden verlengen: je schrijft ‘tijd’ met een d, want het is ‘tijden’. • Leerlingen die na verlenging niet goed het ver­ schil horen tussen de ch en g_kunnen enkele woorden met ch_inprenten: lachen, juichen, kuchen. Als ze dan een woord tegenkomen dat ze niet hebben geleerd, kunnen ze ervan uitgaan dat het met g wordt geschreven. Ze kunnen het woord controleren met de Lijsterbij. • Ga ten slotte na of de leerlingen nog weten hoe ze samenstellingen (geheel of in delen) op kun­ nen zoeken in de Lijsterbij. Woorden die hiervoor in aanmerking komen, zijn: schipbreuk (in de Lijsterbij), schetsblok (niet in de Lijsterbij, maar in delen op te zoeken). Wijs de leerlingen nog eens op het puntje dat de twee delen van een sa­ menstelling in de Lijsterbij scheidt. • Maak samen opdracht 2 van pagina 5. • Daarna kunnen ze werken met Zin in spelling cdrom C, eenheid 1. 50 Materialen_ _____________________ Een standbeeld voor het stadhuis z i n 1 i n eenheid 1 | les s p e l l i n g Puzzel. Vul de woorden met een open of gesloten lettergreep in. r o m m e l l e p e l s w e g e n s a m e n Ze hebben acht poten en maken webben. s p i n n e n Het meervoud van schip. s c h e p e n Een blad papier in … scheuren. s t u k k e Dingen van weinig waarde, alles door elkaar. Vorken, messen en … Dit doe je met een weegschaal. Niet alleen, maar … regenen De meisjes openen Het begint te 2 klaverblad • Zin in spelling cd­rom C, eenheid 1 Differentiatie_/_extra_stof__________ • Spellingkaart 26, keuzeopdrachten • Werkboekje bij de Lijsterbij 2 • Slagwerk spelling D1 n . hun paraplu. Welke woorden passen bij elkaar? Schrijf de hele samenstelling over. plaag tocht wereld geest spinnen deel boot web stad beeld stand ijs schep doos verband huis • Werkboek C, pagina 5 • Antwoordenboek C, pagina 5 • Spellingkaart 26 • Lijsterbij 2 • Schrift • Poster met de kenmerken van het plaaggeest werelddeel spinnenweb boottocht stadhuis standbeeld schepijs verbanddoos Tips____________________________ • Deze les kan afgestemd worden op de instructie­ en oefenbehoeften van uw leerlingen. Als veel herhaling noodzakelijk is, dan kunt u de les­ stof spreiden over twee lessen. Be­ denk dat juist zwakkere leerlingen niet te lang aaneen de aandacht op een onderwerp kunnen richten. • Probeer de komende tijd om een aantal malen de Woorden van de Week te laten oefenen. Laat de leer­ lingen bijvoorbeeld de woorden on­ der elkaar in hun schrift overschrij­ ven, met een regel ertussen. Laat ze steeds een woord afdekken en het woord op de regel eronder schrijven. Ze controleren het woord met het woord erboven. • Informeer naar de zelfstandig ge­ maakte opdrachten bij de spelling­ kaarten. 51 De concrete lesbeschrijvingen van de lessen 5 en 6 bestaan uit telkens vier lesfasen: ‘Introductie’, ‘Werkinstructie’, ‘Verlengde instructie en begeleide verwerking 1’ en ‘2’. Op de rechterpagina vindt u een afbeelding van het werkblad in het antwoordenboek. Hierdoor heeft u altijd de werkboekpagina en de antwoorden op de opdrachten bij de hand. Onder ‘Tips’ staan suggesties van uiteenlopende aard die u helpen om de les op een prettige en effectieve wijze te geven. Er staat bijvoorbeeld hoe u de ‘Woorden van de Week’ nog eens extra kunt oefenen. 17 HL_alg_inleiding_C.indd 17 15-6-2010 9:30:39 Algemene informatie z i n i n s p e l l i n g Kopieerbladen Achter in de handleiding (na de laatste tab) is bij jaargroep 6 een set kopieerbladen te vinden. Het gaat hierbij om de registratieformulieren bij de controledictees, de controletaken, het registratieformulier bij de controletaken en een aantal kopieerbladen die u kunt gebruiken tijdens de lessen. Hieronder vindt u voorbeelden van de registratieformulieren, een voorbeeld van een controletaak en een voorbeeld van een kopieerblad. groep: _____________________ Groepsoverzicht 6a < 2 fouten goed 2-4 fouten voldoende * i n datum: _____________________ s p e l l i n g groep: ______ aantal fouten: _____ Doe de vraagproef om de PV te vinden. Schrijf de vraagzin op. Onderstreep daarna de PV in de vertelzin en in de vraagzin. Geef in de vertelzin ook aan ‘wie of wat het doet’. Volgende week vertrekken we op reis. * Als een leerling binnen één categorie 2-4 fouten maakt, is het raadzaam deze leerling toch verlengde instructie en begeleide verwerking bij deze categorie te bieden. 5-6 fouten twijfelachtig > 6 fouten onvoldoende totaal aantal fouten 1 lerarenkamer grappenmaker ereplaats 7.3 tussen-e(n) mensenleven totaal rapport toneel koffie miljoen 4.7 open of gesloten lettergreep, in leenwoorden loep acteur kanjer vanavond biljart oranje motor album humeur naam z i n categorievolgorde 3.5/3.6/3.7/3.17/3.18 (voornamelijk) frequent gebruikte leenwoorden naam: _____________________ Controletaak werkwoorden 4 datum: _____________________ s p e l l i n g trofee i n talent z i n De scheidsrechter stuurde twee spelers van het veld. We hebben reusachtig veel honger. Zij leest in de krant over verschillende sporten. We sporten bijna elke dag. 2 Vul de PV in. Kies uit: krijg, krijgt, krijgen, stuur, stuurt. Geef daarna aan ‘wie of wat het doet’. Vader dit jaar meer vrije tijd. Ik voor mijn verjaardag een nieuwe boekentas. Noortje en Ellen een kop warme melk. De scheidsrechter Ik twee spelers van het veld. je nog wel een mailtje met alle informatie. Elk doelwoord komt in het groepsoverzicht maar één keer voor, ook al kan het soms tot verschillende spellingcategorieën worden gerekend. Een doelwoord kan immers maar één keer fout worden gerekend. Let er in dat geval wel op dat u, indien nodig, bij de juiste categorie verlengde instructie en begeleide verwerking biedt. kopieerblad 32 © Uitgeverij Zwijsen B.V. Signaleringsformulier 6a z i n doelwoorden i n s p e l l i n g naam: _____________________ groep: _____________________ datum: _____________________ gemaakte fout(en) kopieerblad 64 © Uitgeverij Zwijsen B.V. oaeui-klaverblad z i n i n s p e l l i n g C aantal fouten 3.5/3.6/3.7/3.17/3.18(voornamelijk)frequentgebruikteleenwoorden humeur album motor oranje lig biljart vanavond kanjer acteur loep mussen bek bekken mat matten bom miljoen liggen mus bommen 4.7openofgeslotenlettergreep,inleenwoorden talent trofee koffie toneel rapport totaal 7.3tussen-e(n) boom bomen maat maten beek beken muur muren lieg • liegen mensenleven ereplaats grappenmaker lerarenkamer totaal aantal fouten © Uitgeverij Zwijsen B.V. kopieerblad 35 © Uitgeverij Zwijsen B.V. kopieerblad 71 18 HL_alg_inleiding_C.indd 18 15-6-2010 9:30:41 4 Leerdoelen en leerlijnen Zin in spelling is een strategische spellingmethode. Dat wil zeggen dat de methode er niet alleen op gericht is om leerlingen de juiste spellingwijze van woorden aan te leren, maar zich nog een niveau dieper richt op het inzicht in het Nederlandse spellingsysteem. Door spellingcategorieën te analyseren, krijgen leerlingen inzicht in de manier waarop het woord geschreven wordt. Maar tevens krijgen ze inzicht in de strategie die ze moeten hanteren bij dit type woorden. De methode Zin in spelling is ontwikkeld om duidelijk omschreven leerdoelen te bereiken. Bij elke lesbeschrijving treft u daarom ook een heldere beschrijving aan van de leerdoelen die in de les worden nagestreefd. Dit hoofdstuk maakt duidelijk hoe deze doelen beschreven zijn en langs welke weg de leerlingen die doelen realiseren. Ook wordt ingegaan op de leerstofopbouw over de jaargroepen heen. In de laatste paragrafen wordt ingegaan op de behandeling van de open en gesloten lettergreep en de tussen-e(n). 4.1 Spellingcategorieën Zin in spelling richt zich op de juiste spellingwijze van woorden, maar ook op het inzicht in het Nederlandse spellingsysteem. Om dit op een gestructureerde wijze te doen, is de leerstof ingedeeld in spellingcategorieën (typen spellingproblemen). Deze problemen komen als verschijnsel aan de orde in de lessen. De woorden die hierbij besproken en geoefend worden, staan niet op zich, maar zijn exemplarisch voor alle woorden die hetzelfde spellingprobleem in zich hebben. Bij de methode Zin in spelling wordt de Nederlandse spelling ingedeeld in 14 hoofdcategorieën, die vervolgens weer worden onderverdeeld in 75 spellingcategorieën. Deze spellingcategorieën maken de indeling van de leerstof tot een zinvol en logisch geheel en stelt leerlingen en leerkrachten in staat om de spellingregels die eraan gerelateerd zijn te vinden en het verband te zien met andere, verwante spellingregels. Als aan deze 75 spellingcategorieën aandacht besteed is, wordt daarmee de hele Nederlandse spelling gedekt. En als er nog fouten gemaakt worden, of leerlingen weten bij een bepaald onderdeel niet precies hoe dat in elkaar steekt, kan met de spellingcategorieën eenvoudig getraceerd worden welke regel nog niet begrepen wordt, welke uitleg daarbij hoort en welke problemen eraan verwant zijn. Binnen Zin in spelling zijn de spellingcategorieën gesystematiseerd aan de hand van bestaande leerplannen en leerlingvolgsystemen. Hierna volgen de 14 hoofdcategorieën. Voor een inhoudelijke toelichting verwijzen we naar de uitgebreide bespreking van de Nederlandse spellingregels in de Basisspellinggids. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. Klank-letterkoppeling Klinkers en medeklinkers Klinkers en medeklinkers (uitgebreid met leenwoorden) Open en gesloten lettergreep Herkomst Constante woorddelen Samenstellingen Werkwoorden Meervoud, verkleinwoord, bezitsvorm Botsende klinkers Bijzondere samenstellingen Afkortingen, letterwoorden, cijfers, symbolen en weglatingen Hoofdletters Afbreking Hierna volgt een globaal overzicht van de verdeling van de spellingleerstof over de jaargroepen. Voor een meer gedetailleerde leerstofverdeling van de hoofdcategorieën en de 75 subcategorieën over de jaargroepen verwijzen we u naar het schema in bijlage 1. Hierin zijn de 14 hoofdcategorieën en de 75 subcategorieën overzichtelijk met voorbeelden uitgewerkt. Groep 4 • In dit leerjaar wordt de verbinding van klanken en letters behandeld. Het gaat niet alleen om de eenvoudige klank-letteromzettingen; álle gangbare clusters van medeklinkers, zowel aan het begin als aan het einde van een lettergreep, komen systematisch aan bod. Bijvoorbeeld: slak, spin, staan, traag, schaap; poort, bord, gang, plank. Bij de klinkers worden lange clusters behandeld, zoals haai, mooi, bloei, meeuw, nieuw. • Er wordt een begin gemaakt met de regel van gelijkvormigheid (zonder deze regel te noemen): hond vanwege honden, krab vanwege krabben, ook al hoor je een /t/-klank, respectievelijk een /p/-klank in hond en krab. • De etymologisch (op basis van afkomst) bepaalde schrijfwijze van de /ei/-klank en de /au/-klank wordt behandeld: trein - fijn; nauw - mouw. • Het verschil in schrijfwijze van de ch en g, horend bij (bijna) dezelfde klank, komt aan de orde. • De niet-geschreven stomme e, in woorden als help, half, scherm, werk, komt uitgebreid aan de orde. • Bij het schrijven van samenstellingen leren de leerlingen rekening te houden met de structuur van het woord. Muisstil wordt geschreven met twee s’en ook al hoor je er maar één, want het is muis en stil. • Dezelfde structuuranalyse maken de leerlingen bij verkleinwoorden: feestje, met een t voor het achtervoegsel ~je, want het is feest. • De leerlingen leren woorden waarbij ze twijfelen over de spelling, op te zoeken in Lijsterbij 1. 19 HL_alg_inleiding_C.indd 19 15-6-2010 9:30:41 Algemene informatie z i n i n s p e l l i n g Groep 5 • Het belangrijkste thema van dit leerjaar is de kwestie van de open en gesloten lettergrepen: boom - bomen; bom - bommen. Het principe van enkele of dubbele klinkers, gevolgd door enkele of dubbele medeklinkers, wordt gevisualiseerd met een schema: het klaverblad. De leerlingen leren woorden juist te plaatsen in het klaverblad, hetgeen door het nemen van de aangegeven stappen eenduidig leidt tot de juiste spelling. • De stomme e komt terug, in woorden als regenen, jarig, vrolijk. • De etymologisch bepaalde schrijfwijze van de /ei/- en de /au/klank wordt uitgebreid, ook met homoniemen: kauw - kou; wei - wij. • Andere moeilijkheden van de vorige jaargroep worden herhaald, zoals de kwestie ch - g, de t in feestje en samenstellingen waarbij de leerlingen letten op de structuur. • De leerlingen leren woorden waarbij ze twijfelen over de spelling, op te zoeken in Lijsterbij 2. Groep 6 • Alle basisprincipes van de spelling worden herhaald en uitgebreider geoefend. • De schrijfwijze van de tussen-e(n) in samenstellingen als blokkendoos, kippenhok, ziekenhuis, lenteweer wordt geleerd met behulp van een algoritme (stappenschema). • De eind-n in bijzondere situaties wordt behandeld: houten (lepel), leefde - leefden, werkte - werkten. • Er wordt ingegaan op de afwijkende spelling van (frequente) bastaardwoorden en vreemde woorden: insect, computer, circus, taxi, baby. • De leerlingen zoeken woorden waarbij ze twijfelen over de spelling op in Lijsterbij 2. Ze kunnen hierbij gebruik maken van het zoeken-op-klank. • Er worden in deze jaargroep ook begrippen opgebouwd die de basis vormen voor de werkwoordspelling. In Lijsterbij 2 worden gangbare werkwoordsvormen vervoegd, opdat de leerlingen bij twijfel ook vormen kunnen opzoeken. Het systeem achter de werkwoordspelling komt echter pas in het volgende jaar aan de orde. Groep 7 • Hoofdonderwerp van dit leerjaar is de werkwoordspelling. Deze wordt aangeleerd aan de hand van een algoritme (stappenschema), waarin de grammaticaal bepaalde beslissingsstappen systematisch worden doorlopen. • Een serie achtervoegsels wordt behandeld: woorden op ~heid, ~isch, ~teit en andere. • Er wordt geoefend met een eenvoudig algoritme (stappenschema) voor het schrijven van het deelteken (trema) en het koppelteken bij klinkerbotsingen. Bijvoorbeeld bij: ruïne, geërfd, zeeën; zee-eend, na-apen. • Het spellingverschijnsel van het meervoud versus de verkleinvorm bij woorden die eindigen op een open lettergreep komt aan de orde: opa’s - opaatje; piano’s - pianootje. • Er wordt verdergegaan met de onregelmatige spelling van bastaardwoorden en vreemde woorden. Daarbij gebruiken de leerlingen de Basisspellinggids, waarbij ze woorden ook op klank kunnen opzoeken. Groep 8 • Het algoritme van de werkwoordspelling wordt ‘ingekort’ tot een checklist voor het snel opsporen van moeilijke gevallen. • De analogieregel die geldt voor het schrijven van de tussen-s, stationschef, kapperszaak, wordt geleerd. • Alle onderwerpen komen nog eenmaal aan bod, waarbij hier en daar een nieuw detail wordt behandeld. • De leerlingen raken ervan doordrongen dat spelling in principe een eindig, leerbaar systeem is, met als beperking dat je sommige woorden gewoon moet opzoeken in een spellinggids. 20 HL_alg_inleiding_C.indd 20 15-6-2010 9:30:42 4.2 Spellingstrategieën Bij de analyse van genoemde spellingproblemen krijgen leerlingen inzicht in de manier waarop een woord geschreven wordt én in de strategie die ze moeten hanteren bij dit type woord. Aan elke spellingcategorie kan immers een strategie worden gekoppeld. Een voorbeeld: de d aan het einde van het woord hond schrijf je op de juiste manier als je een regel toepast, namelijk de verlengingsregel. Deze geeft aan dat je het woord langer moet maken om te kunnen horen of het woord eindigt op de letter d of t. Het woord hond schrijf je dus goed als je een regelstrategie hanteert. Leerlingen leren in de methode verschillende strategieën te gebruiken. Elke spellingcategorie vraagt immers om een eigen aanpak en strategie. De hoorstrategie, bijvoorbeeld, is een belangrijke strategie, maar vaak niet van toepassing bij leenwoorden (circus, aquarium, show). In Zin in spelling komen een beperkt aantal strategieën aan de orde: een hoorstrategie, een regelstrategie, een inprentstrategie, een analogiestrategie, een oppositiestrategie, een opzoekstrategie en een meervoudige strategie. Hoorstrategie De hoorstrategie leren de leerlingen toepassen bij woorden die juist geschreven kunnen worden op basis van de uitspraak (bos, kin). De leerlingen schrijven het woord zoals het wordt uitgesproken. Ze luisteren goed naar de uitspraak. Ze analyseren de woorden en koppelen de juiste letters aan de juiste klanken. Regelstrategie De regelstrategie wordt toegepast bij woorden die je niet kunt schrijven zoals je ze hoort, maar waarbij je een regel moet toepassen (hond, web). De belangrijkste regels zijn: de regels voor open en gesloten lettergrepen (boom - bomen, bom - bommen) en het principe van de constante spelling van woorddelen: paard met een d, vanwege paarden, fietsstuur vanwege fiets en stuur, ook al hoor je maar één s. Inprenten De leerlingen prenten het woordbeeld in van woorden die je niet kunt schrijven zoals je ze hoort en ook niet kunt schrijven op basis van een spellingregel. Al in Zin in spelling A worden woorden geleerd die je niet op de klank alleen afgaande goed kunt schrijven, bijvoorbeeld geit en lijm, pauw en zout. Een hulpmiddel bij het inprenten van woorden is het gebruik van een verhaaltje of zin, waarin de woorden voorkomen. Tot de inprentwoorden behoren vele leenwoorden en woorden waarvan de spellingbijzonderheid alleen te verklaren is door naar de geschiedenis (etymologie) van de woorden te kijken: circus, cent, kilo, pyjama, erwt, thuis, noch - nog, steeds. Rubriceren naar analogie Bij een aantal andere spellingproblemen is het makkelijk om het woord te vergelijken met een ander woord en het op basis van analogie te schrijven. De leerlingen brengen hierbij woorden onder in rubrieken naar analogie van eenzelfde spellingverschijnsel of schrijven woorden met een analoge bouw. Vaak wordt gekozen voor een vast ‘kapstokwoord’. Een kapstokwoord is een woord dat model staat voor andere woorden met hetzelfde spellingverschijnsel. Door het rubriceren van woorden onder kapstokwoorden onthouden de leerlingen deze woorden naar analogie of komen ze tot de regel. Oppositie (contrast) Naast de genoemde vier strategieën maken de leerlingen ook kennis met het ‘in oppositie’ benaderen van woorden. Deze bijzondere strategie gebruiken leerlingen bij woorden met kleine verschillen. Ze onthouden twee contrasterende woorden of worden er opzettelijk mee geconfronteerd, bijvoorbeeld; leiden - lijden, moet - moed, rauw - rouw. Opzoekstrategie Als leerlingen twijfelen over de schrijfwijze van een woord, bijvoorbeeld bij woorden waarbij je niet kunt horen hoe je ze moet schrijven, of waarvoor geen regel bestaat, leren ze dat ze de woorden ook altijd op kunnen zoeken. Binnen de methode Zin in spelling ontwikkelen de leerlingen een houding om hun werk te controleren. Daarin past dat in twijfelgevallen leerlingen zelf actief op zoek gaan naar de juiste schrijfwijze, in de Lijsterbij of de Basisspellinggids. De leerlingen bezinnen zich zo op hun kennen en kunnen. Meervoudige strategie Woorden hebben vaak meerdere spellingmoeilijkheden in zich (bijvoorbeeld goud schrijf je met ou en een d). Zeker bij samenstellingen en afleidingen komen verschillende spellingmoeilijkheden in één woord voor. Leerlingen moeten het woord dan uiteenrafelen in kleine onderdelen en voor elk onderdeel een strategie kiezen. In Zin in spelling wordt veel aandacht besteed aan deze meervoudige strategie en leren de leerlingen op een natuurlijke manier meervoudige strategieën hanteren. Iedere les in de methode richt zich op een spellingcategorie die wordt verbonden met de spellingstrategie die op dat moment de voorkeur heeft. In het schema met de spellingcategorieën in bijlage 1 wordt bij iedere categorie per jaargroep waarin dit onderwerp aan de orde is, daarom ook de strategie genoemd die u de leerlingen aanraadt om te gebruiken. Uit het schema wordt niet alleen duidelijk dat er bij ieder spellingprobleem andere strategieën dienen te worden gehanteerd, maar ook dat een succesvolle speller door de jaargroepen heen mogelijk verandert van strategie, naarmate hij meer weet van het spellingsysteem. Zo worden de open en gesloten lettergreep aanvankelijk benaderd met de strategie rubriceren naar analogie, maar een jaar later met de uiteindelijke regelstrategie. Dit voorbeeld geeft meteen een grens aan van het koppelen van strategieën aan spellingcategorieën: leerlingen die goed spellen, en toch niet de voorkeurstrategie gebruiken om tot het correcte resultaat te komen, hoeven niet te veranderen. U kunt ze wijzen op de mogelijkheid om het op een andere manier te doen, maar forceer dit niet. Anders is het wanneer de strategie op een zeer inefficiënte wijze leidt tot het juiste resultaat. 21 HL_alg_inleiding_C.indd 21 15-6-2010 9:30:42 Algemene informatie z i n i n s p e l l i n g Als een leerling bijvoorbeeld nooit fouten maakt door álle woorden op te zoeken in de Lijsterbij of de Basisspellinggids, dient u zeker bij te sturen. Een leerling moet namelijk op den duur ook woorden uit het hoofd kunnen leren, of in staat zijn woorden op basis van regels correct te spellen. De boodschap is tweeledig: het heeft zin om, rekening houdend met het niveau (de jaargroep), aan de strategie uit de les de voorkeur te geven en dit ook uit te dragen, maar maak leerlingen er steeds van bewust dat er verschillende manieren zijn om een woord correct te spellen. Leerlingen die met succes, en binnen een redelijke tijd spellen, moeten niet gedwongen worden hun aanpak te veranderen. Leerlingen die bijvoorbeeld moeite hebben met de hoorstrategie bij de klank-letterkoppeling ui of eu, gebruiken misschien uit zichzelf een inprentstrategie en onthouden deze woorden. Probeer bij deze leerlingen de eigen strategie niet om te buigen. 4.3 Het klaverblad In jaargroep 5 was het schrijven van open en gesloten lettergrepen het belangrijkste thema binnen het spellingonderwijs. We doelden bij het schrijven van open en gesloten lettergrepen aanvankelijk op het enkel schrijven van lange klinkers in woorden als: dromen, graven, nemen, gluren en in woorden die geen kortere vorm hebben, zoals: boter, water, lepel, super, én het schrijven van dubbele medeklinkers in woorden als: tonnen, pakken, lessen, putten, lippen en in woorden die geen kortere vorm hebben, zoals: rommel, stakker, lekker, tussen en spikkel. Later werd dit uitgebreid met woorden als zonnig, jarig, stevig, nuttig en grappig, waarbij de stomme e in de tweede lettergreep niet met een e wordt geschreven. Bij het schrijven van open en gesloten lettergrepen geldt een tamelijk ingewikkeld systeem van schrijfvoorschriften. Bij Zin in spelling is een didactisch hulpmiddel ontwikkeld voor het schrijven van open en gesloten lettergrepen op het niveau van de leerlingen: het klaverblad. Met het klaverblad kunnen ze precies bepalen wanneer ze klinkers met één of twee letters schrijven en wanneer medeklinkers eventueel verdubbeld moeten worden, zonder dat het te ingewikkeld wordt. De leerlingen hebben het klaverblad in jaargroep 5 geleerd. In de volgende paragrafen leest u meer over dit klaverblad. Hoe werkt het klaverblad? Het klaverblad lijkt op een klavertjevier. Het is opgebouwd uit vier blaadjes, waarin woorden met open of gesloten lettergrepen een vaste plaats hebben. In ieder blaadje staat een kapstokwoord, waarmee het schrijfvoorschrift van dat blaadje wordt vastgesteld. Voor woorden met /o/ of /oo/ zijn de kapstokwoorden: bom, bommen, boom en bomen. In het eerste klaverblad in de volgende kolom is te zien in welk blaadje woorden met een open of gesloten lettergreep precies horen en wat het onderliggend schrijfvoorschrift is. In het tweede klaverblad staan alle kapstokwoorden. Alle klinkers die te maken hebben met de regels van de open en de gesloten lettergreep: o - oo, a - aa, e - ee, u - uu, i - ie komen voor. De i - ie wijkt af, want de /ie/-klank wordt niet als enkele klinker geschreven in open lettergrepen, zoals de /oo/ in bo-men. De ie verandert niet als het woord langer wordt gemaakt, dus is het logischer om liegen in het vakje linksonder bij lieg te plaatsen. Het blaadje rechtsonder blijft daardoor leeg bij het i-klaverblad. enkele klinker, enkele medeklinker korte klinker één lettergreep eindigt op één medeklinker bom boom lange klinker één lettergreep eindigt op één medeklinker dubbele klinker, enkele medeklinker enkele klinker, dubbele medeklinker korte klinker twee lettergrepen tweede lettergreep met stomme e bommen bomen lange klinker twee lettergrepen tweede lettergreep met stomme e enkele klinker, enkele medeklinker lig mus bek mat bom boom maat beek muur lieg • liegen liggen mussen bekken matten bommen bomen maten beken muren Van analogie naar regel In jaargroep 5 begonnen de leerlingen met het schrijven van woorden met een open of gesloten lettergreep door ze te rubriceren naar analogie bij de kapstokwoorden van respectievelijk het o-, a-, e-, u- en i-klaverblad. Ze schreven de woorden net zo als het kapstokwoord in het desbetreffende blaadje: ‘koppen schrijf je zoals bommen’, ‘lopen schrijf je zoals bomen’. Ze konden de woorden schrijven zonder de formele regels en begrippen te kennen; ze herkenden het patroon. Met het oog op de latere uitbreiding tot woorden waarbij de analogie met de kapstokwoorden niet meer zo evident is (vlaggetje, vermomming, tegenstribbelen, …), werd het rubriceren na verloop van tijd aangevuld met het verwoorden van schrijfvoorschriften. Linksboven: in ‘bom’ hoor je een korte /o/-klank, die schrijf je met een o. Het woord bestaat uit één lettergreep. Rechtsboven: in ‘bommen’ hoor je een korte /o/-klank, die schrijf je met een o. Je hoort een /m/, die schrijf je twee keer. Het woord bestaat uit twee lettergrepen. Linksonder: in ‘boom’ hoor je een lange /oo/-klank, die schrijf je met oo. Het woord bestaat uit één lettergreep. Rechtsonder: in ‘bomen’ hoor je een lange /oo/-klank, die schrijf je met maar één o. Het woord bestaat uit twee lettergrepen. Daarna werden de begrippen open lettergreep en gesloten lettergreep geïntroduceerd (vanaf eenheid 6 in jaargroep 5). 22 HL_alg_inleiding_C.indd 22 15-6-2010 9:30:43 Open lettergreep: een lettergreep die eindigt op een klinker noem je een ‘open lettergreep’. De eerste lettergreep in ‘bomen’, ‘maten’, ‘beken’ en ‘muren’, is een open lettergreep: /boo/, /maa/, /bee/, /muu/. Je schrijft de lange klinker met één letter. Gesloten lettergreep: een lettergreep die eindigt op een medeklinker noem je een gesloten lettergreep. ‘Bom’, ‘mat’, ‘bek’, ‘mus’; ‘boom’, ‘maat’, ‘beek’ en ‘muur’ zijn gesloten lettergrepen. In het klaverblad rechtsboven staan woorden met een korte klinker: ‘bommen’, ‘matten’, ‘bekken’, ‘mussen’. Om die klinker kort te houden moeten we twee medeklinkers schrijven, anders zou er ‘bomen’ of ‘maten’ staan. De stukjes ‘bom’ en ‘mat’ zijn telkens een gesloten lettergreep. In de laatste eenheden volgde nog een uitbreiding van de toepassing van het klaverblad. Leerlingen leerden ook woorden schrijven met in de tweede lettergreep een stomme e + een andere letter dan de n (vogel), een stomme e die niet met e wordt geschreven (sap - sappig, vrolijk) of een klank die zich hetzelfde gedraagt als de stomme e (honing). Ook werd stilgestaan bij andere woorden die geschreven kunnen worden met het klaverblad, zoals: raaf - raven, doos - dozen (met f-v- of s-z-wisseling) en bij afleidingen en samenstellingen met een klaverbladdeel (jammer in jammeren, tover in toveren, pakken in oppakken, sturen in toesturen). Tot het einde van jaargroep B werd het klaverblad gebruikt om woorden met een open of gesloten lettergreep te schrijven. Een leerling kon de zuivere analogie blijven hanteren: ‘tover’ schrijf je zoals het kapstokwoord ‘bomen’. Of, meer naar de ‘regel’ toe: ‘tover’ is een klaverbladwoord, dat past in het blaadje rechtsonder: lange klinker, twee lettergrepen, tweede lettergreep met stomme e, je schrijft maar één o. Of: ‘tover’ /too/ is een open lettergreep; je moet de klinker nu maar één keer schrijven. In eenheid 10 van jaargroep B werd de regel geïntroduceerd bij het schrijven van verkleinwoorden als belletje en tonnetje, die niet in het klaverblad passen (drielettergrepige woorden en het stukje belle of tonne bestaat niet los), maar die wel met behulp van de regels bij het klaverblad, geschreven kunnen worden. Belangrijk hierbij is te vermelden dat de regel werd geïntroduceerd met een blik op de toekomst, de regel vormde in eenheid 10 een toelichting en niet het leidend principe. Open lettergreep: als je een lettergreep met een lange klinker die je met twee dezelfde klinkertekens schrijft en die eindigt op één medeklinker, langer maakt, wordt het een open lettergreep; je moet de klinker nu maar één keer schrijven. Gesloten lettergreep: als je een lettergreep met een korte klinker die eindigt op één medeklinker, langer maakt, blijft het een gesloten lettergreep, je moet de medeklinker nu twee keer schrijven. In jaargroep C van Zin in spelling herhalen de leerlingen het geleerde en wordt de open en gesloten lettergreep uitgebreid naar meerlettergrepige woorden: gezellig, gemakkelijk, vreselijk, brutale) en (leen)woorden waarbij bijvoorbeeld ook de klemtoon een rol speelt: banaan, lokaal. HL_alg_inleiding_C.indd 23 Wat kan er niet verklaard worden met de regels van de open en gesloten lettergreep? Bij open en gesloten lettergrepen treden ook verschijnselen op die niet verklaard kunnen worden met de specifieke regels van de open en gesloten lettergreep. Deze verschijnselen worden apart behandeld, met een wisselende didactische aanpak (vaak: analogie, bij leenwoorden: inprenten). Er wordt in deze gevallen meestal niet verwezen naar het klaverblad of naar de regels van de open en gesloten lettergreep. poes - poezen De lange klinker oe wordt al met twee letters geschreven, dan kan er niet verenkeld of verdubbeld worden (het is nooit poeoes - poezen), zo gaan ook deur, deuren, ijzer, nauw, koude, teil. monster Na een korte klinker wordt geen medeklinker verdubbeld als na de korte klinker verschillende medeklinkers volgen. zaagsel, oosten Een lange klinker wordt niet enkel geschreven als na de lange klinker verschillende medeklinkers volgen. lachen, zingen De /ch/-klank is één medeklinker, die met twee letters geschreven wordt, hetzelfde geldt voor de /ng/klank; deze worden daarom niet verdubbeld (niet lach - lachchen of zing - zingngen). maaien, gooien Als er een /j/-klank volgt na een lange klinker, dan schrijf je de klinker met twee letters, gevolgd door een i, zelfs in open lettergrepen (niet maai - maien, gooi - goien). schreeuwen, nieuw Als er een /w/-klank volgt na een lange /ee/- of /ie/-klank, dan schrijf je de klinker met twee letters, gevolgd door uw, in open én in gesloten lettergrepen. duwen, schuw Als er een /w/-klank volgt na een lange /uu/-klank, dan schrijf je alleen maar uw (naar analogie van schreeuwen en nieuw zou men wellicht duuuwen en schuuuw verwachten). nu, zo, ga Aan het einde van een woord schrijf je een lange klinker enkel. drie, knie, ruzie Aan het einde van een woord schrijf je een lange /ie/-klank als ie. mee, vee, zee Aan het einde van een woord schrijf je een lange /ee/-klank als ee. praktisch, logisch De lange /ie/-klank in het achtervoegsel /ies(e)/ schrijf je als ~isch(e). Hè? Goh! Bah! Alleen in uitroepen komen korte klinkers aan het einde van woorden voor; er is eigenlijk niet een eenduidig schrijfvoorschrift voor. macaroni, villa Er zijn bij de leenwoorden veel uitzonderingen, op grond van de uitspraak zou de c in macaroni dubbel moeten, en de l uit villa enkel. agressie, agrarisch Er is bij de leenwoorden veel onzekerheid over het schrijven van enkele of dubbele medeklinkers, omdat de uitspraak te weinig houvast biedt: ap(p)laus, ban(n)aan, rap(p)ort, ak(k)oord, ap(p)araat? 23 15-6-2010 9:30:44 Algemene informatie z i n i n s p e l l i n g 4.4 De tussen-e(n) Het spellen van de tussen-e(n) is een belangrijk onderwerp in jaargroep 6. Het komt veel voor in het Nederlands, dat nieuwe woorden gemaakt worden door twee bestaande woorden ‘aan elkaar te plakken’, met soms iets ertussen om de verbinding te maken. Voor dat eventuele tussendeel zijn er niet zoveel mogelijkheden: er, s, en of e. Bij het invoegen van een s, en vooral bij het kiezen tussen en of e treedt nogal eens verwarring op. Eerst wat voorbeelden om de diversiteit te laten zien: klap + band = klapband (kind + er) + fiets = kinderfiets water + fiets = waterfiets (dame + s) + fiets = damesfiets fiets + tas = fietstas fiets + stuur = fietsstuur (verkeer + s) + slachtoffer = verkeersslachtoffer (band + en) + pech = bandenpech binnen + band = binnenband (rijst + e) + koek = rijstekoek reserve + wiel = reservewiel (zieke + n) + huis = ziekenhuis Het gemakkelijkste geval is een samenstelling zonder ingevoegde letters of klanken op de samenstellingsgrens. Er kunnen dan toch nog spellingproblemen optreden, zoals bij klapband (je hoort /b/, je schrijft pb) maar die zijn van een andere soort dan die van de tussen-e(n). Er kan er worden ingevoegd, zoals bij kinderfiets. En er zijn woorden die daar wat structuur betreft op lijken, zoals waterfiets (niet van ‘waat’ + er + fiets). Spellingproblemen doen zich bij er-woorden eigenlijk niet voor. Wat moeilijker is damesfiets, met een ingevoegde s, naast fietstas en fietsstuur, zonder ingevoegde s, maar die laatste wel met een spellingprobleem: hoeveel s’en? Dat volgt direct uit de spelling van de afzonderlijke delen. Bij verkeersslachtoffer moet voor het eerst echt een spellingregel worden toegepast om het aantal s’en te bepalen. En dan nu waar het in deze paragraaf specifiek om gaat, de tussen-e(n): bandenpech heeft een tussenklank /e(n)/, die je moet schrijven als en. Binnenband lijkt er wat structuur betreft op (er staat en op de samenstellingsgrens), maar toch is dit woord anders omdat er geen klank of letter is ingevoegd (het is: binnen). Bij rijstekoek is een tussenklank /e/ te horen, die je moet schrijven als e. Reservelamp lijkt daar weer op, er is ook een /e/ te horen die je moet schrijven als e, maar nu is er geen klank of letter ingevoegd (het is: reserve). Ziekenhuis, ten slotte, heeft een letter n ingevoegd gekregen, die sommigen wel, en anderen niet uitspreken. Conclusie: er is bij het spellen van de tussen-e(n) weinig variatie in spelling: e of en, maar de keuze tussen die twee wordt door verschillende factoren beïnvloed. Bij hetzelfde spellingpatroon kan de woordstructuur wezenlijk verschillen. Het spellen van de tussen-e(n) wordt bij Zin in spelling in jaargroep 6 daarom systematisch aangeleerd, met behulp van een schema en regels. In de volgende paragrafen leest u hier meer over. 24 HL_alg_inleiding_C.indd 24 15-6-2010 9:30:45 Hoe werkt het schema? De essentie van het maken van samenstellingen is: plak twee woorden aan elkaar, en houd daarbij de spelling van de afzonderlijke woorden aan, tenzij er een uitdrukkelijke reden voor is om daarvan af te wijken. Om te laten zien dat het schema net zo werkt, herhalen we de voorbeelden met een e of en op de samenstellingsgrens met het schema. (a) binnen + band = binnenband (b) rijst + koek = rijstkoek? samenstelling met een stomme e (c) zieke + huis = ziekehuis? kijk naar het linkerdeel kan alleen met en (a) binnenband kan alleen met e (b) rijstekoek (d) reserve + wiel = reservewiel (1) linkerdeel is persoon → en (c) ziekenhuis (2) linkerdeel eindigt op e → e (d) reservewiel (e) band + pech = bandpech? Ja, dit is het gewenste resultaat. In het schema wordt deze categorie aangeduid als: ‘binnen kan alleen met en’. Nee, je zegt niet ‘rijstkoek’ (met twee lettergrepen), je hoort er een lettergreep met een stomme e tussen. Belangrijk is dan hoe je ‘rijste(n)’ als los woord schrijft, maar dat komt niet los voor! Je schrijft dan: rijst + e + koek → rijstekoek. Hier geldt: ‘kan alleen met e’. Dit lijkt het gewenste resultaat, maar hier geldt een bijzondere spellingregel. Bij woorden waarmee personen worden aangeduid, komt er altijd en: zieke + n + huis → ziekenhuis. De regel is: ‘linkerdeel is persoon → en’. Ja, dit is het gewenste resultaat. In het schema wordt deze categorie aangeduid als: ‘linkerdeel eindigt op e → e’. Nee, je zegt niet ‘bandpech’ (met twee lettergrepen), je hoort er een lettergreep met een stomme e tussen. Band is niet een persoon, het eindigt ook niet op e, dus geldt ‘anders en’: band + en + pech → bandenpech. (3) anders en (e) bandenpech 25 HL_alg_inleiding_C.indd 25 15-6-2010 9:30:45 Algemene informatie z i n i n s p e l l i n g De spellingregels Bij samenstellingen kun je dus vaak de woorden gewoon aan elkaar plakken (binnenband, reservewiel), slechts in bijzondere gevallen geldt een specifieker recept. Bij woorden als rijstekoek is er iets aan de hand. Er bestaat geen los woord ‘rijste(n)’, dat houvast zou kunnen bieden bij de spelling. Hier geldt alleen nog het ‘oerprincipe’ van de spelling: het fonologische principe, ofwel: je schrijft wat je hoort. De tussenklank /e/ (de stomme e) wordt dan een e. Overigens zijn er maar heel weinig samenstellingen van het ‘rijstekoek’-type. Het is voor leerlingen niet altijd gemakkelijk uit te maken of een linkerdeel van een samenstelling thuishoort in de groep ‘kan alleen met e’ of in de groep ‘linkerdeel eindigt op e → e’. Gelukkig maakt het niets uit voor de spelling, het is altijd e. Deze groepen zijn bij de voorbeelden van de Lijsterbij dan ook samengenomen. Wat wordt er op de basisschool aangeleerd? De leerlingen leren de spelling van de samenstellingen zoals dat voor het onderwijs is voorgeschreven, zonder in te gaan op de kleinste details, net zo als bij de andere spellingonderdelen. De formulering van deze regels in de Woordenlijst van de Nederlandse taal, waarin de officiële spellingregels worden weergegeven, wijkt af van wat hiervoor staat. Het resultaat is hetzelfde. In heel zeldzame gevallen zou de spelling van een woord kunnen afwijken, maar als dat dreigt te gebeuren dan komt zo’n woord in de Lijsterbij bij de uitzonderingen. Er is dus geen verschil tussen de spelling van samenstellingen met de regels van Zin in spelling of de Lijsterbij, en de officieel geformuleerde regels. Voor het onderwijs zijn de regels wel anders geformuleerd, om ze praktisch toepasbaar te maken voor de leerlingen. (Zie ook de Basisspellinggids, pagina 62-63 voor meer uitleg over dit onderwerp.) Als het linkerdeel een persoon aanduidt, zoals in ziekenhuis, dan wordt altijd een n ingevoegd. Dit is tot nu toe de enige echt specifieke spellingregel die geldt voor de tussen-e(n), de rest van de samenstellingen volgt zonder problemen uit de algemene Nederlandse spellingregels. De hoofdregel staat helemaal onderaan in het schema: ‘anders en’ (bandenpech). Dus: als er geen bijzondere omstandigheden zijn, schrijf je en. Dat is niet moeilijk, en het past naadloos in de rest van de Nederlandse spelling: het meervoud van zelfstandig naamwoorden en van werkwoorden (infinitief, meervoudsvorm) schrijf je telkens met en, ook al hoor je niet of het op /e/ of op /en/ eindigt. Er zijn uitzonderingen: kakebeen, schobbejak (‘versteende’ samenstellingen) en soms vallen woorden niet onder de regel: jongeman (het linkerdeel is een bijvoeglijk naamwoord), spinnewiel (het linkerdeel is een werkwoord). In de Lijsterbij staan deze uitzonderingen opgesomd. In jaargroep C vormen deze uitzonderingen geen onderdeel van de leerstof. 26 HL_alg_inleiding_C.indd 26 15-6-2010 9:30:46 5 Uitgangspunten van de methode Bij de ontwikkeling van de methode Zin in spelling heeft een aantal uitgangspunten een belangrijke rol gespeeld. Ze komen in dit hoofdstuk achtereenvolgens aan de orde: interactie, strategisch spellingonderwijs, reflectie, evaluatie, differentiatie, zelfstandig werken, combinatiegroepen en de aansluiting bij andere methodes. 5.1 Interactie Een belangrijk uitgangspunt van Zin in spelling is interactie. Het spellingonderwijs met Zin in spelling is interactief van aard. Dat betekent dat er veel interactie is tussen leerkracht en leerlingen, maar ook tussen leerlingen onderling. Goed spellingonderwijs vraagt om de uitwisseling van gedachten en gerichte instructie. Uiteraard in combinatie met ruime mogelijkheden om de leerstof te verwerken in de vorm van het maken van oefeningen of het uitvoeren van passende opdrachten. Reflectie is in essentie een activiteit van de leerling. Maar de leerkracht heeft hierbij wel een belangrijke rol. De leerkracht nodigt de leerlingen uit te reflecteren. Hij of zij geeft structuur aan de denkactiviteiten van de leerling en ziet erop toe dat alle leerlingen actief betrokken worden bij deze activiteit. In Zin in spelling komt reflectie in elke les voor; vaak al bij de start van de les, als de voorkennis van de leerlingen wordt geactiveerd, maar zeker aan het einde van de les in de reflectiefase, als met de leerlingen het resultaat van de les wordt geëvalueerd. De reflectie is een essentieel onderdeel van elke spellingles. 5.4 Evaluatie Zin in spelling is een strategische spellingmethode die leerlingen niet alleen richt op de juiste spellingwijze van woorden, maar een niveau dieper ook op inzicht in het gehele Nederlandse spellingsysteem. De leerstof is opgebouwd rond een aantal spellingcategorieën (typen spellingproblemen) die aan de orde komen in de lessen. Door het probleem te analyseren en te bespreken, krijgen leerlingen inzicht in de manier waarop het woord geschreven wordt. Maar ook leren ze over de strategie die ze moeten hanteren. Bijvoorbeeld: een woord als maan schrijf je op een juiste manier als je het in klanken hakt, vervolgens de klanken omzet in de bijbehorende lettertekens en deze daarna opschrijft. Het woord maan schrijf je goed als je een luisterstrategie hanteert. In Zin in spelling komt een beperkt aantal strategieën aan de orde: een hoorstrategie, een regelstrategie, een inprentstrategie, een analogiestrategie, een oppositiestrategie (waarbij op elkaar lijkende spelling in contrast wordt gezet, bijvoorbeeld bang tegenover bank), een opzoekstrategie en een meervoudige strategie (bijvoorbeeld goud: ou is inprentstrategie en d is regelstrategie). In Zin in spelling richt iedere les zich op één of een beperkt aantal spellingcategorieën. In de lessen wordt de categorie altijd verbonden met de spellingstrategie die op dat moment de voorkeur heeft. Dit is één van de belangrijkste elementen tijdens de instructie-, verwerkings- en reflectiefase. Meer informatie over dit onderwerp kunt u lezen in hoofdstuk 4: ‘Leerdoelen en leerlijnen’. Evalueren of beoordelen is een wezenlijk onderdeel van het onderwijsleerproces. Het betekent voor het spellingonderwijs dat de leerkracht de spellingactiviteiten en spellingvorderingen van de leerlingen regelmatig volgt en beoordeelt en tijdig maatregelen neemt ter verbetering. Dit is mogelijk door te observeren, door methodegebonden controledictees af te nemen of door de afname van genormeerde toetsen. In Zin in spelling onderscheiden we drie vormen van evaluatie, namelijk evaluatie op korte termijn, evaluatie op middellange termijn en evaluatie op lange termijn. Met evaluatie op korte termijn bedoelen we het observeren en registreren van de activiteiten van de leerlingen tijdens de spellingles. Door het stellen van vragen, het hardop denken van de leerlingen en het in de reflectiefase bespreken van het gemaakte werk, krijgt de leerkracht een goed beeld van de vorderingen van de leerlingen. Voor de leerkracht en de leerlingen is het van belang om regelmatig na te gaan of de doelen van een aantal eenheden zijn bereikt. Voor deze evaluatie op middellange termijn bevat Zin in spelling controledictees. Deze bestaan uit een woorddictee en een zinsdictee. Hiermee kan worden nagegaan in hoeverre de leerlingen de doelstellingen van een eenheid hebben bereikt. Voor werkwoorden zijn in jaargroep C ook controletaken opgenomen. Onder evaluatie op lange termijn verstaan we het vaststellen van de leerresultaten over een langere periode van bijvoorbeeld vijf of zes maanden. Toetsen voor de lange termijn zijn niet in de methode opgenomen. Hiervoor wordt verwezen naar methodeonafhankelijke, gestandaardiseerde en genormeerde toetsen. Bijvoorbeeld de toetsen van het Cito Leerlingvolgsysteem. 5.3 Reflectie 5.5 Differentiatie In Zin in spelling wordt veel belang toegekend aan reflectie, als middel om over spelling te leren en optimaal in te kunnen spelen op de verschillen tussen leerlingen. Aan reflectie kunnen de leerlingen elk op hun eigen niveau deelnemen. Reflectie betekent dat leerlingen uitgenodigd worden na te denken over: • Wat ze al weten. • Wat er aan nieuwe kennis of kunde aan de orde is. • Hoe nieuwe kennis of kunde kan worden ingepast en toegepast. Differentiatie of adaptief onderwijs is een belangrijk uitgangspunt van Zin in spelling. Het betekent dat de methode rekening houdt met de verschillen tussen de leerlingen en hun leermogelijkheden. In Zin in spelling is sprake van didactische differentiatie, niveaudifferentiatie en tempodifferentiatie. De didactische differentiatie is niet zover doorgevoerd dat de leerlingen daarna niet meer in de groep mee zouden kunnen doen, het gaat om tijdelijke verdiepingen, met extra didactische ondersteuning. Alle lessen in Zin in spelling zijn voorzien van differentiatiesuggesties. Enerzijds met als doel om extra hulp te bieden aan de leerlingen die 5.2 Strategisch spellingonderwijs 27 HL_alg_inleiding_C.indd 27 15-6-2010 9:30:46 Algemene informatie z i n i n s p e l l i n g moeite hebben met de leerstof. Deze suggesties vindt u onder het kopje Differentiatie / extra hulp. Anderzijds om om te gaan met de tempoverschillen tussen de leerlingen. Onder het kopje Differentiatie / extra stof wordt aangegeven wat leerlingen die sneller door de leerstof gaan aan vervolgactiviteiten kunnen doen. De werkbladen van Zin in spelling zijn zo gemaakt dat de leerlingen er zelfstandig mee kunnen werken, alleen of in tweetallen. Ook zijn er antwoordenboeken, waarmee de leerlingen zelf hun werk kunnen nakijken. Dit alles biedt u de mogelijkheid om leerlingen die moeite hebben met de stof te begeleiden bij het maken van de opdrachten (begeleide verwerking). Na vier basislessen volgt een controledictee (en eventueel een controletaak). Hiermee wordt vastgesteld welke leerlingen de doelen van de eenheid al bereikt hebben. Op basis hiervan vindt didactische differentiatie plaats: leerlingen die onvoldoende scoorden, krijgen in de lessen 5 en 6 extra instructie, en worden extra begeleid door de leerkracht. De leerlingen die voldoende scoorden, werken les 5 en 6 zelfstandig door en gaan vervolgens aan de slag met andere taken. Deze staan beschreven onder het kopje Differentiatie / extra stof en bieden aanknopingspunten voor niveaudifferentiatie. Met behulp van additionele materialen als het computerprogramma Zin in spelling, de werkboekjes bij de Lijsterbij en Slagwerk spelling kunnen leerlingen door extra te oefenen een hoger niveau bereiken. 5.6 Zelfstandig werken Voor het gebruik van een methode, in zijn algemeenheid en zeker in combinatiegroepen, is het prettig als leerlingen regelmatig zelfstandig aan het werk kunnen. Bij de methode Zin in spelling is dat het geval. In elke les kunnen de leerlingen zelfstandig aan de slag met opdrachten in het werkboek en in de lessen 5 en 6 ook nog met de spellingkaarten. In de lesfase (werk)instructie wordt eerst de bedoeling van de opdrachten in het kort besproken. Daarna kunnen de leerlingen die opdrachten zelfstandig, individueel of in tweetallen, verwerken. De leerlingen kunnen hun eigen werk nakijken. Hierbij maken ze gebruik van de antwoordenboeken bij de methode. 5.7 Combinatiegroepen Alle lessen van Zin in spelling zijn opgebouwd volgens hetzelfde model: introductie en instructie (samen 15 minuten), verwerking (15 minuten) en reflectie (5 minuten). Omdat alle verwerkingsopdrachten geschikt zijn voor zelfstandig werken, is het mogelijk de lesfase verwerking (15 minuten) van de ene groep te combineren met de lesfasen introductie en instructie (15 minuten) van de andere groep. Terwijl de leerlingen van de ene groep dus zelfstandig werken met hun verwerkingsopdrachten, verzorgt u de introductie en instructie voor de andere groep. Na die introductie en instructie gaan deze leerlingen zelfstandig verder met hun verwerkingsopdrachten (15 minuten) en verzorgt u de reflectie (5 minuten) voor de eerste groep. Schematisch ziet de lesopbouw in een combinatiegroep er als volgt uit: Introductie / Instructie 15 minuten leerkrachtgebonden Taak 15 minuten werken met zelfstandig te verwerken taken Verwerking 15 minuten leerkrachtvrij Introductie / Instructie 15 minuten leerkrachtgebonden Reflectie 5 minuten leerkrachtgebonden Taak 15 minuten werken met zelfstandig te verwerken taken Verwerking 15 minuten leerkrachtvrij Reflectie 5 minuten leerkrachtgebonden In bovenstaande tabel is te zien dat u in een combinatiegroep kunt werken met combinaties van zelfstandig werken in de ene groep (leerkrachtvrij) en een leerkrachtgebonden lesfase in de andere groep. Natuurlijk vraagt het werken met de methode in een combinatiegroep meer van de leerkracht dan het gebruik van die methode in een enkelvoudige groep. Maar de methode is wel zodanig opgebouwd dat gebruik in combinatiegroepen organisatorisch goed mogelijk is. Wel moet aan de volgende twee voorwaarden worden voldaan: (1) de leerlingen moeten gedurende een periode van 15 minuten zelfstandig kunnen werken zonder u te storen en (2) u moet in uw klas kunnen beschikken over taken waarmee leerlingen zelfstandig kunnen werken. Als ook aan deze twee voorwaarden is voldaan, dan is de methode Zin in spelling goed uitvoerbaar in combinatiegroepen. 5.8 Aansluiting bij andere methodes Bij de ontwikkeling van Zin in spelling is rekening gehouden met andere methodes die voorafgaand of in combinatie met Zin in spelling worden gebruikt. Leerlingen die het einddoel hebben bereikt van de methode Veilig leren lezen ondervinden geen problemen bij de spellingstof van Zin in spelling. En natuurlijk is Zin in spelling afgestemd op Zin in taal. Toch is Zin in spelling ook zelfstandig naast een andere methode te gebruiken. 28 HL_alg_inleiding_C.indd 28 15-6-2010 9:30:47 Bijlage 1 Leerstofopbouw Zin in spelling H: hoorstrategie R: regelstrategie I: inprenten 1 A: C: O: M: rubriceren naar analogie aanbieden in contrast (oppositie) opzoekstrategie meervoudige strategie Klank-letterkoppeling m = medeklinker; k = klinker be~: woord begint met be, zoals begin ~elen: woord eindigt op elen zoals spartelen in, eet, ook, op, as, om, uit, oor, aan, ik, en, uil, of, al, is, aap, af, uur boot, haan, been, muur, wiel rok, jas, wel, bus, lip duif, neus, boek Jaargroep A B C D 1.1 km mkm • • • • 1.2 ~kmm mmk~ mmkmm • kast, rits, kaars, pols, lamp, heks, soms, iets, leuks, mens • slaap, traag, bril, gras, knap, snor, fles, plas, droef, vlug, stuk, wrat, vrek, trui • staart, kruipt, blaft, plaats, klimt, dwars, trots, sliert, droomt, proeft, broers H A I H 1.3 ~mmm mmm~ • worst, kunst, tekst, eerst, arts, fietst, klotst, kermt, vracht • strik, straat, spreekt, school, streep, schaats, spleet 1.4 ~mmmm mmmm~ • herfst, scherpst, ernst, ergst • schroef, schrik, schreef H A I H A H A I H 1.5 tweelettergrepig geen samenstelling • marmot, venster, stumper, bende, lijster, elkaar, tante 1.6 z~ of s~ v~ of f~ • zoet, zuur, zwaar, zin, zon – sap, sok, slak • voet, vaag, vlam, vlieg – fruit, fiets 2 Klinkers en medeklinkers 2.1 be~, ge~, ver~, te~ • bewaar, bezoek, gebak, getal, gezin, verkeer, vertrekt, terug, tevreden 2.2* ~el, ~elen ~em, ~emen ~en, ~enen ~er, ~eren * zie ook 5.5 ~e(n) • spiegel, wortel, wandelen, babbelen, bliksem, bloesem, bliksemen, ademen, betekenen, oefenen, poeder, winter, bibberen, kinderen 2.3* ~ig, ~ige * zie ook 4.1 en 4.2 open, gesloten lettergreep • deftig, aardig, ernstig, geduldig, deftige, keurige, moedige, gulzige H H H A A 2.4* ~lijk, ~lijke * zie ook 4.1 en 4.2 open, gesloten lettergreep • sierlijk, eerlijk, gevaarlijk, duidelijk, zuidelijke, feestelijke, gezamenlijke H H H A A E H H H H A B C D E H A H A H A H A 29 HL_alg_inleiding_C.indd 29 15-6-2010 9:30:47 Algemene informatie z i n i n s p e l l i n g 2.5 geen stomme e • dolk, golf, wilg, schelp, verf, park, storm, dwerg, zalm, doorn, slurp A 2.6 aai, ooi, oei • saai, zwaait, lawaai, haaien, kooi, prooi, gooit, mooie, foei, groeien, moeilijk A A 2.7 eeuw, ieuw, uw • sneeuw, leeuw, schreeuwt, kieuw, nieuwe, nieuws, schuw, duwtje, schaduw A A 2.8 /ch/ = ch of /ch/ = g • pech, vechten, bocht, rechts, gedicht, lichtgroen, licht, aandachtig, goochelaar, mochten, bracht • zorgt, ligt, terug, merg I R 2.9 /n/ = n /ng/ = ng /ngk/ = nk • ton, zin, van • tong, zing, vang, bang, langs, springt, angel, slingert, verlang, werking, koning • bank, plank, donker, drankje, winkel, koninklijk, toegankelijk, puddinkje H A A R R H 3 Klinkers en medeklinkers (uitgebreid met leenwoorden) 3.1 /a/-, /aa/-achtige klank 3.2* D E • sinaasappel, restaurants, croissant, toilet, trottoir, enveloppe I /e/-, /ee/-achtige klank * zie ook 4.5 ~ee • trainer, saté, populair, patiënt, crèche, jam, spray, cake, diner, ceintuur 3.3* /i/-, /ie/-achtige klank * zie ook 4.4 ~ie, ~i • fabriek, liter, iglo, gitaar, ruzie, viool, juni, hobby, amfibie, modieus, financieel, pyjama, team, weekend, hockey, ideaal, e-mail, pinguïn, symbool, bodybuilding 3.4 /o/-, /oo/-achtige klank • chauffeur, restaurant, cadeaus, shampoo, goal, poster, show 3.5* stomme-e-achtige klank * zie ook 2.1 – 2.5 en 5.5 voor inheemse stomme-e-achtige klanken • kermis, motor, kangoeroe, avond, museum, laboratorium, cursus, peloton I O A I O A I O A I O A I O A I O A I O A I O A I O A I O 3.6 /eu/-achtige klank • chauffeur, directeur, föhn, foetus, manoeuvreren*, smørrebrød * zie ook 3.7 /oe/-achtige klank 3.7 /oe/-achtige klank 3.8 ~teit, ~heid • toerist, toernooi, computer, journalist, manoeuvreren*, musical, carpoolen, remover, interview, barbecue, route * zie ook 3.6 /eu/-achtige klank • kwaliteit, universiteit, snelheid, vrijheid, elektriciteit, lenigheid 3.9 b of p, gevolgd door andere medeklinker • applaus, abdij, korps, obstakel, subtiel A I I O O I A A O O I O A O M O O C 3.10 • steeds, advertenties, advies, gids, ritme, trema, tsaar 3.11 d of t, gevolgd door andere medeklinker /d(z)j/, /t(s)j/ 3.12 /k/-klank • jazz, gletsjer, modieuze, coach, match, ketchup, station, traditioneel* * indeling in 3.13 /z/-, /s/-klank is ook mogelijk; de uitspraak varieert: /traadiet(s)jooneel/, /traadiesjooneel/. • boeket, dictee, insect, kwaliteit, elektriciteit, cactus, praktisch, accu’s, snacks, oktober, cirkel, cadeau, clown, speculaas, extra, skelet, accordeon, picknick, succes, cake, aquarium, helikopter, microscoop, chrysant, goal, pinguïn A I I R R C B I C I O I O O O C O O M M I O O O I I 30 HL_alg_inleiding_C.indd 30 15-6-2010 9:30:48 3.13 /z/-, /s/-klank • politie*, cent, spinazie, misschien, organisatie*, oceaan, visite, examen, crisis, passagier, explosie, quiz, quizzen, crossfiets, succes, bisschop, tsaar, cement * indeling in 3.11 /d(z)j/, /t(s)j/ is ook mogelijk; de uitspraak varieert: /pooliesie/, /poolietsie/; /orgaaniezaasie/, /orgaaniezaatsie/ H O O I I I R M M 3.14 /zj/-, /sj/-klank • garage, bagage, chocolademelk, logeren, asperges, journaal, shoppen I O 3.15 w, v, f • fotografen, filosofen, professor, sfeer, graffiti, affiche, sheriff, effect, proficiat, murw, volume, advies 3.16 /g/-, /ch/-klank • yoghurt, agressief, echo, chaos 3.17 /n/-, /ng/-klank • franje, kastanje, oranje, signaal, vignet 3.18 /l/-, /j/- of /lj/-klank /r/-, /rj/-klank niet uitgesproken letters * niet alleen leenwoorden • gorilla, briljant, milieu, miljard, illustratie, parallellogram, yoghurt, mayonaise, medaille, portefeuille, failliet, diarree, garantie, barrière, carrière • erwt, markt**, stampt, lichtje, jongens, thuis, thee, diner, ambtenaar ** algemene uitspraak in het zuiden van het taalgebied: /mart/ 3.19* 4 Open en gesloten lettergreep 4.1 open lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e 4.2 A I O I O I R O I M I O I M O I I O I O O I I A O I A B C D E a open: meervoud of werkwoord op ~en, vormen op ~e • haken, delen, boten, muren, gele, rode, trage, piraten, tekenen, bladeren, tomaten, kometen b open: meervoud met klankverandering • steden, gaten, holen c open: geen meervoud • bodem, hoger, peper, negen, hamer d open: woorden op ~ig, ~ing, ~lijk • woning, nodig, vrolijk, lelijke e open: de klinker is een stomme e • dommeriken, zaniken, luiwammesen A A R R R O gesloten lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e a gesloten: meervoud of werkwoord op ~en, vormen op ~e, verkleinwoord op ~etje • schrappen, tellen, klimmen, poppen, plukken, verpakken, bestellen, godinnen, felle, tamme, kannetje, bommetje, hindernissen b gesloten: geen meervoud • binnen, nummer, effen, korrel, gemiddelde, verbitterd, dwarrelen, babbelen, bibberen c gesloten: woorden op ~ig, ~ing, ~lijk • sappige, pittig, verschrikkelijk, vergissing A A R R R R 4.3 ~a, ~o of ~u • sla, stro, nu, vlo, ga, prima, auto, judo, radio, video, zebra, villa, foto, paraplu A R R R 4.4* ~ie, ~i * zie ook 3.3 /i/-, /ie/achtige klanken • knie, drie, koffie, jullie, herrie, olie, ruzie, tralie, familie, kanarie, juli, januari, taxi, ski A R H A I I I 4.5* ~ee * zie ook 3.2 /e/-, /ee/achtige klanken • zee, twee, slee, toffee, heimwee, idee, puree, dictee, diarree, portemonnee A R R R 4.6 ~ooch~ • goochelaar, goochelt, goochelen, loochenen A R I I 31 HL_alg_inleiding_C.indd 31 15-6-2010 9:30:48 Algemene informatie z i n i n s p e l l i n g 4.7 open of gesloten lettergreep, in leenwoorden 5 Herkomst 5.1 niet verlengbaar ~d, ~ds ~t, ~ts ~b, ~bs ~p, ~ps ~g, ~ch • niemand, steeds, sinds, want, sedert, balts, drab, club, gips, terug, pech 5.2 ~ei~ of ~ij~ ~ei of ~ij • trein, klein, paleis, bereiken – vijf, blijf, kijken, twijfelen • kei, allerlei – boerderij, partij 5.3 ~au(w)~ of ~ou(w)~ ~auw of ~ou(w) • saus, nauwelijks – zout, vrouwen • gauw, blauw, flauw – zou, bouw, juffrouw 5.4 ~isch, ~ische • logisch, tragisch, tropisch, humoristische, technische, Belgische 5.5* ~e(n) * zie ook 2.2 ~e(n) • keuken, bloemen, mensen, houten, gezongen, sterke, nauwe, zieke – zieken 5.6 homofonen • hart – hard, moed – moet*, schild – schilt*, krab – krap, slab – slap, peil – pijl, eis – ijs, leiden – lijden, rauw – rouw, uittrekken – uitrekken • brand – brandt*, belooft – beloofd*, verwachte – verwachtte*, went – wend – wendt*, boot – bood*, houd – hout – houdt* * zie ook 8.1 – 8.8 6 Constante woorddelen 6.1 /t/ met d /p/ met b /ch/ met g • hond (want: honden), ochtend (want: ochtenden), gemiddeld (gemiddelde), stad (steden), web (webben), schub (schubben), hoog (hoge), vlug (vlugge), zielig (zielige), verjaardag (verjaardagen) 6.2 constante woorddelen met voorvoegsel; met achtervoegsel • verrassing, verroeren, ontdekken, ontdooien, onnodig, onttrekken, uittrekken (naast uitrekken) • jongens, raadsel, breedst, slechtst, grootte, fietsster, buiig, vergroeiing, eindeloos, openlijk, doelloos, onmiddellijk, roodachtig, waakzaam, plaatje*, flesje*, kastje*, broodjes* * zie ook 9.2 a • b • c • d • e • I I M M O O B C D I I O O I I I I I O I I I I I R M O R C kort en klemtoon koffie, massa, kassa, mammoet, tennis, programma, accu, hobby lang en klemtoon tralie, olie, basis, poriën, super kort en geen klemtoon terras, perron, hallo, ballet, rapport, akkoord, klassiek, apparaat, effect kort of lang, geen klemtoon banaan, kabaal, galop, agent, kapot, paleis lang en geen klemtoon lokaal, hotel, helaas, metaal, brutaal A H R R E C R H I O I I O C C R A B C D E R R R R R R 32 HL_alg_inleiding_C.indd 32 15-6-2010 9:30:49 6.3 v verandert in f z verandert in s • raven – raaf, graven – graaf, beven – beeft, olijven – olijf, scherven – scherf • grazen – graast, dozen – doos, dwaze – dwaas, glazen – glas, lezen – lees H R H R C 6.4 ~eer, ~oor, ~eur • beer, smeer, hoor, spoor, deur, kleur 7 Samenstellingen A B C D 7.1 samenstellingen zonder tussenklank • koelkast, hoofdpijn, bedtijd, zeepbel, fietstocht, schoollokaal, lichtshow R R R R R M M M M 7.2 tussen-er • allereerst, allerlaatst, middernacht, zuiderburen, kinderfiets, kinderrijmpje H M M 7.3 tussen-e(n) a • b • c • d • e • kan alleen met en molensteen, wagenziek, rekensommetje linkerdeel is persoon ziekenauto, mannenstem, blindenstok, piratenschip linkerdeel eindigt op e (of kan alleen met e) snottebel, hittegolf, kuddedier, geboortedatum, ladekast anders en paardenbloem, vlooienband, zwijnenstal, vliegenmepper uitzondering likkebaarden, zonnebril, elleboog, beresterk, reuzehonger, goedenavond R R O M R 7.4 tussen-s • stadspark, varkenshok, varkensstal, stationshal, stationschef, knoopsgat, enigszins • reisleider, kokosnoot, handstand, sneeuwstorm, fietssport, huiszoeking H M O C M 8 Werkwoorden C D E 8.1 v-tijd, regelmatig a • b • ~de(n) speelde, renden, babbelde ~te(n) werkte, stopten, ontdekte O R R R 8.2* v-tijd, regelmatig d- of t-werkwoord * 8.2 concurreert met 8.1, 8.7 en met bijvoeglijk naamwoorden a • b • ~dde(n) strandde, strandden, bereidde, bereidden ~tte(n) roestte, roestten, verwachtte, verwachtten R R 8.3* v-tijd, onregelmatig * vormen ook in andere categorieën • vroeg, zweeg, klommen, gleden, floten 8.4 v-tijd, onregelmatig d- of t-werkwoord, enkelvoud R R 8.5 t-tijd, regelmatig: ~t a • b • • R R H A ~d stond, leed, verslond ~t wist, besloot loopt, klimt, sterft, drinkt, helpt, wandelt, bedankt, klautert, probeert, reageert B O R E 33 HL_alg_inleiding_C.indd 33 15-6-2010 9:30:50 Algemene informatie z i n i n s p e l l i n g 8.6* t-tijd, regelmatig d-werkwoord * binnen 8.6 treedt concurrentie op; 8.6 concurreert met 8.8 a • b • 8.7 * woordenboekvorm * vormen ook in andere categorieën • lachen, groeien, verdwijnen, worden, verraden ~d antwoord, verhard ~dt rijdt, vindt, houdt 8.8 * deelwoord a geen eind-d of eind-t * 8.8 concurreert met 8.5 en 8.6 • gezien, gebeten b eind-d • gebeurd, geleend, brandend • ik-vorm niet op letter van ’t kofschip c eind-t • gesnapt, verwacht, veroorzaakt • ik-vorm eindigt op letter van ’t kofschip 9 Meervoud, verkleinwoord, bezitsvorm A 9.1 meervoud ~s meervoud ’s • sleutels, meisjes, stumperds, kangoeroes, tralies, tantes, dictees, bureaus, coupés • agenda’s, auto’s, taxi’s, menu’s, baby’s, b’s, j’s H 9.2 verkleinwoord ~je, ~tje, ~’tje, ~pje, ~etje, ~nkje • boekje, zakje, plaatje, kaarsjes, feestje, jongetjes, hoedje, blaadje, ideetje, menuutje, fotootje, villaatje, skietje, cadeautje, cafeetje, aspirientje, baby’tje, kraampje, bodempje, velletje, vlaggetje, leuninkje, kettinkje H R 9.3 ~’s bezitsvorm ~s bezitsvorm ~’ bezitsvorm • Anna’s fiets, Heidi’s jas, Harry’s voetbalschoenen, Martines boek, Jaaks horloge, Renés triomf, Rubens’ schilderijen, Felix’ kattenvoer 10 Botsende klinkers 10.1 trema 10.2 B H R R R O R A R R O A R R C D E R O O R R R O O R R R R D E • reünie, reliëf, kopiëren, geïllustreerd, zeeën, knieën, reëel, ruïne, hygiëne, coördinator, bacteriën, officiële, beëindigen, naïef, epidemieën, onderzeeër A O R streepje (koppelteken) • na-apen, zo-even, radio-uitzending, zonne-energie, auto-ongeval, zee-egel, vanille-ijs R O M 10.3 geen trema • museum, laboratorium, buiig, begroeiing, materiaal, industrieel, actueel, modieuze A A 11 Bijzondere samenstellingen D E 11.1 met een streepje O O A A • Frans-Duits, Baarle-Nassau, Baarle-Hertog, doe-het-zelfzaak, Nieuwpoort-Bad, Noord-Spanje, niet-rokers, ex-trainer, Sint-Truiden, oer-Hollands, kopje-onder, haasje-over B B C C 34 HL_alg_inleiding_C.indd 34 15-6-2010 9:30:51 11.2 getallen: aaneen trema los 12 Afkortingen, letterwoorden, cijfers, symbolen en weglatingen 12.1 afkortingen, letterwoorden en symbolen • a.u.b. (alstublieft), d.w.z. (dat wil zeggen), N.O. (noordoost), PSV’er • radar, modem • km (kilometer), l (liter) 12.2 apostrof (’) streepje ( – ) • ’s woensdags, ’s morgens, ’t regent, m’n, zo’n, binnen- en buitenland 13 Hoofdletters 13.1 hoofdletters 14 Afbreking 14.1* afbreking * de oranje streepjes staan op samen-stel-lings-gren-zen; breek bij voorkeur hier af • eenendertig, vijfhonderd, tweeduizend, zesennegentig, honderdachtendertig • tweeëndertig, drieënveertig • zesduizend honderd, een miljoen driehonderd duizend vijfhonderdzevenentwintig, vijf twaalfde, drie achtste • Hij spit de tuin. ’s Morgens …, Nora, Dirk, Peters, Bijlstraat, Tilburg, Kerstmis, Pasen, Hare Majesteit, God, Nederland, de Volkskrant, Italiaans, Limburgs, Vlaming, Allerheiligen, Bijbel, Koran • feest-tent, hand-doek, len-te-weer, avon-tu-ren-boek, plat-te-grond, ach-ter-blijven, ont-dek-kings-rei-zi-ger, cir-cus-num-mer, sport-wed-strijd, po-li-tie-bu-reau A B R R D E O I O I R R R C A B C D E R R R O R O R A B C D E R R 35 HL_alg_inleiding_C.indd 35 15-6-2010 9:30:51 Bijlage 2 Leerstofopbouw jaargroep C Eenheid Les Onderwerp 1 1 2 3 2 4 5 6 verkleinwoord ~je, ~tje, ~pje, ~etje (9.2): herhaling herhaling 1 /z/-, /s/-klank (3.13): v, f (3.15): v verandert in f, z verandert in s (6.3): ~ig(e) (2.3): ~lijk(e) (2.4): open lettergreep, woorden die eindigen op ~ig(e), ~ing of ~lijk(e) (4.1): gesloten lettergreep, woorden die eindigen op ~ig(e), ~ing of ~lijk(e) (4.2): samenstellingen zonder tussenklank (7.1): tussen-er (7.2): tussen-e(n) (7.3): tussen-s (7.4): herhaling herhaling 2 3 4 5 6 3 1 2 3 4 5 6 4 open lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.1): gesloten lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.2): open lettergreep, woorden die eindigen op ~ig, ~ing, ~lijk, ~ik (4.1): gesloten lettergreep, woorden die eindigen op ~ig, ~ing, ~lijk, ~ik (4.2): /t/ met d, /p/ met b, /ch/ met g (6.1): samenstellingen zonder tussenklank (7.1): 1 2 3 4 5 6 Trappen van vergelijking: - tweelettergrepig (geen samenstelling) (1.5): - open lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.1): - gesloten lettergreep, gevolgd door lettergreep met stomme e (4.2): - /t/ met d, /ch/ met g (6.1): - /ch/ = ch (2.8): woordenboekvorm (8.7): ~a, ~o of ~u (4.3): ~ee (4.5): /o/-, /oo/-achtige klank (4.6): tussen-er (7.2): tussen-e(n) (7.3): herhaling herhaling ei of ij (5.2): au(w) of ou(w) (5.3): homofonen (5.6): /ch/ = ch (2.8): niet verlengbaar ~d, ~ds, ~t, ~ts, ~b, ~bs, ~p, ~ps, ~g, ~ch (5.1): homofonen (5.6): /t/ met d, /p/ met b, /ch/ met g (6.1): t-tijd, regelmatig (8.5): woordenboekvorm (8.7): tussen-e(n) (7.3): herhaling herhaling storen, dragen, regen moppert, tamme, lekkers jarig, honing, vrolijk, zanik nuttig, ketting, monnik gezond, web, lig feesttent, broodtrommel, tijdschrift, zeepbel, bobslee, bergschoen broodje, glaasje, pannetje zuivel, servet, plonzen, kaarsen vulkaan, formaat, durven, surfen druiven - druif, zeven - zeef, huizen - huis, dozen - doos gezellig, droevige duidelijk, heerlijke slaperig, verdeling, mogelijk, dadelijk rommelig, sommige, beslissing, mannelijk kunstwerk, sporttas kinderfiets, middernacht blokkendoos, ganzenbord dorpsplein, vredesduif harder, luider groter, breder slapper luidst, hardst, traagst zachtst kantelen, regenen, klauteren, proberen, parkeren, studeren, verroesten, verrassen, verrichten pizza, echo, accu, pindakaas, autowrak, menukaart heimwee, zeelucht goochelen kinderarts, kinderfilm tarwebrood, keukenrol, paardenbloem arbeiders, tegelijk juffrouw, nauwelijks reist - rijst, rauw - rouw gehecht fiets, gips, lichaam hard - hart, krab - krap, ligt - licht mond, rib, elleboog kauw, bouw, bereikt, hijgt stijgen, dragen, hangen dennenboom, bloemenwinkel, samenkomst, regenboog 36 HL_alg_inleiding_C.indd 36 15-6-2010 9:30:51 Eenheid Les Onderwerp 5 2 stomme-e-achtige klank (3.5): ~e(n) (stoffelijk bijvoeglijk naamwoorden) (5.5): t-tijd, regelmatig (8.5): 3 4 5 6 niet uitgesproken letters (3.19): tussen-e(n) (7.3): herhaling herhaling 1 2 3 open of gesloten lettergreep, in leenwoorden (4.7): t-tijd, regelmatig (8.5): Frequent gebruikte leenwoorden: - stomme-e-achtige klank (3.5): - /eu/-achtige klank (3.6): - /oe/-achtige klank (3.7): - /nj/-klank (3.17): - /lj/-klank (3.18): tussen-e(n) (7.3): herhaling herhaling toneel, matroos, koffie, akkoord ik woon, hij krabbelt, wij proberen 2 3 4 5 6 /ie/-achtige klank (3.3): ie, i (4.4): /s/-klank (3.13): t-tijd, regelmatig (8.5): ~teit, ~heid (3.8): tussen-e(n) (7.3): herhaling herhaling liter, gitaar, kampioen dirigent, muziek, antiek traditie, vakantie, prestatie jij zoekt - zoek jij? jij staat - sta jij? kwaliteit, stommiteit, snelheid, gezondheid benzinemotor, buitenspiegels, ziekenvervoer, ruitenwissers 8 1 2 3 4 5 6 gesloten lettergreep, woorden die eindigen op ~essen, ~innen, ~(n)issen (4.2): v-tijd, regelmatig (8.1): ~isch, ~ische (5.4): /zj/-, /sj/-klank (3.14): herhaling herhaling zangeressen, vriendinnen, gevangenissen speelde, zorgden, bereikte, botsten alfabetisch, logisch, technische, medische giraf, garage, logeren, sjaal, chocolade 9 1 2 /k/-klank (3.12): v-tijd, regelmatig (8.1): t-tijd, regelmatig (8.5): /s/-klank (3.13): meervoud ~s, meervoud ’s (9.1): herhaling herhaling clown, camera, boeket, helikopter volgde, stampte behang, helpt cijfer, december, serie, penseel tantes, abonnees, tralies, kangoeroes, zebra’s, foto’s, kiwi’s verkleinwoord ~je, ~etje, ~nkje (9.2): deelwoord (8.8): open lettergreep (4.1): gesloten lettergreep (4.2): open/gesloten lettergreep (4.1)/(4.2): apostrof (’) (12.2): hoofdletters (13.1): herhaling herhaling plankje, slangetje, woninkje geschreven, gedeeld, geflitst, verstopt, opgelost openmaken, ademhalen verwarring, binnenglippen kennismaken, poppenwagen ’s middags, ’s Morgens Marjolein, Nederland, Duits, Pasen 6 1 4 5 6 7 1 3 4 5 6 10 1 2 3 4 5 6 havik, motor, kubus, kangoeroe leren, gouden ik weiger, jij moppert, hij nadert, zij babbelt, het regent, we fietsen, jullie twijfelen, zij wandelen thuis, apotheek, doperwt, gedichtje, nestkastje tarwebrood, hittegolf, pannenkoeken, bessensap album amateur kalkoen banjo biljartbal ziekenwagen, burenruzie 37 HL_alg_inleiding_C.indd 37 15-6-2010 9:30:51 Eenheid 4 z i n i n s p e l l i n g Basis Les 1 Het blauwe zeil - ei of ij (5.2): arbeiders, tegelijk - au(w) of ou(w) (5.3): juffrouw, nauwelijks - homofonen (5.6): reist st - rijst, rauw auw - rouw Les 2 Fietsen zonder handen - /ch/ = ch (2.8): gehecht - niet verlengbaar ~d, ~ds, ~t, ~ts, ~b, ~bs, ~p, ~ps, ~g, ~ch (5.1): fiets, gips, lichaam - homofonen (5.6): hardd - hart, krab - krap, ligt gt - licht - /t/ tt/ met d, /p/ met b, /ch/ met g (6.1): mond, rib, elleboog Les 3 De ballon stijgt en daalt - t-tijd, regelmatig (8.5): kauw, bouw, bereikt, hijgt - woordenboekvorm (8.7): stijgen, dragen, hangen Les 4 Een regenboog boven het dennenbos - tussen-e(n) (7.3): dennenboom, bloemenwinkel, samenkomst, regenboog Dictee - niet verlengbaar ~d, ~ds, ~t, ~ts, ~b, ~bs, ~p, ~ps, ~g, ~ch (5.1) ei of ij (5.2), au(w) of ou(w) (5.3) homofonen (5.6) tussen-e(n) (7.3) Herhaling Les 5 Smullen van de rijst - ei of ij (5.2) - au(w) of ou(w) (5.3) - homofonen (5.6) - /ch/ = ch (2.8) - niet verlengbaar ~d, ~ds, ~t, ~ts, ~b, ~bs, ~p, ~ps, ~g, ~ch (5.1) - /t/ met d, /p/ p/ met b, /ch/ met g (6.1) p Les 6 De westenwind waait - tussen-e(n) (7.3) - t-tijd, regelmatig (8.5) - woordenboekvorm (8.7) 89 Het blauwe zeil z i n i n Doelen_________________________ • De leerlingen kunnen een aantal frequent gebruikte woorden met ei of ij, au(w) of ou(w) schrijven. • Ze kennen een aantal woorden met ei of ij, au(w) of ou(w) die (bijna) hetzelfde klinken, maar anders geschreven worden (zie ook: Tips). Categorieën ____________________ • ei of ij (5.2): arbeiders, tegelijk • au(w) of ou(w) (5.3): juffrouw, nauwelijks • homofonen (5.6): reist st - rijst, rauw auw - rouw Strategieën ____________________ • De leerlingen prenten ei- en ij-, auen ou(w)-woorden in. • Bij woorden met ei of ij, au(w) of ou(w) die (bijna) hetzelfde klinken, maar anders geschreven worden, onthouden ze ook de betekenis bij de schrijfwijze. Materialen______________________ • Werkboek C, pagina 19 • Antwoordenboek C, pagina 19 • Lijsterbij 2 • Schrift • Zin in spelling cd-rom C, eenheid 4 s p e l l i n g • • • • Vooraf _________________________ • Schrijf op het bord: in aller… alleb… • 90 Introductie Vraag de leerlingen hoe de woorden op het bord geschreven moeten worden. Geef aan dat de woorden passen in de volgende zin: In allerijl werden allebei de kinderen naar het ziekenhuis gebracht. Ga na of de leerlingen de betekenis kennen van in allerijl (met de grootste spoed). Zet de leerlingen aan om de woorden op te zoeken in de Lijsterbij. Laat ze vertellen hoe ze te werk zijn gegaan. Je zoekt eerst bij de letter a naar de beginletters: je zoekt het blokje met all op. Daaronder vind je ‘allebei’ met ei en ‘allerijl’ met ij. Vraag de leerlingen of ze nog weten hoe ze woorden met ei of ij in het verleden hebben geschreven (door ze te onthouden). Schrijf de woorden wei en wij op het bord en vraag de leerlingen een zin te maken met de woorden. Bijvoorbeeld: Wij liepen door de wei. Schrijf hierna kauw en kou op en laat ze ook hiermee zinnen maken. Bijvoorbeeld: Ik kauw op een wortel. En: Ik bibber van de kou. Herhaal dat de leerlingen bij deze woorden ook de betekenis moeten onthouden, omdat je niet kunt horen hoe je ze moet schrijven. Vertel de leerlingen dat ze al eerder woorden met ei of ij, au(w) of ou(w) hebben geleerd. Vandaag gaan ze er nog meer leren. Ook leren ze meer woorden die hetzelfde klinken, maar die je afhankelijk van de betekenis, met ei of ij, au(w) of ou(w) moet schrijven. • • • • • • • • • Instructie Schrijf reik en rijk op het bord. Laat de leerlingen beide woorden opzoeken in de Lijsterbij. Ze zoeken bij de letter r voor reik onder het blokje rei, daar vinden ze het werkwoord reiken met zinnetjes waaruit de betekenis blijkt. Rijk vinden ze onder het blokje rij: rijk, rijke, rijker, rijker het rijkst. Bij rijk is ook een tip opgenomen met zinnetjes waaruit de betekenis van rijk met ij en reik met ei blijkt. Schrijf de volgende zin op het bord: Ik ...s een schadevergoeding van de verzekering. Lees de zin voor en laat de leerlingen de schrijfwijze van eis opzoeken in de Lijsterbij. Als de leerlingen denken dat het woord met ei wordt geschreven, dan vinden ze onder het blokje eis de eis en eisen en zinnetjes waaruit de betekenis van eis blijkt. Leerlingen die denken dat het woord ‘ijs’ met ij wordt geschreven, zoeken bij het blokje ijs (want de eerste drie letters zijn i-j-s). Ze vinden daar het ijs en een tip over ijs en eis. • Concludeer dat de Lijsterbij kan helpen bij woorden die hetzelfde klinken, maar afhankelijk van de betekenis anders worden geschreven. Geef aan dat dit ook geldt voor woorden met au(w) of ou(w). Laat de leerlingen de tip bij mouwen opzoeken. (Katten mauwen of miauwen. Ik draag een jas met lange mouwen.) Laat de leerlingen hun werkboek voor zich nemen op pagina 19. Bespreek de titel (blauwe, zeil) en de instructie van die pagina. Ga na of de betekenis van alle woorden bekend is. Verwerking De leerlingen maken de opdrachten van pagina 19. Bij opdracht 1 schrijven ze woorden met ei of ij op de juiste plek in het plaatje. Bij opdracht 2 maken ze de woorden met ei of ij, au of ou af en schrijven deze in de zinnen. De leerlingen kunnen hun werk controleren met behulp van het antwoordenboek. Als ze klaar zijn, kunnen ze werken met Zin in spelling cd-rom C, eenheid 4. Reflectie Bespreek met de leerlingen de opdrachten uit het werkboek. Vraag wat ze in deze les geleerd hebben en wat ze nog moeilijk vinden. - Ze weten dat ze ei- en ij-, au(w)- en ou(w)woorden moeten onthouden, omdat je niet kunt horen hoe je ze moet schrijven. - Bij woorden die (bijna) hetzelfde klinken, maar anders geschreven worden, onthouden ze ook de betekenis. - Bij twijfel mogen ze de woorden opzoeken in de Lijsterbij. De Lijsterbij kan ook helpen bij woorden die hetzelfde klinken, maar afhankelijk van de betekenis met ei of ij, au(w) of ou(w) worden geschreven. Bespreek kort de extra opdracht. De leerlingen die de opdracht hebben gemaakt, lezen hun zinnen voor. Bijvoorbeeld: Hij reist naar China. - Hij eet graag rijst rijst. Moeder zei het twee keer. - Zij keek streng. We leiden een druk leven. - Ze lijden aan hoofdpijn. Ik zal het eten bereiden. - Kun je een ezel berijden? We eten de worteltjes rauw rauw. - Na de mijnramp was het land in rouw. rouw Katten mauwen. - De mouwen van mijn jas zijn te kort. Ik kauw op een wortel. - We staan hier in de kou. Basis eenheid 4 | les 1 Het blauwe zeil z i n 1 i n eenheid 4 | les 1 s p el l i n g Schrijf de woorden met ei in het zeil en de woorden met ij op de dijk. arbeiders, veilig, aanleiding, wijd (en) zijd, nijdig, allebei, bijeenkomst, allerlei, belangrijk, overeind, bijvoorbeeld, tegelijk, tijdelijk, eindeloos arbeiders, veilig, aanleiding, allebei,allerlei, overeind,eindeloos wijd(en)zijd,nijdig,bijeenkomst,belangrijk,bijvoorbeeld,tegelijk, tijdelijk 2 Vul de woorden met ei of ij, au of ou in. l den - boerder tegel k - juffr kels - sl kon z w k nen - r vr Ze ‘Niet allemaal we De De kippen lopen genlijk Wat n welijks - p zeren Ze kunnen . . ? rugpijn ? pauzeren Het is belangrijk dat alles op eren Bij het afscheid krijgen we een schaal . tijd gebeurt. eieren Differentiatie / extra stof ________ • Extra opdracht uit het werkboek, pagina 19 • Werkboekje bij de Lijsterbij 2 • Slagwerk spelling D2 ______________________________ Homofonen zijn woorden die (bijna) hetzelfde uitgesproken worden, terwijl de spelling verschilt. Bijvoorbeeld mei (maand) en mij (ik). De term homofoon gebruikt u in de les nog niet. • Het overschrijven van woorden die leerlingen in moeten prenten heeft een groter effect dan het alleen lezen van die woorden. De leerlingen moeten daarbij wel gerichte aandacht hebben voor het spellingprobleem. Leg dus steeds bij het opzoeken of overschrijven van woorden de nadruk op de moeilijkheid in een woord. • wei eigenlijk boeren vaak aan . wortels. rond in de de boer nauwelijks juffrouw rauwe vrij . slijk d k-t d- in het eten Lijden n boerderij in de stal,’ zegt de eikels zei den - rugp afsch tegelijk konijnen l belangr ons rond op een De biggen zoeken -w - leiden Differentiatie / extra hulp ________ • De leerlingen zoeken in deze les woorden met ei of ij, au(w) of ou(w) op in de Lijsterbij. Leerlingen die moeite hebben met het opzoeken, laat u onder uw begeleiding enkele woorden opzoeken, bijvoorbeeld uit de zin hij is zijn rijbewijs kwijt. Sta stil bij het bepalen van de eerste letter en de letters van de blokjes waarop gezocht moet worden. • U kunt de leerlingen bij opdracht 1 in het werkboek attent maken op woorddelen met ei of ij die ze al eerder geleerd hebben. Bijvoorbeeld: eind(e) in overeind eind en eindeloos, bij in bijeenkomst eenkomst en tijd in tijdelijk. . Zoek woorden met ei of ij, au(w) of ou(w) die hetzelfde worden uitgesproken, maar anders worden geschreven. Maak er zinnen mee: Hij reist naar China. - Hij eet graag rijst.. kijk in de Lijsterbij 19 91 Fietsen zonder handen z i n i n Doelen_________________________ • De leerlingen kunnen zelfstandig en bijvoeglijk naamwoorden met ~d of ~t, ~b of ~p en ~g of ~ch schrijven. • Ze kennen een aantal woorden met ~d of ~t, ~b of ~p en ~g(t) of ~ch(t) die (bijna) hetzelfde klinken, maar anders geschreven worden. Categorieën ____________________ • /ch/ = ch (2.8): gehecht • niet verlengbaar ~d, ~ds, ~t, ~ts, ~b, ~bs, ~p, ~ps, ~g, ~ch (5.1): fiets, gips, lichaam • homofonen (5.6): hardd - hart, krab - krap, ligtt - licht • /t/ tt/ met d, /p/ met b, /ch/ met g (6.1): mond, rib, elleboog Strategieën _____________________ • De leerlingen prenten woorden met ~d, ~ds, ~t, ~ts, ~b, ~bs, ~p, ~ps of ~g, ~ch die moeilijk of niet-verlengbaar zijn in. • Woorden met ~d of ~t, ~b of ~p, ~g of ~ch schrijven ze met de verlengingsregel. Ook gebruiken ze de regel die zegt dat na een korte klank meestal cht komt. • Bij woorden met ~d of ~t, ~b of ~p, ~g(t) of ~ch(t) die (bijna) hetzelfde klinken, maar anders geschreven worden, onthouden ze ook de betekenis bij de schrijfwijze. s p e l l i n g • • • • • Vraag naar de schrijfwijze van de woorden. De leerlingen hebben de regel geleerd dat ~cht alleen voorkomt na korte klanken. Na de /a/ in jacht volgt dus ~cht, na de /u/ in hij vlucht volgt ~cht. Na een lánge klank, zoals de /aa/ in hij jaagt volgt ~gt. Vlug ten slotte kunnen ze schrijven door het woord te verlengen: ‘vlug’ schrijf je met een g, want het is ‘vlugge’. Schrijf op het bord: har…sla… 92 • • Instructie Herinner de leerlingen eraan dat ze al woorden met ~d of ~t, ~b of ~p, ~g of ~ch hebben leren schrijven door de woorden te verlengen. Laat de leerlingen de verlengde vorm zeggen van beeld (beelden), web (webben), boog (bogen). Schrijf op het bord: Materialen _____________________ • Werkboek C, pagina 20 • Antwoordenboek C, pagina 20 • Lijsterbij 2 • Schrift • Zin in spelling cd-rom C, eenheid 4 Vooraf _________________________ • Schrijf op het bord: Introductie Laat de leerlingen naar het bord kijken. Vraag hoe u het woord hartslag kunt schrijven. ‘Slag’ schrijf je met een g, want het is ‘slagen’. Vul de g in. ‘Hart’ schrijf je met een t, want het is ‘harten’. Als de leerlingen hierop niet reageren, zeg dan zelf: of is het: ‘hard’ schrijf je met een d, want het is ‘harde’? Vertel dat hart met een t en hard met een d een andere betekenis hebben. In hartslag gaat het over het hart met een t. Vertel de leerlingen dat ze vandaag woorden gaan herhalen en bijleren die met ~d of ~t, ~b of ~p, ~g of ~ch worden geschreven. Ook leren ze meer woorden die hetzelfde klinken, maar die je afhankelijk van de betekenis anders moet schrijven. ja... t hij vlu... t reisgi... s hij jaa... t vlu... clu... s teru... Stel samen vast dat je reisgids wel kunt verlengen tot reisgidsen, maar dat je niet kunt horen of je een d of t moet schrijven. Het woord clubs kun je helemaal niet verlengen om te horen of je een b of p moet schrijven. Datzelfde geldt ook voor terug (‘teruggen’ bestaat niet). Concludeer dat de leerlingen deze woorden moeten onthouden om te weten hoe je ze moet schrijven. Verwijs nog eens naar het woordstukje hart in hartslag op het bord. Herinner de leerlingen aan de tips in de Lijsterbij bij woorden die hetzelfde klinken maar afhankelijk van de betekenis anders worden geschreven. Laat ze de tips bij hard en hart opzoeken. (Mijn hart bonst van angst. Ik lust wel een hard ei. Hij is hard gestraft. Praat niet • • • • • • • • zo hard! Pas op je hart, eet niet te vet.) Herinner de leerlingen eraan dat er ook zulke woorden zijn met ~b of ~p, ~g of ~ch. Laat de leerlingen in de Lijsterbij de tips bij slib en slip, lach en lag opzoeken. Schrijf de woorden op het bord. (Het slib ligt op de rivierbodem. De auto raakte in een slip slip. Hij draagt een zwarte slip en een zwart hemd.) (Zij lag te slapen. Ik lach me ziek.) Vertel de leerlingen dat ze bij deze woorden ook de betekenis moeten onthouden, maar dat ze de woorden bij twijfel dus ook altijd op kunnen zoeken in de Lijsterbij. Wijs de leerlingen ook op het overzicht op pagina 322 van de Lijsterbij. Concludeer dat het schrijven van woorden met ~d of ~t, ~b of ~p en ~g of ~ch nog niet zo eenvoudig is. Sommige woorden kun je verlengen om te horen hoe je ze schrijft (web, want webben) en bij andere woorden moet je denken aan de regel die zegt dat na een korte klank meestal cht komt ((jacht - hij jaagt). gt). Woorden die je niet kunt gt verlengen, moet je onthouden (clubs) en van woorden die afhankelijk van de betekenis anders geschreven worden, moet je ook de betekenis onthouden (slib - slip). Laat de leerlingen hun werkboek voor zich nemen op pagina 20. Bespreek de titel (Fietsen, handen) en de instructie van die pagina. Verwerking De leerlingen maken de opdrachten van pagina 20. Bij opdracht 1 vullen ze de ontbrekende letters d of t, b of p, g of ch in. Bij opdracht 2 schrijven ze de juiste woorden in de zinnen. De leerlingen kunnen hun werk controleren met behulp van het antwoordenboek. Als ze klaar zijn, kunnen ze werken met Zin in spelling cd-rom C, eenheid 4. Reflectie Bespreek met de leerlingen de opdrachten uit het werkboek. Vraag wat ze in deze les geleerd hebben en wat ze nog moeilijk vinden. - Ze weten dat ze goed op moeten letten bij woorden met een /t/-, tt/-, /p/- of /ch/-klank. Door de woorden te verlengen, weten ze hoe ze de eindletter moeten schrijven. - Ze weten dat er voor woorden met ~cht een regel is, ~cht komt meestal voor na een korte /a/-, /e/-, /i/-, /o/- of /u/-klank; na een lange klank volgt ~gt. Basis eenheid 4 | les 2 Fietsen zonder handen z i n 1 i n eenheid 4 | les 2 s p el l i n g Vul in. Kies d of t, b of p, g of ch. Gistereno ch ten d ben ik op de gron Ik beefde over heel mijn li Nu heb ik een bul Zie je die won t d ch op mijn voorhoof boven mijn oo Er is ook een stukje van mijn tan g d Mijn elleboo g is heel erg blauw. t t zit in het gi s nooit meer zonder han Hopelijk word ik vlu g ch t. . Gelukkig heb ik geen bloe , doen mijn onderste ri Ik fie 2 d g tervoe . ? Als ik bewee ch gevallen. aam. De dokter heeft die met een draadje gehe Mijn re d p d b d meer in mijn mon p nog pijn. en mijn rechterheu d Differentiatie / extra stof _________ • Extra opdracht uit het werkboek, pagina 20 • Werkboekje bij de Lijsterbij 2 • Slagwerk spelling D1 . s. en! beter. Waar zat mijn verstan d ? kijk in de Lijsterbij Vul in. Kies uit: ligt of licht. Renko ligt Naast hem onder dierenhuiden. Er is geen licht in de grot. zijn kleine bijl. Die is heel licht . ligt Kies uit: lag of lach, hard of hart. Marja lag Van Ron kreeg ze een groot met een lach op haar gezicht naar het plafond te staren. hart van koek. Het was wel wat hard , maar Marja vond het een geweldig cadeau. Kies uit: nood of noot, krab of krap. Stuurman Jan zorgt op het schip voor een vrolijke Maar er steekt een storm op: het schip is nu in De bemanning vlucht naar het ruim met de noot nood krab 20 - Ze weten dat ze woorden met ~d, ~ds, ~t, ~ts, ~b, ~bs, ~p, ~ps of ~g, ~ch die moeilijk of nietverlengbaar zijn, moeten onthouden. - Bij woorden die (bijna) hetzelfde klinken, maar anders geschreven worden, onthouden ze ook de betekenis. Bespreek kort de extra opdracht. De leerlingen die de opdracht hebben gemaakt, lezen hun Tips ___________________________ • In de les worden aanwijzingen gegeven voor de verlengingsregel. Als blijkt dat leerlingen problemen hebben met het verlengen, moedig ze dan aan om aan de regel te denken en in de Lijsterbij de verlengde vorm op te zoeken. • Ga op een flexibele wijze om met de strategieën. Ga in op de sterke punten van uw leerlingen. Geef leerlingen die makkelijker woorden inprenten en daardoor bijvoorbeeld niet met de verlengingsregel werken, de kans om de woorden op hun manier te schrijven. . . . Het is daar erg krap Zoek woorden met d of t die hetzelfde worden uitgesproken, maar anders worden geschreven. Maak er zinnen mee: Hij doet een bod op het schilderij. - De schaar is bot. • Differentiatie / extra hulp ________ • U kunt de opdrachten in het werkboek ook samen met een medeleerling laten uitvoeren. Laat de gevorderde leerling de tekst van opdracht 1 voorlezen. Opdracht 2 kan ook in tweetallen gemaakt worden. Laat de leerlingen samen de tips in de Lijsterbij bespreken. Moedig de leerlingen aan om ook op pagina 322 van de Lijsterbij te kijken. . kijk in de Lijsterbij zinnen voor. Bijvoorbeeld: Hij doet een bod op het schilderij. - De schaar is bot. Ben jij een beleefd kind? - Hij beleeft een avontuur. Hij bond me een blinddoek voor. - De bond zet zich in voor uw belangen. - Deze jas is van bont. De held van het verhaal sterft. - De kast helt naar links. 93 De ballon stijgt en daalt z i n i n Doelen_________________________ • De leerlingen weten dat werkwoordsvormen en het onderwerp bij elkaar passen. Ze kunnen de werkwoordsvormen bij ik, jij en hij schrijven met behulp van de Lijsterbij. (Werkwoordsvormen met ~dt komen in deze les nog niet aan bod.) • Ze kunnen de woordenboekvorm van een werkwoord van de andere vormen van een werkwoord onderscheiden. Categorieën _____________________ • t-tijd, regelmatig (8.5): kauw, bouw, bereikt, hijgt • woordenboekvorm (8.7): stijgen, dragen, hangen Strategieën _____________________ • De leerlingen zoeken de werkwoordsvormen bij ik, jij en hij op in de Lijsterbij. • Ze vinden de woordenboekvorm van een werkwoord door kan of kunnen te gebruiken. s p e l l i n g • • • • Materialen______________________ • Werkboek C, pagina 21 • Antwoordenboek C, pagina 21 • Lijsterbij 2 • Schrift • Zin in spelling cd-rom C, eenheid 4 Vooraf _________________________ • Schrijf op het bord: Hij bibber... r van de kou. r... • • 94 Introductie Laat de leerlingen naar het bord kijken en vraag hoe ze in de Lijsterbij het woord bibbert kunnen vinden. ‘Bibbert’ is een werkwoord. Werkwoorden staan alfabetisch op hun woordenboekvorm in de Lijsterbij. Onder de woordenboekvorm staan vaak nog andere vormen. Om ‘bibbert’ te vinden, moet je de woordenboekvorm vinden. Die vind je door ‘kan’ of ‘kunnen’ te gebruiken: ‘ik kan bibberen’. ‘Bibbert’ staat dus bij ‘bibberen’ in de Lijsterbij. Laat de leerlingen de Lijsterbij voor zich nemen en bibberen opzoeken. Laat ze de zinnetjes onder bibberen lezen. Bij de zinnetjes staat ook: ‘hij bibbert van angst’. Concludeer dat bibbert op het bord met een t wordt geschreven. Vertel de leerlingen dat ze vandaag meer gaan leren over twee vormen van het werkwoord die in het rijtje onder de woordenboekvorm in de Lijsterbij staan. Ze gaan leren over de werkwoordsvorm bij ik en de werkwoordsvorm bij jij en hij. Instructie Bouw samen met de leerlingen onderstaand schema op. Schrijf de werkwoordsvormen van bibberen op van de eerste, tweede en derde persoon enkelvoud in de tegenwoordige tijd. Laat de leerlingen daarna werken en rennen opzoeken en schrijf ook daarvan de genoemde vormen op het bord: woordenboekvorm van het werkwoord andere vormen van het werkwoord bibberen ik bibber jij bibbert hij bibbert werken ik werk jij werkt hij werkt rennen ik ren jij rent hij rent Laat de leerlingen naar de werkwoordsvormen op het bord kijken. Stel vast dat de werkwoordsvorm wisselt afhankelijk van wie het doet: ik, jij of hij. Bij jij en hij eindigt de werkwoordsvorm op een t. Onderstreep de letters t op het bord. Geef de leerlingen nu de volgende zin: Benno zorgt goed voor zijn hondje. Vraag de leerlingen • • • • • • • • • • • om zorgt op te zoeken in de Lijsterbij. Laat ze vertellen hoe ze te werk gaan. Eerst zoek je de woordenboekvorm door ‘kan’ of ‘kunnen’ te gebruiken: ‘ik kan zorgen’. ‘Zorgen’ zoek je vervolgens bij de letter z onder het blokje zor. Onder ‘zorgen’ staat: ‘hij zorgt voor de cavia’. ‘Zorgt’ schrijf je dus met een t achteraan. Merk op dat de ik- en jij-vorm van zorgen niet in de Lijsterbij staan. Vraag de leerlingen hoe ze de ik-vorm toch kunnen schrijven. Je kunt van ‘zorgen’ ~en halen of je schrijft ‘zorgt’ zonder t. Vertel de leerlingen dat bij werkwoorden die minder vaak voorkomen of die erg gemakkelijk zijn, niet alle vormen zijn opgenomen. De Lijsterbij zou anders te dik worden. Laat de leerlingen hun werkboek voor zich nemen op pagina 21. Bespreek de titel (stijgt, daalt) en de instructie van die pagina. Verwerking De leerlingen maken de opdrachten van pagina 21. Bij opdracht 1 geven ze bij elk oranje woord aan om welke vorm van het werkwoord het gaat. Bij opdracht 2 vullen ze woorden in bij stukjes die ze opzoeken in de Lijsterbij. Bij opdracht 3 schrijven ze de werkwoordsvormen in de juiste rij. De leerlingen kunnen hun werk controleren met behulp van het antwoordenboek. Als ze klaar zijn, kunnen ze werken met Zin in spelling cd-rom C, eenheid 4. Reflectie Bespreek met de leerlingen de opdrachten uit het werkboek. Vraag wat ze in deze les geleerd hebben en wat ze nog moeilijk vinden. - Ze weten dat elk werkwoord één woordenboekvorm heeft. De woordenboekvorm is de vorm van het werkwoord die ze op zijn alfabetische plaats in het woordenboek vinden. Onder de woordenboekvorm staan vaak nog andere werkwoordsvormen. Ze weten dat ze de woordenboekvorm kunnen vinden door een zin met kan of kunnen te maken. - Ze weten dat de werkwoordsvorm en wie het doet, bij elkaar passen: bij jij en hij staat er achteraan een t. Bespreek kort de extra opdracht. De leerlingen die de opdracht hebben gemaakt lezen hun woordenboekvormen met één letter verschil Basis eenheid 4 | les 3 De ballon stijgt en daalt z i n 1 2 i n eenheid 4 | les 3 s p el l i n g Lees de zinnen. Wat is het oranje woord? woordenboekvorm andere vorm We kunnen met de trein reizen vandaag. x O O Vader kan de kaartjes kopen bij de automaat. x O O Mijn zus kan onze rugzak dragen. x O O Zij kijkt wel een beetje sip. O x O Ik zoek een plaatsje dicht bij het raam. O x O De trein vertrekt stipt op tijd. O x O bereikt kauwen ikmijn eten kauw bouw lijken hijgt weigeren ikmee te werken bouwen ikhet vogelhuisje kijk in 3 kijk in Differentiatie / extra stof _________ • Extra opdracht uit het werkboek, pagina 21 • Werkboekje bij de Lijsterbij 2 • Slagwerk spelling D1 Hoe staat het in de Lijsterbij? Vul de passende werkwoordsvorm in. bereiken hijzijn doel hijgen hijvan inspanning ijzelen het het ijzelt lijkt hijte slapen weiger zwijgt zwijgen hij Schrijf de oranje werkwoordsvormen in de juiste rij. andere vorm Differentiatie / extra hulp ________ • Laat ook na deze les het schema met de werkwoordsvormen nog een tijdje op het bord staan. U kunt er ook in andere lessen naar verwijzen. woordenboekvorm De ballon stijgt. Kan hij nog veel verder stijgen? stijgt stijgen De mand weegt veel. Kan die nog meer wegen? weegt wegen Jonas draagt een helm. Kan hij ook een bril dragen? draagt dragen Ik grijp het touw. Kun jij het touw ook grijpen? grijp grijpen De ballon hangt boven de wei. Kan hij stil hangen? hangt hangen Na een tijdje daalt hij. Kan hij langzaam dalen?? daalt dalen Zoek woordenboekvormen met één letter verschil. Bijvoorbeeld: spelen en stelen, rekenen en tekenen, … 21 Tips ___________________________ • Deze les vormt het tweede deel van de voorbereiding op de categorie van de werkwoorden. In deze jaargroep wordt de werkwoordspelling voorbereid: leerlingen leren werkwoorden herkennen en opzoeken in de Lijsterbij. Specifieke werkwoordelijke spellingproblemen komen pas in jaargroep D aan bod. Deze stof wordt daarom niet officieel getoetst in het dictee. Wel is er een controletaak opgenomen (kopieerblad 62) waarmee u op de hoogte kunt blijven van de vorderingen van uw leerlingen. Na les 4 vindt u daarover bij het dictee meer informatie. • In deze les schrijven de leerlingen persoonsvormen slechts over uit de Lijsterbij. De terminologie komt vanaf de volgende eenheid pas aan de orde. De jij-inversie (de persoonsvorm krijgt geen t als jij erna staat) komt aan bod in eenheid 7. In deze fase is het vooral belangrijk dat de leerlingen een gevoel ontwikkelen voor de verschillende grammaticale klassen waartoe werkwoorden behoren. voor. Bijvoorbeeld: spelen - stelen, rekenen - tekenen, lezen - leren, denken - danken, hopen - lopen, sparen - staren, leggen - zeggen, naaien - maaien, storten starten. 95 Een reg regenboog boog boven het denn dennenbos z i n i n Doel ___________________________ • De leerlingen oefenen meer met samenstellingen met een tussen-en. s p e l l i n g • Categorie_______________________ • tussen-e(n) (7.3): dennenboom, bloemenwinkel, samenkomst, regenboog Strategie _______________________ • Deze les vormt het vervolg op de introductie van een nieuw spellingonderdeel: samenstellingen met een tussenklank. De leerlingen schrijven samenstellingen met een tussenklank in deze les door ze te splitsen en voor de tussenklank en te schrijven. In deze les maken ze het onderscheid tussen samenstellingen waarvan het linkerdeel zelf eindigt op ~en en samenstellingen waar en ingevoegd moet worden. In eenheid 6 zullen ze samenstellingen met behulp van een schema en de regels schrijven. buitenkant keukentafel regenjas • • • Materialen______________________ • Werkboek C, pagina 22 • Antwoordenboek C, pagina 22 • Lijsterbij 2 • Schrift • Zin in spelling cd-rom C, eenheid 4 Vooraf _________________________ • Schrijf op het bord: buiten keuken regen jas kant tafel krant papier Introductie Laat de leerlingen de woorden op het bord lezen. Vraag of ze met de eerste woorden samenstellingen kunnen maken. Schrijf de samenstellingen achter de rijtjes op het bord: • Geef aan: we hebben gezien dat je samenstellingen kunt maken door twee woorden aan elkaar te plakken. Je moet dan goed opletten dat je het linker- en het rechterdeel allebei goed opschrijft. Vraag de leerlingen om met de woorden krant en papier ook een samenstelling te maken. Kom tot de vaststelling dat krant + papier niet goed gaat, je bedoelt niet ‘krantpapier’, maar krantenpapier. Schrijf krantenpapier ook op het bord. Vertel de leerlingen dat ze in deze les samenstellingen met en gaan leren zoals buitenkant, keukentafel en regenjas én samenstellingen zoals krantenpapier. Instructie Bespreek de schrijfwijze van de eerste drie samenstellingen met en op het bord. De samenstelling ‘buitenkant’ is gemaakt van ‘buiten’ + ‘kant’. Het linkerdeel is ‘buiten’. ‘Buiten’ schrijf je altijd met en achteraan. ‘Buitenkant’ kan daarom alleen met en. Laat de leerlingen zo ook de schrijfwijze van keukentafel en regenjas verwoorden. Concludeer dat deze samenstellingen geschreven worden door het linkerdeel en het rechterdeel aan elkaar vast te plakken. Bespreek dan de schrijfwijze van krantenpapier. ‘Krant’ + ‘papier’ gaat niet goed; je bedoelt niet ‘krantpapier’, maar ‘krantenpapier’. Je plakt de woorden niet zomaar aan elkaar, er moet en tussen. Schrijf de opbouw op het bord. • • • • • • • • • krant + en + papier kranten + papier Je schrijft dus ‘krant’ + en + ‘papier’. Je hoort dus ‘kranten’ + ‘papier’. ‘Kranten’ schrijf je los altijd al met ~en op het einde, dat moet in ‘krantenpapier’ ook. Laat de leerlingen met de woorden hond en mand op dezelfde manier een samenstelling maken. hond + en + mand honden + mand Je plakt de woorden ‘hond’ en ‘mand’ niet zomaar aan elkaar, er moet en tussen. Je schrijft ‘hond’ + en + ‘mand’. Je hoort ‘honden’ + ‘mand’. ‘Honden’ 96 • schrijf je los altijd al met ~en op het einde, dat moet in ‘hondenmand’ ook. Vraag de leerlingen of ze nu weten hoe ze uiensoep en paardenstal moeten schrijven. ‘Uiensoep’: je schrijft het linkerdeel ‘uien’ met ~en op het einde, zoals dat los ook altijd geschreven wordt, en dan het rechterdeel ‘soep’. ‘Paardenstal’: je schrijft het linkerdeel ‘paarden’ met ~en op het einde, zoals dat los ook altijd geschreven wordt, en dan het rechterdeel ‘stal’. Wijs de leerlingen erop dat er in de delen van samenstellingen ook andere spellingmoeilijkheden kunnen voorkomen: in regenboog is /ree/ een open lettergreep. Den + en + boom is dennenboom met een gesloten lettergreep. Geef aan dat de leerlingen hierop bedacht moeten zijn. Laat de leerlingen hun werkboek voor zich nemen op pagina 22. Bespreek de titel (regenboog, dennenbos) en de instructie van die pagina. Benoem de plaatjes van opdracht 1: stoel, jas, deur, bloem, lip, boek, boom, web, hok, val. Verwerking De leerlingen maken de opdrachten van pagina 22. Bij opdracht 1 maken ze samenstellingen met de woorden en de plaatjes. Bij opdracht 2 maken ze samenstellingen met de woorden. De leerlingen kunnen hun werk controleren met behulp van het antwoordenboek. Als ze klaar zijn, kunnen ze werken met Zin in spelling cd-rom C, eenheid 4. Reflectie Bespreek met de leerlingen de opdrachten uit het werkboek. Vraag wat ze in deze les geleerd hebben en wat ze nog moeilijk vinden. - Ze weten dat er samenstellingen zijn waarvan het linkerdeel alleen kan met en. Ze schrijven die samenstellingen door het linkerdeel en het rechterdeel aan elkaar te plakken (buitenkant). buitenkant buitenkant). - Ze weten dat er ook samenstellingen zijn die je niet zomaar aan elkaar kunt schrijven, maar waar nog en tussen moet worden geschreven. Er is niets vreemds aan het ‘linkerdeel-plus-en’, want zo schrijf je het woord los ook (krantenpapier papier). Bespreek kort de extra opdracht. De leerlingen die de opdracht hebben gemaakt, lezen hun woorden voor. Bijvoorbeeld: dierentuin, dierenarts, dierenasiel, dierenboek, eenheid 4 | les 4 Een regenboog boven het dennenbos z i n 1 2 i n eenheid 4 | les 4 s p el l i n g Kijk naar de plaatjes. Schrijf de hele samenstelling op. keuken keukenstoel woorden woordenboek regen regenjas peren perenboom buiten buitendeur spinnen spinnenweb koren korenbloem honden hondenhok boven bovenlip muizen muizenval Welke twee samenstellingen kun je steeds maken? sap bessen struik dennen boom bos dennenboom dennenbos bessensap bessenstruik rozentuin rozengeur tegen ligger spreken tegenligger tegenspreken bloemenwinkel bloemenkraam tuin rozen geur schapen wol vlees schapenwol schapenvlees bloemen kraam winkel Basis Differentiatie / extra hulp ________ • Als u bij de extra opdracht in het werkboek vermoedt dat het bedenken van samenstellingen met eenzelfde linkerdeel moeizaam zal verlopen, dan kunt u de leerlingen ook samenstellingen laten opzoeken in de Lijsterbij. Differentiatie / extra stof _________ • Extra opdracht uit het werkboek, pagina 22 • Werkboekje bij de Lijsterbij 2 • Slagwerk spelling D1 Tip ____________________________ • U kunt de woorden buiten, keuken, regen, jas, kant en tafel uit de introductiefase ook op losse vellen papier schrijven. Laat de leerlingen mondeling samenstellingen vormen. Hang de gevormde samenstellingen op het bord. koek lap pannen pannenkoek pannenlap berm midden streep middenberm middenstreep samen stelling komst samenstelling samenkomst Bedenk samenstellingen met dieren~. Wie verzint de meeste samenstellingen? 22 dierendag, dierenfilm, dierenfoto, dierenpark, dierentemmer, dierenvriend, dierenwinkel. Na les 4 kunt u een controledictee afnemen dat inzicht geeft in de vorderingen van de leerlingen. Het vertelt u ook welke vervolgactiviteiten in les 5 en 6 voor de leerlingen gekozen kunnen worden. De werkwoordspelling wordt in het dictee niet getoetst omdat de leerlingen in jaargroep C slechts kennismaken met de werkwoordspelling. De werkwoordspelling zelf komt in jaargroep D pas uitgebreid aan de orde. Als u wilt, kunt u wel een controletaak afnemen (kopieerblad 62). Meer informatie hierover vindt u na het dictee. 97 Controledictee z i n i n s p e l l i n g Doel ___________________________________ • De leerlingen laten zien dat ze de belangrijkste stof uit eenheid 4 beheersen. Categorieën ____________________________ • niet verlengbaar ~d, ~ds, ~t, ~ts, ~b, ~bs, ~p, ~ps, ~g, ~ch (5.1): altijd, iemand, gips, sinds, steeds, zich • ei of ij (5.2), au(w) of ou(w) (5.3): boerderij, klautert, oude, eigenlijk, tegelijk, bijvoorbeeld, grauwe, zeil • homofonen (5.6): ligt, nood • tussen-e(n) (7.3): hersenschudding, bovenlip, beukenboom, regenwolk • • • • Categorie 2.8 /ch/ = ch is in eenheid 3 al getoetst. Categorie 6.1 (/t/ tt/ met d, /p/ met b, /ch/ met g) is in eenheid 1 al getoetst. Categorie 8.5 ((t-tijd, regelmatig) en categorie 8.7 (woordenboekvorm) worden niet getoetst in het dictee, maar in een controletaak (zie controletaak werkwoorden 2). Materialen_____________________________ • Groepsoverzicht 4a, kopieerblad 19 of 20 • Signaleringsformulier 4a, kopieerblad 23 • Groepsoverzicht 4b, kopieerblad 21 of 22 • Signaleringsformulier 4b, kopieerblad 24 • Schrijfblaadjes of een dicteeschrift • • Afname controledictee 4a Vertel de leerlingen dat het nu tijd is om een dictee af te nemen. Geef hierbij aan dat het dictee een manier is om te kijken of ze de stof van de eerste vier lessen beheersen. Maak met de leerlingen afspraken zodat het voor iedereen mogelijk is om rustig te werken. Neem nu het dictee af. Bij het woorddictee schrijven de leerlingen alleen het vetgedrukte woord op, bij het zinsdictee de hele zin. Na de afname kijkt u zelf de dictees na. U let hierbij alleen op de schrijfwijze van de twintig doelwoorden, niet op het correct gebruik van hoofdletters of interpunctie. Elk doelwoord kan maar één keer fout worden gerekend, ongeacht het aantal verschillende fouten in het woord. Beslis of u het liefst het groepsoverzicht invult met de woorden in dicteevolgorde of het groepsoverzicht met de woorden in categorievolgorde. Vul nu het overzicht in. U doet dit door een kruisje te zetten bij de doelwoorden die de leerling fout heeft geschreven. Het groepsoverzicht geeft u een goed beeld van de mate waarin op groepsniveau de stof wordt beheerst. Scoren veel leerlingen niet goed op bepaalde woorden of categorieën, dan verdient deze leerstof in les 5 en 6 nog extra aandacht. goed voldoende twijfelachtig onvoldoende • Leerlingen die minder dan 16 van de 20 doelwoorden goed schrijven, hebben de doelen van de eenheid nog niet bereikt. Bij een leerling die veel fouten heeft gemaakt in het controledictee, kunt u een nadere diagnose stellen ten aanzien van de aard van de gemaakte fouten en de categorieën die de leerling niet beheerst. Hiervoor gebruikt u het signaleringsformulier. • Op basis van het groepsoverzicht bepaalt u de Woorden van de Week. Dit zijn minimaal 5 en maximaal 10 woorden waar veel leerlingen nog moeite mee hebben. U markeert de woorden in het groepsoverzicht en zet ze op het bord. U komt er klassikaal op terug in les 5 en 6. Differentiatie na het dictee Controledictee 4b Woorddictee Woorddictee altijd boerderij klautert oude iemand ligt hersenschudding bovenlip gips eigenlijk Zinsdictee 1. Sinds jaren staat Jan met zijn kraam onder de beukenboom. 2. Hij prijst steeds zijn waar aan: appels en peren bijvoorbeeld. 3. Er komt een grauwe regenwolk opzetten. 4. Tegelijk begint het te waaien. 5. Geen nood, Jan heeft een zeil bij zich. 98 Ook het totaal aantal fouten per leerling kunt u uit het groepsoverzicht afleiden. In het algemeen kunt u uitgaan van de volgende normering: Minder dan 2 fouten 2 - 4 fouten 5 - 6 fouten Meer dan 6 fouten Correctie en registratie Controledictee 4a 1. Joeri heeft altijd ongeluk. 2. Hij woont op een boerderij. 3. Daar klautert hij in een boom. 4. De oude tak breekt af. 5. Gelukkig is er iemand in de buurt. 6. Nu ligt hij in het ziekenhuis. 7. Hij heeft een hersenschudding. 8. Zijn bovenlip bloedt. 9. Zijn arm zit in het gips. 10. Maar eigenlijk is het zijn eigen schuld. • 1. Wiebe is nogal een pestkop. 2. Hij haalt soms flauwe grappen uit. 3. Hij haalt de kabouter uit de achtertuin van de buren. 4. ‘Aap, dat zal je nog spijten,’ roept de buurman. 5. Wiebe krijst als een echte aap. 6. Hij krabt zich onder zijn oksels. 7. In de voortuin zet hij een pijl de verkeerde kant op. 8. Hij loopt bijna tegen het hondenhok. 9. En laat het hek wagenwijd open staan. 10. Steeds weet hij te ontsnappen! Zinsdictee 1. De kater van de boerderij miauwt de hele nacht. 2. Hij sluipt altijd weg door de wei. 3. Niets kan hem tegenhouden. 4. Ginds zie je hem op de torenspits. 5. Zelfs het haantje van goud is voor hem niet veilig. nogal flauwe kabouter spijten krijst krabt pijl hondenhok wagenwijd steeds eenheid 4 | dictee • Leerlingen die onvoldoende of twijfelachtig scoorden bij het dictee krijgen in les 5 en 6 verlengde instructie en begeleide verwerking. De leerlingen die goed scoorden gaan zelfstandig aan het werk. Voor leerlingen die voldoende scoorden, kunt u zelf bepalen of ze meedoen met de verlengde instructie en begeleide verwerking of dat ze zelfstandig gaan werken. Extra hulp en remediëring • Bij de verlengde instructie en begeleide verwerking in les 5 en 6 kan de achtergrondinformatie op deze en de volgende pagina u ondersteunen bij het geven van extra hulp en het uitvoeren van eventuele remediëringsactiviteiten. • Controledictee 4a en 4b zijn gericht op dezelfde spellingcategorieën, maar bevragen voor een groot gedeelte andere woorden. Dictee 4a neemt u in ieder geval af. Dictee 4b gebruikt u wanneer u een tweede keer de stof van de eenheid wilt toetsen, bijvoorbeeld aan het einde van de eenheid na les 6. U volgt exact dezelfde opzet zoals geschetst is bij en na de afname van controledictee 4a. • Afname controledictee 4b niet verlengbaar ~d, ~ds, ~t, ~ts, ~b, ~bs, ~p, ~ps, ~g, ~ch (5.1) Wat is belangrijk? • Het inprenten en beheersen van het woordbeeld. Wat kan er fout gaan? • De leerling kent het woordbeeld niet. Wat kunt u doen? Les 5, verlengde instructie en begeleide verwerking 2 Spellingkaart 18 • Vraag de leerlingen hoe ze te werk zijn gegaan bij het schrijven van de woorden om te achterhalen waar het probleem precies zit. Kent de leerling het woord niet of past hij de verkeerde strategie toe? • Laat de leerlingen woorden met ~d, ~ds, ~t, ~ts, ~b, ~bs, ~p, ~ps en ~g of ~ch onder uw begeleiding inprenten, zie spellingkaart 18. • Herinner de leerlingen eraan dat ze de woorden ook altijd op kunnen zoeken in de Lijsterbij. ei of ij (5.2), au(w) of ou(w) (5.3) Wat is belangrijk? • Het inprenten en beheersen van het woordbeeld. Wat kan er fout gaan? • De leerling kent het woordbeeld niet. Wat kunt u doen? Les 5, verlengde instructie en begeleide verwerking 1, 2 Spellingkaart 3 • Ga in op het betekenisverschil tussen woorden als wei/ wei wij, hei/ hei hij, zei/ zei zij, reist/ reist rijst, rouw/ rouw rauw, hart hard. Laat de leerlingen de woorden in een hart/ zin gebruiken. Gebruik hiervoor ook de woorden van spellingkaart 3. • Bekijk met de leerlingen ook de tips bij deze woorden in de Lijsterbij. tussen-e(n) (7.3) Wat is belangrijk? • Het doorzien van de woordstructuur van de samenstelling. • Het herkennen en doorgronden van de moeilijkheid in elk deel van de samenstelling. • Het onderscheiden van de tussenklank en het koppelen van de juiste letter(s) aan de tussenklank. (In deze eenheid alleen bij samenstellingen met en.) Wat kan er fout gaan? • De leerling doorziet de structuur van de samenstelling niet. • De leerling maakt fouten in één van de delen van de samenstelling. • De leerling onderscheidt de tussenklank niet of koppelt er de verkeerde letter(s) aan. Wat kunt u doen? Les 5, verlengde instructie en begeleide verwerking 1 Spellingkaart 2 Wat kunt u doen? • Bij verwisseling van ei of ij, au(w (w (w w)) of ou(w (w (w w)) laat u Les 6, verlengde instructie en begeleide verwerking 1 de leerlingen de woorden inslijpen. Begin met een Spellingkaart 27 reeks ei- en au(w (w (w w)-woorden. )-woorden. U kunt spellingkaart • Laat de leerlingen spellingkaart 27 voor zich ne2 hiervoor gebruiken. men en de eerste rij lezen. Bespreek de structuur • Benadruk dat leerlingen bij twijfel woorden ook van de samenstellingen: het eerste deel eindigt altijd op kunnen zoeken in de Lijsterbij. Woorden op /en/. Geef aan dat de n meestal niet goed te met in het begin een ij zoeken ze bij de i. horen is. Toch moet en worden geschreven, omdat het eerste deel niet zonder en kan, het eerste homofonen (5.6) deel eindigt zelf immers los ook al op en. Wat is belangrijk? • Laat de leerlingen hierna de samenstellingen uit • Het inprenten en beheersen van het woordbeeld. de tweede rij lezen. Bespreek de structuur: hond + • Het kennen van het betekenisverschil tussen en + hok, honden schrijf je los altijd al met en, dat woorden die (bijna) hetzelfde klinken, maar anmoet dan ook in honden + hok. ders geschreven worden. • Fouten die betrekking hebben op een moeilijkheid ín één lid van de samenstelling krijgen remediëWat kan er fout gaan? ring op deze moeilijkheid en daarna als deel van • De leerling kent het woordbeeld niet. de samenstelling. Kijk in het leerstofoverzicht bij • De leerling let niet op het betekenisverschil. de algemene informatie van de handleiding om • De leerling kent maar één schrijfwijze voor het te weten waar de desbetreffende leerstof wordt woord. behandeld. 99 Controledictee z i n i n s p e l l i n g t-tijd, regelmatig (8.5), woordenboekvorm (8.7) Wat is belangrijk? • Weten dat werkwoordsvormen (deze worden pas later persoonsvormen genoemd) en het onderwerp bij elkaar passen. • Het kennen van het begrip woordenboekvorm. • Weten dat de woordenboekvorm van een werkwoord gevonden kan worden door er kan of kunnen voor te zetten. Wat kan er fout gaan? • De leerling herkent de persoonsvorm niet als andere werkwoordsvorm. • De leerling weet niet dat de werkwoordsvorm en het onderwerp bij elkaar passen. • De leerling kent het begrip woordenboekvorm niet. • De leerling weet niet hoe de woordenboekvorm gevonden kan worden. Wat kunt u doen? Les 6, verlengde instructie en begeleide verwerking 2 • Bespreek met de leerlingen de controletoets. Fouten die betrekking hebben op een spellingmoeilijkheid ín een persoonsvorm of een woordenboekvorm krijgen remediëring op deze moeilijkheid. Kijk in het leerstofoverzicht bij de algemene informatie van de handleiding om te weten waar de desbetreffende leerstof wordt behandeld. • Herhaal dat werkwoorden meer vormen kunnen hebben. Geef aan dat de werkwoordsvorm overeenkomt met wie het doet. Laat de leerlingen het werkwoord noemen uit de volgende zinnen: Bart speelt gitaar, zij valt op haar rug, hij komt op tijd, hij fietst naar school, ik snap het goed. • Herhaal ook wat de woordenboekvorm van een werkwoord is en hoe die gevonden kan worden (door ‘kan’ of ‘kunnen’ te gebruiken). Laat de leerlingen de woordenboekvorm van de volgende werkwoorden zeggen: Petra zucht (Petra kan zuchten) zuchten , het regent hard (het kan regenen) regenen , zij loopt door het park (zij kan lopen , Thijs kijkt verdrietig (Thijs kan kijken) lopen) kijken , jij rent naar de glijbaan (jij kan rennen) rennen . 100 • Laat de leerlingen ten slotte nog enkele van de hiervoor genoemde werkwoordsvormen opzoeken in de Lijsterbij. Herhaal dat een woordenboekvorm op zijn eigen alfabetische plek in de Lijsterbij te vinden is en de andere werkwoordsvormen daar weer onder. Herhaal ook dat werkwoordsvormen die weinig voorkomen of gemakkelijk zijn, niet zijn opgenomen. eenheid 4 | dictee • • • • • Controletaak werkwoorden 2 In jaargroep C wordt er een begin gemaakt met de werkwoordspelling. De leerlingen maken in deze jaargroep kennis met begrippen die daarvoor van belang zijn. Specifieke werkwoordelijke spellingproblemen komen pas in jaargroep D aan de orde. Werkwoorden worden daarom niet als categorie getoetst bij het dictee. Om toch een goed beeld te krijgen van de vorderingen van uw leerlingen, kunt u bij deze eenheid een controletaak afnemen. U vindt de controletaak bij de kopieerbladen in de handleiding (kopieerblad 62). Kopieer voor elke leerling een controletaak. Neem dan de controletaak af. Vertel de leerlingen dat ze een taak gaan maken die gaat over wat ze geleerd hebben over de werkwoorden. Laat de bladen zien en vertel dat er net zulke opdrachten op staan als in het werkboek. Deel de werkbladen uit en laat de leerlingen de taak maken. Na de afname kijkt u de controletaak zelf na met behulp van het nevenstaande antwoordblad. Elk antwoord kan maar één keer fout worden gerekend. Het totaal aantal fouten noteert u daarna op het groepsoverzicht bij de controletaken (kopieerblad 69). Als een leerling meer dan 4 fouten maakt, kan remediëring zinvol zijn. Deze leerlingen kunt u in les 5 en 6 verlengde instructie en begeleide verwerking bieden. Hierbij kan de achtergrondinformatie in het oranje vak op de vorige twee pagina’s u ondersteunen. naam: _____________________ Controletaak werkwoorden 2 z i n 1 2 i n datum: _____________________ s p e l l i n g groep: ______ aantal fouten: _____ Lees de zinnen. Wat is het onderstreepte woord? woordenboekvorm andere vorm Pas op, de hond kan ontsnappen ontsnappen. x O Anouk bladert in het tijdschrift. O x O De poes besluipt het vogeltje. O x O Ik kan de koek wel in tweeën breken voor jullie. x O O Stan rilt van de kou. O x O Anne sjouwt alles in haar eentje. O x O Vader kan morgen een gat in de muur boren. x O O Ik pak mijn spullen bij elkaar. O x O Hij kan een fiets huren in de vakantie. x O O Lars trapt tegen de bal. O x O O Zoek de werkwoordsvorm. Saartje kijkt naar haar fiets. Ze stampt woest op de grond. Het voorwiel staat helemaal krom. Ze wacht nu op een lift. Gelukkig komt haar vader met de auto. 3 Schrijf de werkwoordsvormen in de juiste rij. woordenboekvorm andere vorm Ik kan niets horen. Mijn hond hoort beter dan ik. horen hoort Ik vul vijf glazen. Kun jij de andere vullen? vullen vul Hij neemt een week vrij. Kan hij vaak vrij nemen ? nemen neemt Deze lamp schijnt fel. Kan die lamp ook fel schijnen schijnen? schijnen schijnt Hij springt over de heg. Kun jij ook hoog springen springen? springen springt antwoorden kopieerblad 62 © Uitgeverij Zwijsen B.V. 101 Smullen van de rijst ij z i n i n Doel ___________________________ • De leerlingen herhalen leerstof uit deze eenheid. Categorieën ____________________ • ei of ij (5.2) • au(w) of ou(w) (5.3) • homofonen (5.6) • /ch/ = ch (2.8) • niet verlengbaar ~d, ~ds, ~t, ~ts, ~b, ~bs, ~p, ~ps, ~g, ~ch (5.1) • /t/ met d, /p/ p/ met b, /ch/ met g (6.1) p Strategieën _____________________ • De leerlingen prenten ei- en ij-, auen ou(w)-woorden in. • Bij woorden met ei of ij, au(w) of ou(w) die (bijna) hetzelfde klinken, maar anders geschreven worden, onthouden ze ook de betekenis bij de schrijfwijze. • Ze prenten woorden met ~d, ~ds, ~t, ~ts, ~b, ~bs, ~p, ~ps of ~g, ~ch die moeilijk of niet-verlengbaar zijn in. • Woorden met ~d of ~t, ~b of ~p, ~g of ~ch schrijven ze met de verlengingsregel. Ook gebruiken ze de regel die zegt dat na een korte klank meestal cht komt. • Bij woorden met ~d of ~t, ~b of ~p, ~g(t) of ~ch(t) die (bijna) hetzelfde klinken, maar anders geschreven worden, onthouden ze ook de betekenis bij de schrijfwijze. Vooraf _________________________ • Zet de Woorden van de Week op het bord. Dit zijn de woorden (minimaal 5, maximaal 10) waar veel leerlingen in het dictee nog moeite mee hadden. • Bepaal op basis van het afgenomen controledictee welke leerlingen behoefte hebben aan verlengde instructie en begeleide verwerking. • Zorg voor voldoende spellingkaarten. Zowel leerlingen die verlengde instructie en begeleide verwerking krijgen als leerlingen die zelfstandig aan de slag gaan, gebruiken deze. 102 s p e l l i n g • • • • • • • • • • Introductie Blik met de leerlingen terug op het gemaakte dictee. Verwijs hierbij naar de Woorden van de Week die op het bord staan. Bespreek met de leerlingen de Woorden van de Week. Laat ze deze lezen en de moeilijkheid verwoorden. Vertel dat deze woorden de komende week centraal zullen staan en tussendoor geoefend zullen worden (zie ook: Tips). • • Werkinstructie Leerlingen die geen of weinig fouten hebben gemaakt in de categorieën die aan de orde zijn, maken nu zelfstandig de opdrachten van pagina 23. De overige leerlingen krijgen verlengde instructie en begeleide verwerking. Het doelwoord in de titel van pagina 23 is: rijst. Bij opdracht 1 lossen de leerlingen een puzzel op. Bij opdracht 2 schrijven ze de woorden op de juiste plaats in de zinnen. De leerlingen kunnen hun werk controleren met behulp van het antwoordenboek. Als ze klaar zijn oefenen ze zelfstandig met spellingkaart 2, 3 en/of 18. Ze kiezen zelf twee opdrachten per kaart, of u geeft aan welke opdrachten ze moeten maken. Ook kunnen ze werken met Zin in spelling cdrom C, eenheid 4. Verlengde instructie en begeleide verwerking • • 1: ei of ij (5.2), au(w) of ou(w) (5.3), homofonen (5.6) Laat de leerlingen spellingkaart 2 voor zich nemen en de woorden lezen. Vraag of ze het verschil tussen de ei en ij, au(w) en ou(w) horen. (Nee, ze klinken hetzelfde.) Vraag daarna hoe ze deze woorden toch kunnen schrijven: deze woorden moet je onthouden, omdat je niet kunt horen hoe je ze moet schrijven. Vraag de leerlingen nu spellingkaart 3 voor zich te nemen en naar de eerste zinnen met ei of ij, au(w) of ou(w) te kijken. Richt de aandacht op de woorden met de gekleurde stukjes. Die woorden klinken hetzelfde, maar worden, afhankelijk van de betekenis, met ei of ij, au(w) of ou(w) geschreven. Ze moeten van deze woorden dus de schrijfwijze én de betekenis onthouden. • • • • • • Schrijf hierna enkele woorden van de kaart met ei of ij, au(w) of ou(w) op het bord en laat de leerlingen er zelf nog een zin mee maken waaruit de betekenis blijkt. 2: /ch/ = ch (2.8), niet verlengbaar ~d, ~ds, ~t, ~ts, ~b, ~bs, ~p, ~ps, ~g, ~ch (5.1), homofonen (5.6), /t/ met d, /p/ met b, /ch/ met g (6.1) Herhaal de verlengingsregel voor woorden met ~d of ~t, ~b of ~p, ~g of ~ch. Laat de leerlingen de regel toepassen en de volgende woorden verlengen: tand (tanden), voet (voeten), rib (ribben), heup (heupen), oog (ogen), glimlach (glimlachen). Schrijf op het bord: hij la... t de tafel is laa... Vraag naar de schrijfwijze van de woorden. De leerlingen hebben de regel geleerd dat ~cht alleen voorkomt na korte klanken. Na de /a/ in lacht volgt dus ~cht. Laag kunnen ze schrijven door het woord te verlengen: ‘laag’ schrijf je met een g, want het is ‘lage’. Laat de leerlingen spellingkaart 18 voor zich nemen. Vraag of ze het verschil tussen de eindletters links en rechts kunnen horen. (Nee, ze klinken hetzelfde.) Stel samen vast dat je de woorden ook niet kunt verlengen om te weten hoe je ze moet schrijven (‘fruiten’ bestaat niet en bij gidsen hoor je niet of het d of t moet zijn). Concludeer dat ze deze woorden daarom moeten onthouden. Vraag de leerlingen nu spellingkaart 3 voor zich te nemen en naar de zinnen met d of t, b of p en g of ch te kijken. Richt de aandacht op de woorden met de gekleurde stukjes. Die woorden klinken hetzelfde, maar worden, afhankelijk van de betekenis anders geschreven. Ze moeten van deze woorden dus de schrijfwijze én de betekenis onthouden. Benadruk dat de leerlingen bij twijfel de woorden ook altijd op kunnen zoeken in de Lijsterbij. Laat ze de tip bij eendje d opzoeken. dje Laat de leerlingen hun werkboek voor zich nemen op pagina 23 en maak samen opdracht 1 en 2. Daarna kunnen ze werken met Zin in spelling cd-rom C, eenheid 4. Her haling eenheid 4 | les 5 Smullen van de rijst z i n 1 i n eenheid 4 | les 5 s p el l i n g Welke letters zitten verstopt? Schrijf het hele woord op. Ik kreeg een kus bij het afsch Ze wonen op een boerder Er stond een glimla . sla Pak het treinkaartje uit de In de tuin staat een kab Judo is een echte to Zij voert de opdra Dat is a 3 a 1 2 3 r Vul het juiste woord in. De zieke man heeft een zwak 4 b Het kookboek r i a u 5 e i d d e r ij m l a c h r t s l a g t o m a a b e o u t p s p o e 8 r r t d s t r ij d p d r a c h t b 9 s o l u u t 6 7 d e hart 8 Differentiatie / extra stof _________ • Spellingkaart 2, keuzeopdrachten • Spellingkaart 3, keuzeopdrachten • Spellingkaart 18, keuzeopdrachten • Werkboekje bij de Lijsterbij 2 • Slagwerk spelling D1, D2 t 2 6 i 9 r s in de haven. . hard ligt nodig. op de tafel. licht . De kaft is boordje - boortje De tandarts draagt een witte jas met een Hij werkt met een dun boordje boortje zei zij Hij reist licht blauw. . om de kies uit te boren. Wat de juf over het schoolreisje? Gaat straks ook mee met ons? Hij eet er paella van 7 achteruit. Het boek is erg dun en reist - rijst e 5 e hard De dokter vindt een operatie zei - zij 4 o a h o w t uit. c a t strijd? s l 1 k Vroeger werkten veel ligt - licht o ter. sport. Hij gaat b a tomaat. soluut niet mogelijk! hard - hart f h . Schrijf de letters onder de cijfers: 2 a g op haar gezicht. De dokter meet de har Won Tjeerd de we d. Materialen______________________ • Werkboek C, pagina 23 • Antwoordenboek C, pagina 23 • Spellingkaart 2 • Spellingkaart 3 • Spellingkaart 18 • Lijsterbij 2 • Schrift • Zin in spelling cd-rom C, eenheid 4 Tips ___________________________ • Deze les kan afgestemd worden op de instructie- en oefenbehoeften van uw leerlingen. Als veel herhaling noodzakelijk is, dan kunt u de lesstof spreiden over twee lessen. Bedenk dat juist zwakkere leerlingen niet te lang aaneen de aandacht op een onderwerp kunnen richten. • Probeer de komende tijd om een aantal malen de Woorden van de Week te laten oefenen. Laat de leerlingen bijvoorbeeld elkaar de woorden dicteren. De leerlingen kijken de woorden daarna samen na en verbeteren ze. • Informeer naar de zelfstandig gemaakte opdrachten bij de spellingkaarten. naar Spanje. rijst , vis en mosselen. 23 103 De westenwind waait z i n i n Doel ___________________________ • De leerlingen herhalen leerstof uit deze en voorgaande eenheden. Categorieën _____________________ • tussen-e(n) (7.3) • t-tijd, regelmatig (8.5) • woordenboekvorm (8.7) Strategieën _____________________ • Deze les vormt het vervolg op de introductie van een nieuw spellingonderdeel: samenstellingen met een tussenklank. De leerlingen schrijven samenstellingen met een tussenklank in deze eenheid door ze te splitsen en voor de tussenklank en te schrijven. In deze les maken ze het onderscheid tussen samenstellingen waarvan het linkerdeel zelf al eindigt op ~en en samenstellingen waar en ingevoegd moet worden. In eenheid 6 zullen ze samenstellingen met behulp van een schema en de twee regels schrijven. • De leerlingen zoeken de werkwoordsvormen bij ik, jij en hij op in de Lijsterbij. • Ze vinden de woordenboekvorm van een werkwoord door kan of kunnen te gebruiken. Vooraf _________________________ • Zorg ervoor dat de Woorden van de Week nog op het bord staan. • Op basis van het afgenomen controledictee bepaalt u welke leerlingen behoefte hebben aan verlengde instructie en begeleide verwerking. • Zorg voor voldoende spellingkaarten. Zowel leerlingen die verlengde instructie en begeleide verwerking krijgen als leerlingen die zelfstandig aan de slag gaan, gebruiken deze. s p e l l i n g • • • • • • • • • • • Werkinstructie Leerlingen die geen of weinig fouten hebben gemaakt in de categorieën die aan de orde zijn, maken nu zelfstandig de opdrachten van pagina 24. De overige leerlingen krijgen verlengde instructie en begeleide verwerking. Het doelwoord in de titel van pagina 24 is: westenwind. Bij opdracht 1 maken de leerlingen de juiste samenstellingen voor de zinnen. Bij opdracht 2 onderstrepen ze de woordenboekvorm en vullen ze de de passende werkwoordsvorm in. De leerlingen kunnen hun werk controleren met behulp van het antwoordenboek. Als ze klaar zijn oefenen ze zelfstandig met spellingkaart 27. Ze kiezen zelf twee opdrachten of u geeft aan welke opdrachten ze moeten maken. Ook kunnen ze werken met Zin in spelling cdrom C, eenheid 4. • • • • Verlengde instructie en begeleide verwerking • • • 104 Introductie Dek de Woorden van de Week af of draai het bord om. Dicteer de woorden. De leerlingen schrijven ze in hun schrift. Maak de Woorden van de Week weer zichtbaar en laat de leerlingen hun werk controleren. Veeg de woorden uit die door alle leerlingen juist geschreven zijn. De andere blijven nog een week staan (zie ook: Tips). 1: tussen-e(n) (7.3) Laat de leerlingen spellingkaart 27 voor zich nemen. Herhaal hoe samenstellingen moeten worden geschreven: door ze te splitsen en deel voor deel op te schrijven. Vraag de leerlingen om de eerste rij te lezen. Bespreek de structuur: tussenin horen ze een stomme e, de n wordt zelden uitgesproken. De samenstelling ‘keukentafel’ is gemaakt van ‘keuken’ + ‘tafel’. Het linkerdeel is ‘keuken’. ‘Keuken’ schrijf je altijd met en achteraan. ‘Keukentafel’ kan daarom alleen met en. Laat de leerlingen hierna op dezelfde manier de schrijfwijze van enkele andere woorden uit het linkerrijtje verklaren. Laat de leerlingen daarna de samenstellingen uit de tweede rij lezen. Bespreek de structuur: je plakt de woorden ‘hond’ en ‘hok’ niet zomaar aan • • elkaar, er moet en tussen. Je schrijft ‘hond’ + en + ‘hok’. Je hoort ‘honden’ + ‘hok’. ‘Honden’ schrijf je los altijd al met ~en op het einde, dat moet in ‘hondenhok’ ook. Laat de leerlingen hierna op dezelfde manier de schrijfwijze van enkele andere woorden uit het rechterrijtje verklaren. Richt de aandacht van de leerlingen hierbij ook op andere moeilijkheden in de samenstellingen, zoals bijvoorbeeld de gesloten lettergreep in lippenstift enstift of de open lettergrepen in notenkraker. Laat de leerlingen hun werkboek voor zich nemen op pagina 24 en maak samen opdracht 1. 2: t-tijd, regelmatig (8.5), woordenboekvorm (8.7) Bespreek met de leerlingen de controletoets. Fouten die betrekking hebben op een spellingmoeilijkheid ín de persoonsvorm of de woordenboekvorm krijgen remediëring op deze moeilijkheid. Schrijf een aantal korte zinnen op het bord. Laat de leerlingen de werkwoordsvorm zeggen en wie of wat het doet: zij valt, ik vraag een koekje, jij leest graag, het paard hinnikt. Stel vast dat de werkwoordsvorm wisselt afhankelijk van wie het doet: zij, ik, jij of het paard. Bij zij, jij en het paard eindigt de werkwoordsvorm op een t. Vertel dat de leerlingen ook nog een andere vorm van het werkwoord hebben geleerd: de woordenboekvorm. Herhaal hoe ze die vorm kunnen vinden: door ‘kan’ of ‘kunnen’ te gebruiken. Laat de leerlingen van de volgende werkwoorden de woordenboekvorm geven. Ilse speelt piano (spelen), zij schrijft netjes (schrijven), hij kijkt tv (kijken), ik fiets naar school ((fietsen), zij speelt tikkertje (spelen). Geef de leerlingen nu de volgende zin: opa slijpt de schaatsen. Vraag de leerlingen om slijpt op te zoeken in de Lijsterbij. Eerst zoek je de woordenboekvorm door ‘kan’ of ‘kunnen’ te gebruiken: ‘opa kan slijpen’. ‘Slijpen’ zoek je vervolgens bij de letter s onder het blokje sli. Onder ‘slijpen’ staat: ‘hij slijpt het mes’, ‘slijpt’ schrijf je dus met een t achteraan. Vertel de leerlingen dat bij werkwoorden die minder vaak voorkomen of die erg gemakkelijk zijn niet de ik- en de jij-vorm van het werkwoord zijn opgenomen. Wijs erop dat dit ook bij slijpen het geval is. Leerlingen kunnen die vormen toch schrijven door van de hij-vorm de t te halen of van de woordenboekvorm ~en. Maak met de leerlingen nu opdracht 2 van pagina 24. eenheid 4 | les 6 De westenwind waait z i n 1 i n eenheid 4 | les 6 s p el l i n g Maak samenstellingen. Kies uit: koren, westen, molen, poppen, teken, Beuken, buiten, konijnen, open, regen. Naomi loopt langs het Ze ziet de Bij koren veld. molen wieken draaien. westen Lander woont in de poppen laan. teken Lander is thuis en pakt een groot Hij tekent hun huis van de Hij maakt een blad. buiten kant. regen In de tuin tekent hij een boog boven het dak. konijnen Dan hoort Lander de bel. Hij gaat 2 kast spelen. Beuken hok. open maken. Het is Naomi. Onderstreep de woordenboekvorm. Vul de juiste werkwoordsvorm in. Kan een leeuw hoog springen? Ja, hij springt over een heg van wel drie meter. Kan een wasbeer in bomen klauteren? Ja, hij klautert erin voor de bessen. Kan een nijlpaard duizend kilo wegen? Ja, hij weegt soms wel meer. Kan een hert snel vluchten? Ja, het vlucht snel als er gevaar dreigt. Kan een merrie een tweeling krijgen? Heel soms, maar ze Kan een slang zwemmen? Ja, een slang Kan een kameel snel lopen? Ja, hij Kan een aap hard krijsen? Ja, hij krijgt zwemt grote afstanden in korte tijd. krijst naar een vijand. Kunnen eenden hun nest in een boom bouwen? Nee, ze Kan een arend een konijn grijpen?? Ja, hij meestal één jong tegelijk. met kronkelende bewegingen. loopt bouwen grijpt Materialen _____________________ • Werkboek C, pagina 24 • Antwoordenboek C, pagina 24 • Spellingkaart 27 • Lijsterbij 2 • Schrift • Zin in spelling cd-rom C, eenheid 4 Differentiatie / extra stof _________ • Spellingkaart 27, keuzeopdrachten • Werkboekje bij de Lijsterbij 2 • Slagwerk spelling D1 wind draaien de wieken van de molen snel. Straks gaat Naomi met Lander Her haling het in het riet. het bij zijn vacht. Tips ___________________________ • Deze les kan afgestemd worden op de instructie- en oefenbehoeften van uw leerlingen. Als veel herhaling noodzakelijk is, dan kunt u de lesstof spreiden over twee lessen. Bedenk dat juist zwakkere leerlingen niet te lang aaneen de aandacht op een onderwerp kunnen richten. • Probeer de komende tijd om een aantal malen de resterende Woorden van de Week tussendoor kort te oefenen. Laat de leerlingen bijvoorbeeld de woorden in een zin gebruiken waaruit de betekenis van het woord blijkt. • Toon belangstelling voor de resultaten van leerlingen die gedurende deze eenheid met de computer gewerkt hebben. • Informeer naar de zelfstandig gemaakte opdrachten bij de spellingkaarten. 24 • Als de leerlingen klaar zijn oefenen ze zelfstandig met spellingkaart 27. Ze kiezen zelf een of twee opdrachten en oefenen de rijtjes verder zelfstandig. U kunt de opdrachten ook laten maken tijdens een les zelfstandig werken, of op een ander moment. • De leerlingen kunnen ook werken met Zin in spelling cd-rom C, eenheid 4. Na les 6 kunt u eventueel controledictee 4b afnemen. 105 © Uitgeverij Zwijsen B.V. Groepsoverzichten_C_CT.indd 19 (5.3) (5.3) (5.1) (5.6) klautert oude iemand ligt (5.1) (5.2) (5.1) (7.3) (5.1) (5.2) (5.3) (7.3) (5.2) (5.6) (5.2) (5.1) gips eigenlijk sinds beukenboom steeds bijvoorbeeld grauwe regenwolk tegelijk nood zeil zich * Als een leerling binnen één categorie 2-4 fouten maakt, is het raadzaam deze leerling toch verlengde instructie en begeleide verwerking bij deze categorie te bieden. < 2 fouten goed 2-4fouten voldoende * 5-6fouten twijfelachtig > 6 fouten onvoldoende s p e l l i n g totaal aantal fouten (7.3) bovenlip hersenschudding (7.3) (5.2) boerderij naam i n (5.1) z i n altijd Groepsoverzicht 4a groep: _____________________ datum: _____________________ dicteevolgorde Elk doelwoord komt in het groepsoverzicht maar één keer voor, ook al kan het soms tot verschillende spellingcategorieën worden gerekend. Een doelwoord kan immers maar één keer fout worden gerekend. Let er in dat geval wel op dat u, indien nodig, bij de juiste categorie verlengde instructie en begeleide verwerking biedt. kopieerblad 19 17-4-2007 9:55:42 groep: _____________________ Groepsoverzicht 4a s p e l l i n g categorievolgorde * Als een leerling binnen één categorie 2-4 fouten maakt, is het raadzaam deze leerling toch verlengde instructie en begeleide verwerking bij deze categorie te bieden. < 2 fouten goed 2-4fouten voldoende * 5-6fouten twijfelachtig > 6 fouten onvoldoende totaal aantal fouten regenwolk beukenboom bovenlip 7.3 tussen-e(n) hersenschudding nood ligt zeil 5.6 homo­fonen tegelijk grauwe bijvoorbeeld klautert boerderij 5.2/5.3 ei of ij, au(w) of ou(w) zich steeds sinds gips iemand naam altijd 5.1 niet verlengbaar ~d, ~ds, ~t, ~ts, ~b, ~bs, ~p, ~ps, ~g, ~ch eigenlijk i n oude z i n datum: _____________________ Elk doelwoord komt in het groepsoverzicht maar één keer voor, ook al kan het soms tot verschillende spellingcategorieën worden gerekend. Een doelwoord kan immers maar één keer fout worden gerekend. Let er in dat geval wel op dat u, indien nodig, bij de juiste categorie verlengde instructie en begeleide verwerking biedt. kopieerblad 20 Groepsoverzichten_C_CT.indd 20 © Uitgeverij Zwijsen B.V. 17-4-2007 9:55:43 groep: _____________________ Groepsoverzicht Groepsoverzicht 4b s p e l l i n g * Als een leerling binnen één categorie 2-4 fouten maakt, is het raadzaam deze leerling toch verlengde instructie en begeleide verwerking bij deze categorie te bieden. < 2 fouten goed 2-4fouten voldoende * 5-6fouten twijfelachtig (5.2) veilig > 6 fouten onvoldoende (5.3) goud totaal aantal fouten (7.3) (5.1) niets torenspits (5.6) wei (5.1) (5.1) altijd ginds (5.3) miauwt tegenhouden(7.3) (5.2) boerderij (5.6) pijl (5.1) (5.1) krabt steeds (5.2) krijst (7.3) (5.2) spijten wagenwijd (5.3) kabouter hondenhok (7.3) (5.3) flauwe dicteevolgorde (5.1) naam i n nogal z i n datum: _____________________ Elk doelwoord komt in het groepsoverzicht maar één keer voor, ook al kan het soms tot verschillende spellingcategorieën worden gerekend. Een doelwoord kan immers maar één keer fout worden gerekend. Let er in dat geval wel op dat u, indien nodig, bij de juiste categorie verlengde instructie en begeleide verwerking biedt. © Uitgeverij Zwijsen B.V. Groepsoverzichten_C_CT.indd 21 kopieerblad 21 17-4-2007 9:55:43 groep: _____________________ Groepsoverzicht 4b s p e l l i n g categorievolgorde * Als een leerling binnen één categorie 2-4 fouten maakt, is het raadzaam deze leerling toch verlengde instructie en begeleide verwerking bij deze categorie te bieden. < 2 fouten goed 2-4fouten voldoende * 5-6fouten twijfelachtig > 6 fouten onvoldoende totaal aantal fouten torenspits tegenhouden wagenwijd 7.3 tussen-e(n) hondenhok wei pijl veilig 5.6 homo­fonen goud miauwt boerderij kabouter flauwe 5.2/5.3 ei of ij, au(w) of ou(w) ginds niets altijd steeds krabt naam nogal 5.1 niet verlengbaar ~d, ~ds, ~t, ~ts, ~b, ~bs, ~p, ~ps, ~g, ~ch krijst i n spijten z i n datum: _____________________ Elk doelwoord komt in het groepsoverzicht maar één keer voor, ook al kan het soms tot verschillende spellingcategorieën worden gerekend. Een doelwoord kan immers maar één keer fout worden gerekend. Let er in dat geval wel op dat u, indien nodig, bij de juiste categorie verlengde instructie en begeleide verwerking biedt. kopieerblad 22 Groepsoverzichten_C_CT.indd 22 © Uitgeverij Zwijsen B.V. 17-4-2007 9:55:43 Signaleringsformulier 4a z i n i n doelwoorden s p e l l i n g naam: _____________________ groep: _____________________ datum: _____________________ gemaakte fout(en) aantal fouten 5.1 niet verlengbaar ~d, ~ds, ~t, ~ts, ~b, ~bs, ~p, ~ps, ~g, ~ch altijd iemand gips sinds steeds zich 5.2/5.3 ei of ij, au(w) of ou(w) boerderij klautert oude eigenlijk bijvoorbeeld grauwe tegelijk zeil 5.6 homofonen ligt nood 7.3 tussen-e(n) hersenschudding bovenlip beukenboom regenwolk totaal aantal fouten © Uitgeverij Zwijsen B.V. Groepsoverzichten_C_CT.indd 23 kopieerblad 23 17-4-2007 9:55:43 Signaleringsformulier 4b z i n i n doelwoorden s p e l l i n g naam: _____________________ groep: _____________________ datum: _____________________ gemaakte fout(en) aantal fouten 5.1 niet verlengbaar ~d, ~ds, ~t, ~ts, ~b, ~bs, ~p, ~ps, ~g, ~ch nogal krabt steeds altijd niets ginds 5.2/5.3 ei of ij, au(w) of ou(w) flauwe kabouter spijten krijst boerderij miauwt goud veilig 5.6 homofonen pijl wei 7.3 tussen-e(n) hondenhok wagenwijd tegenhouden torenspits totaal aantal fouten kopieerblad 24 Groepsoverzichten_C_CT.indd 24 © Uitgeverij Zwijsen B.V. 17-4-2007 9:55:43 naam: _____________________ Controletaak werkwoorden 2 z i n 1 2 i n datum: _____________________ s p e l l i n g groep: ______ aantal fouten: _____ Lees de zinnen. Wat is het onderstreepte woord? woordenboekvorm andere vorm Pas op, de hond kan ontsnappen. O O Anouk bladert in het tijdschrift. O O De poes besluipt het vogeltje. O O Ik kan de koek wel in tweeën breken voor jullie. O O Stan rilt van de kou. O O Anne sjouwt alles in haar eentje. O O Vader kan morgen een gat in de muur boren. O O Ik pak mijn spullen bij elkaar. O O Hij kan een fiets huren in de vakantie. O O Lars trapt tegen de bal. O O Zoek de werkwoordsvorm. Saartje kijkt naar haar fiets. Ze stampt woest op de grond. Het voorwiel staat helemaal krom. Ze wacht nu op een lift. Gelukkig komt haar vader met de auto. 3 Schrijf de werkwoordsvormen in de juiste rij. woordenboekvorm andere vorm Ik kan niets horen. Mijn hond hoort beter dan ik. Ik vul vijf glazen. Kun jij de andere vullen? Hij neemt een week vrij. Kan hij vaak vrij nemen ? Deze lamp schijnt fel. Kan die lamp ook fel schijnen? Hij springt over de heg. Kun jij ook hoog springen? kopieerblad 62 Groepsoverzichten_C_CT.indd 62 © Uitgeverij Zwijsen B.V. 17-4-2007 9:55:46 groep: _____________________ Controletaken werkwoorden z i n i n datum: _____________________ s p e l l i n g groepsoverzicht totaal aantal fouten naam © Uitgeverij Zwijsen B.V. Groepsoverzichten_C_CT.indd 69 controletaak 1 controletaak 2 controletaak 3 controletaak 4 controletaak 5 controletaak 6 controletaak 7 controletaak 8 kopieerblad 69 17-4-2007 9:55:48 Het blauwe zeil z i n 1 2 i n eenheid 4 | les 1 s p elling Schrijf de woorden met ei in het zeil en de woorden met ij op de dijk. arbeiders, veilig, aanleiding, wijd (en) zijd, nijdig, allebei, bijeenkomst, allerlei, belangrijk, overeind, bijvoorbeeld, tegelijk, tijdelijk, eindeloos Vul de woorden met ei of ij, au of ou in. l den - boerder tegel k - juffr kels - sl kon z w k nen - r vr Ze ‘Niet allemaal we De Wat l den - rugp n n welijks - p zeren Ze kunnen belangr afsch k-t d- . in het eten De kippen lopen genlijk . in de stal,’ zegt de De biggen zoeken -w - ons rond op een . wortels. rond in de de boer . ? boeren vaak aan ? . d Het is dat alles op gebeurt. eren Bij het krijgen we een schaal . Zoek woorden met ei of ij, au(w) of ou(w) die hetzelfde worden uitgesproken, maar anders worden geschreven. Maak er zinnen mee: Hij reist naar China. - Hij eet graag rijst.. kijk in de Lijsterbij 19 Fietsen zonder handen zi n 1 i n eenheid 4 | les 2 s p elling Vul in. Kies d of t, b of p, g of ch. Gistereno ten ben ik op de gron Ik beefde over heel mijn li Nu heb ik een bul aam. op mijn voorhoof Zie je die won boven mijn oo . ? De dokter heeft die met een draadje gehe Er is ook een stukje van mijn tan , doen mijn onderste ri Mijn elleboo is heel erg blauw. Ik fie tervoe 2 zit in het gi en mijn rechterheu meer in mijn mon . nog pijn. s. s nooit meer zonder han Hopelijk word ik vlu t. . Gelukkig heb ik geen bloe Als ik bewee Mijn re gevallen. en! beter. Waar zat mijn verstan ? kijk in de Lijsterbij Vul in. Kies uit: ligt of licht. Renko onder dierenhuiden. Er is geen Naast hem in de grot. zijn kleine bijl. Die is heel . Kies uit: lag of lach, hard of hart. Marja met een Van Ron kreeg ze een groot op haar gezicht naar het plafond te staren. van koek. Het was wel wat , maar Marja vond het een geweldig cadeau. Kies uit: nood of noot, krab of krap. Stuurman Jan zorgt op het schip voor een vrolijke Maar er steekt een storm op: het schip is nu in De bemanning vlucht naar het ruim met de . . . Het is daar erg Zoek woorden met d of t die hetzelfde worden uitgesproken, maar anders worden geschreven. Maak er zinnen mee: Hij doet een bod op het schilderij. - De schaar is bot. 20 . kijk in de Lijsterbij De ballon stijgt en daalt z i n 1 2 3 i n eenheid 4 | les 3 s p elling Lees de zinnen. Wat is het oranje woord? woordenboekvorm andere vorm We kunnen met de trein reizen vandaag. O O Vader kan de kaartjes kopen bij de automaat. O O Mijn zus kan onze rugzak dragen. O O Zij kijkt wel een beetje sip. O O Ik zoek een plaatsje dicht bij het raam. O O De trein vertrekt stipt op tijd. O O Hoe staat het in de Lijsterbij? Vul de passende werkwoordsvorm in. bereiken hij zijn doel kauwen ik mijn eten bouwen ik het vogelhuisje lijken hij te slapen hijgen hij van inspanning weigeren ik ijzelen het zwijgen mee te werken hij Schrijf de oranje werkwoordsvormen in de juiste rij. andere vorm woordenboekvorm De ballon stijgt. Kan hij nog veel verder stijgen? De mand weegt veel. Kan die nog meer wegen? Jonas draagt een helm. Kan hij ook een bril dragen? Ik grijp het touw. Kun jij het touw ook grijpen? De ballon hangt boven de wei. Kan hij stil hangen? Na een tijdje daalt hij. Kan hij langzaam dalen?? Zoek woordenboekvormen met één letter verschil. Bijvoorbeeld: spelen en stelen, rekenen en tekenen, … 21 Een regenboog boven het dennenbos zi n 1 2 i n eenheid 4 | les 4 s p elling Kijk naar de plaatjes. Schrijf de hele samenstelling op. keuken woorden regen peren buiten spinnen koren honden boven muizen Welke twee samenstellingen kun je steeds maken? dennen boom bos sap bessen struik schapen wol vlees tuin rozen geur koek lap pannen tegen ligger spreken berm midden streep samen stelling komst Bedenk samenstellingen met dieren~. Wie verzint de meeste samenstellingen? 22 bloemen kraam winkel Smullen van de rijst z i n 1 i n eenheid 4 | les 5 s p elling Welke letters zitten verstopt? Schrijf het hele woord op. Ik kreeg een kus bij het afsch Ze wonen op een boerder Er stond een glimla 3 . 5 op haar gezicht. De dokter meet de har sla Pak het treinkaartje uit de In de tuin staat een kab Judo is een echte to 1 . tomaat. 2 ter. 8 sport. Won Tjeerd de we strijd? Zij voert de opdra t uit. Dat is a 7 d. 4 6 9 soluut niet mogelijk! Schrijf de letters onder de cijfers: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 Vroeger werkten veel 2 in de haven. Vul het juiste woord in. hard - hart De zieke man heeft een zwak Hij gaat . achteruit. De dokter vindt een operatie ligt - licht nodig. Het kookboek op de tafel. Het boek is erg dun en . De kaft is boordje - boortje De tandarts draagt een witte jas met een Hij werkt met een dun zei - zij reist - rijst . om de kies uit te boren. Wat de juf over het schoolreisje? Gaat straks ook mee met ons? Hij Hij eet er paella van blauw. naar Spanje. , vis en mosselen. 23 De westenwind waait zi n 1 i n eenheid 4 | les 6 s p elling Maak samenstellingen. Kies uit: koren, westen, molen, poppen, teken, Beuken, buiten, konijnen, open, regen. Naomi loopt langs het veld. Ze ziet de Bij wieken draaien. wind draaien de wieken van de molen snel. Straks gaat Naomi met Lander Lander woont in de kast spelen. laan. Lander is thuis en pakt een groot blad. Hij tekent hun huis van de Hij maakt een In de tuin tekent hij een kant. boog boven het dak. hok. Dan hoort Lander de bel. Hij gaat 2 maken. Het is Naomi. Onderstreep de woordenboekvorm. Vul de juiste werkwoordsvorm in. Kan een leeuw hoog springen? Ja, hij over een heg van wel drie meter. Kan een wasbeer in bomen klauteren? Ja, hij erin voor de bessen. Kan een nijlpaard duizend kilo wegen? Ja, hij soms wel meer. Kan een hert snel vluchten? Ja, het snel als er gevaar dreigt. Kan een merrie een tweeling krijgen? Heel soms, maar ze Kan een slang zwemmen? Ja, een slang Kan een kameel snel lopen? Ja, hij Kan een aap hard krijsen? Ja, hij Kunnen eenden hun nest in een boom bouwen? Nee, ze Kan een arend een konijn grijpen?? Ja, hij 24 meestal één jong tegelijk. met kronkelende bewegingen. grote afstanden in korte tijd. naar een vijand. het in het riet. het bij zijn vacht. Zwijsen Zwijsen Zo moet je het doen z i n i n s p e l l i n g Op elke kaart staan woorden. Die woorden horen bij elkaar. Kijk naar het teken. Hoe schrijf je de woorden? Auteurs Betty Cranshoff Johan Zuidema 1e druk Omslagillustratie Wout Schildermans © Uitgeverij Zwijsen B.V., Tilburg www.zwijsen.nl www.zininspelling.nl Bureauredactie Amanda Woestenburg LeesMij PrePublishing Projectgroep Zwijsen Jos Cöp, Jeske Heezemans (projectleiding en redactie) Miranda van Zeelst (bureauredactie) Tony Riboch (vormgeving) Milton Cavis (productiebegeleiding) Anita Verschure (marketingadvies) Huub Lucas (uitgever) zis_c_spellingskrt_omsl.indd 1 A 4 Lees de woorden hardop. Kijk goed naar de blauwe stukjes. ISBN 978.90.276.6708.3 Lay-out en dtp Patricia Smits - Studio Spider jaargroep Luister goed. Denk aan de regel. Onthoud het woord. Denk aan het kapstokwoord. B 5 C 6 D 7 E 8 Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16 h Auteurswet 1912 dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.reprorecht.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie, Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro). Deze uitgave volgt de officiële spelling, zoals in oktober 2005 is vastgelegd. Vouw de flappen open. Maak twee opdrachten. Alleen of samen met een ander. Schrijf ze in je schrift. C spellingkaar ten z i n i n s p e l l i n g 19-4-2007 11:10:10 Spellingkaart 2 z i n i n s p e l l i n g geiten dreigen weigeren arbeider beide opleiding afscheid veilig allebei allerlei aardbei pauwen kauwen snauwen grauwe klauteren automaat nauwelijks flauwekul miauwen pauzeren dinosaurus lijnen hijgen stijgen grijpen nijdig ijverig rugpijn belangrijk tegelijk bijvoorbeeld boerderij mouwen bouwen kousen bouten sjouwen kabouter juffrouw mevrouw oerwoud ouders eenvoudig categorie 5.2 / 5.3 Naamloos-1.indd 2 19-4-2007 11:44:20 Spellingkaart 3 z i n i n s p e l l i n g De hei is paars. Ik zei niets. De maand mei heeft 31 dagen. Er staat een paard in de wei. De familie reist per boot. De koeien staan in de weide. De hond zal de blinde leiden. Ik zal het eten bereiden. Hij fluit een vrolijk liedje. Zij heeft een rode jas. Van mij mag je een snoepje. Wij blozen hevig. We eten bruine rijst. Hij trekt de wijde wereld in. De slachtoffers lijden veel. Kun je een ezel berijden? Ik kauw op een wortel. De vis is nog rauw. Ik bibber van de kou. De klokken luiden als teken van rouw. Schiet nou eens op! De doorgang is erg nauw. Ze schreeuwt heel hard. De vissersboot is in nood. Er zit een boordje aan de kraag. Mijn hart klopt hevig. In de chocolade zit een noot. De tandarts kiest een boortje. Er kruipt een krab op het strand. Ze wonen erg krap. De poes ligt in haar mand. Het boek lag op tafel. Het licht brandt. Ik lach niet om die fout. categorie 5.6 Naamloos-1.indd 3 19-4-2007 11:44:20 Spellingkaart 18 z i n i n s p e l l i n g geld fruit niemand verstand afscheid jeugd blut halt languit buskruit gids fiets reeds sinds steeds Nederlands arts koorts zijwaarts onverwachts clubs tips bobs obstakel absurd absoluut jeugd vandaag terug genoeg deugniet gips bips rups korps pech zich toch lichaam giechelen categorie 5.1 Naamloos-1.indd 18 19-4-2007 11:44:23 Spellingkaart 27 z i n i n s p e l l i n g keukentafel morgenmiddag noordenwind eigenwijs oefenboek geheugensteuntje hondenhok woordenboek bloemenwinkel bijenkorf dierentuin kleurenblind middenberm tussenlanding binnenweg linnenkast kussengevecht lippenstift pannenkoek poppenkast spinnenweb bessensap regenworm tekenles torenklok evenwicht wagenziek notenkraker jarenlang perenboom schapenwol rozentuin categorie 7.3 Naamloos-1.indd 27 19-4-2007 11:44:24 Oefenopdrachten z i n i n s p e l l i n g Kijk goed naar de woorden van de kaart. Draai de kaart om. Schrijf alle woorden op die je nog weet. Kijk de woorden na. Hoeveel woorden had je goed? Kies vijf woorden. Maak er korte zinnen mee. Schrijf je zinnen op. Kies vijf woorden van de kaart. Bedenk daarbij samenstellingen. Bijvoorbeeld: pizza pizzabord, pizzabakker, pizzadoos. Wie verzint de meeste samenstellingen? Lees tien woorden hardop voor. Een ander kind schrijft de woorden op. Jij kijkt de woorden na. Maak woordraadsels. Doe het zo: schrijf tien woorden over van de kaart. Laat de blauwe letters weg. Een ander kind raadt de woorden en schrijft ze op. Jij kijkt de woorden na. Spellingkaart 31 Inhoud z i n 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 i n s p e l l i n g een hout houten stoel, een hoge stoel ggeiten, lijnen, pauwen, mouwen De h hei is paars. / Hij fluit een vrolijk liedje. sl sla, stro, nu, mee, goochelen ruz ruzie, papier, vakantie, iglo, gitaar, juni kwali kwaliteit, snelheid last lastig, lastige, gevaarlijk, gevaarlijke bbommen, nodig, vrolijk, kromming, monnik rrommelig, opening, bespottelijk prins prinsessen, vriendinnen, hindernissen ppottenbakker, oversteken, poppenwagen zus beertje, raampje, zonnetje, gaatje zusje, slang slangetje, harinkje, plankje nich beestje nichtje, telefoon, thee, wrak, erwten hui huizen, brief, brieven huis, kor korter, kortst kort, gel fruit, gids, fiets, clubs, tips, jeugd, pech geld, a atlas, kassa, agent, robot kang kangoeroe, auteur, boeket, oranje, briljant garage, gara chocolade, sjaal, praktisch(e) cactus, insect, kastanje, traktatie cel, december, siroop, penseel toffees, toff families, kangoeroes, tantes pinda’s, pinda kiwi’s, foto’s, menu’s schaats schaa + baan, feest + tent keukentafel, keuk hondenhok hittegolf, hitt hondenhok, snottebel zieken ziek + wagen Paulien Peters, België, maandag ’s morgens z i n i n ’s morgens ’s middags ’s avonds ’s nachts Extra opdrachten s p e l l i n g z i n ’s winters ’s maandags ’s zaterdags ’s ochtends i n s p e l l i n g • Kies vijf woorden. Maak er onzin-zinnen mee. Dit zijn grappige zinnen. In het echt kunnen ze niet. Schrijf je zinnen op. • Kies twee woorden. Maak er een stripverhaal mee. Teken wat nodig is. Gebruik ook wolkjes met woorden of zinnen. Ze staan ’s morgens in de file. Het is ’s avonds even druk. De winkel is ’s zondags gesloten. We gaan ’s woensdags zwemmen. • Maak vijf raadsels. Schrijf je raadsels op. Bijvoorbeeld: bruine pasta voor op je brood (= pindakaas). Laat een ander kind raden. ’s Morgens staan ze in de file. ’s Avonds is het even druk. ’s Zondags is de winkel gesloten. ’s Woensdags gaan we zwemmen. • Kies vijf woorden. Maak er een leuke opdracht mee voor een ander. Laat een ander kind je opdracht maken. Jij kijkt de opdracht na. • Maak een geheime code. Doe het zo: geef iedere letter van het alfabet een nummer of een teken. Vertaal woorden van de kaart in je code. Laat een ander kind de geheime code ontdekken. categorie 12.2 zis_c_spellingskrt_omsl.indd 2 19-4-2007 11:10:12 Oefenopdrachten z i n i n s p e l l i n g Kijk goed naar de woorden van de kaart. Draai de kaart om. Schrijf alle woorden op die je nog weet. Kijk de woorden na. Hoeveel woorden had je goed? Kies vijf woorden. Maak er korte zinnen mee. Schrijf je zinnen op. Kies vijf woorden van de kaart. Bedenk daarbij samenstellingen. Bijvoorbeeld: pizza pizzabord, pizzabakker, pizzadoos. Wie verzint de meeste samenstellingen? Lees tien woorden hardop voor. Een ander kind schrijft de woorden op. Jij kijkt de woorden na. Maak woordraadsels. Doe het zo: schrijf tien woorden over van de kaart. Laat de blauwe letters weg. Een ander kind raadt de woorden en schrijft ze op. Jij kijkt de woorden na. Spellingkaart 31 Inhoud z i n 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 i n s p e l l i n g een hout houten stoel, een hoge stoel ggeiten, lijnen, pauwen, mouwen De h hei is paars. / Hij fluit een vrolijk liedje. sl sla, stro, nu, mee, goochelen ruz ruzie, papier, vakantie, iglo, gitaar, juni kwali kwaliteit, snelheid last lastig, lastige, gevaarlijk, gevaarlijke bbommen, nodig, vrolijk, kromming, monnik rrommelig, opening, bespottelijk prins prinsessen, vriendinnen, hindernissen ppottenbakker, oversteken, poppenwagen zus beertje, raampje, zonnetje, gaatje zusje, slang slangetje, harinkje, plankje nich beestje nichtje, telefoon, thee, wrak, erwten hui huizen, brief, brieven huis, kor korter, kortst kort, gel fruit, gids, fiets, clubs, tips, jeugd, pech geld, a atlas, kassa, agent, robot kang kangoeroe, auteur, boeket, oranje, briljant garage, gara chocolade, sjaal, praktisch(e) cactus, insect, kastanje, traktatie cel, december, siroop, penseel toffees, toff families, kangoeroes, tantes pinda’s, pinda kiwi’s, foto’s, menu’s schaats schaa + baan, feest + tent keukentafel, keuk hondenhok hittegolf, hitt hondenhok, snottebel zieken ziek + wagen Paulien Peters, België, maandag ’s morgens z i n i n ’s morgens ’s middags ’s avonds ’s nachts Extra opdrachten s p e l l i n g z i n ’s winters ’s maandags ’s zaterdags ’s ochtends i n s p e l l i n g • Kies vijf woorden. Maak er onzin-zinnen mee. Dit zijn grappige zinnen. In het echt kunnen ze niet. Schrijf je zinnen op. • Kies twee woorden. Maak er een stripverhaal mee. Teken wat nodig is. Gebruik ook wolkjes met woorden of zinnen. Ze staan ’s morgens in de file. Het is ’s avonds even druk. De winkel is ’s zondags gesloten. We gaan ’s woensdags zwemmen. • Maak vijf raadsels. Schrijf je raadsels op. Bijvoorbeeld: bruine pasta voor op je brood (= pindakaas). Laat een ander kind raden. ’s Morgens staan ze in de file. ’s Avonds is het even druk. ’s Zondags is de winkel gesloten. ’s Woensdags gaan we zwemmen. • Kies vijf woorden. Maak er een leuke opdracht mee voor een ander. Laat een ander kind je opdracht maken. Jij kijkt de opdracht na. • Maak een geheime code. Doe het zo: geef iedere letter van het alfabet een nummer of een teken. Vertaal woorden van de kaart in je code. Laat een ander kind de geheime code ontdekken. categorie 12.2 zis_c_spellingskrt_omsl.indd 2 19-4-2007 11:10:12