Voorwerp:

advertisement
DIT IS HET VERVOLG OP 44 SCHRIFTELIJKE PAGINA’S
Het gemeenschappelijk vermogen:
= de inkomsten die door de beroepsbezigheid van elke echtgenoot rechtstreeks of onrechtstreeks
verworven worden, alsook uit de opbrengsten van de eigen goederen en uit schenkingen of legaten aan
beide echtgenoten. Het omvat bovendien alle goederen waarvan niet bewezen is dat zij aan één van de
echtgenoten eigen zijn.
Het gemeenschappelijk vermogen bestaat in de allereerste plaats uit de inkomsten van de
beroepsbezigheden van elke echtgenoot. Iedere echtgenoot kan zijn inkomsten wel zelfstandig innen,
maar deze inkomsten zijn, vanaf het ogenblik waarop zij ontstaan, gemeenschappelijk.
De vruchten, inkomsten of intresten van de eigen goederen van de echtgenoten vallen in het
gemeenschappelijk vermogen. Vallen eveneens in het gemeenschappelijk vermogen: de goederen
geschonken of vermaakt aan de 2 echtgenoten samen of aan één van hen, onder beding dat die
goederen gemeenschappelijk zullen zijn. Dit vormt een uitzondering op de regel dat tijdens het
huwelijk ‘om niet’ verkregen goederen tot het persoonlijk vermogen behoren. Deze uitzondering
wordt gemotiveerd door de overweging dat de schenker zelf kan bepalen dat het geschonken goed
gemeenschappelijk zal zijn. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen roerende en onroerende
goederen.
Vermoeden van gemeenschap:
= alle goederen, waarvan de wet niet uitdrukkelijk bepaalt dat zij eigen zijn of waarvan de echtgenoten
het eigen karakter niet kunnen bewijzen.
Dit vermogen heeft dus een residuair karakter.
Alles is in principe gemeenschappelijk, behalve dat wat de wet als eigen bestempeld.
Gemeenschappelijke schulden:
De lasten van het gemeenschappelijk vermogen zijn:
- de schulden aangegaan door de echtgenoten samen
- de schulden aangegaan door één van de echtgenoten ten behoeve van de huishouding en de
opvoeding van de kinderen
- de schulden door één van de echtgenoten aangegaan in het belang van het gemeenschappelijk
vermogen
- de schulden ten laste van giften aan de 2 echtgenoten samen of aan één van hen vermaakt onder
beding dat de gegeven goederen gemeenschappelijk zullen zijn
- de onderhoudsschulden jegens bloedverwanten in de neerdalende lijn van één van de echtgenoten
Ook hier voegt de wet er weer aan toe dat de schulden, waarvan niet bewezen is dat zij aan één van de
echtgenoten eigen zijn ingevolge een wetsbepaling, gemeenschappelijk blijven.
B. RECHTEN VAN DE SCHULDEISERS
De vraag stelt zich op welk vermogen de schuldeisers van de echtgenoten verhaal hebben.
Eigen schuld:
In principe kan een eigen schuld van een man of vrouw slechts verhaald worden op het eigen
vermogen en de inkomsten van de man of vrouw. De inkomsten van elke echtgenoot vallen weliswaar
in het gemeenschappelijk vermogen, maar blijven toch tot het onderpand van de persoonlijke
schuldeisers behoren.
Uitzonderlijk kan een eigen schuld op het gemeenschappelijk vermogen worden verhaald.
Schulden dagtekenend van voor het huwelijk en schulden ten laste van schenkingen en erfenissen
toegevallen tijdens het huwelijk, die dus beide eigen schulden zijn, kunnen worden verhaald op het
gemeenschappelijk vermogen in zover dit verrijkt is door opneming van eigen goederen van de
schuldenaar.
Schulden ontstaan uit een strafrechtelijke veroordeling of uit een onechtmatige daad, zijn eigen
schulden: ze kunnen echter op het gemeenschappelijk vermogen verhaald worden:
- enerzijds indien het gemeenschappelijk vermogen er voordeel uit getrokken heeft
- anderzijds indien het persoonlijk vermogen voor de schuldenaar niet toereikend is.
De mogelijkheid om deze schulden op de gemeenschap te verhalen, geldt slechts ten belope van de
helft van de nettobaten van het gemeenschappelijk vermogen.
Schulden door beide echtgenoten aangegaan:
Een schuld die door beide echtgenoten werd aangegaan , kan steeds op de persoonlijke vermogens van
elke echtgenoot én op het gemeenschappelijk vermogen verhaald worden. De schuldeiser heeft hier
verhaal op de drie vermogens.
Gemeenschappelijke schulden:
Gemeenschappelijke schulden kunnen verhaald worden op het eigen vermogen van elk van de
echtgenoten en op het gemeenschappelijk vermogen, dit wil zeggen op de drie vermogens, ook al nam
slechts één echtgenoot het initiatief.
Dit verhaal wordt echter beperkt tot het gemeenschappelijk vermogen en het persoonlijk vermogen
van de contracterende echtgenoot wanneer het gaat over buitensporige huishoudelijke schulden,
intresten van eigen schulden, beroepsschulden en onderhoudsschulden jegens zijn afstammelingen. In
deze gevallen mag niet aan het eigen vermogen van de andere echtgenoot worden geraakt.
C. BESTUUR VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK VERMOGEN
Principe:
= het instellen van alle materiële en juridische daden die nodig en nuttig zijn voor het beheer, het
genot en de beschikking van goederen.
In verband met het bestuur van het gemeenschappelijk vermogen kent de wet 3 vormen: het
gelijktijdig bestuur, het alleenbestuur en het gezamenlijk bestuur.
Gelijktijdig bestuur:
Het gemeenschappelijk vermogen wordt in principe gelijktijdig door elke echtgenoot bestuurd, d.w.z.
dat elke echtgenoot afzonderlijk geldig bestuurshandelingen kan stellen, waardoor de andere gebonden
is.
Alleenbestuur:
Bestuurshandelingen i.v.m. het beroep kunnen alleen gesteld worden door de echtgenoot die dit beroep
uitoefent.
Hij bezit dus in dit verband een alleenbestuur en de andere echtgenoot is daarvan uitgesloten.
Gezamenlijk bestuur:
Voor een aantal belangrijke handelingen wenst de wetgever dat de echtgenoten samen optreden.
Dergelijke belangrijke handelingen zijn
- een onroerend goed verkrijgen of vervreemden,
- een handelszaak verkrijgen of overdragen,
- een huurovereenkomst afsluiten voor langer dan 9 jaar,
- een legaat of een schenking aanvaarden of verwerpen wanneer bedongen is dat het goed
gemeenschappelijk zal zijn,
- een lening aangaan, kopen of lenen op afbetaling behalve wanneer die handeling noodszakelijk is
voor de huishouding of de opvoeding van de kinderen.
Indien een echtgenoot zonder wettige reden weigert mee te werken aan een daad van gezamenlijk
bestuur, dan kan de andere echtgenoot zich steeds tot de rechter wenden.
Wanneer het gemeenschappelijk vermogen in principe gelijktijdig door de echtgenoten wordt
bestuurd, betekent dit dat elke echtgenoot geldig bestuurshandelingen kan stellen die de andere
binden. Het is mogelijk dat een echtgenoot daarbij misbruik zou plegen. Daarom kan iedere
echtgenoot aan de rechter vragen aan de andere echtgenoot verbod op te leggen om een
bestuurshandeling te verrichten die hem nadeel kan berokkenen of de belangen van het gezin kan
schaden. Dit is dan een preventieve maatregel.
Wanneer een onregelmatig of met bedrieglijk opzet verrichte bestuurshandeling reeds heeft
plaatsgegrepen, is het niet meer mogelijk preventief op te treden. In deze gevallen (bv. wanneer een
echtgenoot een bestuurshandeling alleen heeft gesteld terwijl de echtgenoten samen hadden dienen op
te treden of een echtgenoot bedrieglijk de rechten van de andere echtgenoot heeft willen schaden) kan
de onschuldige echtgenoot aan de rechtbank de nietigverklaring vragen van deze daden. Hij moet zijn
vordering instellen binnen 1 jaar nadat hij kennis kreeg van de daad.
D. BESTUUR VAN HET EIGEN VERMOGEN
Principe:
Ieder echtgenoot bestuurt afzonderlijk en uitsluitend het eigen vermogen. Zijn bestuurshandelingen
zijn slechts beperkt door het belang van het gezin, bv. wanneer het gaat om de bescherming van de
gezinswoning. (supra)
E. ONTBINDING VAN HET WETTELIJK STELSEL
Het wettelijk stelsel wordt ontbonden door
- het overlijden van één van de echtgenoten,
- de echtscheiding of de scheiding van tafel en bed,
- de gerechtelijke scheiding van goederen,
- de overgang naar een ander huwelijksstelsel.
Boedelbeschrijving:
In geval van ontbinding van het wettelijk stelsel door het overlijden van én van de echtgenoten, door
gerechtelijke scheiding van goederen, door echtscheiding of scheiding van tafel en bed (maar niet door
echtscheiding door onderlinge toestemming) zijn de echtgenoten of de langstlevende echtgenoot,
gehouden een boedelbeschrijving op te maken.
= een beschrijving en een schatting van de gemeenschappelijke roerende goederen en schulden.
Noch de onroerende goederen, noch de persoonlijke goederen moeten vermeld worden.
Die boedelbeschrijving moet opgemaakt worden binnen 3 maanden.
De wet voorziet een aantal sancties voor het ontbreken van een boedelbeschrijving.
Vereffening en verdeling:
De ontbinding van het wettelijk stelsel brengt de vereffening en verdeling met zich. Om daartoe te
komen moeten diverse verrichtingen plaatsgrijpen.
Het is inderdaad zeer goed mogelijk dat tijdens het wettelijk stelstel de bezittingen en de schulden van
de 3 vermogens enigszins zijn vermengd en daarom moet men eerst het gemeenschappelijk vermogen
terug zuiver samenstellen, vooraleer te verdelen.
1. VERGOEDINGSREKENINGEN
wanneer een echtgenot bedragen uit het gemeenschappelijk vermogen heeft opgenomen om een eigen
schuld te betalen en, in het algemeen, telkens wanneer hij persoonlijk voordeel heeft getrokken uit het
gemeenschappelijk vermogen, moet hij eenzelfde bedrag aan het gemeenschappelijk vermogen
terugbetalen.
Omgekeerd is het gemeenschappelijk vermogen vergoeding aan elke echtgenoot verschuldigd ten
belope van de eigen gelden van die echtgenoot die in het gemeenschappelijk vermogen zijn gevallen,
alsook in het algemeen telkens het gemeenschappelijk vermogen voordeel heeft getrokken uit de eigen
goederen van één van de echtgenoten.
2. VERREKENING VAN DE LASTEN
Eens de vergoedingsrekeningen verricht, betaald men de schulden.
De gemeenschappelijke schuldeisers die verhaal hebben op de 3 vermogens worden eerst voldaan.
Pas daarna worden de schuldeisers betaald wier vordering verhaalbaar is op het gemeenschappelijk
vermogen en op de eigen goederen van de contracterende echtgenoot.
Dit alles gebeurt vanzelfsprekend onder voorbehoud van de rechten van de bevoorrechte en
hypothecaire schuldeisers.
De gemeenschappelijke schulden die niet voldaan werden ter gelegenheid van de vereffening (wegens
ontoereikendheid van het gemeenschappelijk vermogen) of die slechts na de verdeling opeisbaar
worden, kunnen op elk van de echtgenoten voor het geheel verhaald worden, onverschillig in wiens
hoofd de schuld is ontstaan.
De andere echtgenoot dan de echtgenoot in wiens hoofd de schuld is ontstaan is nochtans slechts
gehouden tot betaling ten belope van hetgeen hij uit het gemeenschappelijk vermogen heeft ontvangen
bij de verdeling.
Zoals het batig saldo van het gemeenschappelijk vermogen tussen de echtgenoten bij helften wordt
verdeeld, zo ook wordt het passief bij de helften verdeeld. Heeft één van de echtgenoten na de
verdeling een gemeenschappelijke schuld betaald, dan kan hij de helft daarvan op de andere
echtgenoot verhalen.
3. VERREKENING VAN DE VERGOEDINGEN
= de laatste verrichting voor de verdeling.
De echtgenoot die nog een vergoeding te vorderen heeft, kan bij de verdeling gemeenschappelijke
goederen voorafnemen ter waarde van de hem nog toekomende vergoeding. Dit vereist nochtans de
instemming van de andere echtgenoot of de machtiging van de rechtbank.
Is het gemeenschappelijk vermogen ontoereikend, dan kan de vergoeding op de andere echtgenoot
worden verhaald, maar slechts ten belope van de helft van wat verschuldigd blijft. De andere helft is
dan voor de echtgenootschuldeiser verloren omdat hij medeverantwoordelijke bestuurder van het
gemeenschappelijk vermogen was.
4. VERDELING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK VERMOGEN
Wanneer de 3 voorgaande operaties voltrokken zijn, gaat men over tot verdeling van het
gemeenschappelijk vermogen. Deze verdeling geschiedt in principe bij 2 gelijke helften en in natura.
Van de verdeling in natura wordt afgeweken wanneer het wettelijk stelsel eindigt door het overlijden
van één van de echtgenoten. In dit geval kan de langstlevende echtgenoot inderdaad, tegen betaling
van een eventuele opleg, zich bij voorrang de gezinswoning met huisraad en het beroepsgebouw met
de beroepsvoorwerpen doen toewijzen.
Ook wanneer het wettelijk stelsel eindigt door echtscheiding, scheiding van tafel en bed of scheiding
van goederen kan elk van de echtgenoten, in zijn voordeel, deze toewijzing bij voorrang van de
gezinswoning en het beroepsgebouw vragen.
2. BEDONGEN GEMEENSCHAPSTELSELS
Contractvrijheid:
Wanneer de echtgenoten bij huwelijkscontract willen afwijken van het wettelijk stelsel en een stelsel
van gemeenschap van goederen bedingen, mogen ze niet afwijken van de regels van het wettelijk
stelsel die betrekking hebben op het bestuur van het eigen en het gemeenschappelijk vermogen. Voor
het overige mogen zij bij huwelijkscontract elke andere wijziging aanbrengen.
Zij kunnen met name overeenkomen dat het gemeenschappelijk vermogen als hun tegenwoordige en
toekomstige goederen of een deel ervan zal omvatten of dat er tussen hen een algehele gemeenschap
zal zijn. Ook kunnen zij overeenkomen dat in geval van ontbinding van het huwelijk door het
overlijden van één van de echtgenoten, het gemeenschappelijk vermogen in ongelijke delen zal
worden verdeeld of geheel aan één van de echtgenoten zal toekomen.
Waar hun huwelijkscontract niet afwijkt van de regels van het wettelijk stelsel, blijven de echtgenoten
aan dit stelsel onderworpen.
Uitbreiding van het gemeenschappelijk vermogen:
De echtgenoten mogen overeenkomen dat het gemeenschappelijk vermogen al hun tegenwoordige en
toekomstige goederen of een deel ervan zal omvatten. Dergelijke overeenkomst is een afwijking an
het wettelijk stelsel, want hierin vallen de tegenwoordige goederen normaal in het eigen vermogen, en
vallen ook de toekomstige goederen, wanneer zij door schenking, erfenis of testament werden
verkregen, in het eigen vermogen.
Wanneer de echtgenoten al hun tegenwoordige en toekomstige goederen in het gemeenschappelijk
vermogen brengen, spreekt men van een stelsel van algehele gemeenschap. Deze algehele
gemeenschap is dan ook tot al de schulden gehouden.
Vooruitmaking:
De echtgenoten kunnen overeenkomen dat de langstlevende of één hunner indien hij het langst leeft,
het recht zal hebben om voor de verdeling een bepaalde geldsom bepaalde goederen in natura vooraf
te nemen uit het gemeenschappelijk vermogen. Dergelijk beding van Vooruitmaking machtigt één van
de echtgenoten, om, voor de verdeling, goederen in natura uit de gemeenschap te nemen, zonder
aanrekening ervan op zijn deel.
Bij ontbinding van het huwelijk door echtscheiding of door scheiding van tafel en bd, vervalt dit recht.
Bij echtscheiding door onderlinge toestemming maakt de regeling van het lot van de voorafneming
deel uit van de voorafgaandelijke overeenkomst die partijen moeten sluiten.
Verdeling in ongelijke delen:
De echtgenoten kunnen overeenkomen dat de langstlevende of één hunner indien hij het langst leeft,
bij de verdeling een ander deel dan de helft, of zelfs het gehele vermogen, zal ontvangen. Alle vormen
van ongelijke verdeling zijn mogelijk: de verdeling kan bijgevolg gescheiden in andere een
verhouding dan twee helften: 1/3 tegen 2/3; ¼ tegen ¾; … . ook een verdeling op grond van de aard
van de goederen is mogelijk: de roerende goederen voor de langstlevende, de onroerende voor de
nalatenschap van de andere.
Wanneer goederen en rechten aan de eerstervende echtgenoot toekomen, vallen deze goederen en
rechten in zijn nalatenschap.
3. SCHEIDING VAN GOEDEREN
Begrip:
In het stelsel van de scheiding van goederen heeft elke echtgenoot de uitsluitende eigendom en het
onafhankelijke bestuur van al zijn goederen. In plaats van drie afzonderlijke vermogens bestaan er
dan slechts twee: het eigen vermogen van de man en het eigen vermogen van de vrouw.
In dit geval is er geen gemeenschappelijk vermogen. Wel kunnen de echtgenoten mede-eigenaars
worden van de goederen die ze samen verkrijgen (infra). Er ontstaat tussen hen dan een toestand van
mede-eigendom en geen gemeenschappelijk vermogen.
De scheiding van goederen kan totstandkomen
- bedongen scheiding van goederen doordat de aanstaande echtgenoten dit stelsel voor hun huwelijk
aannemen,
- bedongen scheiding van goederen ofwel doordat de echtgenoten de scheiding van goederen kiezen
wanneer zij tendens het huwelijk hun huwelijksvermogensstelsel wijzigen,
- gerechtelijke scheiding van goederen of nog doordat de scheiding van goederen door de rechter
wordt opgelegd op vraag van één van de echtgenoten wanneer de andere echtgenoot het bestaande
stelsel in gevaar brengt door zijn slecht beheer of verkwisting.
Bedongen scheiding van goederen:
Wanneer de echtgenoten bij huwelijkscontract bedingen dat zij gescheiden van goederen zullen zijn,
bezit ieder van hen de bevoegdheid van beheer, genot en beschikking alleen. Inkomsten en
spaartegoeden blijven eigen.
Iedere echtgenoot blijft eigenaar van alle goederen die hij voor het huwelijk bezat en van alle goederen
die hij later krijgt, onder welke titel ook. Ook het passief blijft geheel gescheiden en elke echtgenoot
staat alleen in voor de schulden door hem ontstaan, zowel voor als tijdens het huwelijk. Verder heeft
iedere echtgenoot volledige bestuursbevoegdheid over zijn eigen goederen: hij alleen heeft de
bevoegdheid over zijn eigen goederen, hij alleen heeft de bevoegdheid van beheer, genot en
beschikking.
Ook bij scheiding van goederen blijft de bescherming van de gezinswoning van toepassing. Ook moet
iedere echtgenoot blijven bijdragen in de lasten van het huwelijk en de opvoeding van de kinderen.
Gerechtelijke scheiding van goederen:
Iedere echtgenoot kan voor de rechter de scheiding van goederen vorderen, wanneer uit de wanorde in
de zaken van de andere echtgenoot, zijn slecht beheer of de verkwisting van zijn inkomsten, blijkt dat
de instandhouding van het tussen hen bestaande huwelijksvermogensstelsel de belangen van de andere
echtgenoot in gevaar brengt.
De scheiding van goederen wordt bij vonnis uitgesproken en moet gevolgd worden door een
bekendmaking in het Belgisch Staatsblad en door een vereffening.
Op de scheiding van goederen die zo tot stand komt, zijn grotendeels dezelfde regels van toepassing
als die van de bedongen scheiding van goederen.
HOOFDSTUK 7: RECHTSPERSONEN
Naast de natuurlijke personen kent ons recht ook rechtspersonen = groeperingen of vermogens van
allerlei aard, zoals de natuurlijke personen, rechten kunnen hebben en aan verplichtingen kunnen
onderworpen zijn.
Rechtspersonen hebben eigendommen, sluiten overeenkomsten af, kunnen optreden voor de
rechtbanken, kortom zij zijn volwaardige personen die naast de natuurlijke personen deelnemen aan
het rechtsverkeer.
Het belang van de rechtspersoon bestaat hierin dat bepaalde wettelijk omschreven types onder
bepaalde voorwaarden aansprakelijkheidsbeperking kunnen genieten.
Soorten:
- Publiekrechtelijke personen: Worden in het leven geroepen door de openbare overheid of vormen er
een noodzakelijk uitvloeisel van.
Zij maken deel uit van de administratie van het land waarvan zij onmisbare organen zijn (staat,
provincies of gemeenten) of worden als dusdanig door de wet beschouwd (openbare instellingen).
De Staat, de gemeenschappen en gewesten, de provincies, de gemeenten, de openbare instellingen (de
Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn, de Kerkfabrieken, de universiteiten te Gent en te
Luik, R.V.A., R.S.Z., …) zijn publiekrechtelijke personen.
- Privaatrechtelijke personen: Komen tot stand door het privaat initiatief, hetzij om een werk van
algemeen belang te verwezenlijken (instellingen van openbaar nut) hetzij met louter particuliere
doeleinden (handels- en burgerlijke vennootschappen, verenigingen).
Voorbeelden hiervan zijn o.m. de instellingen van openbaar nut (private instellingen, die een door de
wet erkend doel van algemeen belang nastreven, zoals het Rode Kruis van België, de universiteiten
van Brussel en Leuven,…), de stichtingen (bepaalde goederen die besteed worden aan de oprichting
van een instelling van algemeen nut), de V.Z.W.’s, de handelsvennootschappen, burgerlijke
vennootschappen, die de vorm aannemen van handelsvennootschappen, mutualiteiten,
beroepsverenigingen, verenigingen voor onderlinge V,…
Identiteit:
Ingevolge hun rechtspersoonlijkheid hebben de juridische personen, net zoal de natuurlijke personen
een naam, woonplaats en nationaliteit. De publiekrechtelijke rechtspersonen hebben de nationaliteit
van de staat waarvan zij de emanatie zijn, terwijl de privaatrechtelijke rechtspersonen de nationaliteit
hebben van de staat waarin hun maatschappelijke zetel gevestigd is.
Afzonderlijk vermogen:
Aangezien de hypotheekswet alle personen één vermogen hebben, brengt de oprichting van een
rechtspersoon ook de creatie van een nieuw en afzonderlijk vermogen met zich. Via een inbreng
brengen de opzichters en latere toetreders elementen uit hun persoonlijk vermogen over naar dit van de
rechtspersoon. De goederen uit het vermogen van de rechtspersoon worden onttrokken aan de
aanspraken van de schuldeisers van de inbrengers.
Aansprakelijkheidsbeperking:
De oprichting van een rechtspersoon houdt niet in dat noodzakelijk de schuldeisers van die
rechtspersoon enkel het vermogen van deze laatste kunnen aanspreken. Zij kunnen de individuele
deelnemers ook aanspreken. Dit is althans het principe waarop weliswaar veel toegepaste
uitzonderingen bestaan.
Aan een aantal types van rechtspersonen verleent de wet aansprakelijkheidsbeperking. Dit betekent
dat de schuldeisers van de rechtspersoon zich enkel nog op het afgescheiden vermogen van de
rechtspersoon kunnen verhalen. Het persoonlijk vermogen van de deelgenoten van de rechtspersoon
wordt onbereikbaar voor de schuldeisers van die rechtspersoon, zoals de hoger besproken inbreng
reeds het vermogen van de rechtspersoon onbereikbaar maakte voor de persoonlijke schuldeisers van
de deelgenoten.
Die aansprakelijkheidsbeperking is een belangrijke stimulans voor het ontwikkelen van de
handelsactiviteit. Ze laat ondernemers toe een nieuwe, risicovolle activiteit op te starten zonder hun
bestaande activiteit (en hun daaraan gekoppeld vermogen) op het spel te zetten.
Organen:
Rechtspersonen zij juridische ficties. Wat betreft de materiële uitoefening van hun rechten en de
veruitwendiging van hun handelingen, zullen zij dus een beroep moeten doen op natuurlijke personen.
Deze natuurlijke personen (directeurs, zaakvoerders, beheerders) vereenzelvigen zich met de
rechtspersoon: zij zijn er de zgn. organen van. De handelingen van deze organen, althans indien ze
gesteld worden binnen de perken van hun bevoegdheid, gelden als handelingen van de rechtspersoon
zelf. Zo zullen door deze organen de rechtspersonen contracten kunnen afsluiten, rechtsgedingen
inleiden,…
De personen die optreden als orgaan van een rechtspersoon, zijn in beginsel niet persoonlijk
aansprakelijk (met hun persoonlijk vermogen) voor de schulden die zij in naam en voor rekening van
de rechtspersoon aangaan. Voor onrechtmatige daden of bepaalde fouten begaan in de uitoefening van
het bestuur van de rechtspersoon, kunnen zij wel aansprakelijk gesteld worden.
Dit is niet in strijd met de hoger besproken aansprakelijkheidsbeperking die de deelgenoten (leden of
aandeelhouders) van de rechtspersoon beschermt. Organen van rechtspersonen hebben een andere
hoedanigheid dan loutere deelgenoten. Door het opnemen of aanvaarden van een mandaat als orgaan,
verkrijgen deelgenoten een andere, bijkomende hoedanigheid die wel degelijk aansprakelijkheid kan
brengen.
Einde:
Gezien enkel de dood een einde stelt aan het bestaan van de natuurlijke persoon, zou uiteraard de
rechtspersoon onbeperkt kunnen blijven voortbestaan. Dit is dan ook zo voor de publiekrechtelijke
rechtspersonen. De privaatrechtelijke rechtspersonen kunnen steeds, in overeenstemming met hun
statuten, ontbonden worden door de deelgenoten. Bovendien kunnen zij, bij wijze van sanctie, wegens
schending van hun statuten ontbonden worden door een beslissing van de rechter.
TITEL 3: GOEDEREN
Begrip:
De rechtsterminologie maakt, strikt genomen, een onderscheid tussen
- zaken = alles wat in de natuur voorkomt, buiten de mens.
- goederen = de zaken die vatbaar zijn voor toe-eigening of bezit: de zaken die het voorwerp kunnen
uitmaken van een recht.
Daar men zich nagenoeg alle zaken kan toe-eigenen is het verschil tussen een zaak en een goed eerder
theoretisch. De wetgever zelf hanteert de term goederen in het burgerlijk wetboek.
HOOFDSTUK 1: INDELING
Inleiding:
Klassiek maakt men een onderscheid tussen
- roerende en onroerende goederen
- gemeenschappelijke en niet-gemeenschappelijke goederen
- lichamelijke en onlichamelijk goederen
AFDELING 1: ONROERENDE EN ROERENDE GOEDEREN
Wettelijke grondslag:
De wet stelt het onderscheid tussen roerende en onroerende goederen voorop.
In de wet vinden wij de bepaling van roerende goederen = al de goederen die van de ene plaats naar de
andere kunnen overgaan, hetzij ze zichzelf verplaatsen (zoals dieren) hetzij ze kunnen verplaatst
worden door toedoen van een vreemde kracht (zoals levensloze dingen).
Het onderscheid tussen roerende en onroerende goederen ligt dus in essentie in de vatbaarheid voor
verplaatsing. Dit criterium van de verplaatsbaarheid gaan nochtans niet steeds op, bv. voor
immateriële zaken zoals auteursrechten.
Historisch is het onderscheid tussen roerende en onroerende goederen te verklaren door het groter
belang dat vroeger, bij de totstandkoming van het burgerlijk wetboek, gehecht werd aan onroerende
goederen. Het grootgrondbezit was immers de belangrijkste factor in het economische leven. Thans
is de waardering voor onroerende en roerende goederen gewijzigd. Men kent aan de roerende
goederen, juist wegens hun verplaatsbaarheid, soms meer waarde toe dan aan onroerende goederen.
Bv. met geld, edele metalen en aandelen.
Het is vooral de ontwikkeling van de rechtspersonen en in het bijzonder van de N.V.’s die aan het
economische leven een ander beeld heeft gegeven en het belang van de roerende goederen in
aanzienlijke mate heeft verhoogd. Veel onroerende goederen behoren aan vennootschappen, waarvan
de aandelen door de wet noodzakelijk als roerend worden aangezien en als roerende goederen
verhandeld worden.
De indeling blijft echter van belang of formalistisch gebied, zoals bv. inzake verkoop, verjaring, regels
i.v.m. het beslag, benadeling bij aankoop.
1. ONROERENDE GOEDEREN
Onroerende goederen uit hun aard:
= goederen die niet vatbaar zijn voor verplaatsing.
= gronden en wat er aan vastzit: gebouwen, grond en andere constructies.
Onroerende goederen door hun bestemming:
= goederen die in wezen roerend zijn, maar die door een fictie van de wetgever onroerend worden
door hun verwantschap met een onroerend goed.
De bijzaak volgt en deelt het lot van de hoofdzaak. Het is voldoende, opdat een goed onroerend zou
worden dor bestemming, dat de eigenaar die voorwerpen blijvend aan het erf verbonden heeft.
Hetzelfde zal gelden voor de machines in een fabriek, maar niet voor de grondstoffen. Die zijn niet
bestemd om er onafscheidelijk aan verbonden te blijven. Bv. bij een landbouwbedrijf in vee, het
landbouwgereedschap, de vissen van de vijvers, de duiven van de duiventillen, … horen.
Onroerende goederen door het voorwerp waarop zij betrekking hebben:
Deze worden niet uitdrukkelijk in het B.W. vermeld. Schuldvorderingen zijn vermogensrechten.
Schuldvorderingen om iets te doen of te laten, zijn roerend. Schuldvorderingen om iets te geven zijn
onroerend wanneer ze een onroerend goed tot voorwerp hebben en de overeenkomst alleen niet
volstaat om de eigendom te doen overgaan. Ook de rechtvorderingen die onroerende goederen tot
voorwerp hebben, zijn onroerend.
2. ROERENDE GOEDEREN
Begrip:
= Al de goederen, die niet onroerend zijn.
Dit lijkt en gemeenplaats, maar toch heeft het B.W. een opsomming gegeven van de roerende
goederen.
Roerende goederen uit hun aard:
= lichamelijke roerende goederen, die zich kunnen verplaatsen uit eigen beweging (dieren) of kunnen
verplaatst worden door uitwendige kracht (levenloze dingen als een lamp, vulpen, schip,…)
Roerende goederen door wetsbepaling:
= onlichamelijke roerende goederen.
- Zo zijn er zakelijke rechten (eigendom, vruchtgebruik) die een roerend goed tot voorwerp hebben.
- Een pand is steeds roerend, want het slaat steeds op een roerend goed.
- Daarnaast zijn verbintenissen praktisch steeds roerend.
- Rechtsvorderingen die roerende goederen beogen zijn roerend.
- Aandelen (deelbewijzen, …) zijn steeds roerend, zelfs indien de vennootschap onroerende goederen
bezit.
- Intellectuele rechten (bv. het recht op een merk, een uitvinding, een tekening) zijn steeds
onlichamelijke roerende goederen.
- Een handelszaak bestaat uit een geheel van meubilair, uitrusting, cliënteel,… de handelszaak is
weliswaar een onlichamelijk roerend goed (niettegenstaand het feit dat meubilair in principe
lichamelijk is.
Vervroegde roerendmaking:
Soms worden goederen, die onroerend van aard zijn, om praktische redenen als roerend beschouwd.
Dit is het geval voor bv. fruit aan de bomen. Dit is wordt zes weken voor de oogst als roerend
beschouwd om het zonder enige formaliteit voor de oogst reeds te kunnen verkopen.
AFDELING 2: GEMEENSCHAPPELIJKE EN NIETGEMEENSCHAPPELIJKE GOEDEREN
Omschrijving:
Er zijn goederen die op zichzelf niet vatbaar zijn voor toe-eigening door een of meerdere personen.
Deze goederen vertonen bijgevolg een gemeenschappelijk karakter, bv. licht, lucht, zee, …
Ook andere goederen kunnen een gemeenschappelijk karakter krijgen, bv. de scheppingen van de
geest, nadat de termijn van het auteursrecht verstreken is. Inderdaad is de bescherming door het
auteursrecht beperkt in de tijd tot 50 jaar na de dood van de auteur. Daarna worden zijn literaire en
artistieke werken gemeenschappelijk, en kunnen ze vrij door iedereen gereproduceerd worden.
AFDELING 3: LICHAMELIJKE EN ONLICHAMELIJKE GOEDEREN
Omschrijving:
Lichamelijke goederen kan men door de zintuigen waarnemen. Zij hebben een materieel bestaan, bv.
een voetbal, dier, auto, gebouw,… al de andere goederen zijn onlichamelijk bv. vermogen of
patrimonium, nalatenschap, auteursrecht, merk, brevet, cliënteel.
AFDELING 4: VERBRUIKBAREN EN NIET-VERBRUIKBARE GOEDEREN
Omschrijving:
Verbruikbare goederen verdwijnen door het eerste gebruik dat ervan gemaakt wordt, bv.
voedingswaren, steenkool. De andere goederen zijn niet-verbruikbare goederen, bv. een huis, fiets,
boek, telefoon. Dit onderscheid is belangrijk, o.m. i.v.m. het vruchtgebruik.
AFDELING 5: VERVANGBARE EN NIET-VERVANGBARE GOEDEREN
- Een goed is vervangbaar wanneer het door een ander soortgelijk goed kan vervangen worden bv.
druiven van dezelfde soort.
- Een goed is niet-vervangbaar wanner het ene het andere niet kan vervangen bv. Van Gogh
schilderijen.
Dit onderscheid is van belang. Volgens de wet is de verbintenis om een zaak te leveren voltrokken,
enkel door de toestemming van de contracterende parijen. De eigendomsoverdracht heeft in beginsel
plaats op het ogenblik zelf van de overeenkomst. Bij vervangbare zaken zal de eigendomsoverdracht
slechts geschieden wanneer de zaken geïndividualiseerd worden, wat gewoonlijk bij levering
geschiedt.
AFDELING 6: GOEDEREN DIE IN DE HANDEL ZIJN OF NIET
Begrip:
Het uit de handel zijn van goederen = een goed kan niet deelnemen aan de vrije omloop van goederen.
Bv. de staat en bekwaamheid van de persoon, staatsdomein. Men kan hierover geen overeenkomsten
sluiten.
Andere goederen zijn in de handel.
TITEL 4: ZAKELIJKE RECHTEN
Begrip:
Een zakelijk recht houdt een bevoegdheid in die heerschappij verleent over een zaak.
>< vorderingsrecht = een aanspraak, die men kan laten gelden t.o.v. een persoon (bv. recht hebben op
terugbetaling van een geleende som).
Overzicht:
Hierna komen achtereenvolgens de voornaamste rechten aan bod. Drie zakelijke rechten worden
besproken:
- onroerend voorrecht,
- hypotheek
- en het gebruikspand.
HOOFDSTUK 1: EIGENDOM
AFDELING 1: BEGRIPPEN
Eigendom:
= het recht om op de meest volstrekte wijze van een zaak het genot te hebben en erover te beschikken,
mits men er geen gebruik van maakt dat strijdig is met de wetten of met de verordeningen.
Uit deze wettelijke bepaling blijkt dat eigendom het meest absolute recht is dat een persoon op een
zaak kan hebben.
Het recht van de eigenaar omvat:
- het usus of het recht van gebruik
- het fructus of het recht van genot
- het absus of het recht van beschikking
Bv. het recht de zaken te wijzigen en om te vormen, te verkopen of zelfs te vernielen. Vooral dit
laatste recht is een specifiek kenmerk van het eigendomsrecht, want alleen de eigenaar zal het recht
hebben over een zaak te beschikken.
Het eigendomsrecht komt dus voor als het meest uitgebreide recht dat een persoon op een goed kan
hebben.
Bezit:
Het eigendomsrecht uit zich gewoonlijk door bezit.
= het feitelijk, niet noodzakelijk juridisch, beschikken over een goed, d.i. zich gedragen alsof men
eigenaar van de zaak is.
Bezit is een louter feit, terwijl eigendom een recht is. Het bezit is van groot belang wanneer het gaat
om lichamelijke roerende goederen. Het bezit wordt dan wettelijk beschermd omdat de wet vermoedt
dat de bezitter van een lichamelijk roerend goed er eigenaar van is.
Het B.W. voorziet dat voor roerende goederen het bezit geldt als titel. Dit betekent dat wie een goed
bezit, ook vermoed wordt er eigenaar van te zijn. Voor lichamelijke roerende goederen ontslaat bezit
van het voorleggen van een eigendomstitel.
Dit bezit moet aan zekere voorwaarden voldoen:
- het moet voortdurend zijn
- vreedzaam: het mag niet door geweld verkregen zijn
- openbaar: iedereen moet zich van dit bezit rekenschap kunnen geven
- ondubbelzinnig: men moet zich tegenover iedereen als eigenaar gedragen en het moet onbetwistbaar
zijn dat men zich steeds als bezitter heeft gedragen
- te goeder trouw: de bezitter moet zijn bezit te goeder trouw verkregen hebben
Bescherming van eigendom:
Gezien het zeer groot belang dat aan eigendom gehecht wordt, heeft de wetgever vanzelfsprekend dit
recht beschermd. Het G.W. verklaart dat niemand van zijn eigendom berooft kan worden, tenzij het
redenen van algemeen nut en dan nog in de gevallen en op de wijze bepaald door de wet en tegen een
juiste en vooraf te betalen vergoeding. De eigenaar zal zijn eigendomsrecht als dusdanig kunnen doen
gelden tegenover iedereen. Hij beschikt over een vordering tot teruggave tegen derde houders die
gesteund is op het bewijs van eigendom.
Mede-eigendom:
Meerdere individuen kunnen tegelijkertijd eigenaar zijn van eenzelfde goed. In dit geval spreekt men
van mede-eigendom en mede-eigenaars.
Tegenover elkaar staan de mede-eigenaars in onverdeeldheid, hetgeen betekent dat geen van hen de
exclusieve eigendom van een deel van het goed kan opeisen. Zij hebben allen een bepaald aandeel in
het gehele goed. Mede-eigenaars hebben het recht om uit de onverdeeldheid te treden, m.a.w. de
verdeling en eventueel de verkoop van het mede-eigendom gehouden goed, te eisen. Dit recht kan
contractueel beperkt worden tot een maximum periode van 5 jaar.
Mede-eigendom kan tot stand komen:
- vrijwillig, via een contract van mede-eigendom bv. een persoon, die alleen eigenaar van een huis is,
verkoopt aandelen in mede-eigendom aan andere personen; 5 personen kopen gezamenlijk een woning
aan. In de wet komen een aantal aanvullende regelen voor inzake vrijwillige mede-eigendom.
- onvrijwillig: tengevolge van het overlijden van een persoon, waardoor de erfgenamen allen
onverdeelde mede-eigenaars worden van de erfenis en dat blijven tot de erfenis effectief wordt
verdeeld.
- gedwongen: geldt slechts in de over de wet voorziene gevallen. We vermelden hier de in de et
uitvoerig geregelde mede-eigendom van appartementen. De eigenaars van de appartementen in
eenzelfde appartementsgebouw zijn verplichte mede-eigenaars van de gemeenschappelijke gedeelten
van het appartementsgebouw (bv. de lift, hall, grond, dak). Zij kunnen hun appartement niet
afzonderlijk verkopen zonder hun hiermede verbonden aandeel in de mede-eigendom.
De gemeenschappelijke gedeelten van een appartementsgebouw moeten bij de oprichting ervan
uitvoerig beschreven worden in een notariële akte, basisakte genaamd. Tevens moeten de regels
vermeld worden die de gemeenschappelijke gedeelten zullen beheersen (het reglement van medeeigendom, met regels over o.m. rechten en plichten van mede-eigenaars, criteria inzake verdeling van
de lasten, bijeenroeping en de bevoegdheid van de algemene vergadering, benoeming van de
syndicus). De wet voorziet tevens dat de vereniging van mede-eigenaars van een
appartementsgebouw rechtspersoonlijkheid geniet.
AFDELING 2: EIGENDOMSVERKRIJGING
Wijzen:
- Oorspronkelijke wijzen van eigendomsverkrijging: houdt in dat een persoon het recht niet van
iemand anders krijgt, maar dat het eigendomsrecht ontstaat vanuit een feitelijke toestand, door bezit,
door natrekking, door toe-eigening, door een vondst, doordat iemand een voorwerp achterlaat of door
verkrijgende verjaring.
- afgeleide wijzen van eigendomsverkrijging houden in dat het eigendomsrecht overgaat van persoon
tot persoon door een rechtshandeling, zoals bv. overeenkomst, testament of nog door erfopvolging.
Toe-eigening:
Of occupatio = een oorspronkelijke wijze van verkrijging van eigendom.
Een persoon neemt bezit van een zaak, die nooit aan iemand toebehoorde of die door de eigenaar
verstoten werd, met het inzicht er eigenaar van te worden.
Vondst:
Anders dan verlaten voorwerpen, hebben verloren voorwerpen wel een eigenaar.
- Indien het verloren voorwerp wordt gevonden op het publiek domein van de Staat (bv. openbare
weg) dient de vinder ervan dit voorwerp af te geven aan de gemeente, die het zes maand ter
beschikking houdt van de eigenaar. Na deze termijn worde de gemeente en niet de vinder eigenaar
van de zaak.
- Een verborgen schat, gevonden op privaat domein door eigenaar ervan, wordt wel eigendom van de
vinder. Wordt de schat door een derde gevonden op het privaat domein dan wordt de vondst
gelijkelijk verdeeld tussen de vinder en de eigenaar van het domein waarop de schat werd gevonden.
Achtergelaten voorwerpen:
= die de eigenaar in bewaring of herstelling heeft gegeven aan een derde en nadien niet meer terug
afhaalde (bv. een auto in een garage, een bontmantel in een droogkuis,…).
Indien deze voorwerpen door de eigenaar niet werden afgehaald één jaar na de verwittiging van de
eigenaar per aangetekend schrijven, dan mag de persoon bij wie de voorwerpen in bewaring of
herstelling werden gegeven, tot de gedwongen verkoop van het goed overgaan. Voor motorvoertuigen
is de vermelde termijn slechts zes maand. Met de opbrengst van de verkoop worden in de eerste plaats
de achterstallige schuldvorderingen van de bewaarnemer of hersteller betaald. Het eventueel saldo
wordt gestort aan de eigenaar.
Natrekking:
Men kan eveneens eigenaar worden door het recht van natrekking. De eigendom geeft recht op alles
wat de zaak voortbrengt en op alles wat er zich op natuurlijke of kunstmatige wijze mee verenigt.
Verkrijgende verjaring:
= het middel om door het verstrijken van een bepaalde tijd en onder bij de wet bepaalde voorwaarden,
eigenaar te worden van een zaak.
Overeenkomst:
Één van de belangrijkste overeenkomsten, waarbij eigendom verkregen wordt, is zonder twijfel de
koopovereenkomst. Volgens de wet is de verkoop voltrokken tussen partijen en heeft de koper ten
aanzien van de verkoper van rechtswege de eigendom zodra zij het eens zijn geworden over de zaak en
de prijs, al werd de zaak nog niet geleverd en de prijs nog niet betaald.
Uit deze regels kan ondubbelzinnigheid afgeleid worden dat men door overeenkomst eigenaar kan
worden van een zaak. Tussen contracterende partijen volstaat dit omdat zij de overeenkomst kennen.
Derden kennen echter het contract niet. Voor hen moet er een uitwendig teken bijkomen, hetzij het
bezit voor roerende zaken, hetzij overschrijving voor onroerende zaken.
Erfopvolging:
Personen kunnen over hun goederen beschikken d.m.v. een testament, door de wet geregeld. De
begunstigde van een testament zal eigenaar worden van de hem gelegateerde goederen. Bestaat er
geen testament, dan gaan bij overlijden de goederen over volgens de wettelijk vastgestelde regels van
erfopvolging.
AFDELING 3: PUBLICITEIT VAN ONROERENDE EIGENDOM
Begrip:
Voor derden is het belangrijk te weten wie eigenaar is van een goed, bv. om de solvabiliteit van hun
schuldenaar te kennen.
- Ten aanzien van derden geschiedt de overdracht van roerende zaken met inbezitstelling.
- De overdracht van onroerende zaken daarentegen, geschiedt ten aanzien van derden d.m.v. een
geschreven openbaarmaking of publiciteit.
Om de derden steeds op de hoogte te houden van de toestand van een onroerend goed, voorziet de wet
meerdere vormen van publiciteit: overschrijving, randvermelding, inschrijving in de registers van de
hypotheekbewaarder.
Overschrijving:
In een aantal gevallen wordt de voorgelegde akte door de hypotheekbewaarder integraal in zijn
register overgeschreven. Dit is o.m. zo voor akten onder de levenden, om niet of onder bezwarende
titel, tot overdracht, aanwijzing of afstand van onroerende zakelijke rechten, andere dan voorrechten of
hypotheken. Hetzelfde geldt voor in kracht van gewijsde gegane vonnissen die gelden als
overeenkomst of als titel voor de overdracht van die rechten, en voor huurcontracten voor langer dan 9
jaar of kwijting inhoudende voor ten minste 3 jaar.
De overschrijving is vereist opdat de overgeschreven akte zou kunnen tegengesteld worden aan
derden.
Inschrijving:
Meerdere onroerende voorrechten worden behouden door inschrijving, o.m. het voorrecht van
architect en aannemers en arbeiders.
Randvermelding:
In uitzonderlijke gevallen laat de wet toe dat een wijziging in het juridisch statuur van een onroerend
goed kenbaar gemaakt wordt dor een vermelding op de kant van de in- of overschrijving.
HOOFDSTUK 2: VRUCHTGEBRUIK
Onderscheid met eigendom:
Eigendom omvat het recht van gebruik, recht van genot en recht van beschikking (usus, fructus,
abusus). Het recht van beschikking komt exclusief de eigenaar toe. De andere rechten, van gebruik en
genot kunnen aan andere personen dan aan de eigenaar toebehoren. Dit is het geval bij het
vruchtgebruik, dat enkel de aspecten gebruik en genot omvat.
Begrip:
Het vruchtgebruik = een zakelijk en tijdelijk recht, waarbij een persoon andermans zaak mag
gebruiken en de vruchten ervan verwerft. De eigenaar behoudt niettemin de zaak en het recht om
erover te beschikken.
Het recht dat aan de eigenaar blijft toebehoren, noemt men de naakte eigendom en de eigenaar noemt
men de naakte eigenaar.
Het vruchtgebruik is een tijdelijk recht. Vroeg of laat moet het eindigen en zal de naakte eigenaar
opnieuw de volle eigendom verwerven.
Verkrijgen van het vruchtgebruik:
Het vruchtgebruik komt tot stand door de wet, door de wil van de mens of door verjaring.
Het vruchtgebruik wordt in bepaalde gevallen uitdrukkelijk door de wet gevestigd. Zo bv. heeft de
langstlevende echtgenoot het vruchtgebruik over de nalatenschap van de vooroverleden echtgenoot.
De eigenaar mag zijn zaken vrijwillig met vruchtgebruik belasten. Hij kan dit doen hetzij door
overeenkomst (verkoop, ruiling), hetzij door testament.
Een recht van vruchtgebruik kan ten slotte door verjaring verkregen worden volgens de algemene
regels.
Voor vruchtgebruik vatbare zaken:
In beginsel zijn alle zaken voor vruchtgebruik vatbaar, zowel roerende als onroerende, lichamelijke als
onlichamelijke. Verbruikbare zaken gaan bij het eerste gebruik teniet. Zo zou dus vruchtgebruik over
deze goederen niet mogelijk zijn, daar de goederen zouden verdwijnen en de naakte eigenaar er totaal
van beroofd zou zijn.
De wetgever staat niettemin toe dat de vruchtgebruiker de verbruikbare zaken gebruikt, mits hij op het
einde van het vruchtgebruik evenveel van dezelfde zaken teruggeeft. Dergelijk vruchtgebruik heet
oneigenlijk vruchtgebruik.
Rechten en plichten:
- De vruchtgebruiker heeft, enerzijds, het recht om de zaak te gebruiken overeenkomstig de
bestemming die de eigenaar haar gaf,
- en anderzijds, het recht op de vruchten,: natuurlijke vruchten, vruchten van nijverheid (d.w.z. door de
bebouwing verkregen), burgerlijke vruchten (zoals huishuur, pachtgeld, intresten van kapitaal, …).
De vruchtgebruiker heeft als plichten, te vervullen voor de aanvang van het vruchtgebruik,
- het opmaken van een inventaris van roerende goederen, om discussie te vermijden bij het einde van
het vruchtgebruik.
- hij zal in principe een borg moeten stellen, d.i. een persoon aanduiden die voor hem wil instaan zo er
schade aan de goederen berokkend wordt gedurende het vruchtgebruik.
Tijdens het vruchtgebruik heeft de vruchtgebruiker de plicht de zaak
- te gebruiken
- in goede staat te behouden als een goed huisvader: zorgen voor het onderhoud van de zaak, de
gewone herstellingen verrichten, de bestemming van de zaak in acht te nemen, sommige schulden te
betalen en sommige lasten te dragen.
Bij het einde van het vruchtgebruik moet hij de zaak teruggeven aan de eigenaar.
Einde van het vruchtgebruik:
Het vruchtgebruik gaat teniet, overeenkomstig de algemene rechtsbeginselen
- door de dood van de vruchtgebruiker (vruchtgebruik gaat dus niet over op de erfgenamen bij
overlijden van de vruchtgebruiker)
- door het verstrijken van de tijd waarvoor het is verleend
- door vermenging, d.i. de vereniging van de hoedanigheden van vruchtgebruiker en naakte eigenaar in
dezelfde persoon
- door het niet uitoefenen van het recht gedurende 30 jaren
- door verkrijgende verjaring, volgens de algemene beginselen van de verjaring
- door het geheel tenietgaan van de zaak, daar het vruchtgebruik een zakelijk recht is, dat alle
bestaansredenen verliest
- door vervallenverklaring, d.i. als er misbruik vanwege de vruchtgebruiker is
- door afstand van het recht door de vruchtgebruiker
Iedereen kan afstand doen van een recht, dus ook een vruchtgebruiker. Afstand doen betekent zijn
recht laten vallen.
HOOFDSTUK 3: GEBRUIK EN BEWONING
Het recht van gebruik = een zakelijk recht waarbij een persoon toegelaten wordt zich van andermans
zaak te bedienen en er de vruchten van te innen voor zijn eigen behoeften en die van zijn gezin.
Het wordt geregeld in het B.W. Gebruik gelijkt dus op vruchtgebruik, maar reikt minder ver.
Men spreekt van bewoning wanneer het gaat om het recht andermans huis te gebruiken.
HOOFDSTUK 4: OPSTAL
Begrip:
= een zakelijk recht om gebouwen, werken of beplantingen op andermans erf te bezitten.
Het houdt een afwijking in van de regels van de natrekking, krachtens welke de gebouwen die zich op
iemands grond bevinden aan de grondeigenaar toebehoren.
Er grijpt dus een horizontale splitsing plaats:
- enerzijds is er het eigendomsrecht op de grond,
- anderzijds het recht op de gebouwen.
De wet voorziet geen minimumduur, wel een maximumduur van 50 jaar.
Opstal kan gevestigd worden bij overeenkomst of totstandkomen door verkrijgende verjaring.
De vestiging kan zowel kosteloos als ten bezwarende titel gebeuren. Het betalen van een vergoeding
aan de grondeigenaar is niet strikt vereist.
Wel is vereist dat de opstaller de vestigingstitel laat verschrijven op het hypotheekkantoor om zijn
rechten ten aanzien van derden te laten gelden.
Bij het tenietgaan van het opstalrecht, bv. door het verstrijken van de afgesproken duur, heeft de
opstalhouder recht op vergoeding door de grondeigenaar van de actuele waarde van de opstallen.
HOOFDSTUK 5: ERFPACHT
Begrip:
= een zakelijk recht, waarbij een eigenaar van een onroerend goed, voor een duur van minimum 27
jaar en maximum 99 jaar, het genot van dat goed afstaat onder de verplichting voor de titularis van het
recht van erfpacht, een jaarlijkse pacht te voldoen, hetzij in geld, hetzij in voortbrengselen of vruchten.
Erfpacht kan gevestigd worden
- bij testament,
- door verkrijgende verjaring
- door overeenkomst: een authentieke akte is vereist, aangezien ook het recht van erfpacht dient te
worden overgeschreven op het hypotheekkantoor, om het recht tegenstelbaar te maken aan derden.
HOOFDSTUK 6: ERFDIENSTBAARHEDEN
Begrip:
= een last, op een erf gelegd, tot gebruik en tot nut van een erf dat aan een andere eigenaar toebehoort.
Bij een erfdienstbaarheid zij twee erven betrokken:
- een heersend erf dat voordelen geniet van de erfdienstbaarheid
- lijdend erf dat met de last van de erfdienstbaarheid bezwaard wordt.
Kenmerken:
- zakelijk recht
- onroerend recht: daar het enkel op erven (gronden, gebouwen) kan worden gevestigd
- bestendig recht: daar het in principe even lang bestaat als het heersend erf
- bijkomstig recht: omdat het vasthangt aan het heersend erf en niet afzonderlijk kan worden verkocht
of gehypothekeerd.
Ontstaan:
1. UIT DE LIGGING VAN DE PLAATSEN
Andere erfdienstbaarheden uit de ligging van de plaatsen zijn het bronrecht, oeverrechten, recht tot
afpaling, recht tot afsluiting.
2. DOOR DE WET
Sommige erfdienstbaarheden worden door de wet ingericht gezien hun belang.
3. DOOR DE WIL VAN EEN PERSOON
Men kan erfdienstbaarheden vestigen op 3 wijzen:
a) de eigenaars van 2 verschillende erven kunnen bij overeenkomst een erfdienstbaarheid vestigen
b) door verjaring. Dit kan slechts bij voortdurende en zichtbare erfdienstbaarheden (zelfde teksten)
c) door bestemming door de huisvader. Onder dit laatste wordt de vestiging van een feitelijke toestand
bedoeld door de eigenaar van een erf dat later verkaveld wordt en aan meerdere eigenaars gaat
toebehoren.
4. DOOR VERJARING
Indien de gebruiker van een erf reeds 30 jaar een last uitoefent op een ander erf, ontstaat er een
erfdienstbaarheid door verjaring. Verkrijgende verjaring is enkel mogelijk voor erfdienstbaarheden
die voortdurend en zichtbaar zijn.
5. DOOR BESTEMMING VAN DE HUISVADER
Een dergelijke erfdienstbaarheid ontstaat wanneer eenzelfde eigenaar van 2 verschillende erven op het
eerste erf een last legt ten voordele van het tweede erf en deze twee erven nadien in de handen komen
van 2 verschillende eigenaars. Ook hier moet de last zichtbaar en voortdurend zijn. Een
uitdrukkelijke uitsluiting van deze erfdienstbaarheid sluit het ontstaan ervan uit.
Voortdurende en niet-voortdurende erfdienstbaarheden:
- een erfdienstbaarheid is voortdurend wanneer het gebruik ervan voortdurend is zonder toedoen van
de mens, bv. de erfdienstbaarheden van waterleiding, riolering, venster.
- niet- voortdurende erfdienstbaarheden vereisen, om uitgeoefend te worden, een actuele handeling
van de mens, bv. het recht van uitweg, het putrecht, het weiderecht,…
Zichtbare en niet-zichtbare erfdienstbaarheden:
Een erfdienstbaarheid is zichtbaar wanneer het bestaan ervan blijkt uit uitwendige tekens, zoals een
deur, een venster, een waterleiding.
- Niet-zichtbare erfdienstbaarheden vertonen geen uitwendige tekenen van hun bestaan, bv. het verbod
om op een erf te bouwen of om niet te bouwen tenzij tot op een bepaalde hoogte,…
Einde:
Erfdienstbaarheden zijn gehecht aan een erf en zijn in beginsel bestemd om even lang te duren als de
betrokken erven. Toch kunnen ze tenietgaan, bv.
- wanneer ze niet gebruikt worden gedurende een periode van 30 jaar,
- wanneer ze onmogelijk kunnen gebruikt worden,
- bv. door afbraak van een huis waarvoor een recht tot uitzicht bestond
- door vermenging
- wanneer het heersend en lijdend erf in handen van dezelfde eigenaar verenigd wordt
- door verzaking: de eigenaar van het heersend erf,
- door een beslissing van de rechter wanneer de erfdienstbaarheid ieder nut voor het heersend erf
verloren heeft.
ZIE NOTITIES 30 PAGINA’S
Voorwerp:
= de verkochte zaak
Volledig juist is dit niet want de koop is een wederkerige overeenkomst en heeft dus in werkelijkheid
2 voorwerpen: de zaak en de prijs. De prijs als voorwerp vertoont geen enkele bijzonderheid.
Bovendien is hij een van de wezenlijke elementen van de koop en onderscheidt hij de koop van andere
overeenkomsten.
Specifieke wetsbepalingen:
- bestaan: het koopcontract is nietig zo de zaak nooit heeft bestaan, nietig is of verloren. De zaak is
slechts gedeeltelijk nietig gegaan of verloren: keuze: ofwel van de koop afzien ofwel behouden
gebleven gedeelte te eisen mits aanpassing van de prijs.
- toekomstige zaak
- in de handel: voorwerpen die bestaan maar uit de handel zijn gesteld. Bijzondere wetten: verkoop
van aandelen in een nog niet opgerichte vennootschap, verdovende middelen, bepaalde aan de persoon
verbonden rechten als steungeld, van rente bij arbeidsongevallen,…
- eigendom van de verkoper: de verkoop van andermans zaak is nietig.
Oorzaak:
= het motief, de beweegreden waarom iemand de koop afsluit.
Het voorwerp van de verbintenis van de ene is de oorzaak van de verbintenis van de andere.
AFDELING 3: VORM, KOSTEN EN INTERPRETATIE
Vorm:
Volgens de wet kan de koop gedaan worden bij authentieke akte of onderhandse akte. Deze
wetsbepaling is niet helemaal juist: consensueel dus niet onderworpen aan vormvoorwaarden. Enkele
nuttige vormvoorwaarden zijn toch:
- KOOP VAN ONROERENDE GOEDEREN
Is voltrokken door het akkoord van de partijen over de zaak en prijs.
Om deze koop tegenstelbaar te maken aan derden, moet hij worden overgeschreven in een speciaal
daartoe bestemd register op het kantoor van de bewaring van de hypotheken. Overschrijving in een
geschreven akte. Volgens de wet is zelfs een authentieke akte vereist. Dit heeft te maken met dat er
steeds een notariële akte moet worden opgesteld.
In beginsel blijft echter de koop volledig onafhankelijk van enige akte en bestaat door zuiver akkoord
van beide partijen.
Als een partij zijn akkoord met de koop verleend heeft hetzij mondeling hetzij in onderhandse akte
maar nadien weigert de notariële akte te verlijden, kan de andere partij dit akkoord door de rechtbank
in een vonnis doen vaststellen. Dit vonnis zal dienst doen als authentieke akte.
- KOOP VAN ROERENDE GOEDEREN
Overschrijving hoeft in dit verband niet en dus geen authentieke akte vereist.
Dit belet niet dat het nuttig is te zorgen voor een bewijsmiddel, bv. door onderhandse akte op te
maken. Het al of niet bestaan van het kopcontract, heeft echter niets te maken met het bestaan van
dergelijke akte.
Kosten:
= kosten van de akte en bijkomende bv. kosten van zegels, registratie, overschrijving, ereloon van de
notaris
Ten laste van de koper, die bijgevolg ook de notaris mag kiezen.
De partijen zijn echter vrij van deze verscheidene voorschriften af te wijken.
Interpretatie:
= elk duister of dubbelzinnig beding van de verkoper (in zijn nadeel)moet worden uitgelegd aan de
koper (voordeel)
Het belang mag niet worden overdreven. Het is slechts een toepassing nadat alle aanwijzingen in het
contract zelf in gebreke zijn gebleven.
AFDELING 4: VERPLICHTINGEN VAN DE KOPER
Opsomming:
Verkoper heeft 2 verplichtingen: hij moet de zaak leveren en de koper vrijwaren.
De overdracht van eigendom is in feite de hoofdverbintenis van de verkoper. Daar zij echter
automatisch plaatsvindt door louter akkoord van beide partijen, geeft zij geen aanleiding tot
moeilijkheden. Vermits er bovendien zonder eigendomsoverdracht geen koop is, wordt zij
gerangschikt als wezenlijk bestanddeel van de koop en niet als verplichting.
1. LEVERING
Begrip:
= de overdracht van de verkochte zaak in de macht en het bezit van de verkoper.
De verkoper dient de verkochte zaak op tijd, op de plaats en de overeengekomen wijze ter beschikking
te stellen van de koper.
Als er geen levering gewenst is, komt de verkoper ook niet tekort aan zijn verplichting.
Wijze:
= in hoofdzaak een feitelijke kwestie, die vooral volgens de aard van de zaak moet worden opgelost.
Onroerende goederen: overhandiging van de sleutels en eigendomstitel
Roerende goederen: van hand tot hand, afgifte sleutels van het gebouw waarin zij zich bevinden, door
afhalen,…
Onlichamelijke zaken: afgifte van titels, akten of effecten
Kosten:
Levering ten laste verkoper daarna afhalen ten laste koper. Deze bepalingen gelden slechts als de
overeengekomen partijen er niet van afwijken.
Plaats:
Volgens de wet moet de levering gescheiden op de plaats waar het verkochte goed zich ten tijde van
de koop bevond, indien daaromtrent niet anders is overeengekomen.
Voor een vervangbare zaak: in de woonplaats van de SN. Schulden zijn immers in principe haalbaar,
niet draagbaar. Zeer vaak zijn er clausules die de plaats van levering aanduiden bv. free on board, op
wagon, ten huize,… dit zal meteen ook een weerslag hebben op de kosten van de levering.
Tijdstip:
Hierover is de wet stilzwijgend.
Eerst zal men de overeenkomst en daarna de handelsgebruiken nagaan. Zijn deze aanduidingen
onvoldoende, dan dient de levering onmiddellijk te gebeuren.
Zolang de prijs niet wordt betaald, laat de wet toe de levering te schorsen tenzij een termijn van
betaling werd bepaald.
Wat dient geleverd:
= datgene waartoe de verkoper zich heeft verbonden en niets anders.
Welbepaalde zaak: geleverd in de staat waarin zij zich bevond op het ogenblik van de koop.
Samen met de verkochte zaak moeten de toebehoren en de opbrengsten sedert de dag van de koop
worden geleverd.
Levert de verkoper iets anders komt hij tekort aan zijn verplichting van levering. Indien de koper deze
verkeerde levering aanvaard zonder voorbehoud, dan wordt hij geacht ermee in te stemmen.
Gevolgen:
Levering aanvaard door de koper: geen betwistingen meer opwerpen over de conformiteit van de
geleverde zaak, over zichtbare gebreken, over hoeveelheid, maat of gewicht.
Betwistingen op grond van geborgen gebreken en bedrog kon men niet waarnemen bij aanvaarding en
zijn dus nog mogelijk.
Sancties:
Indien de verkoper door zijn schuld niet levert, dan laat de wet aan de koper de keuze tussen
gedwongen uitvoering en ontbinding. Beide met een schadevergoeding als daartoe aanleiding bestaat.
2. VRIJWARING
Begrip:
= nadat de verkoper ervoor gezorgd heeft dat de verkochte zaak in bezit van de koper werd gesteld,
moet hij er bovendien voor zorgen dat deze ten volle van de zaak kan genieten. Hij moet zijn koper én
het rustig en vreedzaam genot én het nuttig genot van de zaak waarborgen. Hij moet de koper daartoe
vrijwaren van alles wat dat genot kan bedreigen. 2 soorten:
Vrijwaring voor uitwinning:
De verkoper moet het rustig en vreedzaam genot van de verkochte zaak aan de koper verzekeren.
Wordt hierop inbreuk gepleegd, dan zegt men dat de koper wordt uitgewonnen.
-zelf: De verkoper mag zelf niet ondernemen dat de koper zou storen. Hij moet zich dus onthouden
van alle stoornissen die het rustige bezit van zijn contractant bedreigen, zowel feitelijke als
rechtsstoornissen. Van deze verplichting mag hij zich onder geen enkel voorwendsel ontdoen.
- derden: De stoornis kan ook voortkomen van derden. In dit geval is de verplichting van de verkoper
tot vrijwaring van de koper minder streng. Opdat hij tot vrijwaring zou gehouden zijn, dient de
stoornis aan voorwarden te voldoen:
- er moet een rechtsstoornis zijn: de verkoper moet niet vrijwaren voor feitelijke stoornissen
van derden, daar deze volledig onafhankelijk van hem zijn. Een rechtsstoornis daarentegen laat
vermoeden dat de verkoper een ondeugdelijk recht heeft overgedragen. De stoornis moet bovendien
haar oorsprong vinden in een grond die reeds bestond bij de verkoop.
- spruit de stoornis voort uit een feit dat na de verkoop is ontstaan, dan heeft de verkoper daar
niets in te zien. Wanneer de koper een rechtsstoornis ondergaat vanwege een derde, zal de verkoper
vrijwaring verschuldigd zijn. Hij zal, met de koper, moeten tussenkomen in het rechtsgeding met de
derde. Indien de verkoper de aanspraken van de derde niet kan teniet doen, dan zal de verkoper aan de
koper schadeloosstelling verschuldigd zijn.
Vrijwaring voor gebreken:
De verkoper moet eveneens het nuttig genot waarborgen. Om aan deze verplichting te voldoen , mag
de verkoper geen zaak leveren die met een gebrek behept is.
Vertoont de zaak een gebrek, 2 mogelijkheden: men kan het gebrek ofwel dadelijk vaststellen ofwel
slechts later.
-zichtbaar gebrek: de koper terstond op het gebrek wijzen. Doet hij dit niet en neemt de zaak zonder
protest in ontvangst, wordt hij geacht het aanvaardt te hebben. Onmogelijk de zaak achteraf te
betwisten.
- verborgen gebrek: een gebrek dat niet zichtbaar is. Het zonder protest in ontvangst nemen van zo’n
zaak brengt vanzelfsprekend geen verval van mogelijke klacht met zich mede. Men kan inderdaad bij
de levering niet protesteren tegen een gebrek dat niet onmiddellijk kan vastgesteld worden. Ze zijn per
definitie dewelke die pas verschijnen na gebruik of deskundig onderzoek.
Opdat een verborgen gebrek aanleiding zou geven tot vrijwaring, volstaat het niet dat het verborgen is.
Het met de verkochte zaak ongeschikt maken tot het gebruik waartoe men ze bestemt en het gebrek
moet bestaan op het tijdstip van de koop. De verkoper moet vanzelfsprekend niet instaan voor
gebreken die ontstaan na de koop.
Heeft de verkoper een zaak verkocht die behept is met een verborgen gebrek dat de zaak geheel
ongeschikt maakt tot het gebruik, dan is hij vrijwaring verschuldigd. In dit geval kan de koper ofwel
de zaak teruggeven en de prijs terugeisen, ofwel de zaak behouden en een deel van de prijs terugeisen
De vrijwaring door gebreken is door de wet geregeld. Het betreft hier nochtans geen aangelegenheid
van openbare orde of dwingend recht. Het gevolg daarvan is dat de partijen vrij van de wettelijke
beschikkingen mogen afwijken. In die zin is het toegelaten de vrijwaring voor gebreken uit te
schakelen, te beperken of te verruimen. Veel fabrikanten van toestellen en machines verlenen 1 jaar
garantie. Het gaat hier wel degelijk om de vrijwaring voor verborgen gebreken, die tot 1 jaar beperkt
wordt.
Productaansprakelijkheid:
De koper-consument wordt extra beschermd door deze wet.
= de producent wordt aansprakelijk gesteld voor de schade veroorzaakt door een gebrek aan zijn
product.
Een product wordt als gebrekkig beschouwd wanneer het niet de veiligheid biedt die men er mag van
verwachten, rekening houdend met de presentatie van het product, het normaal gebruik en de
veiligheidsnormen die gelden op het ogenblik dat het product in het verkeer werd gebracht. Het
slachtoffer heeft hier geen fout te bewijzen, een oorzakelijk verband tussen het gebrek in de zaak en de
schade volstaat.
De consument mag steeds rechtstreeks de producent aanspreken. Betreft het producten ingevoerd van
buiten de Europese Unie, dan rust de aansprakelijkheid op de invoerder. Deze aansprakelijkheid geldt
gedurende 10 jaar nadat het product in omloop werd gebracht en de rechtsvordering verjaart 3 jaar na
de schadeberokkening.
De regeling inzake productaansprakelijkheid doet geen afbreuk aan andere mogelijke vorderingen
vanwege de koper, zoals de vordering wegens verborgen gebreken jegens de verkoper.
AFDELING 5: VERPLICHTINGEN VAN DE KOPER
Opsomming:
Verplichtingen koper: de prijs en de kosten van de koop te betalen, en de zaak in ontvangst te nemen.
1. BETALEN VAN DE PRIJS
Begrip:
De prijs is de som geld die de koper aan de verkoper verschuldigd is. Het is de voornaamste
verplichting.
De prijs moet betaald worden op de dag en de plaats in de overeenkomst overeengekomen.
De partijen zijn hier geheel vrij en kunnen vb. een termijn van betaling bedingen. Werd er niets
overeengekomen dan dient de prijs betaald te worden op de plaats waar en op het tijdstip waarop de
levering moet geschieden (supra).
Intresten:
3 gevallen waarin de koper intrest op de koopprijs verschuldigd is tot op de dag van betaling:
- die intrest uitdrukkelijk bedongen
- verkochte en geleverde zaak levert vruchten of andere inkomsten op
- aanmaning voor betaling
Sancties:
Indien de koper niet betaalt, beschikt de verkoper over middelen om geen schade te lijden of die te
beperken.
- De verkoper kan de onwillige betaler voor de rechtbank dagvaarden om hem te doen veroordelen tot
het betalen van de koopprijs. Het vonnis kan desnoods door de gerechtsdeurwaarder worden
uitgevoerd, bv. door verkoop van het meubilair van de sn, beslag op diens loon of wedde. Deze
oplossing heeft slechts zin als de koper solvabel is. De wetgever heeft daarnaast aan de verkoper een
voorrecht toegekend: wanneer de goederen van de koper niet volstaan om alle schuldeiser te betalen,
zal de opbrengst van de verkochte en nog niet betaalde zaak in de eerste plaats dienen om die
onbetaalde verkoper te voldoen.
- De verkoper kan weigeren de verkochte zaak te leveren zolang de prijs niet is betaald. Men noemt
dit de exceptie wegens niet-uitvoering of het retentierecht (weerhouding van de verkochte zaak) van
de verkoper. Deze oplossing veronderstelt, enerzijds, dat de zaak nog niet geleverd is wanneer de
verkoper bemerkt dat er geen betaling geschiedt en, anderzijds, dat de verkoper aan de koper geen
betalingstermijn toegestaan heeft. In dit laatste geval wordt de verkoper geacht van het retentierecht te
hebben afgezien daar hij de zaak moet leveren vooraleer de prijs te ontvangen.
- De verkoper kan de ontbinding van het contract eisen.
2. IN ONTVANGST NEMEN VAN DE ZAAK
Plaats en tijdstip:
De verplichting de zaak in ontvangst te nemen, sluit aan bij de verplichting van levering.
Teneinde de vragen op te lossen waar en wanneer de koper de zaak in ontvangst moet nemen volstaat
het te weten waar en wanneer de verkoper moet leveren (supra).
Sancties:
- Na de koper aangemaand te hebben over te gaan tot in ontvangstname kan de verkoper door de
rechtbank, in kortgeding, een bewaarplaats laten aanduiden waar hij de zaak kan deponeren.
- De verkoper kan ook de ontbinding van het contract wegen niet-uitvoering van 1 van de
verbintenissen.
AFDELING 6: VERSCHILLENDEN MODALITEITEN
= de verschillende bijzondere bedingingen die de partijen in de overeenkomst inlassen, hetzij om de
gewone bestanddelen van de koop te wijzigen hetzij om aan de koop zekere bijzondere gevolgen te
verlenen.
Zo kan de koop onder opschortende of ontbindende voorwaarde aangegaan worden. De gevolgen
worden in dat geval geregeld door de algemene beginselen van de verbintenissen. Bovendien bestaan
er modaliteiten die eigen zijn aan de koop.
Opsomming:
De voornaamste zijn: koop bij het gewicht, het getal of de maat, koop op proeving, koop op proef,
koop op monster, koop op afbetaling, koop op cif of caf, koop fob, koop franco.
Het BW maakt een onderscheid naargelang kopwaren bij gewicht, getal of maat of naargelang ze bij
de hoop verkocht worden.
Koop bij de hoop:
= een koop waarbij het niet nodig is te wegen, tellen of te meten om het voorwerp van de verkoop te
specifiëren.
Koop bij het gewicht, het getal of de maat:
In tegenstelling met voorgaand geval, zal het hier nodig zijn tot weging, telling of meting over te gaan
alvorens het voorwerp van de koop gespecificeerd kan worden.
Dit heeft tot gevolg dat tot weging, telling of meting, eigendom en risico van de zaak voor de verkoper
blijven.
Vergaat de zaak voor 1 dezer verrichtingen, dan is dat voor rekening van de verkoper.
Koop op proeving:
Is van gering belang.
Wet: “ten aanzien van wijn, olie en andere zaken die men gewoon is te proeven alvorens ze te kopen,
is er geen koop zolang de koper die niet heeft geproefd en aanvaard”
Zolang de koper de zaken nog iet geproefd en aangenomen heeft bestaat er slechts een eenzijdige
belofte tot verkopen.
Koop op proef:
Eveneens van gering belang.
De koop op proef is die waarin men de gekochte zaak aan een proef onderwerpt, zoals dit kan
gebeuren bij de koop van een renpaard. Deze vorm van koop beschouwt men als een koop onder
opschortende voorwaarde.
Koop op monster:
Vooraleer te contracteren laat de koper zich een staal voorleggen of aanwijzen. Hierop wordt de
overeenkomst gesloten en de verkoper is verplicht koopwaar te leveren die overeenkomt met het
voorgelegde of aangeduide staal.
Koop op afbetaling:
1 van de meest belangrijke modaliteiten
Zij speelt een zeer grote rol in het handels-en economisch leven.
= een koop met opschortende termijn voor de betaling van de koopprijs.
De verkoper is verplicht de zaak te leveren hoewel de prijs niet geheel is betaald. Veelal gaat het zo
dat een bepaald deel van de koopprijs onmiddellijk wordt bet betaald en het saldo (met intresten en
kosten) volgt in meerdere maandelijkse stortingen. Dit doet geen afbreuk aan het principe dat de
eigendom overgaat op het ogenblik van het ontstaan van het akkoord over de zaak en prijs.
Bewijslevering: van de koop een schriftelijk contract moet worden opgemaakt, in evenveel
exemplaren als er contracterende partijen zijn.
Elk aanbod van verkoop op afbetaling en elke reclame hiervoor dient een aantal vermeldingen te
bevatten, onder meer de prijs bij contante betaling, de totale prijs op afbetalingen, het bedrag van het
voorschot.
Het is toegelaten te bedingen dat de eigendom van de verkochte zaak slechts zal overgaan nadat e prijs
geheel is afbetaald. Dergelijk beding van eigendomsvoorbehoud mag voorkomen bij de koop op
afbetaling, maar is nooit tegenstelbaar aan derden, personen die geen partij waren bij het contract.
Voor de verkoper biedt het beding het voordeel dat hij de hem eigen gebleven zaak kan terugnemen
wanneer de koper niet langer afbetaalt.
De koop op afbetaling is, niet voltrokken zolang er geen voorschot is betaald van ten minste 15% van
de contante aankoopprijs.
Bijkomende waarborg voor de koper: de koper die de aankoop gedaan heeft buiten het bedrijf van de
verkoper, heeft het recht om zonder kosten af te zien van de koop, mits hij de verkoper hiervan met
een aangetekende brief verwittigt binnen 7 dagen na de dag waarop het voorschot betaald werd.
Koop cif of caf:
Cif: Cost, Insurrance, Freight
Caf: Coût assurance fret
Het betreft hier een koop die essentieel tot de handelssfeer behoort, overzeese handel
Bij een koop cif neemt de verkoper alle kosten ( om inschrijving, verzekering, vracht) op zich tot de
koopwaar in de bestemmingshaven ter beschikking van de koper ligt.
De verkoper heeft als verplichting: de koopwaren in te schepen naar de bestemmingshaven, de te
verzenden waren te verzekeren, de vereiste documenten af te leveren aan de koper om het
cognossement, de verzekeringspolis,…
Het cognossement is een document dat de aard, de hoeveelheid, het gewicht en het merk van de
ingescheepte goederen vermeldt en waarin de kapitein verklaart de goederen in ontvangst te hebben
genomen, ze te zullen vervoeren en ze in goede staat af te leveren aan een bepaalde persoon, drager
van het document.
Koop fob:
Fob: Free On Board
Een koop uit het handelsleven.
De verplichtingen van de verkoper zijn in dit geval beperkt. Hij moet enkel de koopwaar afleveren
aan boord van het schip, het vliegtuig of de wagon. Hij dient zich verder niet te bekommeren om de
verzekering en de vracht.
In feite zijn echter de bepalingen van een fob-verkoop verschillend van haven tot haven.
Koop franco:
= vrij van kosten voor de koper.
Veelal duidt men de plaats aan tot waar deze clausule geldt.
Franco thuis bv betekent dat de koopwaar zonder kosten voor de koper bij hem thuis wordt afgeleverd.
AFDELING 7: RUIL
Begrip:
= een contract waarin partijen aan elkaar een zak in de plaats van een andere geven.
Het onderscheid tussen ruil en koop is gering. Op de keper beschouwd is de koop een ruil tegen geld.
de wetgever bepaald dat de overige regels die omtrent het koopcontract zijn voorgeschreven, mede van
toepassing zijn op het ruilcontract. Op enkele uitzonderingen na, geldt de wetgeving op de koop
eveneens voor de ruil, behoudens enkele specifieke voorschriften.
Regels van de verkoop toepasselijk op de ruil:
Hier vermelden wij onder meer de eigendomsoverdracht door akkoord, plicht tot levering, vrijwaring
voor uitwinning, vrijwaring voor gebreken, exceptie van niet-uitvoering, ontbinding.
De bepalingen van de koop in verband met de geldprijs zijn niet van toepassing. Daarin schuilt het
onderscheid tussen kopen ruil. De kosten worden gedeeld, en de interpretatie van de verbintenis
geschiedt tegen de schuldeiser.
HOOFDSTUK 2: HUUR
Indeling:
Huur van goederen, huur van diensten of aanneming en huur van werk, of arbeidsovereenkomsten.
De huur van goederen wordt vervolgens ingedeeld in huishuur (huur van gebouwen of delen ervan),
handelshuur (huur van gebouwen of delen ervan voor handel bestemd), pacht (huur van landerijen
voor landbouw bestemd) en huur van roerende goederen.
De eerste drie gevallen betreffen huur van onroerende goederen.
Terminologie:
Onder huur zonder meer, dient men te verstaan huur van goederen. Wil men over huur van diensten
spreken, of over huur van werk, dan dient steeds voluit deze term gebruikt te worden.
Begrip en kenmerken:
Huur is een contract waarbij een partij, de verhuurder, zich verbindt aan de andere partij, de huurder,
het genot van een zaak te verschaffen tegen een bepaalde prijs.
Uit deze omschrijving spruiten een aantal kenmerken voort:
- het is een contract onder bezwarende titel, de huurder verkrijgt het genot van andermans zaak, maar
moet hiervoor een prijs betalen. Is dit niet het geval dan is er geen huur, maar wel een lening (infra)
- het is een wederkerig contract. Beide partijen gaan verbintenissen aan: de ene het leveren van een
zaak, de andere het betalen van de prijs.
Geldigheidsvoorwaarden:
Wat betreft toestemming, oorzaak en voorwerp, valt huur onder de toepassing van het gemeen recht.
Wat de bekwaamheid betreft, dient aangestipt dat de huur een daad van beheer is en geen daad van
beschikking. Wie bekwaam is tot het stellen van daden van beheer, mag verhuren.
AFDELING 1: HUISHUUR
Omschrijving:
Gewone burgerlijke huurovereenkomsten kwalificeert men als huishuur bij afwezigheid van een
handelsbedoeling (handelshuur) of landbouwbedoeling (pacht).
De wet omvat een bijzondere regeling vor de woningen die tot hoofdverblijfplaats van de huurder
dienen.
Wezenlijke bestanddelen:
De verschaffing van het genot van de verhuurde zaak en de betaling van de prijs.
De prijs bestaat veelal uit periodieke betalingen. Hij moet, net zoals bij de koop, in principe uit een
geldsom bestaan.
1. VORMVOORSCHRIFTEN
Bewijs:
Het huurcontract is een zuiver consensueel contract. Het bestaan van het contract is onafhankelijk van
vormvereisten. De moeilijkheid ontstaat wanneer het contract of zijn inhoud betwist wordt en een
bewijs dient geleverd te worden.
Bij de huur van een woning die als hoofdverblijfplaats dient, vereist de wet dat die schriftelijk is
opgesteld en geregistreerd als men een aanpassing aan de index bedingt.
Inzake betwistingen over het bestaan zelf van het huurcontract, geldt als principe dat de huur noch
door getuigen, noch door vermoedens mag worden bewezen, ongeacht het bedrag van de betwisting.
Het bewijs kan dus slechts geleverd worden door het geschrift, de eed of de bekentenis.
Ook de vraag of een huurovereenkomst als dan niet de hoofdverblijfplaats van de hurder betreft, kan
tot bewijsproblemen leiden. Het is daarom raadzaam steeds in de overeenkomst uitdrukkelijk te
preciseren of het al dan niet om een dergelijk contract gaat of niet.
2. DUUR EN OPZEGGING
Woningen die de huurder tot hoofdverblijfplaats dienen:
In principe worden de overeenkomsten aangegaan voor de duur van 9 jaar. In dit geval de volgende
opzeggingstermijnen:
- voor de huurder: 3 maanden. Indien de huurder opzegt in de eerste periode van 3 jaar, dient de
huurder een schadevergoeding te betalen, nl. respectievelijk 3, 2 of 1 maand huishuur in het eerste,
tweede of derde jaar.
- voor de verhuurder
- 6 maanden op ieder ogenblik, om het goed zelf te betrekken of te laten betrekken door een
naast familielid.
- 6 maanden tegen het einde van het derde of zesde jaar, om aan het goed grote
renovatiewerken of verbouwingswerken uit te voeren
- 6 maanden tegen het einde van het derde of zesde jaar, zonder opgave van enige reden, doch
mits betaling van een uitzettingsvergoeding van respectievelijk negen of zes maand huur.
Buiten deze mogelijkheden kan de verhuurder niet opzeggen.
Aan het einde van de negenjarige periode neemt het huurcontract niet automatisch een einde, maar
wordt slechts beëindigd mits een opzegging door de huurder of de verhuurder, met een termijn van zes
maanden. Zoniet wordt de huur met 3 jaar verlengd.
De partijen mogen een kortere termijn bedingen, die evenwel de termijn van 3 jaar niet mag te boven
gaan (bv. 1 maand, 1, 2 of 3 jaar). Indien de termijn korter is dan drie jaar, mag hij eenmaal worden
verlengd, zonder dat de totale termijn, met deze verlenging, drie jaar mag overschrijden (bv. eenjarig
contract eenmaal met twee jaar verlengen mag, een tweejarig contract verlengen met twee jaar mag
niet).
Indien na het verstrijken van die kortere termijn, de huurder het huis blijft bewonen zonder verzet
vanwege de verhuurder, hetzij zonder een nieuw contract, hetzij zelfs met een nieuw contract, dan
worden partijen wettelijk en onweerlegbaar vermoed een negenjarige overeenkomst te zijn aangegaan
die aanvang neemt op de aanvangsdatum van het contract van korte duur. In dit geval moet minstens
drie maanden voor het verstrijken van de korte duur opzeg gegeven worden. Is geen opzeg gegeven en
blijft de huurder de woning bewonen, dan wodt hij geacht een huurovereenkomst te zijn aangegaan
van negen jaar.
De duur mag ook langer zijn dan negen jaar en mag zelfs voor het leven van de huurder worden
afgesloten.
Woningen die de huurder niet tot hoofdverblijfplaats dienen:
Indien er is een geschreven huurovereenkomst bestaat en er een duur in de overeenkomst is bepaald,
dan zal de huur eindigen bij het verstrijken van deze duur. Wordt de huurder na het verstrijken van
deze termijn in het bezit gelaten van het goed, dan ontstaat er stilzwijgend een nieuwe
huurovereenkomst tegen dezelfde voorwaarden, ook wat de duur betreft. Indien er in de geschreven
overeenkomst geen duur is bepaald, dan is huur verondersteld aangegaan te zijn per maand en
opzegbaar met een opzegtermijn van een maand. Een bijzondere regeling geldt voor gemeubelde
appartementen.
Wat de vorm van de opzegging betreft, legt de wet geen vormvereisten op. Deze kan dus zowel
mondeling als schriftelijk geschieden. Met het oog op het bewijs is het voorzichtig een
gerechtsdeurwaarderakte te laten opstellen of een aangetekende brief te zenden met bewijs van
ontvangst.
Verlenging omwille van buitengewone omstandigheden:
Wanneer de termijn van de huur is verstreken of wanneer de huur beëindigd wordt door opzegging,
dan kan de huurder bij de rechter om een verlenging van de huur verzoeken. Een dergelijke
verlenging kan slechts aangevraagd worden voor de huurwoning die de huurder als hoofdverblijfplaats
betrekt. Vakantieverblijven en zakenverblijven vallen niet onder deze mogelijkheid.
Om verlening te bekomen moet de huurder buitengewone omstandigheden kunnen inroepen.
Mogelijke buitengewone omstandigheden die een verlenging kunnen rechtvaardigen zijn onder meer
zwangerschap en ziekte waardoor het de huurder onmogelijk was een nieuwe geschikte woonst te
vinden, of nog de afwerking van een huis in aanbouw.
De rechter oordeelt soeverein over het bestaan van de buitengewone omstandigheden. De verlenging
van de huur mag voor eenzelfde buitengewone omstandigheid max 1 jaar bedragen. Voor een nieuwe
buitengewone omstandigheid kan de rechter een nieuwe verlenging toestaan. De rechter kan ten slotte
voor de periode waarop de verlening slaat ook een huurprijsverhoging toestaan, wanneer de
verhuurder hiervoor valabele argumenten kan geven (bv. stijging van de onderhoudskosten, daling van
de koopkracht). De huurder moet deze verlenging vorderen een maand voor het verstrijken van de
opzeggingstermijn.
3. VERPLICHTINGEN VAN DE VERHUURDER
Opsomming:
Verplichting tot levering, onderhoud en vrijwaring
Levering en plaatsbeschrijving:
De verhuurder moet in de eerste plaats het goed ter beschikking stellen van de huurder. Opdat deze
het volledig gebruik en het genot zou hebben, is het niet voldoende dat het goed hem wordt
afgeleverd, maar dient het bovendien ingoede staat van onderhoud te verkeren. De verhuurder moet
dus, vooraleer het goed af te leveren, alle nodige herstellingen en onderhoudswerken laten verrichten:
schilderen, behangen, schoonmaken, deuren, venster, sloten nazien,… voor woningen die de huurder
tot hoofdverblijfplaats dienen, moet het gehuurde goed steeds beantwoorden aan de elementaire
vereisten van veiligheid, gezondheid en bewoonbaarheid, vermeld in de wet.
Elke partij mag eisen dat, op gemeenschappelijke kosten en op tegenspraak een plaatsbeschrijving van
het gehuurde goed wordt opgemaakt. Deze plaatsbeschrijving moet dan wel opgemaakt worden voor
het betrekken van de woonst of gedurende de eerste maand na het betrekken van de woonst. Wanneer
de partijen geen overeenkomst omtrent de inhoud van de plaatsbeschrijving bereiken, kan de
vrederechter, op verzoek van een van de partijen, een deskundige aanduiden voor het opmaken ervan.
Mocht het gehuurde goed gedurende de huur ingrijpend veranderd worden, dan kan elke partij een
bijvoegsel bij de oorspronkelijke plaatsbeschrijving eisen. Contractuele bepalingen waarin van het
recht om een plaatsbeschrijving te eisen afstand wordt gedaan, zijn nietig.
Indien geen plaatsbeschrijving is opgemaakt, wordt de huurder vermoed het gehuurde goed ontvangen
te hebben in dezelfde staat als waarin het zich bevindt op het einde van de huurovereenkomst.
Hiervan kan de verhuurder het tegenbewijs leveren, maar vanuit praktisch oogpunt zal dit vaak
moeilijk, zoniet onmogelijk zijn.
Onderhoud:
De verhuurder moet het volledige genot van het goed leveren gedurende de hele huurtijd. Het volstaat
niet de zaak in goede staat af te leveren, ze moet ook in die staat worden behouden. Daartoe is de
verhuurder verplicht alle herstellingen te doen die nodig blijken, met uitzondering van de zogenaamde
huurherstellingen waarvoor de huurder instaat. Hij is niet gehouden tot verfraaiingwerken.
Herstellingen die voor rekening zijn van de verhuurder, zijn bv. het herstellen van daken, afvoerbuizen
en muren, het onderhoud van gas- , water- en elektriciteitsleidingen, lift, centrale verwarming, ruimen
van putten.
Vrijwaring:
De verhuurder moet de huurder vrijwaren. Zowel de verplichtingen van het afleveren en onderhouden
in goede staat, als de verplichting van vrijwaring strekken ertoe de huurder een volledig en rustig
genot van de zaak te bezorgen. De verplichting van vrijwaring heeft 3 aspecten:
- de verhuurder moet er zich van onthouden zijn huurder te storen, en de huurder vrijwaren voor zijn
eigen daad. De verhuurder mag gedurende de huur de vorm van het verhuurde goed niet veranderen
door bv. een verdieping bij te zetten, een toegang of een venster dicht te metselen. Anders is het
gesteld met dringende herstellingen die niet tot na het einde van de huur kunnen uitgesteld worden.
Indien deze herstellingen langer dan 40 dagen duren, mag de huurder een schadeloosstelling vorderen.
De verhuurder mag evenmin zonder wettige reden het verhuurde goed betreden.
- de verhuurder dient de huurder te vrijwaren voor andermans daad. De verhuurder moet de huurder
enkel vrijwaren voor rechtsstoornissen van derden, niet voor feitelijke stoornissen.
Een rechtsstoornis veronderstelt een aanspraak van een derde, die beweert een recht op het goed te
laten gelden.
Feitelijke stoornissen betekenen dat een derde de huurder komt storen, zonder enig recht te doen
gelden op het goed. Dan hoeft de verhuurder zich daar niet om te bekommeren. Hij kan dergelijke
feitelijkheden niet voorkomen. Zij zijn hem volkomen vreemd. Het is de huurder zelf die zal moeten
optreden om de feiten tegen te gaan, desnoods via een geerechtelijke procedure. Bv. lawaai en stoornis
van de buren, schending van de woonst,…
- de verhuurder moet de huurder vrijwaren voor gebreken aan het verhuurde goed. De verhuurder is
vrijwaring verschuldigd voor alle gebreken van het verhuurde goed, die het gebruik ervan verhinderen,
zelfs al kende hij de gebreken niet bij het ingaan van de huur. Indien de huurder door deze gebreken
enig verlies lijdt, dan is de verhuurder gehouden hem hiervoor schadeloos te stellen.
Onder gebrek verstaat men elk nadeel voortspruitende uit het verhuurde goed zelf dat het verhuurde
goed ongeschikt maakt voor het beoogde doel. De verhuurder zal echter niet moeten instaan voor
gebreken, die de huurder gemakkelijk kon vaststellen vooraleer het contract af te sluiten en waartegen
hij niet protesteerde. De huurder wordt dan inderdaad geacht zich met het goed tevreden te hebben
gesteld in de staat waarin het zich bevond.
Afwijkingen:
Behoudens de bepalingen inzake plaatsbeschrijving mogen de partijen, getrouw aan de algemene
beginselen van het verbintenissenrecht, vrij afwijken van de bovenstaande wettelijke bepalingen over
de verplichting van aflevering, onderhoud en vrijwaring van de verhuurder.
4.VERPLICHTINGEN VAN DE HUURDER
Stofferen:
De verhuurder heeft er belang bij dat de huurder de gehuurde plaatsen stoffeert en voorziet van
meubilair. De grondslag van de wet is dat dit de verhuurder zal toelaten, indien de huurprijs niet
wordt betaald, zich bij voorkeur op al de andere schuldeiser te laten betalen met de opbrengst van de
openbare verkoop van het meubilair.
Huurprijs betalen:
Dit is de basisverplichting van de huurder. De partijen komen vrij de huurprijs overeen. Zij kunnen
eveneens vrijelijk overeenkomen de huurprijs te laten afhangen van een af andere evolutie. Wanneer
zij echter overeenkomen de huurprijs te laten afhangen van een of andere evolutie in de kosten van
levensonderhoud, dan dient de aanpassing an de huurprijs volgens een in de wet bepaalde formule
aangepast te worden.
Basishuurprijs x nieuw indexcijfer
Aanvangscijfer
De basishuurprijs is het bedrag, dat in de overeenkomst werd bepaald.
Het nieuw indexcijfer is van de consumptieprijzen is dit van de maand die de aanpassing van de
huurprijs voorafgaat.
Het aanvangscijfer is het indexcijfer van de consumptieprijzen van de maand die voorafgaat aan het
sluiten van de overeenkomst.
Bovendien bepaalt de wet dat een dergelijke aanpassing op basis van de evolutie van de kosten van
levensonderhoud slechts eenmaal per jaar mag geschieden. Wanneer in het contract een formule
inzake de berekening van de evolutie van de kosten van levensonderhoud voorkomt, die de wettelijke
formule te boven gaat, dan kan de rechter, op vordering van de huurder, de aanpassing inkorten tot de
wettelijke formule.
Bij woningen die de huurder tot hoofdverblijfplaats dienen, wordt de indexering van de huurprijs
verondersteld, en geldt dus slechts niet indien zijn uitdrukkelijk werd uitgesloten.
Indien de duur van de overeenkomst bij overeenkomsten omtrent de hoofdverblijfplaatsen 9 jaar
bedraagt, dan kunnen de partijen tevens een herziening van de huurprijs vragen. De rechter kan dit
toestaan, bv. indien er sterke prijsstijgingen blijken in verband met onroerende goederen.
Vaak eist de verhuurder van zijn huurder de betaling van een waarborgsom. Deze som kan de
verhuurder later aanwenden voor de betaling van niet betaalde huurprijzen of schade aangericht door
de huurder.
Wanneer deze waarborgsom uit een geldelijk bedrag bestaat en de huur betrekking heeft op een
hoofdverblijfplaats, dan gelden voor deze waarborg een aantal gebiedende regels.
- De waarborgsom dient in dit geval gestort te worden op een geïndividualiseerde rekening op naar
van de huurder bij een spaarkas of een bank.
- de gekapitaliseerde intresten van deze rekening komen toe aan de huurder. De verhuurder verkrijgt
voor alle schuldvorderingen, die verband houden met de niet-nakoming van de verplichtingen van de
huurder, een voorrecht op het actief van deze rekening.
- de waarborgsom mag niet meer dan 3 maand huishuur bedragen
Goed gebruiken:
- De huurder moet de verhuurde zaak gebruiken als een goed huisvader. Aan het goed e zorgen
besteden van den normaal, diligent en voorzichtig persoon betekent het huis te reinigen, verwarmen,
ventileren,… gebruik van het goed brengt noodzakelijk beschadiging en slijtage met zich mee. Dit is
onvermijdelijk. De huurder komt hierdoor niet tekort aan zijn taak van goed huisvader en moet voor
deze normale slijtage niet instaan.
- Hij moet het gebruiken voor het doel waartoe het bestemd is. Hij mag bv. een woonhuis niet
omvormen tot een winkelhuis, vergaderzaal, dansgelegenheid…
- hij moet de huurherstellingen uitvoeren. Het betreft hier herstellingen van geringe beschadigingen:
verroeste sleutels, gebroken rolluiklinten, vertopte afwateringskanalen…
Teruggeven in goede staat:
De huurder mag het goed gebruiken voor de duur van het contract. Komt hieraan een einde, dan mag
de huurder geen verder gebruik van de zaak maken en moet het onmiddellijk teruggeven.
De huurder moet het goed teruggeven in de staat waarin hij het ontving, behoudens de gewone en
onvermijdelijke slijtage. De verhuurder diende de zaak in goede staat van onderhoud af te leveren. de
huurder zal deze in deze staat moeten teruggeven. Hier komt het groot belang tot uiting van een
beschrijving van de toestand van de zaak bij de aanvang van de huur dmv de plaatsbeschrijving.
Het komt voor dat de huurder op het goed bouwwerken of beplantingen heeft uitgevoerd. Het lot van
deze werken, na afloop van de huur, is door de wet niet duidelijk geregeld. Daarom voorzien de
meeste overeenkomsten dat die bouwwerken, beplantingen of verfraaiingen definitief en zonder
vergoeding door de verhuurder verworven worden of dat hij ze op kosten van de huurder kan laten
verwijderen.
5. ONDERHUUR EN OVERDRCHT VAN HUUR
De wet bepaalt dat de huurder het recht heeft het gehuurde goed in onderhuur te geven en zelfs zijn
huur aan een ander over te dragen, voor zover hem dit niet uitdrukkelijk verboden werd.
Onderhuur ook wederverhuring genoemd, = de zaak die men huurt aan een derde verder verhuren. De
oorspronkelijke huur blijft bestaan, maar een nieuwe huur komt tot stand tussen de huurder en de
onderhuurder. Beide huurovereenkomsten blijven gelijktijdig bestaan. De tweede huur staat geheel
los van de 1e wat betreft termijn, huurprijs, verhuurde ruimte,…
Overdracht van huur schept geen nieuwe huur. Alleen de oorspronkelijke huur bestaat, maar de
hoedanigheid van de huurder gaat op iemand anders over.
Principieel heeft de huurder recht op onderhuur en overdracht van huur. Dit recht kan worden beperkt,
hetzij door de wet, hetzij door een overeenkomst.
De wet beperkt het recht op onderhuur in 2 gevallen:
- de huurder die het gehuurde goed niet tot zijn hoofdverblijfplaats bestemt, kan niet geheel of
gedeeltelijk onderverhuren ten einde voor de onderhuurder als hoofdverblijfplaats te dienen.
- de huurder die de woning in huur genomen heeft die hij tot zijn hoofdverblijfplaats bestemt, mag het
goed niet volledig onderverhuren; hij mag slechts een gedeelte onderverhuren, mits akkoord van de
verhuurder.
6. EINDE
Het verstrijken van de huurtermijn of door opzegging. Daarnaast kan men uiteraard steeds een
huurovereenkomst doen ontvinden bij toepassing van de wet of beëindiging in onderling akkoord
tussen partijen.
Verkoop van het verhuurde goed:
De verhuurder heft het recht het verhuurde goed te verkopen of in vruchtgebruik te geven. De vraag
stelt zich dan ook welke relatie bestaat tussen de huurder en de nieuwe verkrijger en inzonderheid of
deze laatste het lopende huurcontract moet respecteren of niet.
Als algemeen principe geldt dat wanneer de huurovereenkomst een vaste datum bezit, de
huurovereenkomst tegenstelbaar is ten opzichte van de nieuwe verkrijger die de huur zal moeten
verder zetten. Een vaste datum bekomt men door registratie van de huurovereenkomst, door
vermelding ervan in een authentieke akte, en door het overlijden van een van de partijen.
De huurovereenkomst is evenwel niet tegenstelbaar tegenover de nieuwe verkrijger wanneer dit in de
overeenkomst is voorzien. Een dergelijk afwijkend beding is niet mogelijk voor huurovereenkomsten
omtrent hoofdverblijfplaatsen. De huurovereenkomst is evenmin tegenstelbaar indien de
overeenkomst geen vaste datum bezit. Ook hier geldt voor huurovereenkomsten inzake
hoofdverblijfplaatsen echter een andere regeling voorzien in de wet.
AFDELING 2: HANDELSHUUR
Wetgeving en teksten:
De meeste regels omtrent de huishuur, zoals de regels inzake bewijs, verlenging omwille van
buitengewone omstandigheden, aflevering en plaatsbeschrijving, onderhoud, vrijwaring,
stofferingplicht, de indexering van de huurprijs en gebruik en teruggave, gelden eveneens voor de
handelshuur.
Aangezien het handelsfonds voor een groot deel staat of valt met de huur van de winkel waarin het
fonds gevestigd is, heeft de wetgever een grotere stabiliteit aan de handelshuur willen toekennen. Een
grote activiteit vanwege de huurder-handelaar kan het verhuurde goed wat de huurwaarde betreft, sterk
doen stijgen. De wetgever wou daarom vermijden dat de eigenaar daarvan zou genieten ten koste van
de huurder.
Toepassingsgebied:
Daar deze wetgeving een afwijking van het gemeen recht vormt inzake huur, is het van groot belang te
weten wanneer zij van toepassing is. De wet regelt uitsluitend de huur van gevouwen of gedeelten van
gebouwen die door de huurder bestemd zijn tot kleinhandel (bv. herberg, winkel) of door e nijverheid
van een ambachtsman, die rechtstreeks met de cliënteel in aanraking komt (bv. horlogemaker)
Duur:
Min 9 jaar. De partijen zijn vrij een langere duur te bedingen. Na het verstrijken van de eerste periode
van 9 jaar of meer, kunnen drie hernieuwingen van elk 9 jaar volgen.
De huurder kan steeds een einde stellen aan de huurovereenkomst bij het verstrijken van een
driejaarlijkse termijn (na 3 of 6 jaren) mits een opzeggingstermijn van 6 maanden, bij
gerechtsdeurwaarderexploot of aangetekende brief.
De verhuurder kan een einde stellen aan de huurovereenkomst bij het verstrijken van elke 3jaarlijkse
termijn mits een opzegging van een jaar, bij gerechtsdeurwaarderexploot of aangetekende brief, maar
slechts wanneer deze mogelijkheid uitdrukkelijk bedongen is in de overeenkomst en wanneer het is
om er zelf een handel te exploiteren.
De partijen kunnen te allen tijde, bij onderling akkoord, een einde stellen aan de huurovereenkomst,
bij toepassing van de algemene regels van het contractenrecht.
Huurprijs:
Bij het sluiten van de overeenkomst mogen de partijen de prijs vrij vaststellen. Bij het hernieuwen van
de huur, zijn de partijen opnieuw vrij naar eigen goeddunken de prijs te bepalen. Komen zij niet tot
een overeenkomst, dan moet de rechter de huurprijs vaststellen. Bovendien hebben beide partijen het
recht om bij het verstrijken van elke 3jaarlijkse termijn aan de rechter een herziening van de huurprijs
te vragen, op voorwaarde dat de normale huurwaarde van het goed met ten minste 15% verhoogd of
verlaagd is.
Hernieuwing:
Na het verstrijken van de termijn waarvoor de huurovereenkomst gesloten werd, heeft de huurder, bij
voorkeur boven alen anderen, het recht om een 1e hernieuwing te bekomen. Met dezelfde lengte als de
vorige. Na het verstrijken ervan kan de huurder nog een 2e en 3e huurvernieuwing bekomen, die
eveneens dezelfde lengte zal hebben.
Praktisch gevolg: dat een huurovereenkomst betreffende een handelspand voor minstens 36 jaar
afgesloten kan worden door de bekommernis van de wetgever.
Toepassing van bovenstaand principe is aan zekere voorwaarden en formaliteiten onderworpen, die
strikt door de wet worden geregeld. Bijzondere omzichtigheid voor het respect daarvan is
aangewezen.
In bepaalde wettelijk omschreven gevallen is het mogelijk dat aan de huurder, in afwijking van het
principe, de huurhernieuwing geweigerd wordt. Om de huurder hiervoor schadeloos te stellen moet de
verhuurder hem in bepaalde gevallen een uitwinningvergoeding betalen. Die vergoeding wordt
forfaitair bepaald, naargelang de omstandigheden, op de huurprijs van 1, 2 of 3 jaar.
Verbouwingswerken:
Om zijn bedrijf te doen bloeien, zal de handelaar vaak genoodzaakt zijn het door hem gehuurde
handelshuis aan te passen en te verbouwen.
Bij een gewone huishuur zijn dergelijke verbouwingswerken in beginsel niet toegelaten. Voorde
handelshuur bepaalt de wet uitdrukkelijk dat de huurder nuttige verbouwingswerken mag uitvoeren.
Formaliteiten en kosten orden door de wet geregeld.
Onderverhuur en overdracht van huur:
Bij de gewone huishuur is onderhuur en overdracht van huur principieel toegelaten, maar partijen
kunnen hiervan afwijken. Bij de handelshuur heeft deze afwijking slechts uitwerking in uitzonderlijke
gevallen, bv. wanneer de verhuurder het verhuurde gebouw zelf bewoont.
AFDELING 3: PACHT
Wetgeving en teksten:
= de huur van landeigendom, met de bedoeling op de landerijen aan landbouw te doen.
De algemene beginselen van de huishuur gelden eveneens voor de landpacht. Een aantal regelingen
speciaal van toepassing op de landpacht, zijn te vinden in het BW, na de regels van de huur en de
handelshuur. Die regels, net als bij de handelshuur, hebben tot doel grotere stabiliteit aan de landpacht
te geven.
Duur:
De eerste pachtperiode, min 9 jaar. Indien geen opzegging, wordt de pacht van rechtswege verlengd
met 9 jaar. Zelfs bij het einde van elke pachtperiode kan de verpachter niet zomaar opzeggen. Slechts
wanneer 1 van de in de wet opgesomde voorwaarden zijn vervuld, zal hij dit kunnen (bv. wanneer hij
het goed zelf zal exploiteren). In sommige door de wet bepaalde gevallen kan de pacht ook gedurende
pachtperiode opgezegd worden (bv. wanneer de landbouwgronden bouwgronden worden)
Pachtprijs:
De pachtprijs mag vrij tussen partijen bedongen worden bij het aangaan van de pachtovereenkomst,
onder vorm van geld of landbouwproducten. Telkens na het verstrijken van een termijn van 3 jaar
heeft iedere partij het recht een herziening van de pachtprijs te vorderen op grond van de rentabiliteit
van het pachtgoed.
HOOFDSTUK 3: LENING
Begrip:
= een contract waarbij de ene partij, de uitlener, het kosteloos gebruik verschaft van een zaak, aan de
andere partij, de lener, die de zaak na gebruik moet teruggeven.
Een belangrijk element is de verschaffing van het gebruik van een zaak om niet of uit vrijgevigheid.
Was het een overeenkomst onder bezwarende titel dan betrof het een huur.
Het is een eenzijdig contract, principieel althans, daar het alleen voor de lener verbintenissen doet
ontstaan.
Zakelijk contract dat slechts ontstaat met de overdracht van een andere zaak.
Bruiklening of verbruikslening:
Het BW onderscheidt deze 2 soorten. Na de zaak gebruikt te hebben, moet de lener deze teruggeven.
er bestaan echter zaken die door het gebruik verdwijnen de zogenaamde verbruikbare zaken. Die
zaken kunnen niet teruggegeven worden. In dit geval zal hij een gelijkwaardige zaak dienen terug te
geven. Deze vorm van lening wordt de verbruikslening genoemd. De normale lening waarbij men
dezelfde zaak teruggeeft, is bruiklening.
Bij bruiklening moet de lener voor de zaak zorgen als een goed huisvader, haar bewaren en
onderhouden en slechts gebruiken overeenkomstig haar bestemming. Hij moet de zaak teruggeven op
het overeengekomen tijdstip en in de staat waarin hij ze ontvind. Werd geen termijn bedongen, dan
moet de lener de zaak teruggeven nadat hij ze, overeenkomstig haar bestemming, gebruikt heeft.
In principe heeft de uitlener geen verplichtingen, eenzijdig contract. Indien de lening en eenzijdig
contract wordt geheten, dan is het omdat ze slechts ontstaat na afgifte van de zaak door de uitlener.
Daarna, bij het ontstaan zelf van het contract, bestaan, in beginsel, nog slechts verplichtingen in
hoofde van de lener.
Bij verbruikslening ontvangt de lener verbruikbare zaken in lening. De enige verplichting die hij kan
hebben, is teruggave van zaken van dezelfde hoeveelheid en op het overeengekomen tijdstip. Is er
dienaangaande niets overeengekomen, dan kan de uitlever de zaak terugvragen wanneer hij wenst,
maar de rechter kan aan de lener uitstel verlenen, naargelang de omstandigheden. De uitlener heeft
eigenlijk geen enkele verplichtingen.
Lening op intrest:
= verbruikslening tegen een prijs. Principieel is de lening kosteloos. Nochtans staat in de wet dat het
mogelijk is intresten te bedingen terwijl het contract een lening blijft. Is in het leningscontract geen
intrest bedongen, dan primeert het oorspronkelijke kosteloze karakter en kan geen intrest gevraagd
worden.
In handelszaken daarentegen wordt het beding van intrest steeds vermoed. Is er intrest bedongen maar
niet bepaald, dan is de wettelijke rentevoet van 7% van toepassing.
Ten slotte kunnen de partijen vrij de rentevoet bepalen. Dit is het mest voorkomende geval. Deze
vrijheid is enkel beperkt in die zin dat het vragen van intrest niet in woeker mag ontaarden. Woeker
wordt bestraft in het strafwetboek. Bovendien zou een contract dat dergelijke hoge intrestvoet
voorziet, kunnen vernietigd worden als strijdig met de openbare orde en de goede zeden. Ook is het
de rechter, in bepaalde gevallen, toegelaten de rentevoet te herleiden tot de wettelijke rentevoet.
Een hypothecaire lening is een lening op intrest die gewaarborgd wordt door een hypotheek, dwz door
een zakelijk recht op een onroerend goed. Dit wordt strikt geregeld.
HOOFDSTUK 4: BEWAARGEVING EN SEKWESTER
Begrip:
= een overeenkomst waarbij de ene partij, de bewaargever, een zaak toevertrouwt aan de andere partij,
de bewaarnemer, onder verplichting ze te bewaren en in natura terug te geven.
Het BW maakt een onderscheid tussen eigenlijke bewaargeving en sekwester
AFDELING 1: EIGENLIJKE BEWAARGEVING:
= een contract om niet dat enkel roerende zaken tot voorwerp kan hebben. Niettemin kan volgens het
BW een loon bedongen worden.
Ze wordt op haar beurt ingedeeld in vrijwillige bewaargeving en bewaargeving uit noodzaak
Vrijwillige bewaargeving:
Deze overeenkomst komt tot stand door de vrije wederzijdse toestemming van bewaargever en
bewaarnemer.
Toepassing ervan zijn bv. vestiaires in schouwburgen en restaurants, bewaarplaatsen voor fietsen,
bewaarplaatsen voor meubilair, stapelplaatsen van goederen.
De verplichtingen van de bewaarnemer reiken verder wanneer hij een loon bedongen heeft dan
wanneer hij de bewaargeving om niet verricht.
Bewaring van de toevertrouwde zaak is de eerste verplichting van de bewaarnemer. Bij bewaargeving
om niet moet de bewaarnemer aan de zaak dezelfde zorg bestreden ls hij besteedt aan zijn eigen
bezittingen. Bij bezoldigde bewaargeving moet de zorg echter gelijk zijn aan die van een goed
huisvader dwz van een normaal, zorgzaam en voorzichtig man.
In principe mag de bewaarnemer de zaak niet gebruiken. De bewaarnemer moet in beginsel de hem
toevertrouwde zaken in natura teruggeven
De verplichtingen van de bewaargever bestaan er in dat hij een vergoeding moet betalen aan de
bewaarnemer, indien, dit tenminste bedongen is, en in elk geval de bewaarnemer moet vergoeden voor
al de kosten die hij heeft gemakt voor het behoud van de zaak en voor al de verliezen die hij door de
bewaarneming geleden heeft.
Bewaring uit noodzaak:
= de bewaargeving waartoe men gedwongen wordt door enig voorval, zoals brand, instorting,
plundering, schipbreuk of andere onvoorziene gebeurtenissen.
De partijen hebben dus niet op vrije wijze besloten tot de bewaargeving, maar de bewaargever was
ertoe gedwongen door omstandigheden.
De verplichtingen ven bewaarnemer en bewaargever blijven dezelfde als bij vrijwillige bewaargeving.
Een bijzondere toepassing van bewaargeving uit noodzaak is de bewaargeving aan hotelhouders. De
hotelhouders worden door de wet als bewaarnemers aangezien voor de zaken die de gasten, die in het
hotel hun intrek nemen, bij zich hebben. De hotelhouders zijn bewaarnemers uit noodzaak, met
bezoldiging en uit beroep. Zij zijn aansprakelijk voor de zaken die de gasten medebrengen, onder meer
koffers, klederen, wagens…
AFDELING 2: SEKWESTER
Begrip:
= bewaargeving van een zaak in handen van een derde persoon ten gevolge van een overeenkomst of
een vonnis.
Er zijn 2 soorten sekwester:
- het overeengekomen sekwester: dat voortvloeit uit een overeenkomst afgesloten tussen 2 of meerdere
personen die besluiten de betwiste zaak voorlopig aan een derde in bewaring te geven, tot hun
betwisting zal beëindigd zijn.
- gerechtelijk sekwester: het sekwester dat voortvloeit uit een beslissing van de rechtbank
HOOFDSTUK 5: LASTGEVING
Begrip:
= of mandaat is een overeenkomst waarbij een persoon, de lastgever, een andere persoon, de
lasthebber, last of opdracht geeft tot het verrichten van een rechtshandeling in zijn naam en voor zijn
rekening
De rechten en plichten die ontstaan uit de door de lasthebber gestelde rechtshandelingen, in naam en
voor rekening van de lastgever, komen rechtstreeks in het vermogen van de lastgever, zonder dat de
lasthebber erdoor gebonden is. Men zegt daarom dat de lasthebber de lastgever vertegenwoordigd.
De daad waarvoor de lasthebber de lastgever vertegenwoordigt, moet noodzakelijk een
rechtshandeling zijn, een daad die tot doel heeft rechten en plichten te doen ontstaan.
Een lasthebber mag niet verward worden met een aangestelde die onder de leiding, het toezicht en het
gezag van een ander persoon werkt, zonder dat het noodzakelijk over het verrichten van
rechtshandelingen gaat. Bovendien staat de lasthebber niet onder de leiding , toezicht en het gezag
van de lastgever.
Verplichtingen van de lasthebber:
- De lasthebber moet zijn mandaat uitvoeren met de zorg van een goed huisvader.
- Hij moet zich laten leiden door de aard van zijn opdracht, de omstandigheden en de gebruiken.
- Hij is aansprakelijk wanneer hij het mandaat niet of slecht uitvoert.
- De lasthebber moet uitleg en verantwoording geven over de wijze waarop hij zijn taak vervuld heeft.
- Hij dient bovendien rekening af te leggen (wat hij ontvangen/uitgegeven heeft)
Verplichtingen van de lastgever:
- lastgever moet het door hem beloofde loon uitbetalen aan de lasthebber
- de lastgever moet verder de lasthebber de voorschotten en kosten vergoeden, die hij in uitvoering van
de lastgeving gedaan heeft
Toestand tegenover derden:
Tegenover derden is het alsof de daad rechtstreeks tussen de vertegenwoordigde en de derde
medecontractant werd gesteld. Van de tussenkomst van de lasthebber blijft dus niets over in het
koopcontract. Dit alles geldt slechts voor zover de lasthebber zijn mandaat niet te buiten gaat. Doet
hij dit wel, dan is de lastgever niet gebonden.
HOOFDSTUK 6: DADING
Begrip:
= een contract waarbij partijen, door wederzijdse toegevingen, een gerezen geschil beëindigen of een
toekomstig geschil voorkomen.
- Een dading kan afgesloten worden om de kosten van een gerechtelijk geding en de andere daarmee
gepaard gaande zorgen te vermijden.
- Een dading kan ook afgesloten worden om verder samenwerking tussen partijen mogelijk te maken.
Een dading belet elk van de partijen om nog de betwisting te doen herleven door een vordering voor
de rechtbank in te leiden. Ze is aan geen vormvereisten onderworpen. Zij kan voortvloeien uit de
correspondentie tussen partijen.
HOOFDSTUK 7: HUUR VAN WERK (ARBEIDSOVEREENKOMSTEN)
Begrip:
= het is een overeenkomst waarbij 1 partij zich verbindt arbeid te presteren en de andere partij
daarvoor het loon te betalen.
De regeling van de arbeid vormt in de huidige maatschappij een belangrijk deel van het recht. Het
BW schenkt nochtans weinig belang aan de huur van werk, omdat het gesproten is uit een periode toen
arbeid bijna niet was beschermd. De sociale evolutie van de 19e eeuw en 20ste eeuw heeft hierin
belangrijke wijzigingen gebracht. Het sociaal recht is een aanzienlijke plaats in het recht gaan
innemen.
Kenmerken:
Het is van belang een duidelijk onderscheid te maken tussen huur van werk, aanneming en
vennootschap (infra, hierna)
- Bij huur van werk levert de ene partij, de wn, zijn werkkracht (handen-of intellectuele arbeid) terwijl
de andere partij, de wg hiervoor een vergoeding betaalt onder de vorm van loon.
Het contract tussen hen bestaat, wordt gekenmerkt door een gezagsverhouding. De wn werkt onder de
leiding, toezicht en het gezag van de wg. Er bestaat een bestendige band van ondergeschiktheid bij het
presteren van werk.
- bij een aannemingsovereenkomst verbindt de ene partij zich een bepaald welomschreven werk te
voltooien, terwijl de andere partij hiervoor een prijs betaalt. De partijen worden aannemer en
opdrachtgever genoemd. Tussen hen bestaat geen band van ondergeschiktheid. Weliswaar moet de
ondernemer zich voegen naar de algemene richtlijnen van de opdrachtgever, maar in de eigenlijke
uitwerking van de verplichtingen staat de aannemer vrij.
- in een contract van vennootschap komen de partijen overeen de winsten (als die er zijn) te verdelen
naargelang hun participatie en in dezelfde verhouding in te staan voor de verliezen van hun
gemeenschappelijke activiteit. De partijen staan op voet van gelijkheid en de ene betaalt ook geen vast
overeengekomen prijs aan de andere.
HOOFDSTUK 8: VENNOOTSCHAP
Wetboek van vennootschappen.
= “een vennootschap wordt opgericht door een contract op grond waarvan twee of meer personen
overeenkomen iets in gemeenschap te brengen met als doel 1 of meer nauwkeurig omschreven
activiteiten uit te oefenen en met het oogmerk aan de vennoten een rechtstreeks of onrechtstreeks
vermogensvoordeel te bezorgen”
Het 2e en 3e lid van dit artikel nuanceren deze definitie. In sommige gevallen kan een vennootschap
ook worden opgericht door een rechtshandeling van 1 persoon die goederen bestemt tot 1 of meer
omschreven activiteiten (zoals 1persoonsBVBA). In andere gevallen kan de vennootschapsakte
bepalen dat de vennootschap niet is opgericht met het oogmerk aan de vennoten een rechtstreeks of
onrechtstreeks vermogensvoordeel te bezorgen (zoals bij de vennootschap met een sociaal oogmerk)
HOOFDSTUK 9: AANNEMING
Begrip:
= een overeenkomst waarbij de ene partij, de aannemer, zich verbindt een bepaald werk uit te voeren
en de andere partij , de opdrachtgever, de prijs daarvoor te betalen.
Toepassing:
BW handelt expliciet 2 bijzondere: vervoerscontract en bouwcontract. Er bestaan nog vele andere
aannemingscontracten, bijvoorbeeld het auteurscontract, en diverse advies-en consultancycontracten.
Ook overeenkomsten met geneesheren, advocaten, garagehouders, boekhouders en andere
dienstverleners zijn aannemingsovereenkomsten.
Aannemingsprijs:
Verschillende manieren vaststellen:
- een overeenkomst is afgesloten tegen een vaste of forfaitaire prijs wanneer de prijs definitief bepaald
is bij het sluiten van het contract. Deze prijsbepaling kan mee- of tegenvallen voor de aannemer
naargelang het werk goed gaat of niet.
- vooraf eenheidsprijzen bedingen voor de grondstoffen en de arbeidsuren. Naargelang de hoeveelheid
van de verbruikte grondstoffen en gepresteerde arbeidsuren wordt dan, achteraf, de prijs berekend.
- andere vergoedingsregelingen kunnen vrij door partijen bedongen worden. Soms draagt men iemand
op een werk te verrichten zonder dat op voorhand iets bepaald werd over de prijs. De berekening
geschiedt dan na voltooiing van het werk.
Verplichtingen aannemer:
- het beloofde werk binnen de bedongen tijd uit te voeren. Doet hij dat niet, dan kan de opdrachtveger
vragen dat het werk door een derde voltooid zou worden op kosten van de aannemer, of dat hem
schadeloosstelling zou worden betaald.
- de aannemer moet goed werk leveren. zodra de opdrachtgever echter het werk heeft aanvaard, kan
hij geen vordering voor gebreken meer indienen, tenzij het verborgen gebreken zou betreffen die bij de
aanvaarding niet konden vastgesteld worden.
Verplichtingen van de opdrachtgever:
- moet alles doen om de aannemer toe te laten het werk uit te voeren.
- moet aan de aannemer de prijs betalen na voltooiing en aanvaarding van het werk. De partijen
kunnen overeenkomen voorschotten te betalen.
Oplevering:
Indien de aannemingsovereenkomst materiële vouwwerken als voorwerp heeft, dient de aannemer die
werken op te leveren. daarbij maakt men een onderscheid tussen de voorlopige en de definitieve
oplevering. De aannemer moet de oplevering doen op het overeengekomen tijdstip. Tenzij partijen
anders zijn overeengekomen, is dit niet aan een bepaalde vorm onderworpen.
De ingebruikneming van het bouwwerk houdt niet noodzakelijk goedkeuring in; de bouwheer kan dit
noodgedwongen gedaan hebben. Toch handelt de bouwheer voorzichtig als hij dit doet onder
voorbehoud van zijn rechten. De oplevering kan stilzwijgend geschieden.
de voorlopige oplevering heeft tot doel de voltooiing van het werk vast te stellen. Zij betekent dat de
opdrachtgever het werk ter beschikking heeft gekregen; hij draagt dan ook van dan af het risico.
Gebeurlijke schadevergoeding en of vergoedingen wegens vertraging lopen niet meer. De voorlopige
oplevering dekt de zichtbare gebreken. Zij heeft enkel tot doel na te gaan of het bestek werd gevolgd
en of de plannen in acht werden genomen.
Partijen kunnen overeenkomen dat de voorlopige oplevering als vertrekpunt voor de termijn van de
10jarige aansprakelijkheid zal gelden.
Wanneer het werk niet voltooid is, of niet beantwoordt aan de plannen en bestekken of de regels van
het vak, heeft de bouwheer het recht de levering van het werk te weigeren. De aannemer is verplicht
alle gebreken aan het gebouw waaromtrent voorbehoud werd gemaakt bij de voorlopige oplevering, te
herstellen.
Vervolgens gaan de partijen over tot de eindoplevering. De eindoplevering is als juridische
verrichting een 2zijdige rechtshandeling, tussen de aannemer en de bouwheer. Hiermede is voor de
aannemer het werk geheel beëindigd en wordt hij van al zijn verplichtingen tegenover de bouwheer
ontslagen.
10jarige verantwoordelijkheid van architect en bouwaannemer:
Indien de aanneming een bouwwerk als voorwerp heeft en het gebouw geheel of gedeeltelijk
tenietgaat door een gebrek in de bouw of door de ongeschiktheid van de grond, zijn de architect en de
aannemer gedurende 10 jaar aansprakelijk.
Deze aansprakelijkheid is van openbare orde en men mag er dus niet van afwijken.
Men zou niet geldig in de overeenkomst kunnen bedingen dat de architect slechts gedurende 1 jaar
verantwoordelijk zou zijn.
TITEL 7: ZEKERHEDEN
Begrip:
= waarborgen waarover een schuldeiser beschikt tegenover zijn schuldenaar of diens goederen, voor
de uitvoering van een verbintenis.
“zekerheden” is niet in het BW te vinden. Die materie is over het BW verspreid, onder de titels,
borgtocht, inpandgeving, voorrechten en hypotheken.
Het onderscheid tussen persoonlijke en zakelijke zekerheden is fundamenteel en is ook in de praktijk
van het handels- en maatschappelijk verkeer van doorslaggevend belang.
- persoonlijke zekerheden bestaan hierin dat de schuldeiser er, naast de hoofdschuldenaar, 1 of meer
schuldenaar bij krijgt en dus meer zekerheid heeft betaling te zullen verkrijgen: is de ene insolvabel,
dan blijft de kans dat de andere wel solvabel is. Die bijkomende schuldenaar kunnen bovendien
hoofdelijk aansprakelijk zijn (supra)
- zakelijke zekerheden hebben tot gevolg dat de schuldeiser een recht verkrijgt op een specifiek goed
en zo bij de betaling voorrang geniet boven de andere schuldeiser. In dit verband is er geen sprake van
tussenkomst van een bijkomende schuldenaar.
HOOFDSTUK 1: PERSOONLIJKE ZEKERHEIDSRECHTEN
AFDELING 1: BORGTOCHT
Begrip:
= een contract waarbij een persoon, de borg, zich jegens de schuldeiser van een derde, de
hoofdschuldenaar verbindt tot de uitvoering van diens verbintenis, indien deze de verbintenis niet zelf
uitvoert.
Het contract wordt afgesloten tussen de schuldeiser en de borg. De hoofdschuldenaar komt in het
contract zelf niet tussen, alhoewel hij gewoonlijk wel de persoon zal zoeken die zich voor hem borg
wil stellen.
Bijkomend contract:
Het dient tot waarborg van de uitvoering van een hoofdverbintenis. Er moet een geldige
hoofdverbintenis bestaan. Gaat deze teniet, dan gaat eveneens de borgtocht teniet.
Gevolgen:
- de schuldeiser mag van de borg betaling eisen van de hoofdschuld, indien de schuldenaar niet zelf
betaald. De borg van zijn kant is jegens de schuldeiser slechts tot betaling verplicht, indien de
schuldenaar in gebreke blijft. Wanneer de schuldeiser de borg aanmaant, kan deze laatste hem eerst
naar de hoofdschuldenaar verwijzen. Levert dat voor de schuldeiser niets op, dan kan de borg eisen
dat de schuldeiser zou nagaan of er geen goederen van de hoofdschuldenaar kunnen in beslag
genomen en verkocht worden. De borg beschikt over wat men noemt het voordeel van uitwinning. Is
er niets of niet voldoende van de hoofdschuldenaar te verkrijgen, dan mag de schuldeiser zich terug tot
de borg wenden.
- hoewel de hoofdschuldenaar niet tussenkomt in de borgtocht, schept dit contract niettemin ook
bepaalde gevolgen tussen hoofdschuldenaar en borg. De borg heeft een recht van verhaal op de
hoofdschuldenaar. Hij kan van de hoofdschuldenaar terugeisen wat hijzelf aan de schuldeiser
betaalde.
- de borg is niet de finale schuldenaar. Hij betaalt in de plaats van de hoofdschuldenaar, en het moet
hem mogelijk zijn verhaal te nemen op deze laatste. Dit heeft echter alleen zin voorzover de
hoofdschuldenaar solvabel is.
Wettelijke en gerechtelijke borgtocht:
Naast de vrijwillige borgtocht, die voortvloeit uit de vrije overeenkomst tussen de partijen, bestaat er
eveneens en wettelijke en gerechtelijke borgtocht, waartoe de schuldenaar door de wet of de rechter
verplicht is. De wet eist borgtocht voor de onvermogende of in failliet gegane koper. De rechter mag
borgtocht eisen in de gevallen waar de wet dit toelaat om bij een onroerend beslag, bij uitvoering van
vonnissen niettestaande verzet of hoger beroep.
Wie bij wettelijke of gerechtelijke borgtocht geen borg kan vinden, is gerechtigd een andere zekerheid
te geven, bv. pand, hypotheek…
HOOFDSTUK 2: ZAKELIJKE ZEKERHEIDSRECHTEN
AFDELING 1: INPANDGEVING
Begrip:
= een contract waarbij een schuldenaar, de pandgever, aan zijn schuldeiser, de pandhouder, een zaak
afgeeft tot zekerheid van de schuld.
Goederen die krachtens de wet niet vatbaar zijn voor overdracht, kunnen niet in pand gegeven worden.
- Is het in pand gegeven voorwerp een roerende zaak, dan spreekt men van pand: is van groot belang
in het handels- en burgerlijk recht:
- burgerlijk pand: pand tot zekerheid van een burgerlijke verbintenis
- handelspand: pand tot zekerheid van een handelsverbintenis.
- is het een onroerende zaak, van genotspand: het genotspand treft men nog zelden aan.
Bijkomend en eenzijdig contract:
Aangezien het tot voorwerp heeft de uitvoering van een vooraf bestaande verbintenis te waarborgen.
Deze voorafbestaande verbintenis is het hoofdcontract. Het pandcontract is ook een eenzijdig contract
daar het enkel in hoofde van de pandhoudende schuldeiser, verbintenissen doet ontstaan.
Vorm:
Wanneer de hoofdschuld € 375 te boven gaat, bestaat de voorrang van de pandhoudende schuldeiser
slechts in zoverre er een authentieke of geregistreerde onderhandse akte bestaat met opgave van de
verschuldigde som en de in pand gegeven zaak. Dit is noodzakelijk om te beletten dat een schuldenaar
met 1 van zijn schuldeiser zou overeenkomen om een fictieve akte van inpandgeving op te stellen en
op deze manier de andere schuldeiser te benadelen. Dit opzet wordt verijdeld door de tussenkomst te
eisen and een openbaar persoon bv. een notaris bij een authentieke akte of door registratie van een
akte.
Totstandkomen van het contract:
Niet alleen moet er een hoofdverbintenis bestaan en dient een akte opgesteld, maar bovendien moet de
in pand gegeven zaak roerend zijn, in de handel en geïndividualiseerd, en moet de in pand gegeven
zaak in handen komen van de schuldeiser en in zijn bezit blijven. Deze formaliteit werd door de wet
ingevoerd om derde personen, die met de schuldenaar handelen, te informeren dat zij tot waarborg van
hun schuldvordering niet moeten rekenen op het in pand gegeven goed.
Gevolgen:
- Daar het pand een eenzijdig contract is, ontstaan er enkel rechten en plichten in hoofde van de
pandhouder. De pandhouder mag het pand weerhouden en moet het niet teruggeven zolang de s, zijn
schuld niet heeft betaald. Dit retentierecht behoort tot de essentie zelf van het contract.
- de panhoudende schuldeiser kan, bij gebreke aan betaling, niet over het pand beschikken aangezien
hij er geen eigenaar van wordt. Dit zou aanleiding geven tot misbruiken, vooral daar het pand
gewoonlijk een grotere waarde heeft dan de schuld
- de pandhouder kan aan de rechtbank vragen het pand in het openbaar te laten verkopen of het hem
toe te wijzen als betaling van de schuld, maar dan slechts tot het beloop van die schuld. Omwille van
zijn voorrecht heeft de pandhouder voorrang op de andere schuldeiser bij het verdelen van de
opbrengst van de verkoop van het pand.
- de pandhouder zal het pand moeten teruggeven zodra de schuldenaar betaald heeft. Hij zal intussen
voor het behoud van de zaak moeten zorgen als een goed huisvader en aansprakelijk zijn voor
eventueel verlies of beschadiging van het pand wanneer dit aan zijn nalatigheid te wijten is. Zou de
pandhouder misbruik maken van het pand, dan kan hij veroordeeld worden om het terug te geven aan
de schuldenaar. Het pand mot worden teruggegeven wanneer de hoofdschuld tenietgaat door betaling
of door om het even welk ander feit. Het heeft dan inderdaad geen verdere reden van bestaan.
AFDELING 2: VOORRECHTEN
Begrip:
= een recht dat uit hoofde van de bijzondere aard van de schuldvordering aan een schuldeiser toekomt
en hem voorrang verleent boven de andere schuldeiser, zelfs de hypothecaire.
Het voorrecht verleent voorrang aan de schuldeiser in die zin dat hij voor de andere schuldeiser zal
betaald worden. Bij verkoop en verdeling van het bezit van de schuldenaar, wordt de bevoorrechte
schuldeiser eerst uitbetaald. Normalerwijze worden de schuldeiser ponspondsgewijze uitbetaald, naar
evenredigheid van hun vordering. De voorrang vormt hierop een afwijking.
Het kan voorkomen dat verschillende schuldeiser over een voorrecht beschikken. De wet geeft een
rangschikking op van de verschillende voorrechten, die de ene op de andere voorrang krijgen.
Voorrecht gaat boven hypotheek:
In principe gaat het voorrecht boven de hypotheek. De samenloop tussen een voorrecht en hypotheek
doet zich uiteraard slechts voor wanneer verschillende schuldeiser, bevoorrechte enerzijds,
hypothecaire anderzijds, in samenloop komen voor de prijs van een onroerend goed.
Het principe dat voorrechten boven hypotheken gaan, lijdt een belangrijke uitzondering. Die
voorrechten waarvoor inschrijving noodzakelijk is om ze aan derden tegenstelbaar te maken, nemen
slechts rang op de datum van de inschrijving. Zo vb. zal het voorrecht van de onbetaalde verkoper van
een onroerend goed rang nemen na de hypotheken, die reeds voor de verkoop het onroerend goed
bezwaarden.
Grondslag van de voorrang:
De voorrang die aan een bepaalde schuldvordering toekomt, is het uitsluitend gevolg van de aard van
deze schuldvorderingen. De wet oordeelt inderdaad dat bepaalde schuldvorderingen wegens hun aard
voorkeur moeten genieten boven andere, wanneer er niet voldoende onderpand is om alle schuldeiser
te voldoen. De voorrechten worden dus uitsluitend door de wet in het leven geroepen. Borgstelling,
inpandgeving en hypotheek zijn daarentegen zekerheden die de partijen vrij bij overeenkomst in het
leven roepen tot waarborg van om het even welke vordering.
Verschil tussen voorrecht en hypotheek
Een eerste verschil bestaat erin dat het voorrecht in leven wordt geroepen door de wet, rekening
houdende met de aard van de schuldvordering. De hypotheek kan daarentegen naar de wens van de
partijen en bij hun onderlig akkoord in het leven geroepen worden, zonder dat zij zich moet
bekommeren om de aard van de schuldvordering tot waarborg waarvan de hypotheek zal dienen.
Meestal vloeit de hypotheek voort uit een overeenkomst. Uitzonderlijk nochtans kan ze door de wet
ingesteld worden.
Indien verschillende voorrechten in samenloop komen, dan zal het voorrecht primeren dat in de wet de
beste rang bekleedt. De wet bepaalt dus de rang. Tussen verschillende hypotheken primeert deze die
eerst ingeschreven is. De rang wordt hier geregeld door de datum van inschrijving in het register van
de hypotheken.
Voorrechten kunnen zowel op roerende als op onroerende goederen gevestigd worden, terwijl de
hypotheek in principe slechts onroerende goederen tot voorwerp kan hebben.
Onderpand:
Een voorrecht heeft slechts uitwerking of kracht op een bepaald onderpand.
Naargelang het onderpand onderscheidt men algemene voorrechten die betrekking hebben op het
gehele vermogen of op alle roerende goederen van de schuldenaar en bijzondere voorrechten, die
slechts betrekking hebben op bepaalde roerende of onroerende goederen van de schuldenaar.
Voorrecht op roerende en onroerende goederen:
Een vb is onder meer het voorrecht voor de gerechtskosten in privaat- en administratiefrechtelijke
zaken. Als een schuldeiser kosten heeft gemaakt om het vermogen van de schuldenaar vast te leggen,
zodat alle schuldeiser daarvan profiteren, dan geniet die schuldeiser van een voorrecht ten belope van
die kosten.
Algemene voorrechten op roerende goederen:
Dit zijn voorrechten die uitwerking hebben op het geheel van de roerende goederen van de
schuldenaar.
De wetgever werkt een rangorde tussen die voorrechten uit in het hyp.w. maar deze is gebrekkig,
immers, waar de opsomming van de voorrechten op alle roerende goederen niet compleet is, lig het
voor de hand dat ook de rangorde mank loopt. De algemene voorrechten op roerende goederen die
van eenzelfde rang zijn, brengen bij onvoldoende opbrengst van de goederen een pondspondsgewijze
verdeling van de prijs mee.
Tot vele voorrechten van deze groep behoren:
- het voorrecht van de schatkist voor de inning van de rechtstreekse belastingen
- het voorrecht van de begrafeniskosten van een overledene
- het voorrecht van de kosten van de laatste ziekte (hospitaalkosten…)
- het voorrecht van het loon van de wn
Bijzondere voorrechten op bepaalde roerende goederen:
Deze lijst is lang, we beperken ons tot de belangrijksten:
- het voorrecht van degene die kosten gemaakt heeft tot behoud van de zaak
- het voorrecht van de verhuurder. De schuldvordering van de verhuurder met betrekking op de
huurprijs is, tenminste voor een wettelijk bepaalde periode, bevoorrecht op de stoffering van het
verhuurde goed. De verhuurder heeft ook een voorrecht op de eventuele waarborgsom, geplaatst op
een geïndividualiseerde rekening van de huurder.
- het voorrecht van de verkoper. De verkoper van onbetaalde roerende goederen, heeft een voorrecht
op de prijs daarvan. Het voorrecht geldt slechts zolang de goederen zich nog in het vermogen van de
koper bevinden. Het voorrecht houdt op wanneer de roerende goederen onroerend geworden zijn door
gereedschap en ander bedrijfsuitrustingsmateriaal, gebruikt in nijverheids- handels- of ambachtelijke
ondernemingen. Om in dit laatste geval het voorrecht te behouden, moet de verkoper een afschrift van
de factuur neerleggen ter griffie van de rechtbank van koophandel.
- het voorrecht van de hotelhouder. De leveringen van de hotelhouder zijn bevoorrecht op de goederen
in het hotel, binnengebracht door de reiziger.
- het voorrecht van de vervoerder. De vervoerskosten zijn bevoorrecht op de vervoerde zaak. Het
voorrecht duurt slechts zolang de vervoerder de zaak in zijn bezit heeft en 24 uur na de afgifte ervan
aan de eigenaar of de bestemmeling.
Voorrechten op bepaalde onroerende goederen:
Enkele zijn:
- het voorrecht voor de verkoper van onroerend goed. De verkoper heeft een voorrecht op het
verkochte onroerende goed voor de betaling van de prijs, de rente en de contractkosten.
- het voorrecht voor de ruiler. Bij ruil hebben de ruilers een voorrecht op de geruilde onroerende
goederen voor de opleg.
- het voorrecht voor de schenker. De schenker heeft een voorrecht op het geschonken onroerend goed
voor de lasten die hij aan de begunstigde oplegde.
- mede-erfgenamen en deelgenoten. Zij hebben een voorecht voor de schuldvorderingen die uit de
verdeling voortvloeien
- aannemers, bouwmeesters en werklieden genieten een voorrecht op de meerwaarde welke hun arbeid
aan het onroerend goed mocht verschaft hebben
Aan al deze onroerende voorrechten moet publiciteit verleend worden via overschrijving of
inschrijving in de registers van de hypotheekbewaarder. Deze onroerende voorrechten nemen ook
rang op de datum van hun overschrijving of inschrijving.
Rangregeling:
Gezien er vele voorrechten bestaan en zij in samenloop kunnen komen, moeten zij, bij onvoldoende
actief, gerangschikt worden.
Voor de onroerende voorrechten bestaat er geen moeilijkheid. Ze gelden enkel jegens derden mits
inschrijving in de registers van de hypotheekbewaring en zij worden gerangschikt volgens de datum
van hun inschrijving.
Voor roerende voorrechten bestaat er geen inschrijving. Er bestaat dan ook een ingewikkelde
rangregeling van de algemene en bijzondere roerende voorrechten, die afgeleid kan worden uit de door
de wetgever gebruikte bewoordingen.
AFDELING 3: HYPOTHEEK
Begrip:
= een zakelijk recht op een onroerend goed waarbij dit bestemd wordt tot zekerheid van een
schuldvordering.
De schuldenaar geeft het goed niet uit handen, in tegenstelling tot de inpandgeving. Gij de
inpandgeving is het daarom voor derden, die wensen te contracteren met de schuldenaar, duidelijk dat
zij op het goed niet meer moeten rekenen. Bij de hypotheek is er daarentegen geen uiterlijk teken om
derden te verwittigen. Daarom werd een stelsel van inschrijving ingericht (infra).
In principe kan een hypotheek alleen op onroerende goederen gevestigd worden. Sommige
onroerende goederen zijn uitzonderlijk niet voor hypotheek vatbaar, bv. goederen die buiten de handel
zijn.
Soorten:
Men dient de hypotheken te onderscheiden naargelang ze ontstaan uit de wet, uit een overeenkomst of
uit een testament:
- wettelijke hypotheken: vloeien voort uit de wet zonder at de partijen moeten tussenkomen om ze te
vestigen. Zij werden ingesteld ter bescherming van de onbekwamen tegenover diegenen die hun
goederen beheren. Zo bestaat er een wettelijke hypotheek van de minderjarige of ontzette persoon op
de goederen van de voogd.
- bedongen hypotheek: is gevestigd door de vrije wil van de partijen. Elke schuldvordering kan door
een hypotheek worden gewaarborgd als de partijen daarover akkoord gaan.
Om een goed met een hypotheek te kunnen bezwaren, moet men er eigenaar van zijn en bovendien
bekwaam zijn tot vervreemden. Als men de schuld niet betaalt, dan kan de schuldeiser de verkoop van
het onroerend goed vorderen.
Het is mogelijk een hypotheek te vestigen op een nog op te richten gebouw, dat enkel op plan bestaat.
De hypothecaire schuldenaar zal echter reeds eigenaar moeten zijn van de grond waarop wordt
gebouwd of zal gebouwd worden.
Om een hypotheek te vestigen is een authentieke akte of een in rechte of voor notaris erkende
onderhandse akte vereist.
- testamentaire hypotheek: komt zelden voor. Het is een hypotheek, gevestigd bij testament. Voor
deze hypotheek is geen authentieke akte vereist. Voor tegenstelbaarheid aan derden, gelden hier ook
echter de publiciteitsvereisten.
Inschrijving:
De hypotheek is een zakelijk recht dat een volgrecht verleent. Dit brengt met zich dat de hypothecaire
schuldeiser het bezwarend goed mag volgen, zelfs indien dit in handen komt van een nieuwe eigenaar,
de derde houder.
Iedere koper van een onroerend goed loopt daarom gevaar plotseling deze hypothecaire schuldeiser
zijn rechten te zien opeisen. Om dit te voorkomen, moet iedereen die een onroerend goed wil kopen in
de mogelijkheid gesteld worden de juridische staat van dit goed te onderzoeken. Dit wordt bereikt
door te eisen dat een hypotheek slechts aan derden tegenstelbaar is als zij ingeschreven is in de
registers van het kantoor van bewaring van de hypotheken in het arrondissement waar de goederen
gelegen zijn. De inschrijvingen moeten tijdig hernieuwd worden. Zij kunnen eveneens worden
doorhaald.
Gevolgen:
De hypotheek heeft dot doel de schuldeiser een voorrang te verlenen. De gevolgen van de hypotheek
zullen dus in hoofdzaak daarop betrekking hebben.
- De schuldenaar zal het goed verder mogen gebruiken en ervan genieten op voorwarde dat hij niets
doet dat de omvang of de waarde ervan zou verminderen. Hij mag het onderpand van zijn
hypothecaire schuldeiser niet aantasten.
- zodra de hypotheek ingeschreven is, heeft ze uitwerking jegens derden.
- de hypothecaire schuldeiser heeft voorrang op de gewone (of chirografaire) een de later ingeschreven
hypothecaire schuldeiser. De rangorde van de hypotheken wordt immers bepaald door de datum van
inschrijving.
TITEL 8: ERFENISSEN
HOOFDSTUK 1: ALGEMENE BEGRIPPEN
AFDELING 1: RECHTSOPVOLGING
Wanneer men in het recht spreekt van opvolgen, betekent dit iemand vervangen aan het hoofd van zijn
goederen, maw eigendom verkrijgen over diens goederen.
Opvolging kan onder levenden gebeuren, bv. door een verkoop of een schenking.
Erfopvolging betekent iemand opvolgen aan het hoofd van zijn goederen door de dood van die
persoon.
De testamentaire opvolging wordt geregeld door een uiterste wilsbeschikking van de overledene,
uitgedrukt in een testament.
Bij ontstentenis daaraan vindt de wettelijke opvolging plaats volgends de regels van het erfrecht.
Bij testamentaire erfopvolging spreekt men van testamentaire erfopvolgers.
De wettelijke erfopvolgers noemt men erfgenamen.
De erfenis of nalatenschap is het geheel van goederen, rechten en verplichtingen die het vermogen van
de erflater vormen.
AFDELING 2: OPENVALLEN VAN DE ERFENIS
Tijdstip:
Door de dood van een persoon. Het overlijden wordt in principe bewezen door een akte van
overlijden. Het is van groot belang het ogenblik van het overlijden vast te stellen aangezien dat
ogenblik beslissend zal zijn bij het vaststellen van de erfgenamen en hun bekwaamheid.
Plaats:
In de woonplaats van de erflater, omdat daar praktisch alle papieren en goederen zullen bevinden.
AFDELING 3: HOEDANIGHEID VEREIST OM TE ERVEN
Bekwaamheid en waardigheid:
Om te erven moet men bekwaam en waardig zijn. Deze beide hoedanigheden hebben niets te maken
met de erfelijke roeping. De erfelijke roeping van een persoon hangt af van het al of niet behoren tot 1
van de categorieën, door de wet toegelaten tot de nalatenschap (kinderen, echtgenoot, ouder,…). Men
is bekwaam tot erven indien men bestaat bij het openvallen van de nalatenschap. De wetgever
beschouwt eveneens als bestaande, de persoon die verwekt is op het ogenblik van de dood van de
erflater.
In principe is iedereen waardig om te erven. Een persoon is slechts onwaardig om te erven wanneer
hij zich heeft schuldig gemaakt aan zware vergrijpen jegens de erflater of diens nagedachtenis. De
onwaardige erfgenaam is uit de nalatenschap uitgesloten en wordt geacht nooit erfgenaam te zijn
geweest. “de bloedige hand erft niet”
HOOFDSTUK 2: REGELS DIE HET VERKRIJGEN VAN DE ERFENIS
BEPALEN
De wettelijke erfgenamen zijn de bloedverwanten en de langstlevende echtgenoot. De bloedverwanten
worden onderverdeeld in orden. De langstlevende echtgenoot komt vaak samen met bloedverwanten
tot de erfenis. De eerste afdeling hierna behandelt het erfdeel waarop de bloedverwanten aanspraak op
maken, wanneer er geen langstlevende echtgenoot meer is.
AFDELING 1: DE BLOEDVERWANTEN
Orden:
De bloedverwanten worden opgedeeld in 4 orden. Het belang daarvan bestaan hierin dat ieder orde de
volgende orde uitsluit. Treedt een erfgenaam van de eerste orde op, dan sluit hij automatisch de
erfgenamen uit van de 2e, 3e en 4e orde, die niets zullen krijgen.
De eerste orde:
Enerzijds de afstammelingen, de kinderen, die klassiek-biologisch afstammen van de erflater en hun
afstammelingen, en anderzijds de geadopteerde kinderen en hun afstammelingen, voor zover er sprake
is van volle adoptie.
Meestal zullen er meerdere erfgenamen van de eerste orde zijn. In het geval wordt geen onderscheid
gemaakt naar het geslacht en wordt er verdeeld volgens gelijke delen. Ieder deel wordt toegekend per
hoofd en, in geval van plaatsvervulling (infra), per staak.
De 2e orde:
Enerzijds broers en zussen en hun afstammelingen (neven en nichten) die men de bevoorrechte
zijverwanten noemt, en anderzijds, de vader en moeder, genoemd de bevoorrechte ascendenten
De vader en moeder treden slechts op in de 2e orde, voorzover er bevoorrechte zijverwanten bestaan.
Zijn die er niet, dan komen de vader en moeder in de 3e orde. Als regel geldt dat elke ouder steeds
recht heeft op ¼ van de nalatenschap voor zover zij in 2e orde zitten in samenloop met de
zijverwanten. En de rest verdeeld wordt tussen de bevoorrechte zijverwanten. De bevoorrechte
zijverwanten erven in gelijke delen, per hoofd of per staak, door plaatsvervulling.
De 3e orde:
Alle ascendenten, met inbegrip van de vader en de moeder, hoewel deze tot de 2e orde kunnen behoren
zo er bevoorrechte zijverwanten zijn. Ascendenten zijn bloedverwanten in de rechte opgaande lijn.
Het verschil ligt hierin dat een ouder, wanneer hij in de 2e orde optreedt, slechts recht heeft op ¼,
terwijl hij, wanneer hij in de 3e orde optreedt, recht heeft op de helft en eventueel zelfs op het geheel.
In de 3e orde maakt men toepassing van de regel van de kloving. Dit betekent dat de nalatenschap in 2
gelijke delen wordt gesplitst: een helft voor de vaderlijke en de helft voor de moederlijke lijn. In elke
lijn erft die ascendent die het meest nabij in graad is. Zijn er in 1 lijn meerdere ascendenten van
gelijke graad, dan erven zij per hoofd. Als er in eenlijn geen ascendenten zijn, dan erven de gewone
zijverwanten in die lijn (4e orde)
De 4e orde:
Omvat de gewone zijverwanten. Zij kunnen erven tot de 4e graad, tenzij zij bij plaatsvervulling tot de
erfenis geroepen worden. Kloving tussen vaderlijke en moederlijke lijn wordt toegepast en in elke lijn
sluit de naaste in graad de verdere in graad uit. Indien er in een lijn meerdere zijverwanten van gelijke
graad zijn erven zij per hoofd en pondspondsgewijze.
AFDELING 2: DE LANGSTLEVENDE ECHTGENOOT
Voorwaarden:
- De langstlevende echtgenoot is erfgerechtigd voor zover het huwelijk niet ontvonden is door
echtscheiding, daar er dan geen echtgenoten meer zijn,
- en de echtgenoten ook niet gescheiden zijn van tafel en bed.
De langstlevende echtgenoot is geplaatst als regelmatige erfopvolger na de kinderen en
afstammelingen. Men mag daaruit niet afleiden dat kinderen en afstammelingen (van 1e orde) de
langstlevende echtgenoot als erfgenaam uitsluiten, noch dat de langstlevende echtgenoot de
erfgenamen van de 2e, 3e en 4e orde uitsluit. De langstlevende echtgenoot wordt steeds
samengeroepen met de andere wettige erfgenamen.
Wijze van erven:
De grootte van het erfrecht van de langstlevende echtgenoot hangt ervan af of en welke wettige
erfgenamen er zijn. Men moet volgende 3 gevallen onderscheiden:
- indien de overledene afstammelingen nalaat, hetzij klassiek-biologische, hetzij geadopteerden, hetzij
afstammelingen van een afstammeling door volle adoptie dan verkrijt de langstlevende het
vruchtgebruik op de gehele nalatenschap.
- indien de overledene andere wettige erfgenamen nalaat, dan erft de langstlevende, in volle eigendom,
het aaneel van de overleden echtgenoot in het gemeenschappelijk vermogen, en in vruchtgebruik, het
eigen vermogen van de overleden echtgenoot.
- indien de overledene geen wettige erfgenamen nalaat, erft de langstlevende de gehele nalatenschap in
volle eigendom.
Voor de concrete toepassing hiervan maakt men vervolgens een onderscheid naargelang er al dan niet
afstammelingen zijn:
- wanneer er afstammelingen zijn, wordt de nalatenschap verdeeld tussen de afstammelingen, in naakte
eigendom, het vruchtgebruik op de gehele nalatenschap komt toe aan de langstlevende echtgenoot.
- wanneer er geen afstammelingen zijn, maar wel andere wettige erfgenamen, wordt vooreerst de
nalatenschap gesplitst tussen het deel dat behoorde tot het gemeenschappelijk vermogen van de
echtgenoten en het deel dat behoorde tot het gemeenschappelijk vermogen van de echtgenoten en het
deel dat behoorde tot het eigen vermogen van de eerststervende. In dit geval is het
huwelijksvermogensstelsel van de echtgenoten dus belangrijk bij de vererving. Het 1e deel komt dan
in volle eigendom toe aan de langstlevende echtgenoot. Het 2e deel wordt in blote eigendom verdeeld
tussen de erfgerechtigden, terwijl het vruchtgebruik ervan eveneens toekomt aan de langstlevende
echtgenoot.
De omzetting van het vruchtgebruik:
Het erfrecht van de langstlevende echtgenoot komt in de meeste gevallen neer op een vruchtgebruik.
Dit heeft bepaalde nadelen. Vooreerst kunnen met vruchtgebruik bezwaarde goederen moeilijk of
slechts aan een geringe prijs verkocht worden. Het vruchtgebruik bemoeilijkt zo de economische
omloop van de erfelijke goederen. Bovendien verhogen de talrijke relaties tussen vruchtgebruikers en
naakte eigenaars, tot stand gebracht door het erfrecht van de langstlevende, de kans op geschillen
beduidend. Steeds kunnen er immers betwistingen opduiken omtrent welke handelingen al dan niet
binnen de bevoegdheid van de vruchtgebruiker of naakte eigenaar vallen.
Daarom heeft de wetgever brede mogelijkheden voorzien om de nalatenschap van het vruchtgebruik te
zuiveren, door het vruchtgebruik te laten omzetten in, hetzij de volle eigendom van een deel van de
met vruchtgebruik bezwaarde goederen, hetzij een geldsom, hetzij een rente. Bij een dergelijke
omzetting moet uiteraard het evenredig deel, dat de erfgenamen oorspronkelijk bekwamen,
geëerbiedigd worden. Door de omzetting kan immers de grootte van het erfrecht van de erfgenamen
niet veranderen.
Eerst moet het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot gewaardeerd worden. Bij die
waardering houdt men rekening met de vermoedelijke levensduur van de langstlevende echtgenoot. Is
die nog vrij jong, dan is de waarde van het vruchtgebruik hoog; is die reeds vrij bejaard, dan is de
waarde van het vruchtgebruik vrij laag. Vervolgens wordt aan de langstlevende echtgenoot, hetzij de
volle eigendom van een deel van de met vruchtgebruik bezwaarde goederen, hetzij een geldsom, hetzij
een rente gegeven, die met de waarde van het vruchtgebruik overeenstemt.
Gezinswoning:
Om te voorkomen dat de langstlevende echtgenoot door toepassing van de beschreven
omzettingsregeling het genot van de gezinswoning zou verliezen, heeft de wetgever voor de
gezinswoning en de daarbij horende huisraad een bijzondere regeling voorzien. Deze bijzondere
regeling houdt in dat het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot op de gezinswoning en de
huisraad slechts kan worden omgezet met zijn instemming.
Wanneer de naakte eigendom van de gezinswoning en de huisraad niet toebehoort aan de
afstammelingen van de eerststervende echtgenoot, maar aan andere erfgerechtigden, dan kan de
langstlevende echtgenoot steeds eisen dat de naakte eigenaars hem de naakte eigendom van de
gezinswoning verkopen, zodanig dat de langstlevende echtgenoot volle eigenaar wordt van de
gezinswoning.
Hier is geen sprake van omzetting van vruchtgebruik, maar wel van een van een gedwongen verkoop
van naakte eigendom. Omzetting van vruchtgebruik betekent steeds een ruil van het vruchtgebruik
voor een evenwaardig iets (een deel in volle eigendom, een geldsom, rente). De langstlevende
echtgenoot kan eisen dat de naakte eigenaars hem de naakte eigendom verkopen, terwijl hij het
vruchtgebruik behoudt.
Uitsluiting van de langstlevende echtgenoot:
De langstlevende echtgenoot kan uitgesloten worden van zijn rechten op de nalatenschap van de
eerststervende echtgenoot. Dit kan bv. wanneer de langstlevende echtgenoot geheel of gedeeltelijk
werd ontzet uit de ouderlijke macht over de kinderen, die hij had met de eerststervende echtgenoot.
Deze uitsluiting geldt niet automatisch. Zij moet door de afstammelingen worden gevorderd en door
de rechtbank worden uitgesproken.
AFDELING 3: HET ERFRECHT VAN DE STAAT
Erfloze nalatenschap:
Biedt er zich geen enkele erfgenaam aan, dan is de nalatenschap erfloos of onbeërft. In dat geval dan
de Staat de nalatenschap opvorderen. Doet de Staat dit niet, dan wordt de erfenis onbeheerd.
In sommige gevallen is niet de Staat, maar wel het Openbaar Centrum voor Maarschappelijk Welzijn
tot erfenis geroepen. De nalatenschap van een kind dat werd toevertrouwd aan een OCMW of onder
voogdij staat van een OCMW, en waarvoor zich geen enkele regelmatige of onregelmatige
erfopvolger aanbiedt, komt toe aan dit centrum.
Hoewel de Staat burgerrechtelijk gezien slechts in uitzonderlijke gevallen tot de nalatenschap wordt
geroepen, bekomt hij via fiscale weg in feite een belangrijk deel van de nalatenschap door de heffing
van successierechten. Het burgerlijk erfrecht moet immers in samenhang gezien worden met de
bepalingen van het wetboek van de successierechten.
AFDELING 4: DE LIJN EN DE GRAAD
Lijn en kloving:
Men kan de bloedverwanten door kloving steeds in 2 groepen splitsen: de vaderlijke en moederlijke
lijn. Zij treedt vooral op in de 3e en 4e orde (supra)
Men noemt de rechte lijn de opvolging van personen die de ene van de andere afstammen, en zijlijn,
de opvolging tussen personen die niet de ene van de andere, maar wel van een gemene stamvader
afstammen (broer-zus,…)
In rechte lijn onderscheidt men de rechte neerdalende lijn en de rechte opgaande lijn.
Graad:
In iedere orde en in iedere lijn sluit de naaste in graad de verdere graad uit.
AFDELING 5: PLAATSVERVULLING
Bekleding van de graad:
Men kan een bepaalde graad bekleden uit eigen hoofde of met plaatsvervulling.
Bepaling:
De plaatsvervulling is een wettelijke instelling waardoor zekere erfgenamen (vertegenwoordigers) in
de plaats, graad en de rechten van de vooroverleden bloedverwant (vertegenwoordigde) treden. Deze
instelling ontstond uit billijkheid.
Voorwaarden:
- De vertegenwoordigde moet overleden zijn
- De vertegenwoordiger moet ook persoonlijk de bekwaamheid en waardigheid bezitten om te kunnen
erven.
Toepassingsgevallen:
In rechte neerdalende lijn (1e orde) gaat de plaatsvervulling door tot het oneindige.
In de zijlijn (bevoorrechte zijverwanten) 2e orde) gaat de plaatsvervulling van broeders en zusters door
hun afstammelingen tot in het oneindige.
In de opgaande lijn (3e orde) heeft plaatsvervulling in de opgaande lijn nooit plaats. De naaste in
graad, in elk van beide lijnen, sluit altijd de verdere in graad uit.
In de zijlijn (gewone zijverwanten, 4e orde) heeft plaatsvervulling tot in het oneindige plaats ten
voordele van ooms en tantes en hun afstammelingen, maar niet ten voordele van grootooms en
groottantes.
HOOFDSTUK 3: AANVAARDING EN VERWERPING VAN
NALATENSCHAPPEN
Iemand die tot een erfenis geroepen, wordt heft een 3dubbele keuze: hij kan de erfenis zuiver
aanvaarden, hij kan ze verwerpen of ze aanvaarden onder voorrecht van boedelbeschrijving indien hij
niet zeker weet of de baten wel de schulden het hoogst zijn.
AFDELING 1: ZUIVERE AANVAARDING
Begrip:
Het vermogen van de erflater wordt vermengd met dit van de erfopvolger. Dit heeft tot gevolg dat de
schulden van de erflater volledig overgaan in het vermogen van de erfopvolger en, indien de schulden
van de nalatenschap hoger zijn dan de baten, de erfopvolger zal zijn uit zijn eigen vermogen het
verschil bij te passen. De erfopvolger zal daarom in principe maar zuiver aanvaarden indien hij zeker
is dat de baten de schulden overtreffen.
Zuivere aanvaarding kan uitdrukkelijk of stilzwijgend gebeuren.
AFDELING 2: VERWERPING
Begrip en vorm:
De verwerping van een nalatenschap geschiedt door een verklaring op de griffie van de rechtbank van
1e aanleg. Deze verklaring wordt opgenomen in een bijzonder daartoe gehouden register. De
erfopvolger zal verwerpen wanneer de schulden de baten overtreffen.
Gevolgen:
- hij wordt geacht nooit erfgenaam geweest te zijn.
- hij heeft niets meer met de nalatenschap te maken.
- hij mag geen goederen van de erfenis behouden of nemen.
- hij is niet gehouden de schulden van de nalatenschap te betalen en moet evenmin de ontvangsten
schenkingen of legaten inbrengen.
AFDELING 3: AANVAARDING ONDER VOORRECHT VAN
BOEDELBESCHRIJVING
Begrip:
Ook genoemd aanvaarding onder voorrecht van inventaris, is een middenweg tussen de zuivere
aanvaarding en de verwerping.
Zij gebeurt door een verklaring op de griffie van de rechtbank, wordt daar ingeschreven in een register
en wordt bekendgemaakt in de bijlagen van het Belgisch Staatsblad. Door deze aanvaarding heeft er
geen vermenging plaats tussen het vermogen van de erflater en van de erfopvolger. De erfgenaam is
slechts tot de schulden gehouden ten belope van het bedrag van de waarde van de goederen van de
erfenis. Aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving vindt plaats wanneer de erfopvolger niet
zeker is dat de baten de schulden zullen overtreffen.
De schuldeiser van de nalatenschap kunnen niet vorderen dat de erfopvolger ervoor met zijn
persoonlijk vermogen zou instaan.
HOOFDSTUK 4: VERDELING EN INBRENG
AFDELING 1: VORDERING TOT VERDELING
Begrip:
Wanneer slechts 1 erfgenaam optreedt, doen er zich geen moeilijkheden voor met de verdeling van de
erfenis. Anders is het gesteld wanneer er meerdere erfgenamen zijn. Tussen hen ontstaat een
onverdeeldheid. Alle erfgenamen zijn onverdeelde mede-eigenaars van de gehele nalatenschap.
Dergelijke onverdeeldheid heeft als nadeel dat men steeds het akkoord van alle mede-eigenaars moet
hebben om de onverdeelde eigendom te realiseren. Om dit bezwaar op te vangen, heeft de wetgever
voorzien dat niemand kan gedwongen worden in onverdeeldheid te blijven en de erfgenamen derhalve
steeds principieel de verdeling mogen vorderen. Van deze suppletieve regel mag contractueel
afgeweken worden, zij het in beperkt mate. Men kan zich namelijk niet verbinden om langer dan 5
jaar in onverdeeldheid te blijven.
Minnelijke en gerechtelijke verdeling:
- Indien de erfgenamen meerderjarig zijn en niet onbekwaam verklaard, mogen zij de nalatenschap
minnelijk verdelen.
- Wanneer er zich tussen de erfgenamen minderjarigen of onbekwamen bevinden, dan zal een
gerechtelijke verdeling plaatshebben. De wetgever heeft deze personen, wegens hun jeugdige leeftijd
of zwakke geestestoestand willen beschermen tegen eventuele benadeling.
Uitsluiting van de verdeling in natura:
Indien de erflater een overspelig kind nalaat dat door hem vrijwillig werd erkend, dan is dit kind
erfgerechtigd zoals de andere kinderen. Het kan evenwel op vraag van de langstlevende echtgenoot of
op vraag van de andere kinderen uitgesloten worden uit de verdeling in natura. Het zal derhalve
slechts de geldelijke tegenwaarde kunnen opeisen van zijn deel in natura. Deze beperking geldt niet
voor overspelige kinderen die met toestemming van de andere echtgenoot van de overspelige ouder in
de echtelijke verblijfplaats werden opgevoed.
AFDELING 2: INBRENG
Begrip:
= de erfgenaam al hetgeen hij bij schenking of testament van de erflater gekregen heeft, terug in de
nalatenschap moet brengen.
Tevens moet de erfgenaam zijn schulden jegens de nalatenschap inbrengen. De inbreng berust op een
gevoel van gelijke verdeling tussen de erfgenamen.
Alle wettige erfopvolgers, zowel regelmatige als onregelmatige, maar niet de testamentaire, zijn tot
inbreng verplicht. Ook moet men aanvaard hebben. De erfgenaam die verwerpt, wordt geacht nooit
erfgenaam te zijn geweest. Men moet begunstigd zijn door schenking of testament. De erfgenaam
moet dus begunstigde of legataris zijn van de erflater.
Vrijstelling van inbreng:
De erflater kan de erfgenaam vrijstellen van inbreng. Hij dient zulks echter duidelijk te doen. Voor de
langstlevende echtgenoot geldt een omgekeerde regeling. De wet vermoedt immers dat de
eerststervende echtgenoot de langstlevende echtgenoot heeft willen vrijstellen van inbreng. De
langstlevende echtgenoot is bijgevolg slechts tot inbreng verplicht, wanneer de erflater het
uitdrukkelijk heeft bepaald. Wanneer de erflater niets omtrent e inbreng heeft bepaald, is de
langstlevende echtgenoot automatisch vrijgesteld van inbreng.
Voorwerp:
De erfgenaam moet alle schenkingen en legaten die hij van de erflater ontvangen heeft, inbrengen.
Het is de erflater toegelaten te bedingen dat een schenking of legaat vrijgesteld is van inbreng. De
inbreng van schulden verschilt van de inbreng van schenkingen en legaten.
TITEL 9: SCHENKINGEN EN TESTAMENTEN
HOOFDSTUK 1: ALGEMENE BEGRIPPEN
Schenking is een wijze van opvolging onder levenden.
Testament is een wijze van erfopvolging. De erfopvolging, d.w.z. iemand opvolgen aan het hoofd van
zijn goederen is ofwel wettelijk ofwel testamentair.
Bepaling en kenmerken:
Volgens de wet kan men op geen andere wijze over zijn goederen om niet beschikken dan bij
schenking onder levenden of bij testament, met inachtneming van de hiervoor bepaalde vormen. Het
BW regelt die twee milddadigheden, schenking en testament.
Hoofdkenmerken:
- beide uit vrijgevigheid >< onder bezwarende titel
- iemand verschaft een voordeel aan een andere persoon om niet, d.w.z. zonder daarvoor een
tegenprestatie te ontvangen.
- beide vereisen beschikking over goederen, het volstaat niet dat men iemand kosteloos een dienst
bewijst. Er moet een overdracht van goederen plaatshebben opdat het zou plaatsvinden.
- het inzicht tot begiftigen, d.w.z. de vooropgezette bedoeling iemand te begiftigen of te begunstigen is
vereist bij beide. Men kan kosteloos over zekere goederen laten beschikken zonder het inzicht te
hebben hiermede iemand te begiftigen.
Het BR kent nog twee andere manieren om kosteloos over zijn goederen te beschikken nl
ascendentenverdeling en de contractuele erfstelling.
Vergelijking tussen schenking en testament:
Schenking
Testament
Contract, wederzijdse wilsuiting vereist. De
schenker wil schenken en de begiftigde wil
aanvaarden.
Schenker ontdoet zich onmiddellijk van de
goederen.
In principe onherroepelijk (behoudens de
schenkingen tussen echtgenoten, anders dan bij
huwelijkscontract gedaan)
Eenzijdige akte, aanvaarding is overbodig.
Heeft enkel uitwerking bij het overlijden van de
erflater.
Kan steeds herroepen worden
HOOFDSTUK 2: GELDIGHEIDSVOORWAARDEN
Inleiding:
De wetgever staat in principe niet gunstig tegenover middadigheden, omdat zij een gevaar kunnen
betekenen voor de erfgerechtigde familie en de schuldeiser. Zij kunnen teven een dwangmiddel
vormen tot het bekomen van allerlei doelstellingen.
Anderzijds wilde de wetgever geen ernstige inbreuk plegen op het principe van het vrij
beschikkingsrecht van de erflater over zijn goederen
 de schenkingen en testamenten werden onderworpen aan een bijzonder en beperkend statuut. Dit
statuur verschilt van dit waaraan de rechtshandelingen onder bezwarende titel onderworpen zijn.
Voor de geldigheid van schenkingen en testamenten bestaan bijzondere vereisten met betrekking tot de
toestemming , bekwaamheid, voorwerp en de oorzaak. Het betreft hier een afwijking van het gemeen
recht inzake rechtshandelingen onder bezwarende titel. Ook naar de vorm van de akten bestaan er
specifieke geldigheidsvereisten. Ten slotte kan men slecht s over een beperkte hoeveelheid goederen
vrij en om niet beschikken, het zgn. beschikbaar gedeelte.
HOOFDSTUK 3: SCHENKING
Bepaling:
Een schenking onder levenden = een akte waarbij de schenker zich dadelijk en onherroepelijk van de
geschonken zaak ontdoet, ten voordele van een begiftigde, die ze aanneemt.
- Het schenkingscontract dienst vastgesteld in een authentiek geschrift, in een akte door een notaris
opgesteld (= notariële akte).
- Het is een plechtig contract.
Dadelijk en onherroepelijk:
- Dadelijk = men stelt de schenking tegenover het testament
- Onherroepelijk = overbodig, daar de schenking als contract principieel onherroepelijk is. De
wetgever heet echt de tegenstelling duidelijk willen maken met het testament, dat wel herroepen kan
worden.
Het BW voorziet bepaalde gevallen waarin de schenker zijn gift kan herroepen
- Onder meer wegens ondankbaarheid van de begiftigde (aanslag op het leven van de schenker, slagen
en verwondingen hem toegebracht).
- indien echtgenoot in het huwelijkscontract schenkingen deed aan zijn andere echtgenoot, en deze
laatste erkent een overspelig kind, of de afstammingsband met een overspelig kind komt in een vonnis
vast te staan,
Dan worden deze schenkingen automatisch herroepen.
Bijzondere schenkingen:
Een reeks bijzondere schenkingen blijven nochtans onderworpen aan het gemeen recht inzake
schenkingen.
1. DE HANDGIFTE
= een schenking, verwezenlijkt door de afgifte van hand tot hand van roerende goederen zonder
opstelling van enige akte.
- Oorspronkelijk was de vorm bedoeld voor de gift van geschenken, aalmoezen,… in de tijd van de
redactie van het BW waren de kapitalen steeds in onroerende goederen belegd. Hiervoor was gewone
overhandiging niet mogelijk. Thans is dit gewijzigd: obligaties, aandelen en titels kunnen aanzienlijke
kapitalen vertegenwoordigen. Als deze roerende goederen kunnen van hand tot hand geschonken
worden.
- De schenkingen van hand tot hand worden steeds talrijker en het voorschrift van het verlijden van
een notariële akte verliest dan ook zijn belang.
- Geen successierechten verschuldigd.
2. SCHENKINGEN TEN VOORDELE VAN HET HUWELIJK
- Dergelijke schenkingen worden meestal opgenomen in het huwelijkscontract. Zij worden verricht,
ofwel door de ene toekomstige huwelijkspartner aan de andere, ofwel door een bloedverwant of een
derde aan de toekomstige echtgenoot.
- Ze wijken van het gemeen recht af omdat zij toekomstige goederen tot voorwerp mogen hebben, en
zij zo dit bedongen werd, herroepen kunnen worden.
3. SCHENKINGEN TUSSEN ECHTGENOTEN
- Hier is het huwelijk reeds afgesloten.
- Deze schenkingen kunnen, steeds herroepen worden.
- De echtparen kunnen, tenzij in een huwelijkscontract, elkander geen wederkerige schenking doen bij
één en dezelfde akte.
HOOFDSTUK 4: TESTAMENT
Begrip:
= een eenzijdige, plechtige en herroepelijke akte waarbij de erflater, voor de tijd dat hij niet meer in
leven zal zijn, over het geheel of een deel van zijn goederen beschikt.
- het testament kan ook andere beschikkingen inhouden dan over goederen bv. aanduiding van een
testamentuitvoerder, aanwijzigen over de begrafenis en de opvoeding van kinderen.
- Eenzijdige handeling of akte = daar de individuele wilsuiting van de erflater volstaat.
- Het moet schriftelijk zijn, maar een notariële akte is niet noodzakelijk.
- Het testament krijgt enkel uitwerking bij het overlijden van de erflater.
- Het blijft intussen een soort ontwerp en kan steeds door de erflater worden gewijzigd en herroepen.
- Erflater = de opsteller van het testament
- Legataris = de begunstigde
- Legaat = de beschikking over de goederen die het testament inhoudt
Vormen:
Het testament, dat schriftelijk dient te zijn, bestaat onder 3 vormen:
1. HET EIGENHANDIG TESTAMENT
= geheel met de hand van de erflater geschreven, gedagtekend en ondertekend.
Geen andere vorm of formaliteit is vereist.
Eenmaal de erfenis waarvoor een eigenhandig testament is opgemaakt, is opengevallen, zal degene die
het in handen heeft het aanbieden aan een notaris die een proces-verbaal zal opmaken van de opening
van het testament en van de staat waarin het zich bevindt.
 Vervolgens moet de notaris,binnen de maand volgend op de datum van dit proces-verbaal een
afschrift ervan, samen met een fotokopie van het testament zelf neerleggen op de griffie van de
rechtbank. Slechts wanneer deze formaliteiten zijn vervuld, kan het testament uitgevoerd worden.
Deze formaliteiten verhinderen echter nog niet dat het eigenhandig testament door personen, die er
nadeel van ondervinden, zou vernietigd worden. Om dit te vermijden, kan degene die het testament
opmaakt, dit op voorhand in bewaring geven bij een notaris. Hij kan de notaris een akte van
bewaargeving laten opmaken. Door deze akte is een authentiek bewijs geschapen van het feit dat het
testament alvast bestond op de datum van de bewaargeving (vaste datum).
2. OPENBAAR OF AUTHENTIEK TESTAMENT
Ontvangen door 2 notarissen of één notaris en 2 getuigen.
Onderworpen aan de gewone geldigheidsvoorwaarden van de authentieke akten.
Het moet voldoen aan speciale bijkomende voorwaarden:
- het testament moet door de erflater gedicteerd worden,
- de notaris moet het dictaat schriftelijk opnemen,
- daarna voorlezen
- en de vervulling van deze formaliteiten vermelden,
- de akte dient te worden ondertekend door de erflater, de notarissen en de getuigen
3. HET TESTAMENT IN DE INTERNATIONALE VORM
= eigenhandig testament waaraan echter nog bijkomende formaliteiten worden gekoppeld.
Degene die het testament heeft opgemaakt, legt in het bijzijn van twee getuigen en een notaris een
verklaring af dat het geschreven stuk zijn testament is en hij de inhoud ervan erkent.
De getuigen en de notaris ondertekenen mee het testament.
Vervolgens stelt de notaris een verklaring op waarin een aantal door de wet bepaalde gegevens
vermeld zijn (getuigen, identiteit van de erflater, …). De notaris bewaart het testament en de
verklaring in een verzegelde omslag.
Wanneer de erfenis openvalt, opent de notaris de omslag, maakt een proces-verbaal op van de opening
en legt binnen de maand volgend op dit proces-verbaal een afschrift ervan, samen met de hierboven
vermelde verklaring en een fotokopie van het testament zelf, neer op de griffie van de rechtbank.
Slechts na deze formaliteit is het testament voor uitvoering vatbaar.
Testamenten, die aan de hierboven vermelde formaliteiten voldoen, hebben een internationale gelding.
Ze zijn geldig, onafhankelijk van de nationaliteit van degene die ze opmaakt, onafhankelijk van de
ligging van de goederen waarover wordt beschikt en onafhankelijk van de legatarissen.
Registratie:
= om de opsporing van testamenten op nationaal en internationaal vlak te vergemakkelijken, werd in
ons land en in alle andere lidstaten van de Raad van Europa een registratiestelsel voor testamenten
ingevoerd.
- De registratie grijpt niet plaats wanneer de beschikker zich uitdrukkelijk tegen de registratie verzet.
- Dit registratiestelsel houdt in dat de notarissen verplicht worden een aantal inlichtingen te laten
registreren omtrent alle bij hen opgemaakte authentieke testamenten, alle eigenhandige testamenten bij
hen in bewaring gegeven (met of zonder akte van bewaargeving), alle beschikkingen in
huwelijkscontracten die betrekking hebben op de verdeling van de erfenis.
- De te registreren inlichtingen zijn: naam en voornaam van de beschikker, geboortedatum en –plaats,
adres, aard en datum van de geregistreerde akte.
- Deze registratie wordt verzorgd door de Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen, die ervoor
zorgt dat de geregistreerde inlichtingen geheim blijven tot aan de dood van de beschikker.
- Na de dood van de beschikker kan iedereen met een uittreksel uit de akte van overlijden van de
beschikker, de geregistreerde inlichtingen bekomen.
Legaten:
= een testamentaire en kosteloze beschikking over goederen ten gunste van een aangeduide persoon,
de legataris.
De rechtsleer maakt allerlei onderscheidingen tussen de legaten. Wanneer men zich plaatst op het
standpunt van de omvang van de legaten, onderscheidt men:
ALGEMENE LEGATEN
Zij omvatten de volledige erfenis of althans het gehele gedeelte waarover bij testament mag beschikt
worden, het zogenaamde beschikbare gedeelte.
LEGATEN ONDER ALGEMENE TITEL
Zij hebben betrekking op een abstracte fractie van de erfenis, bv. een breuk of een percentage
LEGATEN TEN BIJZONDEREN TITEL
Zij hebben betrekking op een specifiek, roerend (bv. kast, juweel,…) of onroerend goed uit de erfenis.
Een testament kan echter nog andere beschikkingen inhouden dan legaten.
Wettelijke en testamentaire opvolging:
Men kan op twee wijzen in het nalatenschap gerechtigd worden:
- door de wet
- door een testament
Beide wijzen van erfopvolging kunnen samen voorkomen.
Verdeling:
- De wijze van verdeling van de nalatenschap zal, wanneer er samenloop is tussen beide vormen van
erfopvolging, afhangen van de hoegrootheid van het deel van de nalatenschap waarover de erflater kan
beschikken.
- Het staat hem inderdaad niet vrij al zijn goederen de legateren.
HOOFDSTUK 5: VOORBEHOUDEN GEDEELTE EN BESCHIKBAAR
GEDEELTE
Begrip:
- Het eigendomsrecht impliceert dat iedereen vrij mag beschikken over zijn goederen, zelfs om niet.
Maar de wetgever stat weigerachtig tegenover vrijgevigheden, die de familie verarmen.
- Als compromis ontstond de reserve of het voorbehouden gedeelte = een deel van het patrimonium
waarover men niet mag beschikken om niet (wel onder bezwarende titel).
- Het overige deel, beschikbaar gedeelte genoemd, mag vrij geschonken worden aan de erfgenamen of
derden.
- De reserve is het minimumdeel waarop bepaalde erfgenamen steeds recht hebben en dat hen niet kan
ontnomen worden door schenking of testament. Die erfgenamen kunnen nooit onterft worden.
Toepassing:
Het BW voorziet een reserve voor:
1. AFSTAMMELINGEN
- Wanneer er één afstammeling is, bedraagt de reserve de helft. De enige afstammeling, die normaal
(bij afwezigheid van testament) de gehele nalatenschap verkrijgt, heeft steeds en minstens recht op de
helft van de nalatenschap, zodat het beschikbaar gedeelte ook de helft van de nalatenschap is.
- Wanneer er 2 afstammelingen zijn, bedaagt de reserve 2/3. elk van deze beide afstammelingen, die
normaal de helft van de nalatenschap zou verkrijgen, heeft steeds en minstens recht op 1/3 van de
nalatenschap, zodat het beschikbaar gedeelte ook 1/3 van de nalatenschap is.
- Wanneer er 3 of meerdere afstammelingen zijn, bedraagt de reserve ¾. De afstammelingen, die
samen normaal de gehele nalatenschap zouden verkrijgen hebben steeds en minstens recht op ¾ van
de nalatenschap.
2. DE LANGSTLEVENDE ECHTGENOOT
De wet voorziet voor de langstlevende echtgenoot een minimale en een maximale reserve.
- Minimaal moet de reserve van de langstlevende echtgenoot steeds het vruchtgebruik op de
gezinswoning en de daarbijhorende huisraad omvatten.
- Maximaal bedraagt de reserve van de langstlevende het vruchtgebruik op de helft van de
nalatenschap.
3. ASCENDENTEN
De ascendenten, voor zover zij tot de nalatenschap geroepen worden, hebben recht op een reserve van
¼ van de nalatenschap in elke lijn (vaderlijke en moederlijke lijn).
Samenloop van reservataire erfgenamen:
Reservataire erfgenamen van de verschillende categorieën kunnen gezamenlijk tot de nalatenschap
worden geroepen. Dan stelt zich de vraag naar de samenloop en de grootte van de respectievelijke
reserves.
Samenloop van afstammelingen en ascendenten als reservataire erfgenamen is onmogelijk. Wie op
een reserve aanspraak maakt, moet als erfgenaam tot de nalatenschap geroepen worden.
Vader
moeder
Erflater
Kinderen
De kinderen van de erflater zijn van de eerste orde en sluiten de vader en moeder van de erflater uit de
nalatenschap. Het is dan logisch dat de vader en de moeder die niet eens in de nalatenschap optreden
volgens de regels van de wettelijke erfopvolging, evenmin over een reserve beschikken.
Daarnaast zijn er de gevallen waarbij, enerzijds, afstammelingen en anderzijds, ascendenten met de
langstlevende echtgenoot als reservataire erfgenamen samenkomen.
A) SAMENLOOP VAN AFSTAMMELINGEN MET DE LANGSTLEVENDE
ECHTGENOOT
- De langstlevende heeft een maximale reserve van het vruchtgebruik op de helft van de nalatenschap
en een minimale reserven van het vruchtgebruik op de gezinswoning.
- De kinderen hebben een reserve van de helft (als er één kind is), 2/3 (als er 2 kinderen zijn), ¾ (als er
3 of meer kinderen zijn) van de nalatenschap.
Deze beide reserves worden gecombineerd wanneer zowel kinderen als de langstlevende echtgenoot
tot de nalatenschap worden geroepen.
De wet voorziet dat de reserve van de langstlevende echtgenoot naar evenredigheid wordt toegekend
op de reserve van de afstammelingen en op het beschikbaar gedeelte.
Erflater
A
B
X
langstlevende echtgenoot
legataris C
abstractie makend van de reserve van de langstlevende, bedraagt de reserve van de kinderen 2/3 van
de nalatenschap in volle eigendom, het beschikbaar gedeelte 1/3 van de nalatenschap in volle
eigendom.
De langstlevende geniet van de maximale reserve, nl. het vruchtgebruik op de helft van de
nalatenschap. Deze reserve moet nu naar evenredigheid in mindering worden gebracht op:
- de reserve van de kinderen; van de reserve van de kinderen worden dus 2/3 van de reserve van de
langstlevende afgetrokken. De uiteindelijke reserve van de kinderen bekomt men door de volgende
aftrekking: 2/3 van nalatenschap in volle eigendom – 2/3 (vruchtgebruik op de helft nalatenschap) =
1/3 van de nalatenschap in volle eigendom + 1/3 van de nalatenschap in naakte eigendom.
- het beschikbaar gedeelte: van het beschikbaar gedeelte wordt 1/3 van de reserve van de
langstlevende afgetrokken. Het uiteindelijke beschikbaar gedeelte bekomt men door de volgende
aftrekking: 1/3 van de nalatenschap in volle eigendom – 1/3 (vruchtgebruik op de helft van de
nalatenschap) = 1/6 van de nalatenschap in volle eigendom + 1/6 van de nalatenschap in naakte
eigendom.
B) SAMENLOOP VAN ASCENDENTEN MET DE LANGSTLEVENDE
ECHTGENOOT
- Ascendenten hebben recht op een reserve van ¼ van de nalatenschap in elke lijn.
- Dit is echt niet het geval wanneer zij in samenloop komen met de langstlevende echtgenoot.
Tegenover de langstlevende echtgenoot kunnen de ascendenten geen reservatair gedeelte inroepen.
- Wanneer er geen afstammelingen zijn en ascendenten samen met de langstlevende echtgenoot tot de
nalatenschap worden geroepen, dan mocht de erflater, hetzij door schenking, hetzij door testament, de
gehele nalatenschap aan de langstlevende echtgenoot tobedelen en de ascendenten volledig onterven.
Inkorting:
Als de erflater vrijgevigheden (schenkingen of legaten) deed, die het beschikbaar gedeelte
overschrijden, dan beschikken de erfgenamen, van wie de reserve werd aangetast, over de vordering
tot inkorting = deze rechtvordering strekt ertoe de milddadigheden in kwestie te doen vernietigen of
verminderen.
TITEL 10: BEWIJS VAN VERBINTENISSEN
HOOFDSTUK 1: ALGEMEEN
Probleemstelling:
Bewijzen = juridisch, de werkelijkheid van een bewering aantonen.
Zolang over het bestaan en de inhoud van een verbintenis geen discussie bestaat, stelt het probleem
van de bewijsvoering zich niet.
Het is pas wanneer iemand een feit betwist of ontkent, dat het moet bewezen worden en dat derhalve
de waarheid ervan dient vastgesteld te worden.
- Het bewijs is een volstrekte noodzaak in het recht.
- Wie een schuldenaar wil dwingen tot uitvoering van zijn verbintenissen uit een overeenkomst, zal het
bewijs moeten leveren én van het bestaan van het contract én van de inhoud ervan.
- Het ontbreken van het bewijs van het contract leidt derhalve niet tot de nietigheid van dit contract,
maar tast enkel de gerechtelijke afdwingbaarheid ervan aan.
- Omdat het bewijs zo belangrijk is, is de wetgever verplicht de bewijsvoering technisch te
organiseren.
In enkele gevallen is het bewijs vrij = de wetgeer een volstrekte vrijheid van bewijsrecht en
bewijsmiddelen aanvaardt.
Een dergelijke vrijheid bestaat, op enkele uitzonderingen na, in het strafrecht. Over het algemeen zal
de betichte al het mogelijke doen opdat geen bewijzen tegen hem zouden bestaan. Het is daarom
vanzelfsprekend in het strafrecht dat, in beginsel, alles overgelaten wordt aan de overtuiging van de
rechter, zonder technische regeling van bewijsrecht en bewijsmiddelen.
In het burgerlijk recht daarentegen worden bewijsrecht en bewijsmiddelen streng omschreven, om
diverse redenen:
- De gelijkheid in het gerechtelijk debat is erdoor gediend.
- Aan zekere bewijsmiddelen wordt meer belang gehecht dan aan andere. Zo zal het geschrift, bewust
en met kennis van zaken opgesteld, als bewijsmiddel belangrijker zijn dan de getuigenis, die steeds
onzekerheid inhoudt.
- In vele gevallen hadden partijen vooraf de kans zich de nodige bewijsmiddelen te verschaffen.
- Zo bekomt men een grotere zekerheid wat het bewijs betreft.
Bewijsmiddelen:
Bewijsrecht en bewijstechniek zijn in ons burgerlijk recht gereglementeerd. Verscheidene
bewijsmiddelen:
- geschrift
- getuige
- vermoeden
- betekenis
- eed
Deze bewijsmiddelen gelden eveneens in het handelsrecht, met dien verstande dat het bewijs door
getuigen en vermoedens er gemakkelijker wordt toegelaten.
Deze titel handelt enkel over het vermogens- en patrimoniumrecht.
Het bewijs in het personen- en familierecht is inderdaad onderworpen aan andere regels.
Bewijslast:
Wie zal er bij betwisting de last van de bewijsvoering dragen? De door de wet gegeven oplossing is
logisch: hij die zich op een betwist feit beroept, dient het bewijs ervan te leveren. het BW voert aan
dat hij die de uitvoering van een verbintenis vordert, het bestaan ervan moet bewijzen en, omgekeerd,
dat hij die beweert van een verbintenis bevrijd te zijn, deze bevrijding moet bewijzen.
HOOFDSTUK 2: SCHRIFTELIJK BEWIJS
Akten of titels:
Hoger stelden wij dat bijna alle overeenkomsten consensueel zijn, en daarom totstandkomen door de
eenvoudige wilsovereenstemming van de partijen. Er is geen geschrift vereist opdat de overeenkomst
zou bestaan. Uitzondering daarop vormt het plechtig contract
Voor vele consensuele overeenkomsten stellen partijen toch een geschrift op. De reden ligt
uitsluitend op het terrein van de bewijsvoering. Het geschrift dient niet om aan de overeenkomst een
wettelijk bestaan te verlenen, maar om bij betwisting de overeenkomst en haar inhoud te kunnen
bewijzen. Een dergelijk geschrift, opgesteld met het doel als bewijs te kunnen dienen, is een akte of
titel.
Er zijn ook geschriften die niet speciaal met het doel van bewijslevering worden opgesteld. Dit belet
niet dat zij eveneens als schriftelijk bewijs kunnen gelden.
De voornaamste indeling is die in authentieke en onderhandse akten. Daarnaast bestaan er andere
gewone geschriften.
AFDELING 1: AUTHENTIEKE EN ONDERHANDSE AKTEN
1. AUTHENTIEKE AKTE
Omschrijving:
= een akte die, in de wettelijke vormen, werd verleden voor openbare ambtenaren die daartoe bevoegd
zijn.
- Als openbaar ambtenaar zijn er in de eerste plaats de notarissen, die aan velerlei overeenkomsten het
authentiek karakter verlenen.
- Andere openbare ambtenaren, met specifieke bevoegdheden, zijn rechters, griffiers,
gerechtsdeurwaarders, ambtenaren van burgerlijke stand, diplomatieke ambtenaren,…
- De instrumenterende openbare ambtenaar moet bevoegd zijn zowel naar de aard als naar de plaats
van de akte.
- De wet regelt de wijze waarop een authentieke akte dient opgesteld te worden.
Bewijskracht:
Er dient een onderscheid gemaakt tussen de eigenlijke authentieke vermeldingen en de vermeldingen
die enkel steunen op de verklaringen van de verschijnende partijen.
- Authentieke vermeldingen = feitelijk door de openbare ambtenaar vastgestelde vermeldingen zoals
de handtekening, datum, plaats, de hem voorgelegde stukken.
- De andere vermeldingen = dragen geen authentiek karakter en kunnen steeds betwist worden door
het leveren van tegenbewijs.
Uitvoerende kracht:
= de mogelijkheid om de akte met behulp van de openbare macht te doen uitvoeren.
Enkel de authentieke akte geniet van dit voordeel.
2. ONDERHANDSE AKTE
Bepaling en elementen:
= een akte die door de partijen zelf opgesteld en ondertekend wordt.
- De enige na te leven vereiste is dat de handtekening van de partijen aanwezig is. Buiten de
vermelding van de handtekening, is de onderhandse akte aan geen enkele voorwaarde onderworpen.
- De tekst mag geschreven, getypt of gedrukt zijn.
- Datum en plaats, alhoewel soms belangrijk, zijn niet vereist, behoudens wettelijk voorziene
afwijkingen (bv. datum en plaats bij een wisselbrief en orderbriefje, de datum van een eigenhandig
geschreven testament).
Sinds kort kan een handtekening ook via elektronische weg geplaatst worden:
Een zgn. geavanceerde elektronische handtekening, gerealiseerd op basis van een gekwalificeerd
certificaat en aangemaakt door een wettelijk gedefinieerd veilig middel voor het aanmaken van een
handtekening, wordt volledig geassimileerd met een handgeschreven handtekening.
Uitzonderingen:
Twee soorten overeenkomsten zijn voor hun bewijs (niet voor hun bestaan) aan bijzondere regels
onderworpen. Hetzij de wederkerige overeenkomsten en de belofte tot betaling van een geldsom of
waardeerbare zaak.
- Een onderhandse akte die als bewijs moet dienen voor een wederkerige overeenkomst, moet worden
opgemaakt in zoveel originelen als er partijen zijn met een onderscheiden belang en elk origineel moet
vermelden hoeveel ervan werden opgesteld. Door deze speciale regeling heeft de wetgever gewild dat
de partijen gelijk zouden worden behandeld en elk van de partijen in het bezit zou zijn van een
origineel.
- Een akte die als bewijs moet dienen voor een overeenkomst die een eenzijdige belofte tot betaling
van een geldsom (of waardeerbare zaak) omvat, moet, ofwel, geheel geschreven zijn met de hand en
ondertekend door de schuldenaar, ofwel alleen ondertekend door de schuldenaar, maar dan moet hij
zijn handtekening laten voorafgaan door de vermelding, met de eigen hand geschreven, “goed voor” of
“goedgekeurd voor” met daarbij voluit in letters geschreven de som of hoeveelheid van de zaak.
Bewijskracht:
De inhoud van een behoorlijk ondertekende akte levert volledig bewijs tussen de partijen (zelfs
eventueel tegenover derden). Dit belet niet dat er steeds een sterker tegenbewijs kan tegenover gesteld
worden.
Handelscontracten:
= vormen een belangrijke uitzondering op deze regel.
In dit verband gelden de speciale voorschriften van het BW niet. In handelszaken staat het de rechter
vrij alle bewijsmateriaal in overweging te nemen.
Sanctie:
De onderhandse akte is nietig indien één van de vereisten gesteld door het BW ontbreekt. Deze
nietigheid is een betrekkelijke nietigheid en kan daarom enkel ingeroepen worden door de partijen
zelf. De nietigheid van de onderhandse akte heeft geen uitwerking op de geldigheid van de
overeenkomst zelf waarvoor zij als bewijs werd opgesteld. Het is nochtans goed mogelijk dat door de
nietigheid van de onderhandse akte de overeenkomst nooit zal kunnen bewezen worden. Daardoor
blijft een dergelijke overeenkomst zonder praktische uitwerking. Principieel blijft de overeenkomst
echter in zichzelf onaangetast. Het is toegelaten de overeenkomst door een ander middel te bewijzen,
bv. door eed of bekentenis.
Ten slotte kan nog worden opgemerkt dat een onderhandse akte die aan de voorwaarden van het BW
net voldoet, als begin van schriftelijk bewijs kan aangezien worden en kan aangevuld worden met een
bewijs door getuigen of vermoedens.
AFDELING 2: ANDERE GESCHRIFTEN
Geschriften die niet speciaal met het oog op de bewijslevering opgesteld werden, maar die daartoe
toevallig gebruikt worden, zijn gewone geschriften. Het BW somt de verschillende geschriften op.
De belangrijkste behoren echter tot het handelsrecht.
Boekhouding:
De bewijslevering d.m.v. de boekhouding behoort in hoofdzaak tot het handelsrecht en wordt daarin
uitvoerig besproken.
Huiselijke registers en papieren:
= alle zakboekjes, notitieboekjes, afrekeningboekjes die een particulier bijhoudt om er zijn
ontvangsten en uitgaven of andere gebeurtenissen van belang in op te tekenen.
= ze vormen op burgerrechtelijk gebied de tegenhanger van de koopmansboeken.
De bewijskracht van deze geschriften wordt geregeld door het BW. Hoogstens kunnen zij een
vermoeden vormen. Immers, een van de grondslagen van het bewijsrecht is, dat men zichzelf geen
bewijsmiddel kan verschaffen. Indien dit wel zo was, dan zou het te gemakkelijk zijn om voor
onbestaande overeenkomsten zelf bewijzen te maken. De huiselijke registers en papieren kunnen
echter in de door de wet bepaalde gevallen als bewijs gelden tegen hen die ze opstelden.
Briefwisseling:
- In het handelsrecht is de bewijsvoering vrij. De briefwisseling tussen handelaars mag dan ook als
bewijs aangevoerd worden. In handelszaken is zij trouwens het meest voorkomend bewijsmiddel
geworden.
- In het burgerlijk recht kan briefwisseling eveneens als bewijsmiddel gelden omdat een brief bijna
altijd voldoet aan de enige vereiste gesteld aan het schriftelijk bewijs, nl. de handtekening. Zelfs
indien men te doen heeft met een brief waarin een belofte tot betalen van een geldsom voorkomt, zal
hij veelal aan de voorwaarden van het BW beantwoorden, met de hand geschreven zijn en door de
schuldenaar ondertekend. Moeilijker wordt het wanneer een brief als bewijs van een wederkerig
contract moet gebruikt worden en daarom aan de voorwaarden van het BW moet beantwoorden.
- In handelszaken stelt dit geen probleem gezien het BW niet van toepassing is.
- In burgerlijke zaken heeft een dergelijke brief, strikt juridisch beschouwd, geen bewijskracht.
Afschriften:
- Onder deze titel behandelt het BW de niet ondertekende kopieën van authentieke of onderhandse
akten. Afschriften van authentieke akten hebben en zekere bewijskracht wanneer het origineel –
minuut genoemd- niet meer bestaat.
- Afschriften van onderhandse akten hebben in beginsel nooit bewijskracht, omdat het essentiële deel,
de handtekening, ontbreekt.
HOOFDSTUK 3: GETUIGEN
Algemeen:
= een persoon die de betwiste feiten of rechtshandelingen door het zien of horen kent en er een
verklaring over aflegt.
Het bewijs door getuigen moet geleverd worden volgens bepaalde wettelijke regels. Hoofdzaak is dat
de getuige zijn verklaring dient af te leggen voor de rechter.
- Enerzijds is de waarde van het getuigenbewijs betwistbaar. Een getuige kan zich vergissen, slecht
gezien hebben of gehoord, fantaseren of zelfs omgekocht zijn.
- Anderzijds kan men dit bewijsmiddel moeilijk uitsluiten omdat partijen niet steeds de voorzorg
nemen een geschrift op te stellen of dit soms geheel onmogelijk is.
Deze tegenstrijdige overwegingen hebben de wetgeer ertoe gebracht het getuigenbewijs enkel toe te
laten in financieel minder belangrijke zaken en in het personenrecht. Zo zal bv. het getuigenverhoor
steeds toegelaten worden bij echtscheidingen.
Toelaatbaarheid:
Het BW bakent door 2 regels het gebied af waarin het getuigenverhoor toegelaten is.
- het bewijs door getuigen is vooreerst slechts toegelaten als de waarde van de betwiste verbintenis of
rechtshandeling € 375 niet overtreft. Men mag daar evenwel niet uit afleiden dat boven de € 375 enkel
het geschrift als bewijsmiddel zou kunnen gelden. Het bewijs door bekentenis of eed is hier eveneens
mogelijk.
- is er een schriftelijk bewijs betreffende een waarde beneden € 375 dan wordt tegen of boven de
inhoud van deze akte geen getuigenbewijs toegelaten. Deze 2de regel is zelfs van toepassing beneden
de € 375. deze aanvulling is een gevolg van de aloude regels ‘lettres passent témoins’. Wanneer de
partijen zich de moeiten getroosten een geschrift op te stellen, dan mogen zij achteraf niet pogen met
een zo wankel bewijsmiddel als het getuigenverhoor dit geschrift te betwisten.
Specifieke regelingen:
Bepaalde verbintenissen kunnen, ongeacht hun waarde en zelfs beneden € 375, alleen door geschriften
bewezen worden. Het gaat daarbij om sommige handelsrechtelijke contracten, zoals de vennootschap,
de wisselbrief, het orderbriefje, sommige sociale contracten, zoals een arbeidsovereenkomst voor een
bepaalde duur of op proef, en plechtige contracten, zoals de schenking en het huwelijkscontract. Deze
laatste overeenkomsten vereisen zelfs een geschrift voor hun bestaan zelf.
Soms is er geen geschrift vereist voor een bewijs boven € 375 of tegen en boven een geschrift. Zo is
in handelszaken het bewijs principieel vrij. Alle wettelijke bewijsmiddelen kunnen er gebruikt worden
zonder dat men zich stoort aan de regels van het BW. Hetzelfde geldt voor arbeidsovereenkomsten.
Ten slotte, wanneer er een begin van schriftelijk bewijs bestaat, mag dit worden aangevuld door
getuigen of vermoedens, zelfs indien deze principieel door het BW verboden zijn (boven € 375 en
tegen een geschrift). Als begin van schriftelijk bewijs wordt aangezien elk geschrift dat een niet
volmaakt schriftelijk bewijs is en dat uitgaat van de tegenpartij tegen wie men het bewijs inroept, zo
bv. een geschreven, maar niet ondertekend stuk van de tegenpartij, een belofte tot betalen die niet
voldoet aan het BW of een akte tot bewijs van een wederkerige overeenkomst die niet beantwoordt
aan het BW.
Dit kan het geval zijn wanneer men in de onmogelijkheid verkeert een geschrift op te stellen. Dan
wordt afgeweken van het BW en wordt geen geschrift vereist. Men neemt zowel de materiële als
morele onmogelijkheid in aanmerking.
Indien een geschrift door toeval is verdwenen of vergaan, mag het bewijs van verbintenis geleverd
worden, door getuigen of vermoedens, in afwijking van het BW. Deze bepaling is eveneens
begrijpelijk. Gaat een wettelijk opgesteld bewijs buiten de fout van de opsteller om verloren of teniet,
dan moet er toch een middel kunnen aangewend worden om de inhoud ervan te bewijzen.
HOOFDSTUK 4: VERMOEDENS
Beginsel:
= “gevolgtrekkingen die de wet of de rechter afleidt uit een bekend feit om te besluiten tot een
onbekend feit”.
= onrechtstreeks bewijs, men vertrekt van een bekend feit en door beredenering komt men tot een
besluit over een onbekend feit.
= zoals het getuigenverhoor is deze bewijsmethode wankel: meer nog dan dit laatste biedt zij een
geringe zekerheid. Dit is ook de reden waarom de wetgever het gebruik ervan beperkt.
Feitelijke vermoedens:
Feitelijke vermoedens zijn deze die overgelaten worden aan het oordeel van de rechter.
Staat een eerste feit vast, dan zal de rechter oordelen of met voldoende zekerheid kan worden besloten
tot het bestaan van een ander feit. De rechter oordeelt oppermachtig en naar persoonlijke overtuiging.
De rechter mag het bewijs van de feitelijke vermoedens slechts aanvaarden en toepassen onder een
dubbele beperking:
- het moet gaan om een geval waarin de wet het bewijs door getuigen toelaat. Het volstaat hier te
verwijzen naar de beperking van het bewijs door getuigen. De wet stelt deze 2 op gelijke voet. Beide
zijn zwakke bewijsmiddelen. Ze kunnen weliswaar niet worden uitgeschakeld, maar ze dienen
beperkt aangewend te worden, in minder belangrijke betwistingen.
- de rechter kan slechts gewichtig, bepaalde en overeenstemmende vermoedens aannemen. Deze
wettekst is een richtlijn voor de rechter. De vermoedens waarop hij steunt, moeten ernstig zijn en
voldoende zekerheid bieden. Bieden zij slechts gedeeltelijke en betwistbare zekerheid, dan mogen zij
niet gebruikt worden.
Wettelijke vermoedens:
= bestaat wanneer een bijzondere wetsbepaling aan een bepaald feit een bepaald gevolg vastknoopt.
Staat een eerste feit vast dan staat, krachtens de wet, een ander feit ook vast.
De rechter dient zelf niet te concluderen van het ene feit naar het andere. De wetbeschikking doet het
in zijn plaats.
Zo bv. besluit de wet dat een schuld is tenietgegaan wanneer de schuldeiser vrijwillig de onderhandse
akte die de vordering bewijst, teruggeeft. Uit het bekende feit, teruggave van de akte, leidt de wet het
onbekende feit, het tenietgaan van de schuld, af.
Gezag van het rechterlijk gewijsde:
= een bijzonder wettelijk vermoeden.
= betekent dat aan een definitief vonnis een wettelijk vermoeden van waarheid wordt gekoppeld.
 de partijen over de zaak waarin het vonnis heeft beslist later geen nieuw proces meer kunnen
beginnend wetgever heeft hiermee een begrijpelijk doel nagestreefd. Aan een proces moet een
definitief einde kunnen gesteld worden en tevens moet vermeden worden dat eenzelfde betwisting op
verschillende wijzen door meerdere vonnissen zou opgelost worden.
Kracht van gewijsde:
= het verworven zijn, door een gerechtelijke beslissing, van de volle uitvoeringsmogelijkheid, zodat
die beslissing niet meer kan bestreden worden noch door verzet of hoger beroep, noch door een
buitengewoon rechtsmiddel.
!!De begrippen kracht van gewijsde en gezag van gewijsde worden dikwijls met elkaar verward. Het
gaat nochtans om 2 totaal verschillende begrippen!!
HOOFDSTUK 5: BEKENTENIS
Algemeen:
= een verklaring waardoor een persoon de waarheid erkent van hetgeen men tegen hem aanvoert.
= samen met de eed een bijzonder bewijsmiddel.
Bekent de tegenpartij wat iemand beweert, dan wordt hierdoor die bewering als waarachtig aangezien
en is de persoon in kwestie ontslagen van alle verdere bewijsvoering.
De bewijslevering door bekentenis is aan geen enkele beperking onderworpen en mag ingeroepen
worden in alle gevallen waar de wet een geschreven bewijs eist.
Gerechtelijke bekentenis:
= de bekentenis die wordt afgelegd voor de rechter, hetzij mondeling, hetzij schriftelijk, in de
procedurestukken.
Zij heeft volgens het BW volle kracht van bewijs tegen hem die ze gedaan heeft, welke ook de waarde
van het proces mag zijn en zelfs zo er bewijzen in tegenovergestelde zin bestaan.
De rechter is door de bekentenis volledig gebonden.
= opsplitsbaar, d.w.z. dat ze in haar geheel moet worden genomen.
= onherroepbaar
Buitengerechtelijke bekentenis:
= een bekentenis die niet voor de rechter werd afgelegd.
Degene die er gewag van maakt, moet ze bewijzen.
De buitengerechtelijke bekentenis moet worden bewezen volgens de gewone bewijsregels inzake
rechtshandelingen. Gaat bv. de discussie over € 1500 zodat men niet door getuigen mag bewijzen, dan
mag evenmin buitengerechtelijke bekentenis over dit bedrag door getuigen bewezen worden.
Een handige advocaat zou kunnen opwerpen dat de sn buitengerechtelijk bekend heeft deze som
schuldig te zijn. Deze buitengerechtelijke bekentenis zou hij dan met getuigen trachten te bewijzen.
Deze toestand zou bijgevolg een ontduiking kunnen vormen van de beperkingen gesteld aan het bewijs
door getuigen. Aan de buitengerechtelijke bekentenis heeft men geen volle kracht van bewijs
gegeven. Het komt de rechter toe ze vrij te beoordelen.
HOOFDSTUK 6: EED
Algemeen:
= een plechtige verklaring, in eer en geweten door een persoon afgelegd voor de rechter.
Onderscheid dient gemaakt te worden tussen de beslissende eed, aanvullende eed, schattingseed.
Beslissende eed:
Een gedingvoerende partij kan aan de andere de eed opleggen om de beslissing van de zaak daarvan te
doen afhangen.
Wordt de eed afgelegd:
- Dan verliest de andere partij automatisch het geding.
- Degene aan wie men de eed oplegt, kan die evenwel terugwijzen en vragen aan de partij die de eed
oplegde om zelf haar versie van de feiten onder eed te bevestigen, met dezelfde gevolgen.
De eedaflegging of de weigering ervan stelt definitief een einde aan het proces. De tegenpartij mag
zelfs de valsheid van de eed (meineed) niet bewijzen. Hoewel meineed strafbaar is en men klacht kan
neerleggen bij de Proceureur des Konings, zal een eventuele strafrechtelijke veroordeling niets
wijzigen aan de burgerlijke gevolgen van de eed. De beslissing in het burgerlijk proces kan er niet
door herroepen worden.
Aanvullende of ambtshalve opgelegde eed:
Deze eed verschilt in menig oogpunt van de beslissende eed. Hij wordt door de rechter, en niet door
een partij, aan één van de partijen in het geding opgedragen. Het is de rechter die naar goeddunken en
vrij de partij kiest aan wie hij de eed zal opdragen. Deze eed geldt bovendien slechts als bijkomend en
aanvullend bewijsmiddel. Hij veronderstelt dat er een begin van bewijs bestaat. Bij een geschrift dat
een niet volledig schriftelijk bewijs vormt voor een betwisting boven de € 375 kan, juist zoals bij het
getuigenverhoor, de aanvullende eed het onvolledige bewijsmiddel vervolmaken.
Schattingseed:
Vordert iemand een zaak terug die niet meer in natura kan worden teruggegeven, dan kan de rechter
aan de eiser een eed opdragen over de waarde van die zaak.
De rechter is, evenmin als door de aanvullende eed, door deze schattingseed gebonden.
TITEL 11: PROCESRECHT
Het beginsel van de scheiding van de machten verklaart waarom in ons land een rechterlijke macht
zich onderscheidt van de wetgevende en de uitvoerende macht.
De rechterlijke macht is samengesteld uit juridische structuren en organen die tot taak hebben
juridische conflicten te beslechten. Voor het goed begrip van de hoger aangehaalde materiën van het
burgerlijk recht en de vb uit de rechtspraak, omvat dit boek ook een titel met de mest elementaire
begrippen die de procesvoering beheersen.
HOOFDSTUK 1: GERECHTELIJKE INSTELLINGEN
AFDELING 1: STRUCTUUR EN PRINCIPES
Piramidale structuur:
De gerechtelijke instellingen zij vervat in een piramidale structuur die aan een hiërarchie beantwoordt.
- op het niveau van kanton zij er honderden vredegerechten
- op het niveau van arrondissementen vindt men een geringer aantal rechtbanken van eerste aanleg,
rechtbanken van koophandel, arbeidsrechtbanken, politierechtbanken en arrondissementsrechtbanken
- op het niveau van 1 of 2 provincies vindt men hoven van beroep en arbeidshoven
- helemaal bovenaan staat het enige hof van cassatie, dat waakt over de uniforme toepassing van het
recht over het gehele land, door de mechanismen van de dubbele aanleg en het cassatieberoep.
Dubbele aanleg:
In principe kan elke gedingvoerende partij na de uitspraak van een eerste vonnis hoger beroep
aantekenen om de zaak volledig opnieuw te laten behandelen door een ander, hoger rechtscollege. Na
de behandelingen in eerste aanleg komt dan een tweede (en laatste) aanleg.
Gedingen over een bedrag van minder dan € 124 voor de vrederechter of € 1860 voor de rechtbank
van eerste aanleg, zijn niet voor hoger beroep vatbaar, tenzij het gaat om fiscale geschillen.
De omstandigheid dat een rechter in graad van beroep een andere, zelfs diametraal tegengestelde
uitspraak doet dan de eerste rechter, houdt niet noodzakelijk een terechtwijzing in van de eerste
rechter. Daar in graad van beroep de procedure helemaal overgedaan wordt, is het best mogelijk dat
de partijen andere juridische grondslagen voor hun vorderingen of andere bewijsstukken hebben
aangebracht, zodat de rechten op grond daarvan tot een andere uitspraak kan komen.
Het is ook mogelijk dat de rechter een andere interpretatie maakt van het toepasselijk recht, in welk
geval het beroep wel een corrigerende werking heeft die past in het streven naar de eenheid van de
rechtspraak.
Voorziening in cassatie:
Tegen vonnissen en arresten die in laatste aanleg zijn gewezen, kunnen partijen een cassatieberoep
instellen.
Het hof van cassatie onderzoekt en beoordeelt niet het geschil tussen de partijen, maar wel de
genomen beslissing en onderzoekt daarbij naast de correcte toepassing van de procedure enkel of de
wet juist werd toegepast en geïnterpreteerd, zonder de feitenkwestie te beoordelen.
Het hof kan in zijn uitspraak de voorziening afwijzen als onontvankelijk of ongegrond, of de
voorziening inwilligen, daarom de bestreden beslissing verbreken en dan de zaak terug verzenden naar
een rechtbank van dezelfde aard als deze die de vernietigde beslissing nam. Die rechtbank beoordeelt
dan opnieuw de zaak ten gronde, in alle vrijheid en zonder gebonden te zijn door de beoordeling van
het hof van cassatie. Tegen de nieuwe uitspraak is een 2de cassatieberoep mogelijk. Indien het hof de
bestreden beslissing opnieuw verbreekt, verzendt het de zaak naar een derde rechtbank van dezelfde
aard. Die rechtbank zal dan voor het eerst ertoe gehouden zijn de zienswijze van het hof van cassatie
te volgen.
Eenheid van de rechtspraak:
De hierboven uiteengezette mechanismen bestaan in het licht van de eenheid van de rechtspraak. De
wetgever heeft gewild:
- enerzijds dat de rechtbanken vrij kunnen oordelen zonder aan precedenten gebonden te zijn.
- anderzijds dat overal in het land niettemin het recht op dezelfde manier wordt toegepast.
Het mechanisme bestaat erin dat tegen een uitspraak waarin een nieuwe of afwijkende interpretatie
wordt gedaan van de wet, hoger beroep kan ingesteld worden waarna tegen de uitspraak in beroep een
voorziening in cassatie kan worden ingeleid. Ongeacht de inhoud van de uitsprak in cassatie, zullen
wellicht alle rechters in latere analoge gedingen de zienswijze van het hof van cassatie volgen.
Doen zij dit niet, wat hun goed recht is, vermits ze niet door precedenten gebonden zijn, dan stellen zij
zich bloot aan hoger beroep en desnoods een cassatieberoep. Het hof van cassatie zal in dit geval
wellicht oordelen in dezelfde zin als het in de eerdere procedure heeft gedaan.
AFDELING 2: RECHTSCOLLEGES
Per kanton:
Per kanton, dat één of meer gemeenten overkoepelt of een deel van een stad beslaat, zetelt er een
vrederechter. Deze alleenzetelende magistraat is bevoegd voor geschillen met een waarde van
maximum € 1860 en, ongeacht de waarde van het geschil, voor bepaalde familierechterlijke
aangelegenheden en onroerende goederen, inzonderheid alle huurgeschillen.
Per arrondissement:
Op het niveau van arrondissement zetelen
- de rechtbank van eerste aanleg
- de rechtbank van koophandel
- de arrondissementsrechtbank
Per rechtsgebied van hof van beroep:
Er zijn in België 5 hoven van beroep en 5 arbeidshoven die bevoegd zijn voor 1 of 2 provincies.
Het hof van cassatie:
Er is in België slechts 1 hof van cassatie.
= hoogste rechtscollege.
Het bestaat uit kamers die respectievelijk bevoegd zijn voor burgerlijke en handelszaken, sociale
zaken en strafzaken.
Het hof van cassatie doet nooit uitspraak over een geschil als dusdanig. Het doet geen uitspraak in
derde aanleg. Het onderzoekt enkel of de wet juist werd geïnterpreteerd en toegepast en of er geen
procedurefouten gemaakt werden.
Het hof van cassatie houdt zich niet bezig met de feiten van het geschil maar enkel met de
wetinhoudelijke en vormelijke aspecten van de procedure en van het bestreden vonnis of arrest dat in
laatste aanleg gewezen werd. Het hof van cassatie beoordeelt beslissingen en niet de geschillen
waarover die beslissingen uitspraak deden.
Wanneer het hof van cassatie schendingen van de wet of procedurefouten vaststelt, verbreekt het het
aangevochten vonnis of arrest en verwijst het de zaak naar een ander rechtscollege van hetzelfde
niveau als datgene dat het verbroken vonnis of arrest uitsprak. Dit behandelt en beoordeelt de zaak
dan opnieuw ten gronde.
HOOFDSTUK 2: HET VERLOOP VAN HET GEDING
Inleidende akte:
In principe wordt een rechtbank gevat door een dagvaarding die een gerechtsdeurwaarder aan een
gedaagde betekent en vervolgens inschrijft op de rol van de bij die rechtbank aanhangige gedingen.
Daarin vermeldt de eisende partij de motieven van haar vordering en roept zij de gedaagde op om een
bepaalde datum en uur voor die rechtbank te verschijnen, en de gerechtsdeurwaarder vermeldt erin dat
hij de akte aan de gedaagde heeft kunnen overhandigen of althans hem een kopie ervan ter
beschikking heeft gesteld op diens woonplaats.
Inleidende zitting:
Op de in de dagvaarding vermelde datum en uur worden enkel die zaken behandeld waarvoor slechts
korte debatten vereist zijn en voor zover het niet noodzakelijk is dat de verwerende partij een termijn
krijgt om een schriftelijk verweer op te stellen.
Voor bv. eenvoudige betwistingen van factuurschulden, aanstellingen van gerechtsdeskundigen in
afwachting van een verdere afhandeling van een geding, kunnen dergelijke korte debatten volstaan.
Die zaken die niet op de inleidende zitting kunnen behandeld worden, stelt de rechtbank uit door ze
naar de rol te verzenden. Eventueel kunnen zij ook naar een zitting van een latere datum uitgesteld
worden.
Conclusies:
Wanneer een zaak niet op de inleidingzitting is gepleit, kunnen partijen schriftelijk hun argumentaties,
geformuleerd onder de vorm van conclusies, evenals de stukken waarop ze zich baseren, uitwisselen
en op de griffie van de rechtbank neerleggen.
Aangezien de dagvaarding reeds de argumentatie van de eisende partij omvat, komt het eerst de
verwerende partij toe er op te antwoorden in conclusies, en nadat de eisende partij zo kennis neemt
van het standpunt en de argumentatie van de verwerende partij, kan zij er vervolgens, eveneens in
conclusies, op antwoorden. Het is pas nadat de partijen hun volledig verweer hebben uitgeput, dat de
zaak “in staat” is om gepleit te worden. Volgens de geijkte procedures vragen de partijen dan samen,
of een van hen, een pleitdatum aan.
Pleidooien:
Op de door de griffie vastgelegde datum kunnen de partijen de zaak voor de rechtbank pleiten, in
sommige gevallen in aanwezigheid van de Proceureur des Konings die advies verleent, en hun
dossiers indienen, waarna de rechtbank de zaak in beraad neemt.
Vonnis:
Na het dossier bestudeerd te hebben, de pleidooien van de partijen indachtig, komt de rechtbank tot
een oordeel dat zij uitspreekt in een vonnis of arrest, wanneer het gaat om een hoger rechtscollege. In
het motiverend gedeelte van het vonnis resumeert de rechtbank de feiten, beoordeelt die aan de hand
van de door de partijen aangebrachte juridische argumentaties en formuleert kernachtig een beslissing,
in het beschikkend gedeelte.
Kortgeding:
= Sommige situaties vereisen een dringende, zij het voorlopige tussenkomst van een rechter die men
via de gewone procedure niet tijdig kan bekomen.
Dergelijke dringende en voorlopige maatregelen kan men vragen in een kortgeding dat men brengt
voor de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, arbeidsrechtbank of rechtbank van koophandel,
naargelang hun bevoegdheid.
De dagvaardingstermijn bedraagt in dit geval slechts twee dagen en zo nodig kan de rechter die
termijn nog verkorten op verzoek van de eisende partij.
Wanneer het volstrekt noodzakelijk is, kan de rechter,zonder oproeping van de tegenpartij, door
neerlegging van een eenzijdig verzoekschrift, dezelfde dringende en voorlopige maatregelen treffen.
In dit geval moet de verzoekende partij wel aantonen dat er geen tijd is om de tegenpartij op te roepen
binnen welke termijn ook.
Tussenvordering:
= een vordering die een partij in de loop van het geding instelt.
Ze heeft tot doel de oorspronkelijke vordering te wijzigen of nieuwe vorderingen tussen de partijen in
te stellen.
Wordt ingesteld bij conclusies.
De tussenvordering dient verband te houden met de feiten waarop de oorspronkelijke vordering
steunde, zoals geformuleerd in de dagvaarding. Zij kan ingesteld worden tegen de partijen die reeds in
de zaak betrokken zijn.
Om nieuwe partijen in het proces te betrekken, dient de tussenvordering te worden ingesteld bij
dagvaarding.
Een tegenvordering = een tussenvordering waarbij de verweerder een tegeneis instelt tegen de eiser en
dus diens veroordeling vraagt.
Tussenkomst:
- Een derde partij die oorspronkelijk niet bij het proces betrokken was, kan wensen partij te worden in
het geding om haar belangen of die van een van de partijen in het geding te beschermen, of om een
veroordeling te doen uitspreken of om vrijwaring te doen bevelen.
Bij dergelijke vrijwillige tussenkomst, neemt de derde zelf het initiatief om zijn belangen te
verdedigen. Dit gebeurt bij verzoekschrift, dat het standpunt en de argumenten van de tussenkomende
partij bevat.
- Een andere mogelijkheid is dat een gedingvoerende partij een derde in de zaak wil betrekken. Bij
dergelijke gedwongen tussenkomst wordt de derde in de loop van het geding gedagvaard door één of
meer partijen.
Hervatting van het geding:
- wanneer een procespartij overlijdt, kunnen diens erfgenamen het lopend proces gewoon verder zetten
door neerlegging ter griffie van een akte van hervatting van geding.
- omgekeerd kunnen ook de andere partijen bij het geding deze erfgenamen dagvaarden tot hervatting
van het geding
Zolang het overlijden niet wordt meegedeeld, kan het proces evenwel gewoon verder lopen en kan de
rechter geldig een vonnis vellen.
Samenloop van strafvordering en burgerlijke vordering:
In principe wordt een vervolging wegens strafbare gedragingen voor een strafrechtscollege gebracht
(politierechtbank, correctionele rechtbank, assisenhof), terwijl burgerlijke vorderingen voor andere
rechtscolleges komen (vredegerecht, rechtbank van eerste aanleg, e.d.).
In praktijk kan dit problemen stellen wanneer dezelfde feiten aanleiding vormen voor zowel een
strafvordering als een burgerlijke vordering.
Dit is bv. het geval bij de meeste verkeersongevallen: het parket vervolgt wegens een
verkeersovertreding, wegens onvrijwillige slagen en verwondingen, e.d., terwijl het slachtoffer (of
diens Vmaatschappij) via burgerlijke vordering schadevergoeding wil bekomen.
Problemen kunnen hier vooral rijzen wanneer er betwisting is omtrent de aansprakelijkheid voor het
ongeval.
Het zou inderdaad moeilijk te aanvaard zijn dat de vervolgde autobestuurder door de strafrechtbank
aansprakelijk wordt gesteld, terwijl de burgerlijke vordering van het slachtoffer door de andere
rechtbank wordt afgewezen.
Om dit te vermijden voorziet de wetgeving dat strafrechtscolleges over de burgerlijke aanspraken
uitspraak kunnen doen in het kader van het strafproces (burgerlijke rechtbanken daarentegen kunen
nooit uitspraak doen over een strafvordering).
Er is evenwel slechts sprake van een samenloop tussen burgerrechtelijke en strafrechtelijke
aansprakelijkheid wanneer en strafbare daad tevens oorzaak is van schade aan derden.
Is de betrokken daad niet strafbaar, is er geen schade, of is er geen oorzakelijk verband tussen de
strafbare gedragingen en de schade, dan zal de burgerlijke vordering niet door een strafrechter kunnen
worden ingewilligd.
In geval van vrijspraak bv. zal de burgerlijke vordering door de strafrechter als onontvankelijk worden
afgewezen. Het slachtoffer kan zich nadien echter nog steeds tot de burgerlijke rechtsmachten wenden
(die dan uitsluitend over de burgerlijke vordering uitspraak zullen doen).
De burgerlijke vordering wordt voor de strafrechter aanhangig gemaakt door een burgerlijke
partijstelling. In de praktijk gebeurt dit doordat (de advocaat) het lachtoffer op de (inleidende) zitting
van de strafprocedure verschijnt en daar de burgerlijke vordering instelt.
Een slachtoffer van een misdrijf wordt trouwens door het parket op de hoogte gehouden van het
verloop van de strafprocedure.
Indien het parket niet vervolgt, kan het slachtoffer zelf de strafprocedure in gang zetten door zich
burgerlijke partij te stellen bij de onderzoeksrechter.
Aan het koppelen van de burgerlijke vordering aan de strafvordering zijn er voor de burgerlijke partij
2 belangrijke voordelen verbonden.
- vooreerst is de procedure goedkoper, omdat onder meer de kosten van dagvaarding worden
uitgespaard.
- daarnaast zal de bewijslast met betrekking tot de aansprakelijkheid van de beklaagde voor een groot
deel door het parket voor zijn rekening worden genomen, zodat het werk van de burgerlijke partij
aanzienlijk wordt verlicht.
Uitvoering van een vonnis:
Wanneer en vonnis definitief is, zal de sn vaak nog niet uit eigen beweging zijn schulden voldoen.
Dan stelt zich de vraag wat de eiser kan en moet doen om ook in werkelijkheid te krijgen wat het
vonnis hem principieel toekent.
De uitvoerbare uitgifte van het vonnis = een origineel exemplaar, voorzien van de formule van
tenuitvoerlegging, dat men kan betekenen aan de tegenpartij om de termijnen te laten lopen voor het
aanwenden van eventuele rechtsmiddelen (verzet, hoger beroep, cassatie).
Na het verstrijken van deze termijn betekent de gerechtsdeurwaarder aan de verweerder een bevel tot
betaling. Indien niet betaald wordt, neemt de gerechtsdeurwaarder de goederen van de verweerder in
beslag. Hij maakt een gedetailleerde inventaris van deze roerende goederen en stelt een procesverbaal van beslaglegging op. Hij bepaalt een dag voor de openbare verkoop. De goederen worden
dan op de gestelde dag openbaar verkocht en de opbrengst wordt, na aftrek van de kosten aan de
uitvoerende partij overgemaakt tot beloop van haar schuldvordering (onder voorbehoud van de regelen
betreffende de voorrechten).
In bepaalde gevallen kunnen vonnissen ten uitvoer worden gelegd vooraleer zij definitief zijn.
Behoudens een aantal wettelijke uitzonderingen (bv. bij echtscheiding) kan de rechter immers de
voorlopige tenuitvoerlegging van zijn vonnis toestaan, mits de betrokken partij daarom vraagt. Ook in
dit geval moet de rechterlijke beslissing vooraf aan de tegenpartij betekend worden.
De voorlopige tenuitvoerlegging gebeurt volledig op risico van de uitvoerende partij. Wordt deze
partij achteraf (na verzet of hoger beroep) in het ongelijk gesteld, dan kan ze eventueel tot
schadevergoeding veroordeeld worden.
GEVOLGD DOOR BUNDELTJE “HOOFDLIJNEN HANDELS- EN
VENNOOTSCHAPSRECHT”: 27 PAGINA’S
Download