Nummer 0493 HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE EINDHOVEN heeft het volgende overwogen en beslist in de klachtzaak van A, wonende te St. Willibrord klaagster gemachtigde mr. J.C. Sneep tegen B, huisarts, wonende te Zundert verweerder gemachtigde mr. D.K. Kupers 1. Het verloop van de procedure Het college heeft kennisgenomen van: - het klaagschrift - het verweerschrift - de repliek - de dupliek - de correspondentie betreffende het vooronderzoek Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De klacht is ter openbare zitting van 11 april 2005 behandeld, waarbij klaagster vertegenwoordigd was door haar zwager C en verweerder in persoon aanwezig was, beide partijen bijgestaan door hun gemachtigden. 2. De feiten Klaagster heeft op 4 november 200k om 05.56 telefonisch contact opgenomen met de huisartsenpost te Etten-Leur, waar zij te woord gestaan werd door een doktersassistente in dit geval een basisarts met een aanvullende training, Verweerder was als dienstdoende huisarts aanwezig. De huisartsenpost was op dat moment een maand operationeel, Er werden de protocollen van de huisartsenpost te Nijmegen gehanteerd, over de door het Nederlands Huisartsen Genootschap opgestelde standaardvragenlijst werd nog niet beschikt. Aan de van het telefoongesprek tussen klaagster en de assistente gemaakte registratie wordt het volgende ontleend: Op het verzoek van klaagster of men bij haar man langs wilde komen, heeft de assistente gevraagd wat er aan de hand was. Klaagster antwoordde zakelijk samengevat dat haar man al een paar uur pijn op de borst had, een drukkend gevoel alsof er een band om zijn borst zat, het benauwd had, af en toe zweette en niet misselijk was. Voorts deelde klaagster mee dat haar man volgens haar niet eerder hartklachten had gehad en gaf zij als zijn geboortedatum 1 april 1962 op. Desgevraagd is de patiënt ook zelf aan de telefoon gekomen en heeft bevestigd dat hij de gehele nacht al een drukkend gevoel op de borst had, een benauwd gevoel dat tegen de morgen erger werd en hij nooit eerder had gehad, daarbij geen andere verschijnselen had en geen medicijnen gebruikte. Daarop heeft de assistente met verweerder overlegd. 1 Nummer 0493 Vervolgens heeft de assistente aan de patiënt gevraagd of hij al iets had ingenomen, waarop deze liet weten een uur geleden een paracetamol te hebben ingenomen. De assistente stelde daarop voor een glas melk te nemen met nog een paracetamol en, indien dat niet zou helpen, na een half uur terug te bellen waarmee accoord werd gegaan. Toen om 08.00 uur de dienst van verweerder was beëindigd, hadden patiënt noch klaagster naar de huisartsenpost gebeld. Patiënt is om 08.08 uur aan een hartstilstand overleden. 3. Het standpunt van klager en de klacht Klaagster verwijt verweerder dat hij niet adequaat heeft gereageerd door geen huisbezoek te willen afleggen, ofschoon zij hierom diverse malen uitdrukkelijk aan de assistente had gevraagd. Verweerder had de patiënt met een dergelijke anamnese en hulpvraag dienen te zien en te onderzoeken alvorens advies te geven. Verweerder kon in redelijkheid niet komen tot een telefonisch advies. Zij voelt zich daarin gesteund door de uitspraak d.d. 21 mei 2002 van de Klachtencommissie Huisartsenzorg Zuid-Nederland, een rapport d.d. 27 februari 2003 van prof dr. D, internist, en een bindend advies d.d. 28 april 2003 van prof. dr. E, huisarts, waarin haar standpunt wordt onderschreven. 4. Het standpunt van verweerder Klaagster heeft slechts één keer verzocht om bij haar man langs te komen, welk verzoek volgde onmiddellijk nadat zij haar naam aan de assistente had geven doch niet duidelijk was waarvoor de visite diende te worden afgelegd. De patiënt heeft ingestemd met het gegeven advies. Van een onwil zijnerzijds om te komen is geen sprake geweest. Volgens het hij de huisartsenpost geldende protocol mag een assistente niet zelfstandig een visite weigeren indien hierom gevraagd wordt, maar dient zij met de huisarts te overleggen. De klachten die de assistente daarbij aan hem heeft voorgelegd, staan beschreven in een computeruitdraai. Uit de overgelegde informatie maakte hij op dat er sprake was van een drukkend gevoel op de borst (geen pijn), welk gevoel niet uitstaalde en waarbij ook geen vegetatieve verschijnselen optraden zoals transpireren, misselijkheid en/of braken. Voorts betrof het een eerste call van een 39-jarige man, die geen medicatie gebruikte en die niet bekend was met hartklachten. Door het geheel (van de af- en aanwezigheid) van de geuite klachten, symptomen en (risico)factoren achtte hij een cardiale oorzaak in de vorm van een acuut coronair syndroom (ACS) niet waarschijnlijk, laat staan dat hij het vermoedde, Hij vermoedde op dat moment een niet-cardiale oorzaak, in casu afwijking tractus respiratorius, tractus digestivus of spierskeletstelsel. Volgens de NHG-Standaard M80 (acuut coronair syndroom) is de kans op een ACS groter als er (meer) risicofactoren zijn. In de gegeven omstandigheden waren de relevante en aan de orde zijnde risicofactoren dyspnoe (zij het in lichte vorm) en een drukkend gevoel op de borst (derhalve klachten retrosternaal gelokaliseerd, doch niet aangeduid als pijn) gedurende enkele uren. Hierdoor voldeed het ziektebeeld slechts in beperkte mate aan de in voormelde standaard beschreven positief voorspel lende factoren. De afweging die hij maakte op basis van de beschikbare informatie was dan ook op dat moment niet onjuist. Een vergelijking tussen de computeruitdraai en de transcriptie van de call leert voorts dat hij ten tijde van het door hem gegeven advies niet over alle relevante informatie beschikte. In de uitdraai staat namelijk dat de patiënt niet zweette, maar uit de transcriptie blijkt dat de patiënt op de vraag of hij ook zweette weliswaar eerst ontkennend reageerde doch later bevestigend. Zweten is één van de in voormelde standaard genoemde risicofactoren. De overdracht van de anamnese behelst derhalve onvolkomenheden c.q. onjuistheden. Voorts bleek pas na het advies dat patiënt reeds een paracetamol had ingenomen. Dit gegeven is ook niet naar hem teruggekoppeld. De beoordeling van zijn handelen dient plaats te vinden op basis van de uitdraai, omdat die de informatie behelst die aan hem bekend 2 Nummer 0493 was ten tijde van het geven van het advies en niet aan de hand van de transcriptie. Hij is verantwoordelijk voor het handelen van de assistente, maar mocht uitgaan van de juistheid van de hem voorgelegde gegevens. Hij meent dan ook dat hem geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. 5. De overwegingen van bet college De klacht stelt aan de orde of verweerder met een via de assistente gegeven telefonisch consult heeft kunnen volstaan dan wel het telefoongesprek had moeten overnemen en/of een huisbezoek had moeten afleggen. Indien de in de computeruitdraai vermelde gegevens tot uitgangspunt worden genomen, geldt dat namens een 39-jarige man zonder eerdere hartklachten om 05.56 uur een visite is aangevraagd wegens sinds een paar uur zonder redelijke verklaring aanhoudende retrosternale klachten in rust met lichte kortademigheid. Voorts verdient aantekening dat de huisartsenpost nog maar kort operationeel was en de assistente over weinig relevante ervaring als zodanig beschikte. In een dergelijke situatie dient verweerder het telefoongesprek over te nemen om een grondiger anamnese af te nemen en te vragen naar andere risicofactoren zoals familiale voorgeschiedenis, diabetes mellitus, hypertensie, een verhoogd cholestorolgehalte of rookgedrag. Evenmin zijn vragen gesteld over een mogelijke oorzaak van de lokale myogene pijn. Dat verweerder onder de gegeven omstandigheden meende te kunnen volstaan met de hem gepresenteerde anamnese en geen aanleiding zag tot het afnemen van een grondiger anamnese en zich mitsdien te gemakkelijk heeft laten geruststellen, acht het college tuchtrechtelijk verwijtbaar (vide Centraal Tuchtcollege d.d. 16 december 2004 nr. 2004/049). Dit leidt tot de slotsom dat de klacht gegrond is. Verweerder heeft aldus in strijd gehandeld met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klaagster had behoren te betrachten en het college acht een waarschuwing op zijn plaats. 6. De beslissing Het regionaal tuchtcollege voor de gezondheidszorg - verklaart de klacht gegrond - legt verweerder de maatregel van waarschuwing op. Aldus gewezen door mr. B.A.J. Broekman, plv. voorzitter, mr. dr. AC. Oosterman-Meulenbeld, plv. rechtsgeleerd lid, G.B.W. Wensing, lid-geneeskundige, M. Bonnet en J. Wever, plv. leden-geneeskundigen, in aanwezigheid van mr. drs. H.L.E. van Dijck, plv. secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2005 in aanwezigheid van de secretaris. Secretaris wg Voorzitter wg 3