Geschiedenis: TIJDSLIJN 1750 Economie Politiek Sociaal Landbouwrevolutie Handelskapitalisme Eerste industriële revolutie Twee hefbomen: - Industriële vernieuwing - Schepping vrije markt Verlichtingsdenken Begin demografische transitie Ancien régime op de helling door: - Parlementaire monarchie (GB) - Verlicht absolutisme (continent) - Amerikaanse revolutie (1776) - Franse revolutie (1789) Onstaan ondernemende burgerij en ontstaan arbeidersklasse Ontstaan industrieel kapitalisme Europa onder Napoleon Arbeidsomstandigheden van de arbeidersklasse Val van Napoleon 1815 CONGRES VAN WENEN Landbouwrevolutie Bij het begin van de 18de eeuw startte in Engeland een wisselwerking tussen bevolkingsgroei (begin demografische transitie) en groei van de landbouwproductie. De productie nam toe door verbeteringen in de landbouw: schaalvergroting (toenemende concentratie grondbezit), de toepassing van nieuwe, efficiëntere landbouw-technieken, nieuwe gewassen. De productiviteit steeg: een overschot aan landbouwproducten ontstond, een overschot aan arbeidskrachten in de landbouw ontstond. Aan de stijgende vraag naar voedsel kon worden voldaan. Handelskapitalisme Traditionele vorm van kapitalisme (voorafgaand aan industrieel kapitalisme) waarbij de ondernemer of entrepreneur zijn winsten haalt dankzij commerciële investeringen (grondstoffen, afgewerkte producten), dit in tegenstelling tot industriële investeringen (fabriek en machines). De investeringen en de grootte van de ondernemingen zijn relatief beperkt. De bovengenoemde entrepreneur vormt een belangrijke overgangsfiguur in de richting van het industriële kapitalisme . ('protoindustrialisatie') Voorbeeld: putting-out systeem in de textielsector. Opmerking: tot op de dag van vandaag bestaan vormen van handelskapitalisme (KMO's). Ondertussen zijn er geleidelijk aan nieuwe vormen van kapitalisme ontstaan: industrieel kapitalisme, financieel kapitalisme, en managementkapitalisme. Eerste industriële revolutie De term industriële revolutie verwijst naar de complexe en diepgaande maatschappelijke verschuivingen die optraden bij de transformatie van een pre-industriële (landelijke samenleving) in een industriële samenleving (zie schema). Deze transformatie was het gevolg van de gecombineerde werking van twee machtige hefbomen: 1. Industriële vernieuwing - technische vernieuwing: introductie van zware (stoom)machines. Stoommachine: Primitieve stoommachines bestonden al langer. Toch raakte de stoommachine slechts wijd verspreid dankzij het gebruik van steenkool. De stoommachine werd eerst in de mijnbouw gebruikt (als waterpompen in de mijnschachten). Daarna werd ze ook in andere industriële sectoren gebruikt (ijzerindustrie, textiel, porselein, suiker enz.) - organisatorische vernieuwing: organisatie van de productie in fabriek i.p.v. thuis. Arbeiders en grondstoffen worden samengebracht in één centrale ruimte wat een grote sprong in efficiëntie toeliet. (vergelijk met putting-out systeem). Voor de Industriële Revolutie werd textiel geproduceerd op het platteland: thuiswerk in gezinsverband. Het putting-out systeem werkte als volgt: Koopman-ondernemers brachten wol of katoen naar de dorpsbewoners, die garen sponnen en vervolgens stof weefden. Waarna de koopman-ondernemer het afgewerkte product kwam ophalen. Door de lage productiekosten was deze productiewijze lange tijd succesvol. Wel ging voor de koopmanondernemer veel tijd verloren met rondreizen. Verder was zijn controle op de organisatie gering. 2. Schepping van de moderne markt - Een intern vrijgemaakte en geografisch expanderende markt van grondstoffen, machines en afgewerkte producten ontstaat. (pdf downloaden!!!!) Verbonden met (tegelijk als oorzaak en gevolg): bevolkingsgroei sociale verandering: ontstaan arbeidersklasse (loonarbeid), welgestelde burgerij economische verandering: ontstaan modern marktsysteem verstedelijking: fabrieksarbeiders wonen samen rond fabriek (ontstaan industriesteden) onder specifieke arbeidsomstandigheden politieke verandering: burgerij vergaart snel rijkdom, en verkrijgt de sociaaleconomische basis om ook de politiek macht naar zich toe te halen. Pionierssectoren: textielsector, ijzer- industrie, mijnbouw Industriële revolutie in Engeland De (eerste) industriële revolutie heeft het eerst in Engeland plaatsgevonden vanuit een bijzonder gunstige combinatie van factoren. Zowel op het vlak van industriële vernieuwing als van vorming van een moderne markt (vraag en aanbod) stond Engeland het verst. Groei Engelse industriesteden: Spectaculaire bevolkingsgroei van de 1801 1901 Engelse industriesteden van 1801 tot 1901 Birmingham Glasgow Liverpool Manchester Londen 71.000 77.000 82.000 75.000 1.117.000 522.000 566.000 685.000 544.000 6.586.000 Engelse ondernemers bouwden hun fabrieken bij het begin van de 19de eeuw niet zozeer in bestaande steden zoals Londen. Fabrieken werden buiten de oude steden gebouwd, in gebieden waar grondstoffen overvloedig aanwezig waren (koolmijnen, ijzererts, water), en van waaruit de afzetmarkt gemakkelijk te bevoorraden was. Manchester als illustratie: "Manchester, in South-east Lancashire rapidly rose from obscurity to become the premier center of cotton manufacture in England. This was largely due to geography. Its famously damp climate was better for cotton manufacture than the drier climate of the older eastern English cloth manufacture centers. It was close to the Atlantic port of Liverpoll (and was eventually connect by one of the earliest rail tracks, as well as an Ocean ship capable canal - although thirty miles inland, it was long a major port). It was also close to power sources - first the water power of the Pennine mountain chain, and later the coal mines of central Lancashire. As a result, Manchester became perhaps the first modern industrial city." Vrije makrtsysteem of kapitalisme Economisch stelsel met volgende karakteristieken Voor alle goederen en diensten bestaan een markten, en op die markten wordt voor elk goed of dienst een prijs gevormd, via het spel van vraag en aanbod(concurrentie tss. vragers en aanbieders van goederen/diensten). Via die prijzen wordt het productieproces georiënteerd naar de goederen die blijkbaar het best aan de behoeften van een gemeenschap voldoen. (een veelgevraagd en bijgevolg schaars wordend goed stijgt in prijs => een hoge prijs zorgt voor een groter aanbod, omdat producenten geld willen verdienen enz.) De productiefactoren (kapitaal, land, arbeid) zijn privé-eigendom. De eigenaars ervan zijn vrij deze productiefactoren in te zetten zoals zij willen. Inkomen verschaft men door die productiefactoren aan te wenden in ondernemingen (kapitaalinvestering, land exploiteren, arbeid verrichten) Privé-ondernemingen nemen het initiatief in de productie. De productie wordt dus niet van bovenuit gereguleerd (noch door de staat, noch door een corporatie, noch door eender welke andere instantie). Vrije markt, ontstaan in Engeland In de tweede helft van de 18de eeuw ontstond in Engeland een moderne vrije markt. (zie: principes van vrije markt systeem, kapitalisme). Samen met de industriële vernieuwing was dit één van de hefbomen tot de Eerste Industriële Revolutie. Afbouw corporatisme = interne vrijmaking van de markt Tot dan toe werd de ontwikkeling van het vrij ondernemerschap en het ontstaan van de vrije markt belemmerd door de nog uit de Middeleeuwen stammende corporaties (net als in de rest van Europa). Deze corporaties reguleerden: wie bepaalde goederen mocht produceren (enkel leden van de corporatie) de kwaliteit van de geproduceerde goederen de kwantiteit van de geproduceerde goederen Deze regulering maakte het ontstaan van een vrije markt onmogelijk: verbod op vrije spel van vraag en aanbod (dat op een 'natuurlijke wijze' leidt tot een marktprijs). Afbouw mercantilisme Idee van vrijhandel komt in de plaats (=externe verruiming van de markt). Theoretische onderbouwd door Adam Smith. Kolonies werden steeds meer ingeschakeld in economisch systeem van het moederland. Verruiming van de markt wordt mogelijk dankzij verbeterd transport en verbeterde communicatie. Naast het reeds langer bestaande handelskapitalisme ontwikkelt zich het industrieel kapitalisme, wat veel grotere kapitaalsinvesteringen toelaat. Invoer van een modern banksysteem (Stichting nationale bank, nl. Bank of England in 1694), groeiende private banken. Ondertussen veranderde de concrete ‘echte’ markt in een ‘abstracte’ markt. Adam Smith An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations (1776) is het meeste bekende werk van de Schotse econoom Adam Smith (1723-1790). Adam Smith was één van de belangrijkste theoretici van het liberaal-economisch denken. Onzichtbare hand In de Wealth of Nations wordt de idee geïntroduceerd, dat in een vrije economie als het ware een “onzichtbare hand” aan het werk is, omdat vraag en aanbod er spontaan tot een evenwicht komen via het prijzenmechanisme. Wanneer individuen hun eigen belang nastreven, wordt hierdoor automatisch ook het algemeen belang het best gediend. De overheid mag in dat mechanisme van harmonische zelfordening niet tussenkomen, want wetten en regelementen kunnen dit mechanisme alleen verstoren. Vandaar zijn beroemde uitspraak “Laissez faire, laisser passer”. Smiths boek vormt een synthese van het nieuwe economische denken uit zijn tijd (beginnend vrije marktdenken), en zet zich duidelijk af tegen het mercantilisme. Smith schreef het boek niet voor economisten maar voor een breder publiek, waardoor het boek tot op vandaag relatief toegankelijk is voor de geïnteresseerde moderne lezer. Kapitalisme, industrieel De centrale figuur in het industrieel kapitalisme is de grootindustrieel, die met familiekapitaal grote industriële investeringen doet (machines, fabrieken), en dus niet de entrepreneur (zoals in het handelskapitalisme). Typisch voorbeeld in België: de Cockerill familie. Productiemiddelen kwamen aldus in het bezit van één man of één familie. Tientallen of honderden werknemers (arbeiders) werkten in loondienst van deze werkgever die zelf niet op de werkvloer aanwezig is. De financiering van deze industriële expansie oversteeg geleidelijk het familiekapitaal. Als gevolg daarvan zou de invloed van investeringsbanken en holdings groeien (financieel kapitalisme). Opmerking: tot op de dag van vandaag bestaan vormen van industrieel kapitalisme met familiekapitaal. (bv. Ford, Peugeot, Michelin) Managementkapitalisme Een evolutie van het financieel kapitalisme, waarbij het aandeelhouderschap verspreid zit bij vele verschillende aandeelhouders, en daardoor ook de macht van deze eigenaars verspreid is. De aandeelhouders hebben dan slechts kleine inspraak in de groepen of bedrijven. Verlichting De 18e eeuw werd destijds al de eeuw van de Verlichting ('Aufklärung', 'le temps des Lumières' ) genoemd. Met dat woord 'Verlichting' wilden intellectuelen uit die tijd zich onderscheiden van voorgaande periodes (vooral de 'middelmatige' Middeleeuwen), die men als donker, mystiek, slaafsgelovig en onwetend beschouwde. De rede werd voortaan het richtsnoer. Het Verlichtingsdenken ontstond vanuit een reeks nieuwe wetenschappelijke inzichten. Rede REDE = LICHT op de weg van de VOORUITGANG Rede Er ontstond een sterk en optimistisch geloof in de mogelijkheden van het menselijk verstand (= de Rede ) om de werkelijkheid te doorgronden en dus 'klaarder' te maken, te 'verlichten'. De mens moest voortaan uitsluitend vertrouwen op het eigen verstand (rationalisme) en de eigen zintuigen (empirisme), en hoogst kritisch staan ten opzichte van alle 'autoriteiten' (zowel geloofspunten, geschriften van klassieke auteurs, tradities, bestaande politieke inrichting, etc.). Vooruitgangsgeloof Een (niet religieus) geloof dat de condities van het menselijk leven stilaan zouden verbeteren. Elke generatie zou het beter hebben dan de vorige. Samenleving en politieke structuren kunnen verbeterd worden als men rekening houdt met de Rede. Nieuw godsbeeld 'Moderne' mensen hielden op bang te zijn van de duivel en van God, die ze minder zagen als een vader of als een persoonlijke God van liefde, en meer als het intelligente opperwezen dat het zo verbazende universum had geschapen, dat nu door de menselijke geest kon worden doorzien en ontraadseld. Onvervreemdbare individuele rechten en vrijheden Nieuwe wetenschappelijke ontdekkingen (uit 16 de , 17 de en 18 de eeuw) veranderden ook het denken over mens en maatschappij. Vanuit het ontdekken van universeel geldige natuurwetten ontstond ook de idee dat er universeel geldige 'maatschappelijke' natuurwetten bestonden. Net als alle materie in het universum zich gedraagt volgens dezelfde gravitatiewet, zijn alle mensen op dezelfde manier onderhevig aan de maatschappelijke natuurwet, en bijgevolg fundamenteel gelijk. Daarom hebben ze fundamenteel dezelfde rechten en vrijheden. De standenmaatschappij van het Ancien Régime stemde daar niet mee overeen. Dit denken had invloed op de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring, de Franse Verklaring van de Rechten van de Mens en van de Burger, en later de Belgische grondwet, de mensenrechtenbewegingen enz. Legitimatie van politieke macht = delegatie van macht van ondereen uit Omkering van het denken over gezag. Het gezag kwam niet langer van boven uit (vorsten die deelden in een goddelijk gezag), maar via een delegatie van onderuit. In principe berust de macht bij het volk, politieke macht kan echter door het volk gedelegeerd worden a.h.v. een contract. Deze idee zou tot uiting komen in de uitwerking van grondwetten. Zie: Hobbes, Locke Tolerantie-idee De idee dat er verschillende waarheden en levensovertuigingen kunnen bestaan, en dat die bovendie naast elkaar kunnen bestaan. Zie: Voltaire Verlichte denkers Hobbes, Locke, Montesquieu, Voltaire Merk op De Sociale Wetenschappen als zelfstandige wetenschappen (zelfstandig van de filosofie) werd mede mogelijk door het Verlichtingsdenken. Thomas Hobbes Engelse filosoof en wiskundige, voorloper van het Verlichte denken over de maatschappij. Net als Locke is Hobbes een 'contracttheoreticus'. (contracttheorie = idee van goede regering als het resultaat van vrije burgers die een maatschappelijk ‘contract’ aangaan). Het fundamentele principe voor Hobbes is het recht op leven en vrijheid van elk individu. Maar iedere mens vecht voor het behoud van zijn eigen leven en vrijheid. De hypothetische maatschappelijke natuurtoestand is bijgevolg een toestand van oorlog van alle individuen tegen elkaar, waarbij allen vechten voor hun eigen levensbehoud. Daarom sluiten mensen een contract met elkaar: ze staan een deel van hun individuele rechten af aan een centrale autoriteit die de orde moet handhaven en de individuen moet beschermen. Deze centrale autoriteit noemt Hobbes de Leviathan. (Leviathan is een verschrikkelijk mythologisch monster, in deze theorie is het dus het grote monster dat de kleine monsters bedwingt.) Waarom is Hobbes vernieuwend? Hij is weliswaar een voorstander van absolutisme, maar legitimeert het totaal anders dan voorheen. Absolutisme is NIET de delegatie van macht aan regeerder door God (van bovenaf) maar WEL de delegatie van macht aan regeerder door volk (van onderuit) Charles de Montesquieu Frans verlicht denker over de maatschappij. felle tegenstander van het absolutisme , vanuit zijn politieke ervaring in eigen land: de Franse koning palmde allerlei rechten in. voorstander van het Engelse politieke systeem met de scheiding van de machten, die elkaar vervolgens in bedwang hielden ("Le pouvoir arrête le pouvoir"). (Francois-Marie Arouet) Voltaire Voltaire was een Frans verlicht denker over de maatschappij. voorstander van het 'Verlicht absolutisme': beter een verstandig redenerend monarch dan een maatschappij geregeerd door de 'domme massa'. De monarch moest geïnspireerd worden door de Verlichte denkers. fel tegenstander van de wereldlijke macht van de geestelijkheid (=anti-clericaal) voorstander van tolerantie John Locke Engels filosoof, verlicht denker over de maatschappij, net als Hobbes een 'contract-theoreticus'. (contracttheorie = idee van goede regering als het resultaat van vrije burgers die een maatschappelijk 'contract' aangaan) Optimistischer idee over de menselijke natuur dan Hobbes : de mens is volgens Locke van nature redelijk en bereid tot samenwerking. Om de natuurlijke rechten (recht op leven en eigendom) van de burgers te beschermen, was een contract nodig met wederzijdse verplichtingen tussen burgers en regeerders. Ook bij Locke is er dus een delegatie van macht vanuit het volk (van onderuit). Echter niet naar een absolutistische vorst, maar naar het parlement. Ook bij Locke is er dus een delegatie van macht vanuit het volk (van onderuit). Echter niet naar een absolutistische vorst, maarnaar het parlement. Om machtsmisbruik bij de regeerders te voorkomen: een systeem van checks and balances (Hogerhuis, Lagerhuis, monarch) moest worden ingevoerd. Systeem van scheiding der machten, met machten die elkaar wederzijds na checken en in balans houden. Deze idee werd later door Montesquieu verder uitgewerkt. Ancien Regime De term 'ancien régime' wordt door historici gebruikt om de periode uit de Europese geschiedenis aan te duiden die begint bij de late Middeleeuwen (15 de eeuw) en loopt tot de Franse Revolutie (1789). Standenmaatschappij Vorst Clerus Burgerij in de steden Gewone bevolking Klassenmaatschappij Klassen lopen in een continuüm in elkaar over De maatschappij onder het 'Ancien Régime' was een 'standenmaatschappij'. De samenleving was strikt onderverdeeld in standen. Mensen uit verschillende standen waren fundamenteel ongelijk in deze samenleving, zowel juridisch als politiek gezien. Elke stand had eigen wetten en gewoontes. Deze standenmaatschappij moet worden onderscheiden van de klassenmaatschappij die in de 19de eeuw zal ontstaan. Die berustte op juridisch gelijke burgers die evenwel door hun verschillende sociaal-economische positie feitelijk in sociale klassen waren verdeeld. Adel en clerus waren bevoorrechte standen die zich schaarden rond de vorst, die een beleid voerde dat afgestemd was op de belangen van de elite. De burgerij in de steden vormde een zgn. derde stand. Deze drie standen verdedigden hun belangen in een standenvertegenwoordiging (machtsevenwicht tussen verschillende standen), een college dat door de vorst werd geraadpleegd inzake fiscale en militaire lasten. De gewone bevolking (ook wel eens 'vierde stand' genoemd) had geen politiek gewicht. Na de middeleeuwen werd de standen-vertegenwoordiging echter uitgehold door het vorstelijk absolutisme . Het 'oude regime' had toch onmiskenbaar tal van moderne kenmerken. Men spreekt daarom paradoxaal genoeg ook van de 'nieuwe tijd ' als men de periode 1450-1800 bedoelt. Nieuwe tijd Tijdens de 'nieuwe tijd' verschijnen de eerste tekenen van de evolutie in de richting van een modern Europa: de eerste moderne gecentraliseerde staten ontstaan. De betekenis van de bestaande standenvertegenwoordiging werd in sommige Europese landen compleet uitgehold = de vorst haalt meer macht naar zich toe: centralsatie van de macht: sterk centraal bestuur (absolutisme ) en minder macht voor adel, Kerk en burgers de Europese economie krijgt voor het eerst een mondiale reikwijdte (inschakeling van kolonies in Europese economieën). Staten voeren mercantilistische economische politiek. tijdens Renaissance en Verlichting worden belangrijke uitgangspunten van het moderne gedachtegoed geformuleerd Monarchie, parlementaire, ontstaan in Engeland In Engeland kwam het vorstelijk absolutisme een eeuw vroeger (eind 17de eeuw) aan haar einde dan in Frankrijk (eind 18de eeuw). (Ter vergelijking: tijdens de tweede helft van de 17de eeuw heerste de absolute vorst Louis XIV over Frankrijk). Het streven van de Stuart-dynastie naar absolute of onbeperkte macht, leidde tijdens de 17de eeuw tot een voortdurend conflict tussen de opeenvolgende vorsten en het Parlement. Halverwege de 17de eeuw groepeerden de aanhangers van het parlement zich onder de leiding van Oliver Cromwell. Ze executeerden koning Charles I en vestigden een republiek (1649). Deze zogenaamde 'Cromwellrepubliek' was een mengeling van puriteinse en militaire dictatuur, die snel in diskrediet kwam. Na 11 jaar besliste het parlement de monarchie terug in te voeren. De nieuwe koning Charles II stelde zich gematigd op. Zijn opvolger, James II, trachtte opnieuw alle macht naar zich toe te halen. Hiertegen werd gereageerd met de ‘Glorious Revolution’. De belangrijke 'Glorious Revolution' zorgde voor een constitutionele inperking van de macht van de Engelse vorsten (Engelse ‘Bill of Rights' van 1688). Doorheen de 18de eeuw evolueerde Engeland vervolgens van een constitutionele monarchie naar een parlementaire monarchie. De persoonlijke macht van de koning werd niet langer enkel ingeperkt door de grondwet, maar ook door de toenemende macht van het parlement. Waar de ministers vroeger aangeduid werden door de koning, en hem ook verantwoording verschuldigd waren, werden de ministers nu aangeduid door het parlement, en waren zij het parlement verantwoording verschuldigd. Het politiek regime in Engeland bood een perfect kader voor de doorbraak van de private ondernemingen die de eerste industriële revolutie realiseerden. Oefening: een bekende indeling of typologie van de monarchie is de volgende: Absolute monarchie, Verlichte absolute monarchie, Constitutionele monarchie , Parlementaire monarchie. Vergelijk de kenmerken van deze verschillende types monarchieën. Absolute Monarchie Tijdens de periode van het klassieke absolutisme haalde de vorst alle macht en bevoegdheden naar zich toe, door de invloed van de ‘tegenmachten’ uit te schakelen: de stedelijke autonomie werd uitgeschakeld, adel moest haar onderschikking erkennen, de macht van de Kerk werd gereduceerd door de oprichting van staatskerken. De macht van de koning werd dus absoluut en onbeperkt. De vorst kon regeren zonder rekening te houden met enige andere controlerende macht, hij was volledig soeverein (=alleenmachtig): de vorst was niet gebonden aan interne machten of nationale wet de vorst was niet gebonden aan enig extern supranationaal gezag (bv. Kerk voorheen) Typisch voorbeeld van absolute vorst: zonnekoning Lodewijk XIV. Beruchte uitspraak “L'état, c'est moi”. Hij beriep er zich op door God als heerser op aarde te zijn benoemd. Zo’n machtsconcentratie riep verschillende soorten contestatie op: Evolutie: ontstaan van de parlementaire monarchie in Engeland Revolutie: Amerikaanse revolutie en Franse revolutie Verandering van bovenaf: Verlicht absolutisme op het Europees Continent Bill of rights De Bill of Rights van 1688 is -tot op vandaag- een belangrijk element in het Engelse grondwettelijk recht: de Bill staat symbool voor de definitieve aanvaarding door de Engelse koning, van de inperking van zijn persoonlijke macht. Hij erkent dat zijn macht is niet langer onbeperkt is, maar begrensd door wat in de Bill of Rights staat. De Bill of Rights mag toch niet gezien worden als een grondwet in de hedendaagse betekenis van het woord (opsomming van rechten van burgers, principes van democratische staatsordening). De Bill heeft het namelijk haast uitsluitend over de rechten van de parlementsleden t.o.v. de koning. De 'Bill of Rights' werd door het Engelse parlement opgesteld in de nasleep van de 'glorious revolution'. De erkenning van de Bill of Rights was een historisch bijzonder betekenisvolle gebeurtenis. Een nieuwe staatsvorm vond ingang: de constitutionele monarchie. Constitutionele Monarchie De macht van de koning is beperkt door de grondwet. Hij kan niets ongrondwettigs ondernemen. Maar zijn macht blijf reëel en persoonlijk. Parlementaire Monarcie De macht van de koning is uitgehold want de macht bevindt zich in de eerste plaats bij het Parlement. Voor de uitspraken en acties van de koning dragen de ministers de verantwoordelijkheid. Monarchie, verlichte absolute Het Verlicht Absolutisme is een regeringsvorm waarbij de vorst zijn absolute (of anders gezegd onbeperkte) macht niet legitimeert door zich te beroepen op God (=klassiek absolutisme), maar door zich te beroepen op de contract-idee (volk delegeert macht aan vorst via contract). De monarch verklaart bovendien in dienst van de gemeenschap te staan: hij wil de grond zijn voor de materiële en geestelijke verbetering en vooruitgang van zijn volk (door beroep te doen op de Rede = invloed van de Verlichting). Tijdens de tweede helft van de 18e eeuw kwam het Verlicht Absolutisme vrij algemeen voor in continentaal Europa: Oostenrijk (en onze gebieden): Maria-Theresia en Jozef II Pruisen: Frederik II Rusland: Catharina II Heel wat Italiaanse vorstendommen Vergelijk Verlichte absolute monarchie met andere soorten monarchieën : Absolute monarchie, Parlementaire monarchie, Constitutionele monarchie Merk op: Het beleid van Jozef II toonde de limieten van het Verlicht Absolutisme: enerzijds wilden de verlichte vorsten niet verder gaan met politieke hervormingen dan tot op het punt waar zij meer zeggenschap zouden moeten geven aan de burgers anderzijds was er uit reactie tegen de aantasting van privileges op vele plaatsen een feodaal en adellijk revival. Illustratie: Brabantse Omwenteling Jozef II von Habsburg-Lotharingen Jozef II regeerde over Habsburgse Rijk van 1764 tot 1790 (tot 1780 samen met zijn moeder Maria Theresia). Voorbeeld van eenverlicht absolutistisch vorst. Het Habsburgse Rijk was een conglomeraat van landen en volkeren. Jozef II wilde deze ingewikkelde puzzle omvormen, de administratie rationaliseren, een meer gecentraliseerde moderne staat uitbouwen (door regionale autonomie in te perken), de macht van de Kerk verminderen, godsdiensttolerantie invoeren, enz. Zijn 'vernieuwingsijver' en 'bemoeizucht' op allerlei vlakken leverde hem de bijnaam 'keizer-koster' op. In de Oostenrijkse Nederlanden kwam het op het einde van de 18 de eeuw tot een opstand tegen zijn bewind: de Brabantse Omwenteling (1789). Afbeelding: portret van Jozef II. Liet zich afbeelden met moderne wetenschappelijke instrumenten (invloed Verlichting , prestige van Rede, Wetenschap). Heeft typische pruik op: 18de eeuw = pruikentijdperk (cfr. Mozart) Klemens von Metternich Oostenrijks Staatsman (kanselier). Leidende figuur van het Congres van Wenen. Domineerde Europese politiek van 1814 tot 1848. Metternich stelde alles in het werk om het Europa van voor de Franse Revolutie en van voor Napoleon te 'restaureren'. Om het Europese machtsevenwicht dat tot stand kwam tijdens het Congres te beschermen en af te dwingen werkte hij een internationaal interventie-systeem uit: de 'Heilige Alliantie' (tussen de monarchieën van Oostenrijk, Rusland, Pruisen en Frankrijk). Amerikaanse revolutie De onafhankelijkheidsstrijd van de Noord-Amerikaanse kolonisten tegen het Engelse moederland, die leidde tot de onafhankelijkheid en het ontstaan van de Verenigde Staten van Amerika. Achtergronden ontstaan van een eigen Noord-Amerikaans karakter (sterke gemeenschapsgeest, decentralisatie, minder hiërarchie, religieus non-conformisme) ontevredenheid over relatie met moederland Engeland, vooral wegens verzwaring van de belastingen (ter financiering van de bescherming van Engelse kolonies in Noord-Amerika, tegen Fransen en Nederlanders; Europese oorlogen werden nl. ook in de kolonies uitgevochten): “No taxation without representation” (=geen verhoging van de belastingen zonder dat we daar zelf inspraak over hebben) het Amerikaanse verzet werd beïnvloed door de vrijheidstheorieën uit het Verlichtingsdenken (aangevuurd door pamfletten van Thomas Paine) Tegengestelde meningen In de 13 ex-kolonies (zie kaart) zijn tegengestelde meningen aanwezig over de manier waarop het nieuwe onafhankelijke land vorm moet worden gegeven, over de mate waarin het nieuw land gecentraliseerd moet worden. Confederalisten (zogenaamde ‘democratische Federalisten republikeinen’ Pro “States Rights” = pro “losse statenbond” of confederatie “hoe minder centraal gezag, hoe meer democratie”, beïnvloed door Franse Verlichtingsdenken Vb. Thomas Jefferson Belangrijkste tendens na Revolutie, blijkt echter niet te werken. Pro centraal gezag = pro bondsstaat of federatie “enkel een sterk centraal gezag is in staat de V.S. in een vijandige wereld overeind te houden” Vb. Alexander Hamilton Uiteindelijk haalt de ‘middelpuntszoekende kracht' het. Nieuwe staatsstructuur wordt vastgelegd in de ‘Constitution', later aangevuld door de ‘Bill of Rights'. Merk op: de Amerikaanse burgeroorlog van een eeuw later gaat nog steeds deels over federaal contra confederaal idee van de staat, waarna federale idee het pas definitief zal halen. Thomas Paine Brits journalist die betrokken raakte bij de Amerikaanse en Franse revolutie. Vulgarisering Verlichtingsdenken en aanpoken van Amerikaanse revolutie. Franse Revolutie De Franse Revolutie van 1789 betekende een brutale en complete breuk met het verleden: alle instellingen van het ' Ancien Régime ' ( absolute monarchie , standenprivileges, corporatisme , feodaal rechtssysteem, verstrengeling van Kerk en staat ) werden in één keer afgeschaft in een poging een totaal nieuwe staatsstructuur met nieuwe beginselen op te bouwen (constitutionele monarchie, parlement, eenvormig recht, individuele rechten, ideologisch pluralisme). La Grande Révolution 'La Grande Révolution' wordt door historici op uiteenlopende manieren benaderd: als een doorbraak van het Verlichtingsdenken als een opstand van de arme massa tegen een feodale maatschappij als een strijd van de nieuwe kapitalistische bourgeoisie tegen het ' Ancien Régime ' van monarchie en adel Na een tijdelijke 'ideologische verdwazing' van de Revolutie onder het schrikbewind van Robespierre, werd de nieuwe maatschappij tijdens het Directoire en onder Napoleon geconsolideerd, al zouden de Franse instellingen tot in de recente geschiedenis eerder instabiel blijven. Frankrijk was in die tijd een machtig en cultureel toonaangevend land in Europa (machtiger dan Engeland bijvoorbeeld), wat de enorme impact van de Revolutie verklaart: de revolutionaire ideeën van vrijheid, gelijkheid en nationale soevereiniteit veranderden overal in Europa de maatschappij. De Franse Revolutie droeg reeds alle grote politieke programma's van de 19 de eeuw in zich: liberalisme , socialisme en nationalisme. Drie fasen Eerste fase (1789-1792) = Nationale Vergadering einde Ancien Régime constitutionele monarchie elitair Tweede fase (1792-1795) = Nationale Conventie republiek dictatuur - La Terreur populaire basis Derde fase (1795-1799) = Directoire republiek scheiding der machten elitair Europa onder Napoleon Napoleon I Bonaparte (1769-1821) was een succesvol generaal die in 1799 de macht greep in Frankrijk. De jaren na de Franse Revolutie werden gekenmerkt door politieke instabiliteit (Napoleons staatsgreep was de vijfde op vijf jaar tijd). Met sterke hand bracht hij de nodige stabiliteit terug. In 1804 kroonde hij zichzelf tot keizer en zou dat blijven tot 1814. Zijn regime kan getypeerd worden als een verlichte dictatuur met democratisch uithangbord. Napoleon I schafte een aantal revolutionaire hervormingen af (bv. revolutionaire kalender), behield sommige (bv. decimaal stelsel) en gaf de meeste een duurzame vorm (burgerlijk wetboek 'Code Napoléon', rechterlijke inrichting, onderwijs, bestuursapparaat). Hij normaliseerde ook de betrekkingen tussen Kerk en Staat (concordaat met de paus), en versterkte de centralisatie. Europa in 1811 In 1811-1812 was de Franse invloedssfeer het grootst: Integraal deel van Frankrijk (in blauw op kaart): de Nederlanden, de Duitse Noordzeegebieden, delen van Italië en van de Dalmatische kust vormden een integrerend deel van Frankrijk. Franse vazalstaten -bestuurd door familieleden van Napoleon- (in lichtblauw en turquoise op de kaart): rest van Italië, Spanje, een aantal Duitse staatjes verenigd in de Rijnbond, de Helvetische republiek en het Groothertogdom Warschau. Gedwongen bondgenoten (in groen op de kaart): Noorwegen, Zweden, Denemarken, Pruisen, Rusland en Oostenrijk. Alleen Engeland en zijn bondgenoot Portugal (in rood op de kaart) boden nog weerstand. Beide landen werden niet alleen militair maar ook economisch bestreden aan de hand van het zogenaamde "Continentaal Stelsel" (een blokkade op de handel van Engeland met andere Europese staten). Het "Continentaal stelsel was eigenlijk een handelsembargo avant-la-lettre (grijze lijn op de kaart). Napoleons Europese veroveringen Napoleons Europese veroveringen waren om een tweetal redenen van grote betekenis: de revolutionaire gedachte werd vanuit Frankrijk in grote delen van Europa uitgedragen. Napoleons bezetting van een deel van de Duitse en Italiaanse gebieden zou van belang zijn voor de latere Duitse eenmaking en Italiaanse eenmaking: o Napoleon verminderde er de politieke versnippering (de lappendekens van kleine vorstendommen in de Franse en Italiaanse gebieden werden samengevoegd tot grotere administratieve entiteiten) o de aanwezigheid van buitenlandse troepen had een integrerend effect (de rangen sluiten tegenover de gemeenschappelijke bezetter). De mislukte poging om Rusland te veroveren (de veldtocht naar Rusland) veroorzaakte de val van Napoleon. Zijn veroveringen werden ongedaan gemaakt op het Congres van Wenen in 1815. Merk op: Verwar Napoleon I Bonaparte niet met Napoleon II (=zoon van Napoleon I, verder weinig historisch belang) en Napoleon III Val van Napoleon Napoleon verovert grote delen van Europa aan het begin van de 19de eeuw. Hij onderneemt ook pogingen om Engeland te veroveren. Deze mislukken. In 1805 wordt de Frans-Spaanse vloot door de Engelsen verslagen bij Trafalgar (Spanje). Omdat de strijd tegen Engeland militair niet succesvol is, besluit Napoleon de strijd op economisch vlak te gaan voeren. Hij verbiedt zijn veroverde gebieden handel te drijven met Engeland. Dit wordt de "Continentale Blokkade" genoemd. De "Continentale Blokkade" leidt tot conflicten. O.a. Rusland weigert de havens te sluiten voor Engelse vrachtschepen. Daarom besluit Napoleon Rusland binnen te vallen. In 1812 slaagt Napoleon er zelfs in Moskou te bezetten. De harde Russische winter brengt de Franse troepen echter in zware moeilijkheden. Napoleon verliest enorm veel manschappen. In 1813 verklaart de Oostenrijkse keizer de oorlog aan Frankrijk. Napoleons leger kan geen weerstand bieden, en wordt verslagen tijdens de zogenaamde "volkerenslag bij Leipzig". Parijs wordt bezet door geallieerde troepen. Napoleon wordt verbannen naar het eiland Elba in de Middellandse Zee. Een klein jaar later slaagt Napoleon er toch nog kortstondig in terug aan de macht te komen. Zijn leger wordt in 1815 opnieuw, en deze keer definitief, verslagen bij Waterloo (België). Napoleon wordt verbannen naar het meer geïsoleerde eiland Sint-Helena (Atlantische oceaan), en sterft zes jaar later. Op het Congres van Wenen in 1815 wordt de kaart van Europa hertekend. Congres van Wenen Na de nederlaag van Napoleon kwamen Europese vorsten en staatslieden (overwinnaars nl. Oostenrijk, Groot-Brittannië, Pruisen en Rusland, en later ook in overleg met de verliezer Frankrijk) bijeen op congres in Wenen, de hoofdstad van het keizerrijk Oostenrijk. Het doel van de bijeenkomst was te overleggen over de toekomst van Europa. Restauratie van het Europa van voor de Franse Revolutie Indammen Frans imperialisme: oprichting bufferstaten: Om de macht van Frankrijk in te tomen, werd beslist een gordel van redelijk sterke ‘bufferstaten' te leggen tussen Frankrijk en de andere grootmachten (soort ‘cordon sanitaire'). Daartoe werden uiteindelijk het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden en het koninkrijk Piëmont Sardinië (in het noordwesten van het hedendaagse Italië) opgericht. Indammen revolutionaire en liberale stroming: Voormalige vorsten of heersers die verdreven waren, werden in eer hersteld: de Bourbons namen de troon van Frankrijk en Spanje weer in, de Oranje-Nassaus in Nederland. Systeem om te waken over de op het Congres van Wenen ingevoerde Europese orde: ‘Heilige Alliantie' en ‘Grote Alliantie': Pruisen, Rusland en Oostenrijk sloten in 1815 de zgn. Heilige Alliantie, met het doel hun gemeenschappelijke antiliberale politiek te voeren en zonodig met geweld af te dwingen. Samen met Engeland vormden deze drie mogendheden in hetzelfde jaar de Grote Alliantie, die fungeerde als een soort Europees directorium. Ook het ‘gerestaureerde' Frankrijk werd tot de club toegelaten. Wel verwijderde Engeland zich vanaf 1822 meer en meer van de club, omdat het niet instemde met het principe van interventie door de grote mogendheden in andere landen om liberale en nationale opstanden neer te slaan. De drijvende kracht achter dit interventiemechanisme was de Oostenrijkse kanselier von Metternich ). Metternich sloeg nationale en liberale opstanden neer om dreigende Italiaanse en Duitse eenmakingen tegen te houden, en aldus de macht van Oostenrijk in deze gebieden te vrijwaren. Stabiliteit De periode van 1815 tot 1848 werd geopolitiek gezien een vrij stabiele periode. Het evenwicht bereikt op het Congres van Wenen werkte behoorlijk tot het nationalisme overal in Europa voor opstanden zorgde, enItalië en Duitsland uitgroeiden tot grote staten. Toen was het evenwicht weer zoek. Doorheen een reeks oorlogen kwam een nieuw evenwicht tot stand na de jaren 1870. Einde van de dubbelmonarchie Het is opmerkelijk vast te stellen dat in één eeuw tijd het Habsburgse Rijk ineenschrompelde van één van de machtigste en grootste staten in Europa (bv. leidende rol tijdens Congres van Wenen in 1815) tot een heel klein landje na WO I. Redenen: Het land desintegreerde gedurende de 19de eeuw (veelvolkerenstaten worden onder invloed van het 19de eeuwse nationalisme onhoudbaar). Oostenrijk verloor de controle over zowel de Duitse als Italiaanse gebieden. Twee krachtige jonge staten ontstonden (Duitsland en Italië). Het land stond aan de verkeerde kant tijdens WO I. Stefan Zweig heeft treffend de tragiek van het einde van het 700-jarige keizerrijk beschreven in “Die Welt von Gestern”. De laatste Oostenrijkse keizer (Karel) wordt door de Oostenrijkse republiek uit het land verbannen. Klik hier voor een citaat uit de Franse vertaling Demografische transitie De demografische transitie is de overgang van een demografisch patroon met een jaarlijks hoge nataliteit en een hoge mortaliteit naar een demografisch patroon met een jaarlijks lage nataliteit en lage mortaliteit. Bij deze overgang blijft de nataliteit aanvankelijk hoog en daalt de mortaliteit sneller. Hierdoor ontstaat een bevolkingsexplosie. Demografische transitie in het Westen: Voor 18 de eeuw: traag demografisch groeiritme: o hoog geboortecijfer o hoog sterftecijfer Begin 18 de eeuw tot halverwege 20 ste eeuw: bevolkingsexplosie: o hoog geboortecijfer o laag sterftecijfer Vanaf halverwege 20 ste eeuw: traag demografisch groeiritme: o laag geboortecijfer o laag sterftecijfer Start van de demografische transitie hangt samen met agrarische revolutie. Thomas Malthus “Essay on the Principle of Population” (1797) is het meest bekende werk van de Britse econoom Thomas Malthus. In dit boek zet hij zijn beroemd geworden pessimistische bevolkingstheorie uiteen. Kernelementen uit Malthus' theorie: Voedsel is noodzakelijk voor het menselijk overleven. De menselijke bevolking neigt sneller te groeien dan de mogelijkheden van de aarde om meer voedsel te produceren. Beide voorgaande moeten nochtans in evenwicht worden gehouden. Gezien de bevolking niet vrijwillig aan geboortebeperking doet, wordt de vermindering van de bevolking op een ‘natuurlijke wijze' gerealiseerd via hongersnood, epidemieën, armoede en oorlog Burgerij Met de (eerste) Industriële Revolutie ontstond een nieuwe stedelijke burgerlijke klasse (ondernemers, ingenieurs, bankpersoneel, enz.). Terwijl een klasse van ongeschoolde arbeiders was ontstaan die onder miserabele omstandigheden leefde, ontstond ook een nieuw soort stedelijke burgerlijke klasse die snel rijkdom vergaarde. De industrialisatie creeërde nieuwe jobs voor deze klasse (ingenieurs, managers, bankwezen, enz.). Ze konden zich huispersoneel veroorloven, hun levensstandaard steeg snel. Zij hadden de middelen om hun kinderen een goede opleiding te geven. Tijdens de 19 de eeuw groeide deze burgerlijke klasse gestaag. Arbeidersklasse Voor de industriële revolutie was de structuur van de 'arbeidersgroep' tamelijk gediversifieerd (leerlingen en gezellen in ambachtsgilden binnen corporatistisch systeem , arbeiders in manufacturen, voor entrepreneur werkende handarbeiders, landarbeiders en dagloners). Door die diversificatie hadden deze 'werkers' niet het gevoel tot eenzelfde groep te behoren (geen groepsbewustzijn ). Ook door andere sociale groepen werd deze heterogene groep niet als één aanzien. De banden van traditie en regio waren onder het Ancien Régime sterker dan die van de sociale groep waartoe men behoorde. De industriële revolutie veranderde dit sociale landschap: een echter arbeidersklasse ontstond als een aparte sociale laagmet eigen kenmerken (loonarbeiders die in zelfde fabrieken werkten, in zelfde huizen woonden, onder zelfde omstandigheden). Later zou zich binnen deze laag een klassenbewustzijn ontwikkelen. Leef – en werkomstandigheden arbeiders (tijdens eerste industriële revolutie) De leef- en werkomstandigheden van de arbeiders bij het begin van de industriële revolutie hebben al veel pennen in beweging gebracht. Ze werden vaak in pessimistische termen beschreven, door tijdsgenoten of historici. Anderen hebben als reactie daartegen vooral de technische en economische vooruitgang beklemtoond. Optimisten: Nationaal inkomen steeg fors Gevarieerder consumptiepatroon ontstond: welvaart steeg Enorme demografische groei: aanduiding voor het feit dat er toch voldoende bestaansmiddelen waren, ook voor de lagere klassen. De arbeidsomstandigheden lokten relatief weinig verzet uit. Een voorbeeld van de "optimistische school" is het boek "Capitalism and historians" Pessimisten: Nationaal inkomen zegt niet veel over concrete arbeidsomstandigheden (overmatige werktijden, hongerlonen, vrouwen- en kinderarbeid) Arbeiders verliezen vrijheid: werkritme wordt door de machine bepaald 1815 Vaktechnische fierheid gaat verloren, arbeiders hebben geen enkele scholing nodig in fabriek: leidt tot afstomping. Fabriek lijkt soms op gevangenis: onhygiënisch, morele wantoestanden en misbruik Economie Bloeitijd liberaal kapitalisme Politiek Sociaal Restauratie (conservatisme) versus verandering (liberalisme en nationalisme) Beginnende arbeidersbeweging Revoluties van jaren 1820 en 1830 Ontstaan socialisme: Utopisch socialisme Revolutiejaar 1848 Marx en de Eerste Internationale Transportrevolutie - Wetenschappelijk socialisme Krimoorlog 1854 Ontstaan vrijhandel en internationale markt Eenmaking Italië (Camillo di Cavour) Eenmaking Duitsland (Otto Von Bismarck) Desintegratie Habsburgse Rijk Houding Katholieke Kerk Bevolkingsexplosie in Europa 1871 Bloeitijd van het liberale kapitalisme De 19 de eeuw wordt gekenmerkt door de opkomst van de stedelijke burgerij als nieuwe elite. Deze nieuwe elite geeft de maatschappij vorm: politiek gezien: vestiging van 'liberale burgerstaten' sociaal-economisch gezien: doorvoeren 'liberaal kapitalisme': vrije markt-denken , gerichtheid op maken van winst, investeren, ondernemen. De rol van de overheid is beperk tot ordehandhaving en komt niet regulerend tussen op sociaal of economisch vlak. Opkomst liberaal kapitalisme hangt sterk samen met opkomst Industriële Revolutie en stedelijke burgerij. Voor 1815: start Industriële Revolutie in Engeland Na 1815: Industriële Revolutie verspreidt zich over grote delen continentaal Europa Hierbij zijn '2 hefbomen' van belang: transportrevolutie vrijhandel Liberale Burgerstaat Tijdens de 19 de eeuw slaagt de stedelijke burgerij erin in een aantal Europese landen de oude regimes (Ancien Régime) te verdringen en nieuwe regimes te vestigen (liberale burgerstaat). De burgerij slaagde erin politieke macht te verkrijgen dankzij de Industriële Revolutie die haar een sociaal-economische basis had gegeven. Kenmerken: Rechtsstaat: de macht van de overheid wordt beperkt door het recht (= door grondwet en wetten, opgesteld door gekozen volksvertegenwoordigers). De overheid kan slechts ingrijpen als zij daartoe een rechtsgrond heeft. Vergelijk met willekeur onder bijvoorbeeld het vorstelijk absolutisme). Democratie: (deel van) het volk kiest haar vertegenwoordigers tijdens vrije verkiezingen. Via deze vertegenwoordigers regeert het volk zichzelf. Beperkte rol overheid: idee dat de overheid best zo weinig mogelijk tussenkomt in de maatschappij (op economisch of sociaal vlak), omdat die maatschappij zelfregulerend is (cfr. vrije markt-systeem). De rol van de overheid is in eerste plaats ordehandhaving. Transportrevolutie Vanaf de tweede helft van de 18 de eeuw, maar vooral tijdens de 19 de eeuw werd in verschillende Europese landen het bestaande transport- en verkeersnet grootschalig vernieuwd en verbeterd. Dit was deels oorzaak, deels gevolg van de industriële groei. Overzicht Weg tot 18 de eeuw: overal in Europa: aarden karrewegen vanaf eind 17 de eeuw: Engeland: betere tolwegen vanaf 18 de eeuw: aanleg van de 'routes royales' (nu: routes nationales), 19 de eeuw: verbetering bestaande wegen en aanleg steenwegen Kanaal al sedert de Middeleeuwen werden kanalen gegraven 18 de eeuw: "canal fever" in Engeland 19 de eeuw: de kanaalkoorts slaat over naar het continent Spoor 16 de en 17 de eeuw: gebruik rails binnen bedrijven bv. intern transport in de mijnen eind 18 de en 19 de eeuw: aanleg moderne spoorweglijnen (enorme toename vrachttrafiek en passagiersomzet) Betekenis en gevolgen economische betekenis: o tegelijk oorzaak als gevolg van industriële groei (dalen transportkost => goedkopere goederen => vraag naar goederen neemt toe => goederenaanbod neemt toe => enz.) o enorme bestellingen worden mogelijk (ijzer, steenkool,.) o nieuwe mobiliteit sociaal-psychologische betekenis: mentaliteitsverandering: centrum en periferie worden met elkaar verbonden. politieke betekenis: proces van moderne natievorming (gevoelen te behoren tot één natie) Vrije markt Vrijhandel is een economisch systeem waarbij ernaar wordt gestreefd de internationale handelsstroom tussen regio’s (intern vrijmaken markt) of landen (extern vrijmaken van de markt) niet te belemmeren. Vrijhandel staat tegenover protectionisme (verschillende maatregelen nemen om de eigen bedrijven te beschermen tegen buitenlandse concurrentie, bv. door tolheffingen in te voeren, specifieke voorschriften opleggen aan buitenlandse producenten enz.) Gedurende de 19de eeuw waren er periodes van meer ‘gesloten’ en meer ‘open’ markten: zie schema. Vrije markt en vrije handel, ontstaan internationaal Vrijhandel is een economisch systeem waarbij ernaar wordt gestreefd de internationale handelsstroom tussen regio’s (intern vrijmaken markt) of landen (extern vrijmaken van de markt) niet te belemmeren. Vrijhandel staat tegenover protectionisme (verschillende maatregelen nemen om de eigen bedrijven te beschermen tegen buitenlandse concurrentie, bv. door tolheffingen in te voeren, specifieke voorschriften opleggen aan buitenlandse producenten enz.) Gedurende de 19de eeuw waren er periodes van meer ‘gesloten’ en meer ‘open’ markten: zie schema. Restauratie versus krachten van verandering De jaren 1815-1871 werden gekenmerkt door felle politieke strijd tussen "de krachten van verandering" (progressieven) en de "krachten van behoud" (conservatieven). Bekijk deze tegenstelling in dit schema Conservatisme Het conservatisme is een politieke filosofie met als hoofddoel het behoud van traditionele waarden en normen, en van daaruit gekant tegen snelle maatschappelijke veranderingen. Van in het begin tot op vandaag dekt de vlag van het conservatisme echter verschillende ladingen, en roept de term een schijn van eenheid op die in werkelijkheid niet bestaat. Afhankelijk van de historisch en geografische context kan de inhoud van wat onder ‘conservatief’ wordt verstaan verschillend zijn. Ontstaan Het conservatisme ontstond op het einde van de 18de eeuw als een reactie tegen het Verlichtingsdenken en de Franse Revolutie (tegen het rationalisme en individualisme) omdat deze de bestaande oude samenleving (Ancien Régime) radicaal wilden hervormen in de richting van een ideale samenleving. Conservatieven vonden dit een gevaarlijk avontuur gebaseerd op een illusie. Voor de Verlichting werd de samenleving als min of meer als vaststaand en vanzelfsprekend ervaren. Er was geen nood aan een theoretisch gefundeerd conservatisme. Legt de nadruk op de 'natuurlijk' gegroeide instellingen van gezin, gilden, godsdienst en monarchie. Hiërarchie, veiligheid, orde, regelmaat zijn belangrijke waarden. Belangrijkste theoretische vertegenwoordiger: de Ierse politieke denker Edmund Burke, met als belangrijkste boek: “Reflections on the Revolution in France”. Liberalisme Ideologie en beweging die de vrijheid van het individu centraal stelt. Vrijheid kan op twee manieren worden opgevat: als deelname aan het politieke leven en dus als uiting van burgerschap, maar ook vrijheid als bescherming tegen willekeur van de staat (overheid diende zich terughoudend op te stellen). Dit onderscheid werd sterk benadrukt door de Franse denker Benjamin Constant. Hij stelde vast dat de opvatting van Rousseau, die zeer sterk de participatie van burgers aan de res publica benadrukt, in de Franse revolutie tot de terreur van Robespierre had geleid en dat het dus nodig was ook de burger te beschermen tegen de willekeur van de staat. Drie elementen In de praktijk waren in het liberalisme drie elementen van groot belang: 1. Streven naar grondwet als basis van een rechtsstaat, Scheiding der machten 2. Representatieprincipe met soevereine volksvertegenwoordiging 3. Scheiding tussen Kerk en staat In de loop van de 19e eeuw tot bloei gekomen, samenhangend met de opkomst van de burgerij als dominante sociaal-economische en politieke klasse. Nationalisme Nationalisme is de ideologie en de beweging van een bepaalde natie die streeft naar de realisatie van een eigen staat of het behoud van de eigen culturele identiteit. Ook soms gedefinieerd als de geestesgesteldheid waarbij een individu aan de eigen natie een hogere, zo niet de hoogste waarde toekent. Aanvankelijk, in de 19de eeuw, vooral een "kracht van verandering", beïnvloed door de Verlichting en de Franse Revolutie. Het 19de eeuwse nationalisme leidde tot de Italiaanse eenmaking en de Duitse éénmaking maar tegelijk tot de desintegratie van het Habsburgse Rijk. Tevens van invloed op het imperialisme. Het van oorsprong revolutionair en democratisch getinte nationalisme kreeg in de 20e eeuw in Europa een conservatiever karakter en zelfs agressiever karakter en had invloed op stromingen als fascisme en nationaal-socialisme. Merk op: Nationalisme kan (tot op de dag van vandaag) samengaan met ideologieën van extreem links tot extreem rechts. Probeer een aantal voorbeelden te vinden als bevestiging van deze stelling. Er zijn twee wegen om een nationale staat tot stand te brengen: van staat naar natie, en van etnie over natie naar staat Revolutiegolf van 1820 De liberale idealen leidden in de eerste helft van de 19 de eeuw tot drie revolutiegolven (jaren 1820, 1830, 1848) die meestal ook een nationalistische inslag hadden. Na eerdere mislukte opstanden, slagen de revoluties in Latijns-Amerika in de jaren 1820. Ontstaan van een hele reeks nieuwe, onafhankelijke staten: Argentië, Chili, Groot-Columbië (later gesplitst in Ecuador, Venezuela en Columbië), Peru, Bolivië, Brazilië, Mexico enz. Merk op: de Latijns-Amerikaanse revolutionairen trachtten bij de creatie van nieuwe staten te komen tot confederaties naar Noord-Amerikaans voorbeeld. Dit mislukte. Revolutiegolf van 1830 De liberale idealen leidden in de eerste helft van de 19 de eeuw tot drie revolutiegolven ( jaren 1820 , jaren 1830, 1848 ) die meestal ook een nationalistische inslag hadden. De revolutiegolf van 1830 beroerde niet alleen de ‘periferie' (zoals de golf van de jaren 1820 ) maar ook het centrum van Europa, en is daarom van grotere betekenis. Grote betekenis Frankrijk: er is een ‘nieuwe Franse Revolutie': de ‘juli-revolutie' in Parijs, waar ongenoegen heerst over de radicale Restauratie: de Bourbons regeerden opnieuw alsof er nooit een revolutie was geweest. Als gevolg van de ‘juli-revolutie' wordt Frankrijk een parlementaire monarchie met Louis-Philippe als ‘burgerkoning'. België: het nieuwe land België scheurde zich af van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (V.K.Nl.): Belgische revolutie. Engeland: Engeland was al aan het einde van de 17de eeuw geëvolueerd tot een parlementair regime , maar het parlement bleef zeer weinig representatief voor de bevolking. Uit vrees voor opstanden als in Frankrijk worden preventief toegevingen gedaan met de ‘Reform Act'. Rest: Polen poogde zich af te scheiden van Rusland (mislukt), de Italiaanse en Duitse gebieden trachtten zich respectievelijk te verenigen (mislukt), De revoluties tijdens de jaren 1830 hebben vaak naast een liberale, ook een nationalistische component: België scheidde zich af van het V.K.N., Polen poogde zich af te scheiden van Rusland (mislukt), de Italiaanse en Duitse gebieden trachtten zich respectievelijk te verenigen (mislukt), nationalistische onrust in Oostenrijk enz. Revolutiegolf van 1848 De liberale idealen leidden in de eerste helft van de 19 de eeuw tot drie revolutiegolven ( jaren 1820, jaren 1830 , 1848) die meestal ook een nationalistische inslag hadden. De revolutiegolf van 1848 is een soort opflakkering van broeiende revolutionaire gevoelens in Europa (ongeduld over de realisering van overal dezelfde doelstellingen: een grondwettelijke regering, onafhankelijkheid en eenmaking van volkeren in één staat, afschaffing van de horigheid waar die nog bestond = liberale, nationale en sociale aspiraties). Algemene Europese revolutie Het is een algemene Europese revolutie (alleen Engeland en Rusland ontsnappen eraan). De golf startte in Parijs (de 'februari-revolutie') en verspreidde zich met een domino-effect over de rest van het continent. Frankrijk: de 'burgerkoning' Louis-Philippe wordt afgezet, en de Republiek wordt ingevoerd. Duitse staatjes: Oostenrijk: Metternich wordt verbannen Italië: Piemont-Sardinië, Napels, Toscane,. Ontstaan constitutionele monarchie in PiemontSardinië (later van belang: Italiaanse eenmaking, Cavour ). België Reactie De reactie laat niet op zich wachten, op een aantal plaatsen volgde een sterke repressie. Bekeken vanuit het liberaal-democratisch standpunt was de balans van 1848op korte termijn eerder negatief: de revolutie was haast overal mislukt. Op langere termijn was het ontstaan van een nieuwe manier van denken en voelen, nl. een meer nuchtere en harde benadering van de werkelijkheid het belangrijkste resultaat van 1848.Enkel een ideaal hebben was ontoereikend gebleken. Inzicht in de reële machtsverhoudingen en een daarop gebaseerde Realpolitik werd de nieuwe vuistregel. Deze Realpolitik was wel succesvol voor het realiseren van de nationale idee (cfr. éénmakingen Italië en Duitsland) Merk op: Tegen deze achtergrond transformeerde de burgerij zich grotendeels -conform haar sociale status overigens - van revendicatieve tot behoudende kracht. 1848 was in Europa eigenlijk de laatste burgerlijke revolutie. Later zouden er enkel nog nationalistische, socialistische of fascistische volgen. De revolutiegolf van 1848 is zelfs vooral nationalistisch getint (Italiaanse en Duitse gebieden, Oostenrijk) Krimoorlog Oorlog tussen Rusland en het Ottomaanse Rijk. Aanleiding was het streven van de tsaar naar machtsuitbreiding in het Ottomaanse Rijk (nl. Russische bezetting van Walachije en Moldavië (Roemenië)) . Turkije, gesteund door Frankrijk, Groot-Brittannië en Piemont-Sardinië verklaarde Rusland de oorlog. In 1854 volgde een invasie op de Krim door de westerse geallieerden. Rusland verloor de oorlog. Betekenis Betekenis Krimoorlog: doorbreken Europees machtsevenwicht van Congres van Wenen. Het verbond tussen Rusland en Oostenrijk (Heilige Alliantie) valt uiteen, vermits Oostenrijk geweigerd had Rusland te steunen. Piemont-Sardinië wist door deelname aan de oorlog Engeland en Frankrijk gunstig te stemmen, wat van belang was voor Italiaanse eenmaking . Na de Krimoorlog waren de ' krachten van behoud ' zodanig verzwakt dat vernieuwing mogelijk werden. Dat bleek eerst in Italië. Merk op: De Krimoorlog was de eerste oorlog waarvan de schrijvende en fotograferende pers verslag deed. Desintegratie van het Ottomaanse Rijk Het Ottomaanse Rijk (ook wel eens “de Porte” genoemd) was een Turkse staat bestaande uit het hedendaagse Turkije en delen van het Midden-Oosten, Noord-Afrika en Zuid-Oost-Europa (Balkan), van de 14de eeuw tot WO I. Het Ottomaanse Rijk was één van de machtigste mogendheden in de 16de en 17de eeuw, toen het de Europese landen bedreigde door te expanderen richting Balkan en West-Europa (Turkse opmars bij Wenen tot stand gebracht in 1683). Vanaf de 18de eeuw begon de macht van het Rijk echter te tanen, het kon geen weerstand bieden aan het Russische expansionisme. Het kon het niet vermijden dat Griekenland onafhankelijk werd (1832). Vanaf de jaren 1870 verloor het ook de controle over de Balkan. Het verlies aan invloed van het Ottomaanse Rijk zorgde voor een vacuüm in de Balkan en het Midden-Oosten, en verschillende staten wensten dit vacuüm op te vullen (Oostenrijk, Rusland, Engeland, enz.), wat op het einde van de 19de eeuw tot grote spanningen leidde tussen de Europese mogendheden (Balkanoorlogen en begin WO I). Het Ottomaanse rijk verloor zijn macht door externe en interne redenen: terwijl de Europese mogendheden snel evolueerden en moderniseerden (Industriële Revolutie, moderne wapens, moderne communicatie, betere administratie, efficiëntere instellingen), bleef het rijk ter plaatse trappelen het land werd minder goed bestuurd dan tijdens hoogtepunt, corruptie Eenmaking van Italië Italiaanse nationalisten vonden tijdens de eerste helft van de 19de eeuw dat de Italiaanse gebieden niet langer mochten opgesplitst blijven onder verschillende monarchen. Zij hoopten op een 'Risorgimento' ('wederopstanding', verwijzing naar het antieke Romeinse Rijk) van Italië. De bezetting van de Italiaanse gebieden door Napoleon versterkte de nationale idee, wegens: inbreng van het liberale gedachtegoed herleiding van het Italiaanse lappendeken tot 3 belangrijke entiteiten, die later zelf zullen zorgen voor de definitieve eenmaking Revolutiejaar 1848 In het algemene revolutiejaar 1848 ontstaan in vele kleine koninkrijkjes opstanden en revoluties. Het revolutionaire gedachtegoed dringt overal binnen. De opstanden worden echter neergeslagen door Oostenrijk. Het inzicht groeit dat Italië niet zal kunen worden ééngemaakt door idealistische, romantische nationalisten ("van onder uit"), de eenmaking zal pas kunnen worden gerealiseerd aan de hand van geopolitieke strategie en machtsdenken ("van bovenaf"). Het enige winstpunt van 1848 voor Italië was dat Piëdmont-Sardinië (staat die als bufferstaat tegen Frankrijk werd opgericht in 1815) een parlementaire monarchie was geworden. Daar trad vanaf 1850 de Realpolitiker en tacticus Camillo di Cavour als eerste minister op de voorgrond. Cavour Cavour wilde Italië éénmaken "van bovenaf", onder de leiding van Piedmont-Sardinië. Daarbij stootte hij op twee problemen: de pauselijke tegenstand (Pius IX): de paus vreesde de 'gevangene van het Vaticaan' te worden, een eiland omringd door een liberaal en ééngemaakt Italië de tegenstand van Oostenrijk: Cavour ging op zoek naar Europese bondgenoten, nl. Frankrijk, Pruisen, Engeland (= verklaring voor deelname van Piedmont-Sardinië aan de Krimoorlog: in het gevlei komen van Frankrijk en Engeland om vervolgens met hun hulp Oostenrijk uit Italië te krijgen) 1861: Cavour slaagt erin Italië één te maken en roept de Italiaanse Staat uit Italiaanse eenmaking in verschillende stappen, van 1859 tot 1870 Tot 1860 bestond het hedendaagse Italië uit een aantal kleine staten en gebieden. In 1860 werden bijna alle delen van Noord-Italië bij het koninkrijk Piedmont-Sardinië gevoegd. In 1861 werden haast alle zuidelijke staten er ook bijgevoegd (uitgezonderd Rome), en werd het koninkrijk Italië. In 1871 wer Rome bij het eengemaakte Italië gevoegd en werd de Italiaanse hoofdstad. Camillo di Cavour Italiaans liberaal-nationalistisch staatsman. Als premier van de parlementaire monarchie PiëmontSardinië (ontstaan als gevolg van revolutiejaar 1848 ) realiseerde hij de Italiaanse eenmaking. Daartoe verjoeg hij Oostenrijk uit Noord-Italië, en annexeerde hij zonder geweld Zuid-Italië. Realpoliticus Cavour romantiseerde de Italiaanse eenmaking niet. Hij kwam ertoe door handig en strategisch politiek te drijven. Hij versterkte en moderniseerde Piemont-Sardinië intern en trachtte tegelijk Europese bondgenoten voor zijn zaak te winnen (= verklaring voor deelname PiemontSardinië aan de Krimoorlog : Frankrijk en Engeland gunstig stemmen). In een rechtstreekse confrontatie met Oostenrijk krijgt hij steun van Frankrijk (Napoleon III). Hij wordt door Napoleon III in de steek gelaten, maar slaagt er uiteindelijk toch in Italië één te maken. Pius IX Paus van 1846 tot 1878 (langste pontificaat uit de geschiedenis). Italiaanse eenmaking Pius IX was paus ten tijde van de Italiaanse éénmaking. De Italiaanse nationalisten wilden Rome samen met de Kerkelijke Staten innemen, wat hen na wisselend succes uiteindelijk lukte in 1870. De paus was verplicht zich terug te trekken in een klein gebied dat later het Vaticaan zou genoemd worden. De Kerk aanvaardde deze situatie niet en weigerde de jonge Italiaanse staat te erkennen (dit is de zgn. Romeinse Kwestie die pas werd opgelost in 1929 met het Akkoord van Lateranen, een akkoord tussen Mussolini en de paus, waarbij het katholicisme de Italiaanse staatsgodsdienst werd, de onafhankelijkheid en soevereiniteit van Vaticaanstad werd aanvaard, en de paus eindelijk Italië erkende) Duitse eenmaking Pius IX was ook paus ten tijde van de Duitse éénmaking. Het Duitse Rijk werd ééngemaakt onder de leiding van Pruisen (protestants, zoals grootste deel van noordelijk Duitsland). In 1870 werd ZuidDuitsland (grotendeels katholiek, voornamelijk Beieren) tot het Duitse Rijk toegevoegd. Bismarck vreesde dat de katholieken, en zeker de steeds strakker geleide katholieke Kerk een bedreiging zou vormen voor de stabiliteit van zijn jonge staat. De strijd tussen de paus en het jonge Duitsland wordt wel eens de Kulturkampf genoemd. Quanta Cura en Eerste Vaticaans Concilie Deze negatieve ervaringen versterkten de afwijzende houding tegenover de moderne samenleving nog binnen de Kerk (anti-liberalisme, anti-nationalisme). Pius IX veroordeelt de moderne vrijheden in zijn encycliek Quanta Cura (1864). Deze ervaringen zorgden ook voor een tegenreactie: de bedreiging van de macht van de paus dreef de Kerk tot een sterkere centralisatie van de macht en een sterkere hiërarchie binnen de Kerk, met als hoogtepunt de afkondiging van het dogma van de pauselijke onfeilbaarheid op het Eerste Vaticaans Concilie van 1870. Paus Pius IX werd opgevolgd door paus Leo XIII (Encycliek Rerum Novarum). Rerum Novarum Encycliek = pauselijke brief over religieuze of maatschappelijke aangelegenheden aan alle bisschoppen. De encycliek Rerum Novarum werd door paus Leo XIII (1810-1903) opgesteld. Bevatte aantal beleidslijnen voor katholieke sociale actie, vanuit de bekommernis de progressieve en conservatieve christenen niet te veel uit elkaar te laten groeien wegens het sociaal probleem. Leo XIII veroordeelde plechtig het socialisme, het collectivisme en de klassenstrijd en beklemtoonde de rol van de Kerk, de staat, de patroons en de arbeiders in de oplossing van het sociale vraagstuk. Hij pleitte voor een ‘rechtvaardig loon’, stemde in met een beperkte staatstussenkomst en riep op tot katholieke sociale actie. Hij erkende het recht op zelfstandige arbeidersverenigingen maar beklemtoonde de noodzaak van samenwerking tussen arbeid en kapitaal. Op termijn maakt dat een zelfstandig optreden van de christen-democraten mogelijk. Eenmaking van Duitsland De Duitse eenmaking was tijdens de eerste helft van de 19 de eeuw op gang gebracht door het liberale nationalisme, zonder groot succes echter. Tijdens het algemene Europese revolutiejaar 1848 flakkerden naast liberale denkbeelden ook nationalistische gevoelens op. De opstanden werden echter neergeslagen. Net als in Italië begonnen Duitse nationalisten zich in de tweede helft van de 19de eeuw te realiseren dat de eenmaking niet zou kunnen worden gerealiseerd door een aantal bevlogen intellectuelen. De eenmaking zou er pas komen indien ze zou worden gerealiseerd door de bestaande staten. Realpolitiker Otto von Bismarckwilde Duitsland eenmaken onder Pruisische leiding, eerder dan het initiatief aan anderen over te laten (vergelijk met Cavour in Italië) 1806 - Rijnbond 1815 - Duitse bond 1866 - Noordduitse Bond 1871 - Duitse Rijk 1918 - Weimar Republiek Eenmaking Oostenrijk, als leider tot dan toe van de 'Duitse Bond' (een los amalgaam van Duitse gebieden), probeerde de Duitse eenmaking uiteraard zoveel mogelijk tegen te houden. Een confrontatie tussen Oostenrijk en haar nieuwe uitdager Pruisen kon niet uitblijven. Die kwam er eerst in 1864 (oorlog Pruisen<->Denemarken , waarin ook Oostenrijk betrokken raakte) en daarna rechtstreeks in 1866 (Pruisen<->Oostenrijk ). Pruisen won de oorlog maar vermeed Oostenrijk te vernederen (Bismarck, als Realpolitiker, dacht al aan mogelijke toekomstige alliantie met Oostenrijk). De 'Duitse Bond' wordt opgedoekt, de 'Noordduitse Bond' onder Pruisische leiding komt tot stand. Frankrijk, onder Napoleon III, voelt zich bedreigd door de groeiende Pruisische macht. Het kwam tot een oorlog tussen Frankrijk en het nieuwe Duitsland (1870) . In 1871 treden de Zuid-Duitse staten toe tot de Noordduitse Bond van Bismarck, zodat het 'Duitse Keizerrijk' ontstaat (=Federatie van 25 staten onder Pruisische dominantie), en bijgevolg de Duitse eenmaking voltooid wordt. Het Duitse keizerrijk werd een conservatieve monarchie. De keizer en de door hem benoemde rijkskanselier kregen verreweg de meeste macht. Merk op: in 1871 werd in Versailles de Pruisische koning Willem I als keizer van het nieuwe Duitse Rijk geproclameerd. Dat was een vernedering voor Frankrijk, mede oorzaak van het Frans revanchisme, dat van belang zou zijn bij het ontstaan van W.O. I. Toen Duitsland die oorlog verloor werd de capitulatie niet toevallig in een treinwagon in Compiègne getekend. Idem tijdens W.O.II Duitse Bond = Pruisen, Oostenrijk en Duitse gebieden in 1859 (binnen rode lijn = Duitse Bond) Noordduitse Bond = Pruisen, Dubbelmonarchie Oostenrijk-Hongarije en Duitse gebieden in 1867 (binnen rode lijn = Noordduitse Bond) Duitse Rijk = Duitse Rijk (binnen rode lijn) en Dubbelmonarchie Oostenrijk-Hongarije Otto von Bismarck Conservatief Pruisisch en Duits staatsman. Bijgenaamd de ‘IJzeren Kanselier”. Onder zijn leiderschap werd Duitsland ééngemaakt. Bismarck was een ‘Realpolitiker', een machtspoliticus ("vuurvreter") die met alle middelen de Pruisische hegemonie in Duitsland en Europa wou vestigen. Duitsland werd eengemaakt “van bovenaf” (door de autoritaire en conservatieve Bismarck, Pruisisch militarisme); en niet “van onderuit” (gefaalde pogingen door ‘romantische en dromende', democratische, intellectuele liberaalnationalistische groepjes, cfr. revolutiejaar 1848). Duitse eenmaking Om Duitsland één te maken moest hij Oostenrijk uitschakelen als leider van de Duitse Bond. Oostenrijk wordt verslagen door Pruisen in de oorlog Oostenrijk-Denemarken (1864) . Hij richt de Noordduitse bond op onder zijn leiding. Frankrijk (o.l.v. Napoleon III) voelt zich bedreigd door deze machtig Noordduitse Bond. Bismarck lokt een Frans-Duitse oorlog uit (1870) . De Duitse patriottische gevoelens worden aangewakkerd (integratie-bevorderend). Het Duitse Keizerrijk komt tot stand(federatie onder stevige leiding Pruisen). Na het ontstaan van het keizerrijk (1871) vond Bismarck dat Duitsland saturiert (volgroeid/bevredigd) was. Hij voerde een voorzichtige, niet-expansionistische buitenlandse politiek om de andere grootmachten niet af te schrikken. Deze hadden namelijk kunnen samenspannen tegen Duitsland, vanuit de vrees voor een te sterk Duitsland. Bismarck probeerde dus in Europa een bemiddelende rol te spelen tussen de andere grootmachten (organisatie Eerste en Tweede Conferentie van Berlijn), en maakte duidelijk dat Duitsland niet streefde naar een koloniaal imperium. Zijn opvolger Wilhelm II legde minder voorzichtigheid aan de dag, wat grote gevolgen zou hebben (aanleiding tot latere Wereldoorlog I). Integratie Duitsland & anti-socialisme Om de integratie van het jonge eengemaakte Duitsland te bevorderen (loyauteit bevorderen t.a.v. de nieuwe staat) en om de verdere opkomst van het socialisme te verhinderen, onderneemt Bismarck opvallende initiatieven: Duitsland is eerste land waar algemeen stemrecht wordt ingevoerd (paradox: militarist Bismarck is nochtans helemaal niet democratisch ingesteld, eerder ‘zoethoudertje', parlement had beperkte bevoegdheden) Bismarck voert als eerste een systeem in van Sociale Zekerheid (tegen ziekte, invaliditeit, arbeidsongeval). Spectaculair in die tijd. Bismarck laat een anti-socialistenwet stemmen (Socialisme was gevaarlijk voor de jonge staat omdat het socialisme de internationale éénheid van de arbeidersklasse benadrukte)7 Charles Louis Napoleon II Eerst als president van frankrijk verkozen, kroonde daarna zichzelf tot keizer. Regeerde van 1848 tot 1870 op dictatoriale wijze.Sterk gericht op Frans nationaal prestige, expansionistisch ingesteld (kolonies trachten te verwerven). Rol in Europese geopolitiek: Succesvolle deelname aan de Krimoorlog (1854). Interventie in de Italiaanse vrijheidsoorlog (Italiaanse éénmaking): steun aan Cavour bij zijn strijd tegen Oostenrijk. Verlies in de Frans-Duitse Oorlog (1870): Duitsland, dat onder Pruisische leiding ééngemaakt werd, dreigde in de ogen van Napoleon III te machtig te worden. Bismarck zelf wilde de Duitse patriottische gevoelens aanwakkeren en de nieuwe Duitse staat consolideren. Het verlies van Napoleon III leidt tot het einde van het keizerrijk. Koloniale expansie: Legde de basis voor het latere koloniale rijk van Frankrijk in Indochina (het latere Vietnam en Laos). Veroveringen in Noord-Afrika (Algiers) Pogingen om Franse invloed te vestigen in Mexico, wat volledig mislukt, en de positie van Napoleon III verzwakt. Merk op: niet te verwarren met Napoleon Bonaparte (=de oom van Napoleon III) Wilhelm II Keizer Wilhelm II (ook Willem II genoemd) besteeg op jonge leeftijd de troon van het Duitse keizerrijk (in 1888). Hij ontsloeg Bismarck als kanselier in 1890 omdat hij vond dat deze zich vanaf de jaren 1880 op internationaal vlak te terughoudend toonde. Wilhelm II koos voor een expansionistische, imperialistische koers. Duitsland, grootmacht in Europa, was het aan zijn militaire en economische status verplicht mee te spelen in de wedloop naar koloniën, een vloot uit te bouwen en een Weltpolitik te voeren, m.a.w. een wereldmacht te worden. Deze expansionistische koers baarde de andere Europese mogendheden zorgen. Daardoor raakte Duitsland in internationaal isolement, terwijl Frankrijk net uit haar internationaal isolement kon treden, waar het sedert 1871 (einde Frans-Duitse oorlog) in was gemanoeuvreerd door Bismarck. De politiek van Wilhelm II droeg bij tot de Europese blokvorming die WO I mogelijk maakte. Oorlog Pruisen versus Denemarken (1864) en Oorlog Pruisen-Oostenrijk(1866) Bismarck wilde Duitsland éénmaken onder Pruisische leiding. Daarbij werd hij geconfronteerd met Oostenrijk, de leider van de Duitse Bond. De Oostenrijkse dominantie wordt door Bismarck gebroken in deze twee oorlogen. Opheffing van de Duitse Bond die het instrument van de Oostenrijkse hegemonie was geweest. Stichting van de Noordduitse Bond onder leiding van Pruisen. Frankrijk vs. Pruisen(1870) Het Duitsland in wording, onder leiding van Pruisen (Bismarck) , was een snel opkomende staat die een belangrijke plaats in Europa wou innemen. Dat lokte wantrouwen uit in de andere Europese staten. Een opvolgingskwestie (i.v.m. Spaanse troon) leidde tot een hevig conflict tussen Frankrijk en Pruisen. Pruisen lokte (al dan niet opzettelijk) een Franse oorlogsverklaring uit. Het Pruisische leger bleek superieur. Frankrijk werd definitief verslagen bij Sedan en Parijs werd bezet. Frankrijk moest een oorlogsschatting betalen, een bezettingsleger accepteren en ElzasLotharingen afstaan. Het elan van de Pruisische overwinning zorgde voor de voltooiing van de Duitse eenmaking. In de Spiegelzaal van het paleis in Versailles verenigden de Zuidduitse vorsten zich met de Noordduitse Bond waarvan Pruisen de belangrijkste vertegenwoordiger was en werd het Duitse Rijk gesticht. Koning Wilhelm I van Pruisen werd als Duitse keizer erkend. De oorlog had de Duitse patriottische gevoelens aangewakkerd, en zorgde ervoor dat de Duitsers zich rond hun leider en hun land schaarden. Het was een belangrijke stap in de consolidatie van het jonge eengemaakte Duitsland. Het vernederende Franse verlies zorgde voor revanchistische gevoelens die één van de oorzaken zou vormen tot Wereldoorlog I Desintegratie van het Habsburge Rijk Terwijl de nationale idee leidde tot de eenmaking van Italië en Duitsland , bracht zij de 'veelvolkerenstaat' Oostenrijk in een lastig parket. Oostenrijk was allesbehalve een nationale staat: bestond uit zeer verscheiden bevolkingsgroepen: Duitstaligen (toonaangevend), Hongaren (=Magyaren), Polen, Tsjechen, Slovenen, Servo-Kroaten, Italianen, Roemenen. Eeuwenlang had deze verscheiden samenstelling geen problemen opgeleverd: een gedeelde godsdienst en een gedeelde vorst waren voldoende sterk als 'cement'. Met de modernisering en de nationale idee verbrokkelde dit 'cement'. (Jozef II had reeds heel vroeg naar oplossingen gezocht). Van 1848 tot 1916 was de Habsburger Frans-Jozef Oostenrijks keizer. Hij was anti-liberaal, gelieerd met het Vaticaan, en lange tijd gewonnen voor sterke centralisatie, inclusief het germaniseren en assimileren van de niet-Duitstalige groepen. De Krimoorlog en de Oostenrijkse nederlaag tegen Pruisen in 1866 verzwakte de keizer echter, en leidde tot het zogenaamde 'Compromis' of de 'Ausgleich' (= 'Habsburgse Rijk' wordt omgevormd tot 'Dubbelmonarchie Oostenrijk-Hongarije') Dubbelmonarchie Oostenrijk-Hongarije (Personele unie = 1 vorst naar buiten toe; gemeenschappelijk buitenlands en militair beleid) Oostenrijk Noord-Westen Wenen Duitstalig Hongarije Zuid-Oosten Boedapest Hongaarstalig De 'Ausgleich' was een oplossing voor de spanning tussen Wenen en Boedapest (Hongaren) maar bracht geen oplossing voor de andere bevolkingsgroepen met nationale aspiraties. Merk op: Deze aspiraties zouden gesmoord blijven aan de hand van een autoritair bestuur tot aan W.O. I. Oostenrijk zal zich dan weer onder de verliezers bevinden. De nationale en democratische bewegingen zorgen er verder voor dat de Dubbelmonarchie van de kaart verdwijnt na W.O.I. In één eeuw tijd verschrompelde Oostenrijk dus van Europese grootmacht (1815) tot Europees mini-staatje (1918). Merk op: Ondanks de politieke neergang van Oostenrijk-Hongarije is er op het einde van de 19de eeuw een enorme culturele en intellectuele bloei in Wenen (artiesten en intellectuelen: Kafka, Zweig, Klimt, Freud, Mahler, ... | Architectuur: Jugendstil en Sécession, ) Katholieke kerk tegenover liberalisme en nationalisme Sedert de Reformatie (vanaf 16 de eeuw), maar vooral sedert de Verlichting (18 de eeuw) werd de katholieke Kerk gecontesteerd: contestatie van het clericalisme (wereldlijke macht van clerus) = Principe scheiding Kerk en gelaïciseerde Staat (tijdens de Franse revolutie op een brutale manier gerealiseerd, vormde in 19 de eeuw een kernthema van liberalisme . Levensbeschouwing wordt als privé-aangelegenheid beschouwd). contestatie van de grondslagen zelf van het geloof (vanuit rationalisme, individualisme) De Kerk voelde zich aangevallen en wees de moderne samenleving in het algemeen en de liberale instellingen in het bijzonder af. De godsdienstig-traditionalistische katholieke inspiratie stond lijnrecht tegenover het liberalisme (Kerk kantte zich tegen gelijkheidsgedachte, ging uit van een door God gewilde maatschappelijke ongelijkheid). Bovendien: combinatie van liberalisme en nationalisme vormde bedreiging voor Kerkelijke Staten (cfr. Romeinse Kwestie onder paus Pius IX). Twee stromingen Toch waren er twee 'stromingen' in de Kerk aanwezig: 'Liberaalkatholieke'stroming Ziet ook positieve kanten van het principe van scheiding Kerk en Staat, en zijn dan ook bereid tot compromissen. Staat positief tegenover liberale vrijheden, vrijheid van opinie en geweten: rekenen erop dat de geloofswaarheid sterk genoeg is om van belang te blijven o tactische reden : als er echte scheiding is tussen Kerk en Staat, dan kan de Staat zich ook niet meer met kerkelijke aangelegenheden moeien. o principiële reden : het is niet de taak van de Kerk om wereldlijke macht op zich te nemen 'Intransigente of ultramontane' stroming Staat volledig afwijzend tegenover moderne gelaïciseerde samenleving, massief tegen vernieuwing. o o tactische reden: liberalisme was anti-clericaal en wilde Kerk zoveel mogelijk bannen en afblokken. principiële reden : er is slechts 1 waarheid en dat is de geloofswaarheid, waarom dan andere waarheden erkennen? Ontstaan van arbeidersbeweging Het industrieel kapitalisme en de liberale burgerstaat schiepen nieuwe klassentegenstellingen en een groeiende maatschappelijke ongelijkheid. In de eerste helft van de 19de eeuw ontstond geleidelijk een zelfbewustzijn binnen de arbeidersklasse dat zich manifesteerde in een georganiseerd optreden voor lotsverbetering. Arbeiderszelfbewustzijn en -beweging ontstonden nochtans relatief traag. Lange werktijden, de afstomping door fabriekswerk en de lage scholingsgraad zijn hiervoor de verklaring. De arbeidersbeweging was meer gericht op concrete verbeteringen in het dagelijkse bestaan van de arbeider dan op het revolutionaire omverwerpen van het regime. De arbeidersbeweging en het socialistische gedachtegoed vonden elkaar pas vanaf 1848 . Tijdens de Eerste Internationale werden op internationaal niveau ideeën en organisatieprincipes uitgewisseld, wat de arbeidersbeweging en haar actie versterkte. Pas in het laatste kwart van de 19 de eeuw werd de beweging in heel Europa een maatschappelijke kracht van betekenis. Arbeidersbeweging in Frankrijk en Engeland Frankrijk: vroeger dan elders kwam in Frankrijk een arbeidersbeweging van de grond (in de jaren 1830), vanuit de idee dat de Franse Revolutie onvoltooid bleef zolang de bourgeoisie de macht monopoliseerde. Engeland: ook vroeger dan elders omdat in Engeland de Industriële Revolutie het eerst ingang had gevonden. De beweging was gebaseerd op een mengsel van sociale (daartoe: oprichting vakbonden, mutualiteiten, coöperaties) en politieke aspiraties (eis tot uitbreiding van het stemrecht tot hele bevolking, en niet enkel high en middle class) Socialisme Stroming en beweging die vooral de sociaal-economische gelijkheid vooropstelt (tegenover liberalisme dat vooral vrijheid vooropstelt), met als ideaal een maatschappij zonder (grote) klassentegenstellingen. Vanaf 19de eeuw een continue stroming. Van in het begin tot op vandaag dekt de vlag van het socialisme echter verschillende ladingen, en roept de term een schijn van eenheid op die in werkelijkheid niet bestaat. Wel zijn er steeds weerkerende gemeenschappelijke thema's: de spanning tussen vrijheid en gelijkheid, rol van de staat, functie van eigendom. Oorsprong Het socialisme heeft (net als het liberalisme en het nationalisme) zijn wortels in: het 18de eeuwse Verlichtingsdenken, wat tot uiting komt in: o Vooruitgangsgeloof: De maatschappij moet niet behouden blijven maar moet ‘vooruitgaan’ en verbeterd worden (= progressieve idee van de ‘maakbaarheid van de samenleving’) o Rationalisme: Maatschappelijke instituties en gewoonten worden afgewezen indien zij niet stroken met de rede (het feit dat deze al lang bestaan of niet kan geen legitimatie vormen voor het verderbestaan). Leidde ook tot een min of meer uitgesproken anti-godsdienstigheid. o Radicalisme: door de gelijkheid boven de vrijheid te stellen o Republikeinse gezindheid: als symbool van ongelijkheid moest de monarchie worden afgeschaft de erfenis van de Franse Revolutie: vrijheid, gelijkheid, broederlijkheid. Socialisten benadrukken vooral de gelijkheid. een antwoord op de leefomstandigheden van arbeiders tijdens de (eerste) Industriële Revolutie en een confrontatie met het kapitalisme: tegen de ongebreidelde concurrentiedrift, tegen de schrijnende sociaal-economische ongelijkheden, tegen de menselijke ontwaarding van de moderne industrie. maatschappijvisie van Karl Marx en Friedrich Engels, en andere denkers met die het socialistische gedachtengoed beïnvloedden. Ontwikkeling Het socialistisch gedachtengoed ontwikkelde zich in verschillende stadia: het ‘Utopisch socialisme’, ‘Wetenschappelijk Socialisme’, ‘Sociaal-democratie’ Pas op tijdens de Eerste Internationale (1864) kwam de link tot stand tussen het socialistisch gedachtengoed en de zich ontwikkelende arbeidersbeweging. Vanaf 1860 onstonden in de Westerse landen socialistische partijen. Bij het uitbreken van de WO I viel het ideaalbeeld van een internationale socialistische beweging in duigen: de socialisten uit de verschillende landen bleken zich te scharen achter de nationale burgerlijke regeringen. Na 1918 ontstond een definitieve breuk tussen ‘reformistische’, ‘gematigde’ sociaal-democraten (vooral in Westerse landen) enerzijds en ‘revolutionaire’, ‘radicale’ communisten anderzijds (in Sovjet-Unie, China, en reeks landen met communistisch regime). Zie: oude tegenstelling tussen reformistisch en revolutionair socialisme. Utopisch socialisme De ontwikkeling van het socialistische gedachtegoed tijdens de 19 de eeuw kan in twee stadia worden onderverdeeld. Een eerste stadium vormt het zgn. utopisch socialisme (omstreeks 18301848), een tweede stadium het zgn. wetenschappelijk socialisme (vanaf omstreeks 1848 tot jaren 1870). Dit onderscheid werd door Marx gemaakt en is niet vrij van polemiek. Utopisch Het utopisch socialisme (tot omstreeks 1848) droomde van de realisering van een meer harmonische samenleving, vanuit een reactie tegen de sociale ontwrichting die het industrieel kapitalisme met zich meebracht. Daartoe werden theoretische maatschappijmodellen uitgeschreven, die echter in de realiteit moeilijk realiseerbaar bleken. Toch waren deze maatschappijmodellen van invloed op het latere socialistische denken. Voor de 'utopisch socialisten' moesten samenwerking en coöperatie voorrang krijgen op individuele competitie, moest gelijkheid voorrang krijgen op vrijheid. Het beginnende socialisme werd sterk beïnvloed door het Verlichte gedachtengoed (vooruitgangsgeloof, rationalisme, anti-clerikalisme, republicanisme enz.), en door de idealen van de Franse Revolutie. Charles Fourier, Robert Owen en Henri de Saint-Simon zijn de meest bekende 'utopische socialisten' Merk op: Het 'utopisch socialisme' was vooral een aangelegenheid van intellectuelen. De beginnende arbeidersbeweging en het 'utopisch socialisme' ontwikkelden zich los van elkaar. Het socialisme en de arbeidersbeweging zouden elkaar pas vinden vanaf 1848 en de Eerste Internationale. Karl Marx Duits filosoof, socioloog, econoom. Zijn maatschappij-analyse en –ideaal hadden een enorme impact op het communistische en socialistische denken, waardoor Marx gezien wordt als vader van communisme en socialisme. In de visie van Marx op de geschiedenis vormden economische krachten steeds de motor achter de gebeurtenissen. De machtsverhoudingen in de politiek, het recht en de cultuur (bovenbouw of superstructuur) weerspiegelden volgens hem steeds de dieper liggende machtsverhoudingen in de economie (de zogenaamde onderbouw of infrastructuur). Marx zag de geschiedenis als een opéénvolging van klassestrijd tussen enerzijds bezitters en werkers: ‘De geschiedenis van alle maatschappijen tot nu toe is de geschiedenis van de klassenstrijd’. Hij was ervan overtuigd dat in zijn tijd een open klassenstrijd zou losbarsten tussen de bourgeoisie en de arbeidersklasse, en dat de overwinnende arbeidersklasse een nieuwe, rechtvaardige, klassenloze, communistische maatschappij moesten creëren. Communistisch manifest In 1848 schreven Engels en Marx het "Communistisch Manifest", waarin zij de arbeiders aanmoedigden om in opstand te komen (revolutie organiseren) tegen de bourgeoisie. Strijdkreet: ‘Arbeiders aller landen, verenigt U !'. Het algemene revolutiejaar 1848 versterkte Marx in zijn overtuiging dat de communistische revolutie niet ver af was. Ook het levenswerk van Marx, “Das Kapital”, was een studie die de wortels en de evolutie van de kapitalistische maatschappij moest blootleggen. De Eerste Internationale werd in 1864 mede door Marx opgericht om de revolutionaire bewegingen over de hele wereld de coördineren. Na een aantal onenigheden tussen Marx, voorstander van een strenge, gencentraliseerd bestuur, en de anarchist Michaïl Bakoenin, die voorstander was van lokale besturen, werd de Internationale in 1876 ontbonden. Eerste internationale De ‘Eerste Internationale' was een groepering van afgevaardigden uit nationale socialistische federaties, die samenkwam op jaarlijkse congressen, van 1864 tot 1872. Haar doel was de ontvoogding van de arbeidersklasse door internationale samenwerking. Vrij snel stonden verschillende opvattingen tegenover elkaar: enerzijds aanhangers van Karl Marx (verovering van de politieke macht in de staat als één van de na te streven doelen), en anderzijds de anarchisten o.l.v. Michael Bakoenin (verwerping van de staat zelf, dus ook verwerping van de idee van de vorming van een politieke arbeiderspartij). Betekenis De betekenis van de Eerste Internationale was drievoudig: door het verspreiden van Marx' maatschappijanalyse => droeg bij tot ontstaan van klassenbewustzijn bij arbeiders bracht eindelijk verbinding tot stand tussen socialisten en arbeidersverenigingen werkte lang na in strategie van de –nu socialistische- arbeidersvereniging: vanaf toen verbinding van syndicale en politieke actie Wetenschappelijk socialisme De ontwikkeling van het socialistische gedachtegoed tijdens de 19 de eeuw kan in twee stadia worden onderverdeeld. Een eerste stadium vormt het zgn. utopisch socialisme (omstreeks 18301848), een tweede stadium het zgn. wetenschappelijk socialisme (vanaf omstreeks 1848 tot jaren 1870). Dit onderscheid werd door Marx gemaakt en is niet vrij van polemiek. Het 'wetenschappelijk socialisme' wilde vertrekken van de werkelijkheid zoals ze bestond, en niet van een ideaalbeeld, zoals het 'utopisch socialisme'. Karl Marx besloot uit zijn 'wetenschappelijke' studie van het verloop van de geschiedenis dat de klassenstrijd het drijvende beginsel was, waarbij de onderdrukten zich uiteindelijk steeds wisten te ontvoogden. Met 'wetenschappelijke zekerheid' voorspelde hij de overwinning van de arbeidersklasse. De tweede fase in het socialisme begon tijdens het revolutiejaar 1848 , met het "Manifest der Kommunistischen Partei" van Karl Marx. De belangrijkste betekenis van dit manifest was dat het voor het eerst doelbewust een arbeidersbeweging in het leven riep door drie grondideeën uit te werken: ten eerste dat de economische ontwikkeling determinerend was voor de maatschappelijke verhoudingen, ten tweede dat de onderdrukten de geschiedenis aan hun kant hadden, ten derde dat die onderdrukten het recht hadden revolutie te maken. Communistisch Manifest Voorwoord van F. Engels bij de Duitse uitgave van het Communistisch Manifest van 1883 Het Communistisch Manifest staat op naam van Marx en Engels. Na de eerste uitgave van 1848 en tot aan de dood van Engels in 1895 is het Manifest herhaaldelijk opnieuw gepubliceerd, in diverse talen, telkens voorzien van een voorwoord om de actualiteit ervan te onderstrepen. De Duitse uitgave van 1883 is de eerste na het overlijden van Karl Marx op 14 maart van datzelfde jaar. Het voorwoord is alleen door Engels ondertekend. De vriend van Marx neemt de gelegenheid te baat om de kerngedachte van het Manifest samen te vatten en te beklemtonen dat zij alleen van Marx afkomstig is. “Het voorwoord bij de huidige uitgave moet ik helaas alleen ondertekenen. Marx, de man aan wie de gehele arbeidersklasse van Europa en Amerika meer heeft te danken dan aan wie ook – Marx rust op de begraafplaats te Highgate en op zijn graf groeit reeds het eerste gras. Sedert zijn dood kan van een omwerking of aanvulling van het ‘Manifest” in het geheel geen sprake zijn. Des te noodzakelijker acht ik het, hier nogmaals nadrukkelijk het volgende vast te stellen. De leidende grondgedachte van het ‘Manifest’: dat de economische productie en de daaruit noodzakelijk voortvloeiende maatschappelijke geleding van ieder historisch tijdperk de grondslag vormt voor de politieke en intellectuele geschiedenis in dit tijdperk; dat dienovereenkomstig (sinds de ontbinding van het oeroude gemeenschappelijk bezit van de grond) de gehele geschiedenis een geschiedenis van klassenstrijd is geweest, strijd tussen uitgebuite en uitbuitende, overheerste en heersende klassen op verschillende trappen der maatschappelijke ontwikkeling; dat deze strijd thans echter een trap heeft bereikt waarop de uitgebuite en onderdrukte klasse (het proletariaat) zich niet meer van de haar uitbuitende en onderdrukkende klasse (de bourgeoisie) kan bevrijden, zonder tegelijk de gehele maatschappij voor altijd van uitbuiting, onderdrukking en klassenstrijd te bevrijden – deze fundamentele gedachte behoort alleen en uitsluitend Marx toe. Ik heb dit reeds dikwijls uitgesproken, maar het is juist nu nodig dat het ook voor het ‘Manifest’ zelf staat.” Bevolkingsexplosie Merk op: wel grote onderlinge verschillen tussen landen: Landen waarvan bevolking verdriedubbelt: Engeland, Finland, Denemarken Landen waarvan bevolking verdubbelt: België, Duitsland, Nederland en Oostenrijk. In Frankrijk steeg de bevolking met de helft. Deze bevolkingstoename was het gevolg van de zgn. ' demografische transitie ', die al begonnen was tijdens de tweede helft van de 18 de eeuw. De demografische groei speelde een belangrijke rol in de economische ontwikkeling omdat ze zowel het aantal arbeidskrachten als het aantal consumenten deed toenemen. Deze explosieve groei inspireerde de econoom Malthus tot zijn bevolkingstheorie. De bevolkingsexplosie leidde ook tot een massale migratiestroom van Europa naar de V.S. gedurende de 19 de eeuw. 1871 Economie Grote depressie jaren 1870 Tweede industriële Politiek Sociaal Verruiming liberale burgerstaat en opkomst massademocratie Begin verzorgingsstaat Verzwakking liberalisme Arbeidersbeweging komt tot volle ontwikkeling Integraal nationalisme Ontstaan sociaal-democratie en revolutie Ontstaan van financieel kapitalisme en monopoliekapitalisme Tweede Internationale Modern imperialisme Kolonisatie Azië Kolonisatie Afrika Blokvorming in Europa Ontstaan Katholieke Sociale Actie en Christen-democratie Ontstaan vrouwenbeweging Eerste Wereldoorlog 1918 WO I Economische depressie van de jaren 1870 Algemene crisis tijdens de jaren 1870, zowel in de landbouw als in de industrie, door een goederenaanbod dat groter werd dan de vraag, waardoor de prijzen instortten. Oorzaken Vraag: geef een aantal oorzaken voor de industriële crisis: 1. Spoorwegnet raakt afgewerkt (aanleg gestart in de jaren 1830) => overcapaciteit van de spoorwegindustrie 2. Snelle industrialisering van een aantal nieuwe landen (Duitsland en de V.S. die wat waren achtergebleven komen tot volle ontwikkeling) => overcapaciteit op mondiaal vlak 3. Grondstoffenprobleem: de vraag naar steenkool was zo snel gegroeid dat dieper moest worden gegraven. Steenkool werd duurder en van slechtere kwaliteit. Vraag: geef een aantal oorzaken voor de agrarische crisis: 1. Snelle ontwikkeling van de Amerikaanse landbouw door inzet van nieuwe machines => productie stijgt Merk op: de Europese landbouw bleef kleinschaliger en minder efficiënt 2. Meer transport tussen Europa en V.S. (snellere schepen, vrijhandel) => grotere invoer van Amerikaanse landbouwproducten => groter aanbod op Europese markt => prijzen dalen (“Agricultural invasion”) Deze crisis wordt op het einde van de jaren 1870 overwonnen dankzij een reeks uitvindingen en innovaties: de tweede Industriële Revolutie. Tweede industriële revolutie Rond het einde van de 19de eeuw voltrekken zich in een aantal West-Europese landen en de V.S. opnieuw een aantal belangrijke economische omwentelingendie de koepelterm Tweede Industriële Revolutie kreeg. Vernieuwingen Energie Elektriciteit wordt een belangrijke energiebron. Uitvindingen: batterij (rond 1800), dynamo (rond 1860), elektrische verlichting (Edison, rond 1860) => elektrotechniek Verbrandingsmotor, aangedreven op aardolie, wordt uitgevonden Transport De verbrandingsmotor leidt tot de ontwikkeling van auto’s. Dat leidt tot een nieuwe transportrevolutie. Basismaterialen Uitbouw van de staalindustrie. Beter metaal bestand tegen hogere druk => grotere bouwconstructies (bruggen, wolkenkrabbers etc.) Ontwikkeling van kunststoffen (verfstoffen, kunstvezels, plastics, geneesmiddelen) in de chemische nijverheid. Financiering Ontstaan van het financieel kapitalisme dat grotere kapitaalsinvesteringen toeliet. Productieen arbeidsorganisatie De arbeid werd op een andere manier georganiseerd volgens de principes van het Taylorisme/Scientific Management. Financieel kapitalisme Bij de Tweede Industriële Revolutie worden research, productiemethodes en fabrieken steeds gecompliceerder en duurder (staalsector, chemie, autoproductie, enz.). Het familiekapitaal van veel ondernemers volstaat niet langer (industrieel kapitalisme) om dergelijke grote investeringen te doen. Enorme bedragen investeringskapitaal worden op andere manieren samengebracht: grote financiële groepen die investeringskapitaal verschaffen (bv. de holdings in België, investeringsbanken) op de beurs wordt investeringskapitaal samengebracht (systeem met aandelen) Naamloze Vennootschappen worden opgericht met meerdere kapitaalinbrengers. Symptomatisch voor deze evolutie was een steeds voortschrijdende concentratietendens, waardoor ook de concurrentie geleidelijk werd uitgeschakeld. Het financieel kapitalisme ging hand in hand met het zgn. monopoliekapitalisme. Monopoliekapitalisme Bij de Tweede Industriële Revolutie worden research, productiemethodes en fabrieken steeds gecompliceerder en duurder (staalsector, chemie, autoproductie, enz.). Het aantal ondernemingen dat bepaalde ingewikkelde goederen kan produceren wordt kleiner, want de kleine bedrijven kunnen de grote investeringen niet aan. De concurrentie neemt bijgevolg af. Er komt een concentratiebeweging op gang van producenten. Twee vormen Deze concentratiebeweging neemt twee verschillende vormen aan: Verticale concentratie: de vorming van “trusts” of “holdings”, waarbij de verschillende stadia van één productieproces worden geïntegreerd. (bv. autoproducent Ford: rubberfabriek, staalfabriek, assemblage,… allemaal binnen één immens bedrijf) Horizontale concentratie: samenwerkingsvorm van gelijksoortige bedrijven binnen één sector. Bv. de vorming van een kartel voor aankoop of kartel voor afzet: tussen gelijksoortige bedrijven worden prijsafspraken gemaakt => onderlinge concurrentie is weg => prijzen blijven artificieel stabiel hoog Monopoliekapitalisme staat tegenover liberaal kapitalisme, waarbij de natuurlijke marktmechanismen van concurrentie niet ‘vervalst’ zijn door monopolie-afspraken. Voorbeelden van grote bedrijven Automobiel: o Fiat (1899) - Italië o Ford Motor Company (1903) - VSA Chemische industrie: o Bayer (1863) - Duitsland o BASF (Badische Anilin & Soda-Fabrik) (1865) - Duitsland o AGFA (1867) - Duitsland o Eastman KODAK Company (1880) - VSA o Solvay (1863) - België o Lever (1885), in 1930 door fusie: Unilever Olieproductie: o Standard Oil Company, thans Exxon Corporation (1892 door fusie) - VSA o Koninklijke Shell Groep (1907 door fusie) – Nederland, Engeland Electrotechniek: o Siemens (1847) - Duitsland o AEG Allgemeine Elektrizäts Gesellschaft (1883) - Duitsland o General Electric Compoany (1892 door fusie) - VSA o Philips (1894) - Nederland Verruiming van de liberale burgerlijke staat Aan het einde van de 19de eeuw en het begin van de 20ste eeuw evolueert de liberale burgerstaat naar een verruimde liberale burgerstaat en massa-democratie. Deze evolutie manifesteerde zich zowel op politiek als op sociaal-economisch vlak: LIBERALE BURGERSTAAT VERRUIMDE LIBERALE BURGERSTAAT(MASSADEMOCRATIE Politiek: participatie Beperkte participatie aan Algemene participatie aan staatsbestuur: beperkt staatsbestuur: algemeen stemrecht: stemrecht: alleen elite/burgerij hele bevolking (elke staatsburger is (vrijheid hing samen met vrij, bezitter van eigendom of niet) eigendom) Sociaal-economische rol Principe van non-interventie: Principe van interventie: staat komt overheid staat mag niet tussenkomen op tussen op economisch en sociaal vlak economisch en sociaal vlak: om staatsburgers te beschermen, ‘laissez fair’ staat laat zich in met materieel Enige rol van de staat = recht en welzijn staatsburgers: orde garanderen ‘verzorgingsstaat’ enorme uitbreiding. Rol van staat = recht en orde, regulering economie, sociale zekerheid, onderwijs, cultuur enz. Merk op: de liberale burgerstaat evolueerde naar een verruimde liberale burgerstaat/massademocratie. Het gaat hier dus om een evolutie en niet om een revolutie. Er kwam geen abrupte wisseling van regime. Het bestaande regime en zijn instellingen bleven bestaan, maar werden onder druk van de arbeidersbeweging omgevormd. De sociale klasse aan het bewind (burgerij) werd niet verdreven, wel moest voortaan rekening gehouden met de stem van de sociale klassen die mee gingen participeren. Vergelijk deze evolutie met de Franse Revolutie: deze revolutie maakte komaf met het Ancien Régime. De oude heersende standen werden van de macht verdreven, een nieuwe sociale klasse (burgerij) kwam aan het bewind, nieuwe staatsinstellingen werden gecreëerd. Geen proletarische revolutie? Socialistische, communistische, anarchistische theoretici (bv. Marx, Proudhon) hadden wel een revolutie verwacht tegen de burgerlijke liberale democratie. Ze verwachtten/bepleitten een proletarische revolutie, waarbij de arbeiders aan de macht zouden moeten komen en de op uitbuiting gerichte ‘bourgeois instellingen’ moesten worden vernietigd. Vreemd genoeg kwamen er later wel ‘proletarische revoluties’ die niet gericht waren tegen liberaalburgerlijk democratieën maar tegen regimes die nog in een samenleving van het Ancien Régime-type waren blijven steken (bv. Russische Revolutie, maar ook revolutie in China). Vooruitgang en tegelijk verzwakking van het liberalisme De politieke en ideologische trends van het einde van de 19de eeuw hadden een dubbel karakter: aan de ene kant: voortdurende vooruitgang van wat ideologisch gezien essentieel was voor het liberalisme aan de andere kant: verzwakking van de fundamenten waarop het liberalisme sinds de 18de eeuw had gesteund. In elk geval verandert het liberalisme van vorm en inhoud Integraal nationalisme – agressiever nationalisme Het nationalisme was in de loop van de 19de eeuw ontstaan als een “kracht van verandering”, net als het liberalisme. Het was een beweging die voornamelijk door ‘verlichte burgers’ werd gedragen (nationalisme heeft haar wortels in de Verlichting). Deze hadden een sterk geloof in de mogelijkheden van de Rede. Verandering Het nationalisme verandert van aard, verhevigt, en verschuift naar de rechterkant van het politieke spectrum aan het einde van de 19de eeuw: met het naar voor treden van de ‘massa’ aan het einde van de 19de eeuw (democratisering politieke leven, groeiende volksontwikkeling) komt de klemtoon in het nationalisme te liggen bij elementen die gemakkelijker aansluiting vinden bij ‘de massa’: etnische elementen (ras) en linguïstische elementen (volkstaal). een aantal staten ondernemen pogingen om ‘de massa’ niet enkel tot uitwendige gehoorzaamheid te brengen maar ook tot geïnternaliseerde loyauteit. Het nationalisme werd als een krachtig middel gezien om het volk aan de staat te binden. gericht tegen de idee van (internationale) klassenstrijd. Zij beschouwt de natie als één ondeelbare en harmonieuze gemeenschap. Theoretische fundering van het integraal nationalisme: Charles Maurras. Tijdens het interbellum (1918-1940) zal uit een eigenaardige combinatie van dit soort nationalisme en socialisme het nationaal-socialisme en fascisme tevoorschijn komen. Modern imperialisme Imperialisme is “de weloverwogen actie tot uitbreiding (of handhaving) van directe of indirecte staatkundige beheersing door een staat van welk ander bewoond gebied ook” (H.M. Wright). Het modern imperialisme (vanaf 1870) wordt onderscheiden van voorgaande vormen van imperialisme (van de 16de eeuw tot de jaren 1870). Van de 16de eeuw tot de jaren 1870 beheersten de Europese mogendheden (aanvankelijk Portugal en Spanje, later ook Engeland en de Republiek der Verenigde Nederlanden) de zeeën met hun vloten, vestigden voornamelijk handelsposten en bezetten soms al grote gebieden. Belangrijke drijfveren waren economisch (goud zoeken, specerijen verhandelen, enz.) en religieus (missioneren, het christelijk geloof verspreiden). Voornamelijk gebieden in Noord- en Latijns-Amerika werden gekoloniseerd. Rond 1870 veranderde het imperialisme van aard. Een wedren ontstond tussen de Europese mogendheden om koloniën te veroveren. Veel meer gebieden werden gekoloniseerd en het ‘koloniseren’ gebeurde veel intensiever en massaler dan voorheen (sterkere ingreep op bestuurlijk en economisch vlak: scherp toezicht op inlandse stamhoofden, inschakeling van inlanders in economisch proces dat door de koloniserende macht werd georganiseerd). Voornamelijk Afrika en grote delen van Azië werden gekoloniseerd Kolonisatie Azië In de tweede helft van de 19de eeuw werd Azië de inzet van een koloniale wedloop: Engeland: verovering Hong Kong en gedwongen openstelling havens (1842), annexatie van Birma (1886), vestiging protectoraat over Noord-Borneo (1888). Frankrijk: verovering van Indochina (1862) Duitsland: inpalming Nieuw-Guinea (1885) Verenigde Staten: vestiging vlootbasis in Hawaï, verovering van Filippijnen (ten koste van Spanje). Japan: Formosa (= huidige Taiwan), brengen van Zuid-Mandsjoerije in Japanse invloedssfeer, annexatie van Korea, Rusland, Groot-Brittannië, Frankrijk en Duitsland dwongen concessies af aan de Chinese kust en vestigden hun invloed in het hinterland van de grote havensteden. Kolonisatie Afrika Voor Afrika waren de jaren 1880 beslissend inzake koloniale vormgeving: Engeland: begint met verovering van Egypte (1882), trekt daarna via Soedan langs Indische Oceaan tot Zuiden van Afrika. Frankrijk: palmde Noord-Westen van Afrika, Equatoriaal Afrika en Madagascar in. Italië: verovering van Somaliland en Eritrea en later Libië. Duitsland: bezetting van Zuid-West en Oost-Afrika, Togo en Kameroen. Portugal: bezetting Angola en Mozambique. België: Leopold II krijgt Kongo-Vrijstaat in persoonlijk bezit. In de verdeling van Afrika speelde de Tweede Conferentie van Berlijn (1884-1885) een grote rol. Europese blokvorming Na de Frans-Duitse oorlog van 1871 waren er geen Europese oorlogen tot aan WO I. Dit betekent echter niet dat er in die tijd geen spanningen waren tussen de Europese grootmachten. Het ééngemaakte, machtige Duitsland boezemde de andere Europese grootmachten schrik in. Bismarck Van 1871 tot 1890 wist Bismarck deze schrik onder controle te houden, door duidelijk te maken dat Duitsland niet expansionistisch gericht was, en door tegelijkertijd, aan de hand van wisselende allianties, Frankrijk internationaal geïsoleerd te houden: 1873: Driekeizersbond: Duitsland, Oostenrijk, Rusland 1878: Conferentie van Berlijn over Balkan 1879: Tweebond: Duitsland, Oostenrijk 1882: Triple Alliantie: Duitsland, Oostenrijk, Italië 1887: Rückversicherungsvertrag: Duitsland, Rusland Wilhelm II Door het aantreden in Duitsland van de op expansie gerichte Wilhelm II (1890), raakt Frankrijk uit het internationaal isolement door allianties te sluiten. Nu raakt Duitsland zelf deels geïsoleerd. 1894: Akkoord tot wederzijdse bijstand: Frankrijk, Rusland 1902: Geheim akkoord neutraliteit: Frankrijk, Italië 1904: Entente Cordiale: Groot-Brittannië, Frankrijk 1907: Triple Entente: Groot-Brittannië, Frankrijk, Rusland Þ einkreisung Na de Eerste Wereldoorlog Aan het begin van de 20ste eeuw komt de spanning tussen de Europese mogendheden, en deblokken die zich tussen de verschillende mogendheden hebben gevormd naar de oppervlakte naar aanleiding van de problemen in de Balkan. De Balkan vormde een dubbel probleem: rivaliteit tussen Oostenrijk en Rusland (die beiden willen profiteren van de afnemende invloed van het Ottomaanse Rijk in de regio) agressief nationalisme van de jonge staten in die regio. De moord van de Oostenrijkse kroonprins in de Balkan (Sarajevo) is de lont in het kruitvat. Oostenrijk (met rugdekking van Duitsland) verklaart de oorlog aan Servië (dat zelf rugdekking heeft van Rusland). Het mechanisme van allianties treedt in werking. De gevormde blokken komen tegenover elkaar te staan, en WO I breekt los. Wereldoorlog I In de Eerste Wereldoorlog kwamen de twee ‘blokken’ die zich vanaf het einde van de 19de eeuw hadden gevormd, tegenover mekaar te staan: enerzijds de Centralen: Duitsland, Oostenrijk-Hongarije, Bulgarije en Turkije anderzijds de Geallieerden: Frankrijk, Groot-Brittannië, Rusland, Japan, Italië, V.S., Servië, België en Griekenland. Aanleiding was de moord op de Oostenrijkse kroonprins Frans Ferdinand in Sarajevo, waarop Oostenrijk-Hongarije de oorlog aan Servië verklaarde. Binnen enkele weken was Duitsland in oorlog met Rusland, Frankrijk, België en Groot-Brittannië. Deze oorlog werd (later) een wereldoorlog genoemd omdat tot dan toe oorlogen hoogstens tussen een aantal landen werd uitgevochten. Nu raakten een zeer groot aantal landen betrokken, met soldaten uit vijf continenten. De oorlog duurde veel langer dan verwacht en werd op een totaal andere schaal gevochten, met industrieel geproduceerde wapens en nieuwe wapens (bv. chemische wapens ‘dankzij’ de tweede industriële revolutie). De oorlog kostte aan ongeveer tien miljoen mensen het leven. Na WO I zag de Europese kaart er helemaal anders uit: in de plaats van Oostenrijk-Hongarije was een lappendeken van nationale staatjes ontstaan. Deze Europese aderlating betekende het einde van de Europese dominantie van de wereld, hoewel tijdens het interbellum de schijn nog hoog gehouden werd. De V.S. werden de machtigste natie ter wereld. Na de oorlog werden vijf vredesverdragen afgesloten tussen de geallieerde overwinnaars enerzijds en elk van de de vijf overwonnen landen (Duitsland, Oostenrijk, Hongarije, Bulgarije en Turkije) anderzijds. Het Verdrag van Versailles werd getekend tussen de geallieerden en Duitsland: Duitsland werd gedwongen tot herstelbetalingen, verloor een aantal gebieden in Europa en al zijn koloniën en mocht geen leger van betekenis meer hebben. Prille begin van de verzorgingsstaat Duitsland: 1883 - Bismarck: verplichte verzekering werknemers tegen ziekte, invaliditeit en arbeidsongevallen gefinancierd door bijdragen van werknemers + werkgevers + staat etatistisch – doel: uitbouwen van Duitse Rijk, afstoppen socialisme & compensatie voor repressieve socialisten-wetgeving Engeland: pensioenregeling (1908), National Insurance Act (1911): ziekte- & werkloosheidsverzekering - algemeen & verplicht - gefinancieerd door werkgevers + werknemers + overheid – georganisseerd door vrije bestaande organisaties (mutualiteiten & vakbonden) Arbeidsbeweging komt tot volle ontwikkeling De arbeidersbeweging ontstond geleidelijk aan in de loop van de 19de eeuw. De beweging bleef lange tijd marginaal, maar begon zich in het laatste kwart van de 19de eeuw steeds beter te organiseren. De tweede industriële revolutie en de economische expansie van de periode 1870-1914 (met geleidelijk verminderende arbeidstijden, stijgende koopkracht) hing samen met de groei van de moderne de arbeidersbeweging (meer tijd en geld om zich efficiënt te organiseren). Verschillende actievormen Het woord ‘arbeidersbeweging’ is een koepelterm voor verschillende actievormen ter verbetering van de levenscondities van de arbeiders: Mutualiteiten: Fondsen die door arbeiders zelf werden bijeengebracht om zich te verzekeren tegen risico’s (ziekte, invaliditeit, ouderdom). Later zou deze rol overgenomen worden door de staat in de meeste West-Europese landen. Coöperaties: Economische samenwerking tussen arbeiders (bv. samen tegen gunstiger prijzen goederen aankopen, bank oprichten, enz.) Voorbeeld: 'Vooruit' in Gent. Vakbonden: Samenwerking tussen arbeiders om hun professionele belangen (loon- en arbeidsvoorwaarden) te verdedigen tegenover de werkgevers. Vormt de kern van de arbeidersbeweging Sociaal-democratie De sociaal-democratie vormde een nieuw ontwikkelingsstadium van het socialisme aan het einde van de 19de eeuw en het begin van de 20ste eeuw. Manifesteerde zich door de vorming van socialistische arbeiderspartijen. Meestal werd het marxisme als theoretisch referentiekader gebruikt (=revolutionair perspectief), terwijl in de praktijk de sociaal-democraten zich inschakelen in het bestaande politieke bestel (=reformistisch perspectief). Dankzij partijvorming en het uitoefenen van politieke druk hopen zij van binnen het systeem uit iets voor de arbeiders te kunnen realiseren. Doctrinaire socialisten kantten zich hiertegen, wat leidde tot spanningen, bijvoorbeeld in de Tweede Internationale. Tweede internationale(1889-1914) Internationale vereniging, opgericht in 1889 bij het eeuwfeest van de Franse revolutie. De Tweede Internationale bracht nieuwe socialistische partijen samen uit verschillende landen. (Dit in tegenstelling tot de Eerste Internationale, waar individuele socialisten werden op uitgenodigd.) Spanningen tussen twee tendensen Binnen de Internationale bestonden twee tendensen, een revolutionaire (radicaal, op theorie gericht) en een reformistische (gematigd, op praktijk gericht), wat tot hoog oplopende spanningen leidde op verschillende punten: Revisionisme van de theorie: sommige socialisten (zoals Eduard Bernstein) vonden dat de marxistische theorie moest worden herzien vanuit de vaststelling dat deze theorie niet overeen bleek te komen met de praktijk (Verelendungs-theorie klopte niet want de welvaart van de arbeiders ging erop vooruit, de ontwikkeling van het kapitalisme liep niet zoals voorspeld etc.) Regeringsdeelname of niet: sommige socialisten vinden regeringsdeelname binnen een bourgeois-regering een goede strategie. Anderen blijven resoluut de liberale instellingen verwerpen en beschouwen de eerste socialisten als collaborateurs met de klasse-vijand. Pacifisme: volgens de marxistische theorie zou de internationale solidariteit tussen arbeiders de nationale grenzen moeten overstijgen. Maar bij het begin van de eerste wereldoorlog blijken de meeste socialisten zich uiteindelijk te scharen rond de eigen nationale burgerlijke regering. De spanningen leidden tot het einde van de Internationale, bij het begin van WO I. Katholieke sociale actie Met de vooruitgang van het socialisme aan het einde van de 19de eeuw, werd de Kerk en de katholieke gemeenschap geconfronteerd met het structurele karakter van de sociale ellende (hing samen met de groei van de moderne industriële maatschappij). De traditionele christelijke liefdadigheid en de morele en religieuze bescherming (paternalisme) bleken hiertegenover ontoereikend. Twee tendensen als antwoord op het sociale probleem In christelijke middens ontstonden twee tendensen als antwoord op het sociale probleem: Progressieven: een hervormingsgezinde beweging ontstond, die pleitte voor het zoeken naar meer structurele oplossingen voor de structurele sociale onrechtvaardigheid. Dit door syndicale actie (een christelijke arbeidersvereniging, als concurrent voor de socialistische arbeidersverenigingen), mutualisme en later door politieke actie (christen-democratie) Conservatieven: de sociale kwestie zal vanzelf verdwijnen wanneer de maatschappij corporatistisch wordt gestructureerd (inspiratie uit ‘goede’ christelijke Middeleeuwen): werkgevers en werknemers, kapitaal en arbeid moeten op een georganiseerde manier samenwerken. Tussen de twee strekkingen groeit onenigheid, wat paus Leo XIII ertoe brengt de encycliek Rerum Novarum te schrijven. Christen-democratie Sommige katholieken vonden de katholieke sociale actie onvoldoende om de sociale onrechtvaardigheden weg te werken, en vonden dat er ook politieke actie moest worden gevoerd om de volksklassen te emanciperen. Deze politieke actie werd de christen-democratie genoemd. Merk op: socialisme en christen-democratie waren rechtstreekse en openlijke vijanden, ondanks het feit dat ze beiden opkwamen voor de arbeidersklasse. Vanuit socialistisch oogpunt was de christen-democratie geen ware emancipatiebeweging, maar een instrument van de gevestigde orde om haar belangen veilig te stellen. Vrouwenbeweging Beweging met als doelstelling de emancipatie van de vrouw (= vrouwen moeten vrij worden, vrouwen moeten gelijke rechten krijgen als mannen). Begin 19de eeuw als intellectuele stroming ontstaan, en in georganiseerde vorm vanaf de jaren 1870. Verloop Van 1870 tot 1914 werden eerste successen geboekt bij de strijd voor juridische gelijkberechtiging, toegang tot het onderwijs en de verwerving van het stemrecht (zgn. ‘eerste feministische golf’). In de jaren 1960 werd meer de nadruk gelegd op de ontplooiing van de vrouw in een door mannen gedomineerde samenleving: aandacht voor de eigenheid van de vrouw, wijziging van de traditionele rolpatronen, seksuele bevrijding (zgn. ‘tweede feministische golf’). Aangezien de vrouwenbeweging de ‘mannelijke structuren’ wil wijzigen, is zij een “kracht van verandering”, een progressieve kracht. Doorheen de 19de en 20ste eeuw waren er losse (en soms dubbelzinnige banden) met andere progressieve bewegingen: het radicale liberalisme (eind 18de eeuw - begin 19de eeuw), socialisme (doorheen 19de eeuw) en de ruimere democratiseringsbeweging. Verklaring van de Rechten van de Burgeres, opgesteld door Olympe de Gouges 1918 Economie Politiek Volkenbond Crisis en kritiek van de democratie Communisme en de Derde Sociaal Internationale Fascisme Nationaalsocialisme Syndicalisme tijdens interbellum Grote Depressie van jaren 30 New Deal 1945 WOII Economische depressie van de jaren 1930 De “grote depressie” is de periode van grote economische moeilijkheden in de jaren 1930. Verloop van de crisis De depressie volgde op een periode van expansie zowel in VS als in Europa (de “dolle jaren ‘20”). De Amerikaanse industrie was ongehavend uit WO I gekomen, en draaide na de oorlog op volle toeren (mede dankzij de Europese reconstructie). Tegen 1925/1926 kwam ook in Europa de productie (zowel in industrie als landbouw) weer op peil. De vraag naar consumptiegoederen kon als gevolg van grote inkomensverschillen het aanbod niet volgen. Het gevolg was een wereldwijde overproductie, waardoor de prijzen ernstig begonnen te zakken. De twijfel groeide bij de investeerders, massaal werden aandelen verkocht, met als gevolg de beurscrash van Wall Street in New York (“Black Thursday”, 24 oktober, gevolgd door “Black Tuesday”, 29 oktober 1929), bankfaillismenten, bedrijven in moeilijkheden etc. De VS trokken massaal leningen en investeringen terug uit Europa. Decrisis in de VS trof ook snel de rest van de wereld. Reacties op de crisis Aanvankelijk voerden vele landen zonder veel succes het klassieke recept van deflatie. Overal werden protectionistische maatregelen getroffen. Naar het einde toe van de jaren 1930 probeerden verschillende regeringen een nieuwe economische politiek met als gemeenschappelijk kenmerk een grotere mate van staatsinterventie in de economie: in de VS de New Deal van president Roosevelt (inspiratie: economische theorie van John Keynes), in nazi-Duitsland de staatscorporatieve organisatie van de economie. De wereldwijde economische crisis zorgde ook voor sociale onrust (oplopende werkloosheid), en schiep mee het klimaat waarin het nationaal-socialisme zou gedijen. New Deal De Amerikaanse presidentskandidaat Roosevelt beloofde de Amerikanen tijdens zijn verkiezingscampagne in 1932/33 een “New Deal for the American people”, een groot programma van economische hervormingen om te strijden tegen de economische depressie van de jaren 1930. 3 doelen De New Deal van de nieuwe president had 3 doelen: Relief (hulp): directe uitkeringen aan werklozen, sluiten van alle banken en heropening van de gezonde banken met overheidssteun Recovery (herstel): creatie van nieuwe door de overheid gefinancierde jobs (openbare werken), betalen van landbouwers om minder te produceren, devaluatie van de dollar om Amerikaanse concurrentiepositie te verbeteren Reform (hervorming): verbetering arbeidsvoorwaarden van de loontrekkenden, versterking positie vakbonden, introductie van een werkloosheids-, invaliditeits-, weduwen en wezen- en ouderdomsverzekering. Kritiek Over het algemeen positief onthaald: Roosevelt werd maar liefst 4 keer herkozen als president (ook WO II speelde hierbij een rol). Anderzijds waren vele Amerikanen gekant tegen de grotere macht van de vakbonden en de grotere overheidsinterventie (leidde tot hogere belastingen). Anderen vonden dat de New Deal niet ver genoeg ging: het beleid slaagde er niet in het aantal werklozen onder de 7 miljoen te doen dalen. « Historische cartoon waarin president Roosevelt wordt voorgesteld als een 'kwistig' zaaier van economische voorspoed... zonder veel resultaat. Reactie in andere Westerse landen Nagenoeg alle landen reageerden op dezelfde manier. Aanvankelijk kozen ze voor een klassiekliberale strategie van deflatie, gericht op de verlaging van lonen en prijzen en het in evenwicht brengen van de budgetten. Daarna realiseerden politici en economen (bv. Keynes) –zowel in de democratische als in de fascistische landen- zich dat de crisis een fundamentele bedreiging werd voor het hele economische systeem en kozen ze voor nieuwe methoden en strategieën, waarvan het gemeenschappelijk kenmerk een toegenomen staatsinterventie was. Volkenbond Internationale intergouvernementele organisatie die werd opgericht na WO I met zetel in Genève. Initiatiefnemer was de Amerikaanse president Wilson. Het doel van de organisatie was oorlogen als WO I in de toekomst te vermijden, en bij te dragen tot de internationale vrede en veiligheid, door bemiddeling bij spanningen en internationale coöperatie Niet succesvol Slaagde er niet in WO II te voorkomen, en was ook bij andere conflicten niet zeer succesvol. Redenen: belangrijke landen maakten er geen deel van uit: V.S. bleef afzijdig (ondanks het enthousiasme van president Wilson wilde de senaat een isolationistische buitenlandpolitiek behouden), de overwonnen lidstaten (o.a. Duitsland) mochten er aanvankelijk niet bij, evenmin als de USSR (die pas in 1934 toetrad om enkele jaren later uitgezet te worden), enz. had geen gewapende arm en weinig andere vormen van sanctie (toch: economische sancties, b.v. tegen Italië in 1935) om resoluties af te dwingen inefficiënte beslissingsstructuur Realpolitik wordt niet verlaten door de participerende landen Na WO II werden de Verenigde Naties opgericht als opvolger van de Volkenbond, met enigszins betere troeven in handen. Kaart met leden van de volkenbond (met data van toe- en uittredingen van staten) Crisis en kritiek van de democratie De democratie werd tijdens het interbellum vrij snel zowel van links als van rechts bedreigd. Nog tijdens de Eerste Wereldoorlog vestigde de Russische Revolutie een communistisch regime dat ruim zeventig jaar zou standhouden. Elders in Europa groeide de rechtse kritiek op de democratie altijd verpakt in ultra-nationalisme- wat leidde tot fascisme en nationaal-socialisme. Communisme Ideologie en beweging die een ideale communistische klassenloze maatschappij vooropstelt, waarin de productiemiddelen in gemeenschapsbezit zijn. Het proletariaat moet via een revolutie eerst het liberaal-kapitalistische systeem omverwerpen, waarna het de macht moet grijpen, en van daaruit moet dan de ideale maatschappij groeien. Van in het begin tot op vandaag dekte de vlag van het communisme echter verschillende politieke en filosofische ladingen, en roept de term een schijn van eenheid op die in werkelijkheid niet bestaat. Een definitie opstellen is dus niet eenvoudig. Wortels van het communisme De wortels van het communisme (lijkt sterk op wortels van het socialisme): Communistische ideeën en maatschappijtypes bestaan sinds het ontstaan van de mensheid. Primitieve mensen werkten samen met hun stamleden en plukten de samen de vruchten van hun arbeid. Het idee van privé-bezit was in deze eenvoudige gemeenschappen onbestaand. Doorheen de geschiedenis hebben verschillende denkers moderne vormen van dit primitieve samenlevingstype als model naar voor geschoven. De gelijkheidsidee uit het Verlichtingsdenken en de Franse revolutie gaven de filosofische stroming nieuwe input. In de eerste helft van de 19de eeuw: utopisch socialisten Vanaf 1844 worden voorgaande communistische ideeën door Karl Marx en Friedrich Engels, in een nieuw theoretisch kader geplaatst (idee van klassenstrijd, revolutie door het proletariaat etc.). Zij publiceren het Communistisch Manifest en nemen deel aan de Eerste Internationale. Evolutie In het tweede deel van de 19de eeuw waren de termen ‘socialisme’ en ‘communisme’ twee vlaggen voor éénzelfde heterogene stroming. Dat veranderde met de Derde Internationale (1919), waar Lenin uitriep dat hij niet langer ‘socialist’ wilde worden genoemd, uit afkeer voor zijn tegenstanders, die zich, net als hem ‘socialisten’ noemden. Lenin wou voortaan alleen nog ‘communist’ genoemd worden. Na 1919 werd de term ‘communisme’ dan ook steeds meer in verband gebracht met revolutionaire bewegingen die uitmondden in totalitaire staten die door communistische partijen werd gecontroleerd, en waar gecollectiviseerde planeconomieën werden ingevoerd (naar Sovjet-Russisch model). Socialisme werd meer geassocieerd met sociaal-democratie, of de stroming die zich voegde binnen de instellingen van de liberale burgerstaat (naar West-Europees model). Derde internationale (Komintern) Twee jaar na de Russische Revolutie organiseerde Lenin te Moskou de Derde Internationale, uit ontevredenheid over de Tweede Internationale. Lenin vond het onbegrijpelijk dat de Europese sociaal-democraten zich allen achter hun nationale regeringen hadden geschaard tijdens WO I, in plaats van zich duidelijk tegen de oorlog uit te spreken. Centrale idee van de Komintern was dat overal ter wereld Communistische partijen moesten worden opgericht om te komen tot een wereldwijde Proletarische Revolutie. Hoewel de Komintern bedoeld was als internationale organisatie, werd zij sterk gecontroleerd door de Sovjet-Unie. Toelatingsvoorwaarden tot de Komintern Onder meer volgende toelatingsvoorwaarden tot de Komintern werden gesteld aan de kandidaatleden: Op platteland en in steden propaganda voeren voor de proletarische revolutie Reformisten en centristen uit de arbeidersbeweging zetten Zowel legale als illegale manier gebruiken om tot de revolutie te komen Anti-koloniale bewegingen steunen Organisatie volgens principe van democratisch centralisme, en regelmatig de eigen leden screenen Alle Sovjet-republieken steunen Het partijprogramma in lijn brengen met de politiek van de Internationale Alle beslissingen van de Komintern als bindend aanvaarden De naam ‘Communistische Partij aannemen’ Fascisme De term fascisme kan in drie verschillende betekenissen gebruikt worden: als eigennaam (Italië): autoritaire politieke beweging o.l.v. Mussolini, in Italië aan de macht van 1922 tot 1943. als soortnaam (Duitsland, Spanje enz.): alle politieke bewegingen die lijken op die van Mussolini (natie en ras verheerlijken boven het individu, moderne propagandatechnieken gebruiken, politieke oppositie uitschakelen, corporatistische economie invoeren, nationalistisch zijn, gewelddadig zijn). In die zin wordt het nazisme vaak als een soort fascisme gezien. als scheldwoord voor politieke tegenstanders. Het woord heeft een zeer negatieve bijklank gekregen, wat het wetenschappelijk gebruik van de term niet evident maakt. Sommigen maken een onderscheid tussen vroeg-fascisme (b.v. de Action Française voor WO I), normaal fasscisme (b.v. het Italiaanse fascisme) en radicaal-fascisme (het nationaal-socialisme in Duitsland). Typologie Typologische beschrijving van het fascisme volgens Stanley G. Payne A. Ideologie en doelstellingen Idealistische, vitalistische en voluntaristische filosofie Vestiging van een moderne seculiere cultuur Schepping van een nieuwe nationalistische en autoritaire staat (niet gesteund op traditionele principes of modellen) Organisatie van een sterk gereguleerde en nationaal geïntegreerde economische structuur, gesteund op klassensamenwerking Positieve waardering en gebruik van geweld en oorlog Rijksvorming en territoriale expansie B. De fascistische negaties Antiliberalisme Anticommunisme Anticonservatisme C. Stijl en organisatie Massamobilisatie, militarisering van de politiek, massale partijmilitie Esthetische structuur van meetings, symbolen en politieke liturgie, met nadruk op emotionele en symbolische aspecten Extreme klemtoon op het mannelijke principe en de dominantie van de man Ophemeling van de jeugd Tendens tot een autoritaire, charismatische en persoonlijke stijl van leiding Nationaal-socialisme (Nazisme) Politieke beweging in Duitsland met in haar programma een eigenaardige mengeling van extreem nationalisme, militarisme, anti-kapitalisme en anti-semitisme. Grote nadruk op eigen volk en de verheerlijking van de volksleider ("Ein Volk, ein Reich, ein Führer"). Na WO I ontwikkelde de beweging zich, met Hitler als leider van de NSDAP (Nationalsozialistische Deutsche Arbeiterpartei). Ondanks zijn naam had de beweging weinig gemeen met socialisme . Wel richtte het nationaalsocialisme zich net als het socialisme uitdrukkelijk tot de massa. In die zin was de beweging modern, ondanks haar afkeer voor de moderne Verlichte principes. Het nationaal-socialisme gedeide goed in de Weimar-republiek, die geplaagd werd door een sociaaleconomische en politieke crisis. In 1933 aan de macht in Duitsland en via geweld opgelegd in een aantal andere landen. Ging ten onder in WO II. Ideologisch verwant met het Italiaanse fascisme. Adolf Hitler Leider van de Nationaal-Socialistische Duitse Arbeiderspartij (NSDAP) na WO I en "Kanselier en Führer" van nazi-Duitsland(zgn. Derde Rijk ), van 1933 tot 1945. Wordt algemeen gezien als één van de ergste tirannen uit de geschiedenis, aansteker van WO II en de holocaust. Verantwoordelijk voor de dood van miljoenen mensen. Nationaal-socialist , antisemiet, anti-liberaal, anti-kapitalist, anti-marxist. Benito Mussolini Militeerde in de socialistische partij voor WO I, leider van de fascistische partij in Italië na de oorlog, eerste minister en "Duce" (leider) van 1922 tot 1943. Onder zijn bewind werd Italië een fascistische dictatuur: autoritair, totalitair en corporatistisch. In 1936 sloot Mussolini een samenwerkingsverdrag met Hitler, en behoorde tot de Asmogendheden tijdens WO II. Fascisme De term fascisme kan in drie verschillende betekenissen gebruikt worden: als eigennaam (Italië): autoritaire politieke beweging o.l.v. Mussolini, in Italië aan de macht van 1922 tot 1943. als soortnaam (Duitsland, Spanje enz.): alle politieke bewegingen die lijken op die van Mussolini (natie en ras verheerlijken boven het individu, moderne propagandatechnieken gebruiken, politieke oppositie uitschakelen, corporatistische economie invoeren, nationalistisch zijn, gewelddadig zijn). In die zin wordt het nazisme vaak als een soort fascisme gezien. als scheldwoord voor politieke tegenstanders. Het woord heeft een zeer negatieve bijklank gekregen, wat het wetenschappelijk gebruik van de term niet evident maakt. Sommigen maken een onderscheid tussen vroeg-fascisme (b.v. de Action Française voor WO I), normaal fasscisme (b.v. het Italiaanse fascisme) en radicaal-fascisme (het nationaal-socialisme in Duitsland). Typologie Typologische beschrijving van het fascisme volgens Stanley G. Payne A. Ideologie en doelstellingen Idealistische, vitalistische en voluntaristische filosofie Vestiging van een moderne seculiere cultuur Schepping van een nieuwe nationalistische en autoritaire staat (niet gesteund op traditionele principes of modellen) Organisatie van een sterk gereguleerde en nationaal geïntegreerde economische structuur, gesteund op klassensamenwerking Positieve waardering en gebruik van geweld en oorlog Rijksvorming en territoriale expansie B. De fascistische negaties Antiliberalisme Anticommunisme Anticonservatisme C. Stijl en organisatie Massamobilisatie, militarisering van de politiek, massale partijmilitie Esthetische structuur van meetings, symbolen en politieke liturgie, met nadruk op emotionele en symbolische aspecten Extreme klemtoon op het mannelijke principe en de dominantie van de man Ophemeling van de jeugd Tendens tot een autoritaire, charismatische en persoonlijke stijl van leiding Syndicalisme tijdens interbellum(1918-1940) 1918 - jaren 1930 WO I en zijn nasleep versterkten de positie van de vakbonden: soldaten uit vnl. de arbeidersklasse hadden tijdens WO I gestreden en zich opgeofferd voor hun land, zij eisten nu betere levensvoorwaarden vakbonden en regeringen (in Duitsland, Frankrijk, Groot-Brittannië) spraken tijdens de oorlog af dat in ruil voor steun van de vakbonden in de strijd, de vakbonden een betere legale en sociaal-economische positie zouden verwerven na de oorlog de Russische Revolutie van 1917 maakte het Europese establishment bang en maakte hen toegevingsgezinder spectaculaire toename van het aantal vakbondsleden, wat algemene stakingen tot een zeer sterk drukkingsmiddel maakte De druk van de vakbonden bleef niet zonder resultaat: in vele landen: invoering achturenwerkdag en andere sociale maatregelen, erkenning van fabrieksraden, paritaire comités en collectieve arbeidsovereenkomsten. Binnen de vakbeweging waren twee tendenzen: radicaal: communistisch geïnspireerd: niet onderhandelen, revolutie doorvoeren reformistisch: sociaal-democratisch geïnspireerd: met sociaal overleg tussen werkgeversorganisaties en werknemersorganisaties komen tot afspraken op regionaal en nationaal niveau Deze laatste strekking was veruit de sterkste (uitz.: Italië) Jaren 1930 -WO II De vakbeweging krijgt het opnieuw moeilijker: de revolutionaire dreiging lijkt geweken: patronaat tracht toegevingen terug te schroeven Grote Depressie van de jaren ’30: lenen proberen terug te dringen, productie opdrijven in Italië en Duitsland: opkomst fascisme en nazisme: vrije vakbonden worden verboden en vervangen door staatsgecontroleerde ascistische vakbonden in democratische landen: uitbreiding van sociaal overleg; i.p.v. klassenstrijd te benadrukken beklemtonen zij wil tot nationale integratie 1945 Economie Politiek Bretton Woods en GATT Verenigde Naties ondermijnd door Koude Oorlog Marshallplan Dekolonisatie Sociaal Verzorgingsstaat komt tot volle ontwikkeling Syndicalisme na ‘45 Gemengde economie in West-Europa Derde industriële Europese integratie en ontwikkeling Europese instellingen Post-industriële samenleving en informatiemaatschappij revolutie 1991 Derde Rijk Synoniem voor nazi-Duitsland. Term ingevoerd door de nazi-propaganda. In deze propaganda was: het 'eerste rijk': het middeleeuwse 'Heilig Roomse Rijk' het 'tweede rijk': het in 1871 gestichte 'Duitse Keizerrijk' het 'derde rijk': het nieuwe 1000-jarige 'Nazi-rijk' De term werd gebruikt om een verheerlijkt Duits verleden in verband te brengen met een glorieuze Duitse toekomst. Het Derde Rijk stortte na 12 jaar in elkaar na het verlies van WO II. Wereldoorlog II WO II werd gevochten tussen twee blokken: Grote Geallieerden (worden later permanente leden van V.N.veiligheidsraad) Frankrijk (vanaf 1939) later (na 1940): vrij Frankrijk Groot-Brittanië(vanaf 1939) Sovjet-Unie (vanaf 1941, na operatie Barbarossa) Verenigde Staten( vanaf 1941) Kleine Geallieerden Australië België Brazilië Canada Griekenland Nederland Luxemburg Nieuw-Zeeland Noorwegen Polen Grote Asmogendheden Duitsland Italië Japan Kleine Asmogendheden Hongarije Roemenië Slovakije Bulgarije 1938 - Duitse inlijving van Oostenrijk en delen van Tsjecho-Slowakije » Conferentie van München 1939 - Duitse inval in Polen Leidt tot oorlogsverklaring door Frankrijk en Groot-Brittannië: leidde tot WO II. 1941 - Blitzkrieg Via de 'Blitzkrieg' werden grote delen van West-Europa militair uitgeschakeld (Groot-Brittannië wist stand te houden, "Battle of Britain", 1941). 1941 - Duitse inval in de Sovjet-Unie Operatie Babarossa 1941-12 - Hitler heeft zijn einddoel bijna bereikt & kentering December 1941: Hitler heeft zijn einddoel bijna bereikt: hij is meester op het Europese continent en in Noord-Afrika en stond op het punt de Sovjet-Unie te verslaan. Dan komt de kentering: de Duitsers incasseren verliezen door de strenge Russische winter. Tegelijkertijd stappen de V.S. in de oorlog (wegens de Japanse aanval tegen Amerikaanse vloot in Pearl Harbour). 1943 - Gestage teruggang van de Duitse troepen Vanaf 1943: gestage teruggang van de Duitse troepen: verloren slag bij Stalingrad, verliezen in Noord-Afrika, bevrijding van Zuid-Italië 1944 - Landing in Normandië Geallieerde landing in Normandië (één der grootste militaire operaties uit de geschiedenis) 1945 - Duitse overgave & einde tweede wereldoorlog Zowel vanuit het Westen als vanuit het Oosten wordt Berlijn benaderd, Duitsland geeft zich over. Japan strijdt nog even verder maar geeft zich over na de inzet van de atoombom. Jodenvervolging Gelijktijdig met WO II organiseerde nazi-Duitsland in bezet Europa de deportatie en moord op 6 miljoen Joden, en andere 'ongewensten' zoals zigeuners, homofielen, politiek opposanten (zie kaart). Bretton Woods In Bretton Woods (V.S.) werd op het einde van WO II een conferentie van de westerse geallieerden gehouden: er werd besloten tot oprichting van twee belangrijke internationale monetaire instellingen: het Internationaal Monetair Fonds en de Wereldbank. Deze zgn. ‘Bretton Woods’-instellingen kregen als opdracht bij te dragen tot de internationale monetaire stabiliteit... Fouten uit het interbellum vermijden Men wilde de fouten uit het interbellum vermijden. Tijdens de crisis van de jaren 1930 poogden vele landen hun binnenlandse economische problemen op te lossen aan de hand van devaluaties (regering past wisselkoers aan => eigen munt wordt goedkoper tegenover buitenlandse munten => . export vergemakkelijkt want de eigen producten worden, uitgedrukt in een buitenlandse munt, goedkoper). Als alle landen hun munten devalueren gaat niet alleen het effect van de devaluaties verloren, maar verarmt de sparende bevolking ook in de verschillende landen. Vaste wisselkoersen Tegen deze devaluaties werd te Bretton Woods een systeem ingevoerd met vaste wisselkoersen, met de dollar als centrale munt die tegen goud inwisselbaar was. Dit lukte vrij goed tot het begin van de jaren 1970 (dollartegoeden op V.S. waren zo toegenomen dat ze onmogelijk nog langer de inwisselbaarheid van de dollar tegen goud konden garanderen). President Nixon schafte de convertibiliteit van de dollar in goud af. Er kwam dan ook een einde aan het Bretton Woods-systeem. De wisselkoersen werden volledig vrij en muntspeculaties bleven dan ook niet lang uit. Europa reageerde hierop met de oprichting van een eigen monetair systeem dat al te bruuske schommelingen moest tegengaan (de zgn. Muntslang). Vanaf 1999 liggen de wisselkoersen in Euroland onherroepelijk vast, tot de daadwerkelijke invoering van de euro. Dollar en Euro blijven nog wel tegenover elkaar zweven. Om een herhaling van de protectionistische maatregelen uit de jaren ’30 te vermijden werden internationale afspraken gemaakt: de GATT-akkoorden. (Opgelet, de GATT-akkoorden kwamen niet tot stand in het kader van de Bretton Woods akkoorden.) Kritiek Tijdens de Koude Oorlog werden zowel IMF als Wereldbank vaak bekritiseerd, meestal vanuit linkse hoek (bv. anti-globalisten): Veroordelen van indirecte ‘steun’ (bv. bereidheid tot het verstrekken van leningen) aan rechtse en corrupte dictaturen in de derde wereld. (Lening aan corrupte dictator die het geld voor persoonlijke doeleinden aanwendt en zijn land met schulden achterlaat). Gebrek aan mensenrechten of democratie zijn ondergeschikt aan het goede investeringsklimaat voor Westerse bedrijven bij het al dan niet toekennen van hulp. In vraag stellen van neo-liberaal recept in geval van economische problemen: verergerde vaak de armoede van de armste laag van de bevolking. GATT (General Agreement on Tariffs and Trade) In 1947 werd de eerste GATT-overeenkomst getekend ter bevordering van de internationale vrijhandel, vanuit de bekommernis na WO II het protectionisme te vermijden dat de economische crisis van de jaren 1930 had verergerd. De deelnemende landen verplichtten zich tot dezelfde ’meestbegunstiging’ van iedereen (nondiscriminatie), verlaging van de douane-tarieven, afschaffing van kwantitatieve importbeperkingen en tot wederzijds overleg bij veranderingen in hun handelspolitiek. Na 1947 volgden nog verschillende onderhandelingsrondes om de vrijhandel verder te bevorderen, tot in 1995 de Wereld Handels Organisatie (World Trade Organization) gecreëerd werd. Marshallplan Grootscheeps Amerikaans hulpprogramma voor de wederopbouw van Europa na WO II (door onderlinge Europese samenwerking met technische en financiële assistentie van de V.S.). Kaderde in de Truman-doctrine: Europa mocht niet aan haar lot overgelaten worden, want de dreiging van het communisme hing er in de lucht (nabijheid Sovjet-Unie; populariteit West-Europese communistische partijen vlak na WO II, dankzij belangrijke rol in organisatie van verzet tegen nazi’s). Daarnaast zou een economisch sterker Europa uiteraard ook een betere afzetmarkt zijn voor Amerikaanse producten. ERP= European Recovery Program Gemengde economie De ‘gemengde’ economie vormt als economisch stelsel een mengvorm van ‘pure’ kapitalistische markteconomie en ‘pure’ collectivistische planeconomie. Het is een vrije markteconomie die van overheidswege gereguleerd wordt door actief ingrijpen in de economie. De consumenten en producenten zijn vrij in hun beslissingen (consumptie, productie en investeringen) binnen de door de overheid en de sociale partners bepaalde speelruimte. Ook soms sociale markteconomie genoemd. Hangt samen met verzorgingsstaat. Kenmerken Elementen die in meerdere of mindere mate aanwezig in Westerse landen): anti-cyclische overheidspolitiek doelstelling van volledige tewerkstelling doelstelling van rechtvaardige inkomensherverdeling, hiertoe speelt overheid herverdelende rol algemeen systeem van verplichte Sociale Zekerheid, door de overheid georganiseerd veralgemeend sociaal-economisch overleg tussen werkgevers en werknemers (‘neocorporatisme’), door de overheid georganiseerd, met sociale vrede als doelstelling in bepaalde landen nationalisaties van belangrijk geachte industrietakken Groei na de tweede wereldoorlog De ‘gemengde economie’ heeft haar wortels voor WO II (theoretische grondslagen: Keynes; vanuit bekommernis crisissen zoals in jaren 1930 te vermijden in toekomst), maar groeide pas echt na WO II, voornamelijk in West-Europa. Daarbij vormden de problemen van de wederopbouw een sterke stimulans voor overheidsinterventie, die ook werd gesteund door de linkse partijen die na de Bevrijding de wind in de zeilen hadden. Van 1945 tot 1973 (oliecrisis) functioneerde het systeem tot ieders tevredenheid, met als climax de zgn. ‘golden sixties’. Kritiek Gemengde economie en het keynesianisme worden vanaf 1974 meer in vraag gesteld, onder invloed van het neo-liberalisme (bv. vragen omtrent betaalbaarheid welvaartsstaat, problematiek van ‘overregulering’, enz.). Derde industriële revolutie Vernieuwing in de industriële ontwikkeling die begon vanaf 1945, maar zich versneld doorzette vanaf de jaren zeventig, en net als de eerste en tweede Industriële Revolutie gekenmerkt wordt door de ontwikkeling van nieuwe energiebronnen, nieuwe technologieën en nieuwe arbeidsverhoudingen. Kenmerken 1. Nieuwe energiebron: kernenergie 2. Nieuwe technologie: ontwikkeling en toepassing van elektronica (in het bijzonder in de computer), zowel in industriële productie als in andere economische sectoren 3. Veranderingen in arbeidsverhoudingen: automatisering en groeiende spanning tussen arbeidstijd en vrije tijd. De derde Industriële Revolutie bracht volgens sommige sociologen zelfs een nieuwe type maatschappij met zich mee: de postindustriële samenleving en later de informatiesamenleving. Verenigde Naties Internationale intergouvernementele organisatie die werd opgericht na WO II, als opvolger van de Volkenbond. Initiatiefnemer was de Amerikaanse president Roosevelt. Doelstellingen In 1945 werd het handvest van de V.N. ondertekend, met daarin de doelstellingen van de organisatie: het handhaven van de internationale vrede en veiligheid (staten moeten hun geschillen vreedzaam oplossen, het gebruik van geweld is in beginsel verboden tenzij bij zelfverdediging en bij uitvoeren van de resoluties van de Veiligheidsraad) het versterken van de internationale rechtsorde (relaties tussen staten zijn onderworpen aan bepaalde regels, niet aan de wet van de sterkste) de naleving van mensenrechten en fundamentele vrijheden het bevorderen van internationale samenwerking bij het oplossen van economische, sociale, culturele en humanitaire problemen Organisatiestructuur Veiligheidsraad: bestaande uit vijf permanente leden (nl. V.S., Rusland, Groot-Brittanië, Frankrijk, China) en zes, later negen, niet-permanente (wisselende) leden), hoogste orgaan van de V.N. (neemt bindende beslissingen). Enkel de permanente leden hebben veto-recht. Algemene Vergadering: bestaande uit alle leden van de organisatie, kan enkel politiek nietbindende uitspraken doen V.N.-Secretariaat en V.N.-secretaris: dagelijkse leiding van de organisatie Rol Door de spanningen tijdens de Koude Oorlog maakte de V.N. tot halverwege de jaren '80 een vrij krachteloze indruk (binnen de Veiligheidsraad werd zelden eensgezindheid bereikt). Met de dooi van de Koude Oorlog groeide de hoop dat dit zou veranderen, en dat de V.N. een soort globale politieagent zou kunnen worden. Deze hoop werd versterkt tijdens de Golfoorlog in 1991, toen het optreden van de geallieerden gelegitimeerd werd door een resolutie in de Veiligheidsraad. V.N.blauwhelmen werden ook op vredesmissie uitgestuurd naar andere conflicthaarden (o.a. Somalië, ex-Joegoslavië), die echter zelden echt succes kenden. In 1945 waren 51 landen lid van de V.N., vandaag zijn 191 landen lid (nagenoeg alle landen van de wereld). Allen hebben daartoe het handvest moeten ondertekenen. Koude Oorlog De Koude Oorlog was het conflict dat na WO II ontstond tussen enerzijds 'het Westen' (de V.S. met haar NAVO-partners) en anderzijds 'het Oosten' (de USSR met haar Warschau-pact-partners, vaak het 'Oostblok' genoemd). Ondanks de grote spanning tussen de twee kampen kwam het nooit tot een open militaire confrontatie tussen Oost en West, vandaar de metafoor van een 'koude' oorlog (in tegenstelling tot een echte, 'warme' oorlog). Eén van de redenen dat het nooit tot een open oorlog kwam, was het effect van wederzijdse afschrikking: beiden hadden voldoende kernwapens om de andere partij meerdere keren volledig te vernietigen. Wel werd de ideologische strijd open gevochten: beiden gaven een propagandistische voorstelling van elkaar, met wederzijdse beschuldigden van imperialisme. Afbeelding: beroemde foto met "The Big Three": vlnr Churchill, Roosevelt en Stalin op de conferentie van Potsdam in 1945, waar de invloedssferen in Europa werden besproken, de basis van de opdeling in Oost- en West-Europa Bipolaire wereld In deze bipolaire wereld kwam het soms toch tot gewapende conflicten, maar die werden eerder in de periferie uitgevochten (bv. oorlogen in Korea, Vietnam, Afghanistan, conflicten in Cuba, Nicaragua, enz.). In regionale conflicten (Afrika, Zuid-Amerika, Azië) gingen USSR en VS vaak steun verlenen aan één van de strijdende partijen ( Truman doctrine ). Het strategische conflict tussen USSR en VS leidde tot een enorme conventionele en nucleaire wapenwedloop. De kost van deze wedloop was één van de factoren die het einde van de Sovjet-Unie bespoedigde. In de tweede helft van de jaren vijftig trad een 'dooi' in in de koude oorlog, toen Chroesjtsjov aan de leiding kwam in de USSR (dood van Stalin). In 1962 kwam het tot het heetste moment in de koude oorlog met de Cubaanse rakettencrisis. In de jaren '70 verbeterden de relaties opnieuw met ontwapeningsakkoorden als gevolg. Eind jaren '70 en begin jaren '80 (Russische inval in Afghanistan in 1979, verkiezing van president Reagan in 1980) nam de spanning toe. In 1985 werd de definitieve dooi ingezet met het aantreden van Gorbatsjov in de Sovjet-Unie: stroomversnelling: ontwapeningsen wapenbeheersingsakkoorden, meer samenwerking tussen Oost- en West-Europa, enz.). Met het verdwijnen van de Sovjet-Unie eindigde ook de Koude Oorlog. De schrik voor een allesvernietigende kernoorlog zat er diep in ten tijde van de Koude Oorlog. De Koude Oorlog brak uit net na WO II: verdeling van Europa in Amerikaanse invloedssfeer (groen) en Sovjet-Russische invloedsfeer (paars) Dekolonisatie De eerste dekolonisatiegolf vond plaats in Amerika: eerst in Noord-Amerika (onafhankelijkheid V.S. in 1776), daarna in Latijns-Amerika (revolutiegolf van de jaren 1820). De emancipatiestrijd werd vooral gevoerd door Europese immigranten onder de vlag van het liberalisme. Tijdens het interbellum werden mandaatgebieden gecreëerd door de Volkenbond en verkregen Australië, Nieuw-Zeeland en Canada het 'dominion-statuut' (volledige autonomie). De tweede dekolonisatiegolf, na WO II, had een mundiaal karakter (zowel Azië, Afrika, MiddenOosten). De emancipatiestrijd werd gevoerd door de plaatselijke nationalisten, en was gericht tegen het Europees imperialisme. In de tweede helft van de 20 ste eeuw werden nagenoeg alle kolonies onafhankelijk van hun (Europese moederlanden). Verloop van de dekolonisatiegolf: begint in Azië (jaren 1940-50), passeert in Noord-Afrika (1950-60) en eindigt in Zwart Afrika (1960-70). Europese integratie Algemene term voor proces van Europese samenwerking na WO II. Na WO II was het inzicht gegroeid dat er nood was aan Europese samenwerking: economisch herstel na WO II efficiënt laten verlopen politiek spanningen verminderen (vooral tussen Frankrijk en Duitsland) vrijwaren van Europa's positie in de wereld in een tijd van dekolonisatie en Koude Oorlog Toch was het in de jaren vlak na de oorlog nog niet helemaal duidelijk welke vorm deze samenwerking zou aannemen. Verschillende ‘pistes’ werden met minder of meer succes uitgeprobeerd, waarvan we er hier slechts enkele noemen: door de Amerikanen geïnitieerde piste: oprichting OECC in 1948: intergouvernementele Europese organisatie ter verdeling van de Marshall-gelden (hieruit zou later de OESO groeien) door de Europeanen geïnitieerde pistes: o Oprichting Raad van Europa in 1949: Intergouvernementele organisatie (toezien op naleving van de Europese Conventie voor de Rechten van de Mens, zou eerder zwakke organisatie blijven) o Oprichting EGKS in 1951: Supranationale organisatie (klein begonnen pragmatische vorm van economische samenwerking die wegens succes uitbreiding zou kennen en zou uitgroeien tot de Europese Unie) Intergouvernementeel versus supranationaal Bij het zoeken naar vormen van Europese samenwerking was van in het begin de tegenstelling tussen ‘intergouvernementeel’ (staten behouden volledige soevereiniteit, bepalen ook de koers van Europa) en ‘supranationaal’ (staten staan deel van hun soevereiniteit af aan een nieuwe Europese entiteit) aanwezig? Deze tegenstelling bleef aanwezig tot op heden. Het proces van Europese integratie heeft er in een halve eeuw voor gezorgd dat een oorlog tussen de Europese mogendheden haast ondenkbaar is geworden. In historisch perspectief is dat een buitengewone realisatie. Europese instellingen Na WO II werden vanuit verschillende hoeken initiatieven genomen om te komen tot vormen van Europese samenwerking en integratie. Niet al deze initiatieven zouden een even groot succes kennen. Een eerste succes met de ‘supranationale methode’ werd echter geboekt met de oprichting van de EGKS. Daarna werd stapsgewijs, en niet zonder moeilijkheden, verder gewerkt volgens deze methode. 1950 - EGKS Franse minister van Buitenlandse Zaken (Robert Schuman) stelt plan voor om de productie van twee belangrijke economische sectoren in Europa (kolen en staal-productie) te laten reguleren door een Europese supranationale ‘Hoge Autoriteit’. Zes landen (Duitsland, Frankrijk, Italië en Benelux) beslissen tot de oprichting van de EGKS (Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal). 1957 - Verdrag van Rome Verdrag van Rome: oprichting supranationale EEG (Europese Economische Gemeenschap) en Euratom. Creatie van een Europese douane-unie. Creatie van een gemeenschappelijke Europese markt (vrij verkeer van goederen, diensten, personen en kapitalen). 1967 - Fusie EGKS, EEG en Euratom tot EG Fusionering van EGKS, EEG en Euratom tot EG (Europese Gemeenschappen): sindsdien bestaat er één enkele Europese Commissie, één Raad van Ministers, alsook een Europees Parlement. 1973 - Toetreding Denemarken, Ierland, V.K., 1981 - Toetreding Griekenland 1986 - Toetreding Portugal, Spanje 1986 - Europese Akte Europese Akte: aanvulling en wijziging van de Europese verdragen, nieuwe concrete doelstellingen (onder meer creatie van de interne markt tegen 1992) 1992 - Verdrag van Maastricht Verdrag van Maastricht: omvorming van EG in EU: nieuwe vormen van samenwerking, bijvoorbeeld op het vlak van defensie, justitie en binnenlandse zaken. 1995 - Toetreding Finland, Oostenrijk, Zweden 1999/2002 - Invoering van de Euro en de Europese Centrale Bank 2004 - Toetreding Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië, Slowakije 2007 - Toetreding Bulgarije, Roemenië ? - Kandidaat-lidstaten Turkije, Kroatië Betekenis Het proces van Europese integratie heeft er in een halve eeuw voor gezorgd dat een oorlog tussen de Europese mogendheden haast ondenkbaar is geworden. In historisch perspectief is dat een buitengewone realisatie. Deze samenwerkingsvorm op zich kan ook al historisch uniek worden genoemd. In andere continenten wordt de EU vaak als model voorgesteld van regionale samenwerking. Anderzijds worden de Europese instellingen vaak bekritiseerd als een logge administratie, teveel gericht op het economische en te weinig op het sociale, als een instelling met onvoldoende oog voor regionale verschillen, als een instelling met een ondoorzichtige besluitvorming. Volle ontwikkeling van verzorgingsstaat Maatschappijvorm sinds WO II in (vooral) West-Europese landen, met een uitgebreid systeem van overheidszorg voor de sociaal-economische welvaart van de burgers. Het delen in de algemene welvaart van de gemeenschap werd als een recht gezien. “Van de wieg tot in het graf” wordt de burger op vele terreinen bijgestaan door de staat. De welvaartsstaat is een uitgebreide vorm van staatsinterventie in een vrije marktsysteem. Opgelet: Verzorgingsstaat wordt soms ook verwarrend “welvaarts”staat genoemd, naar analogie met het Engelse “Welfare” State. Welfare is echter niet hetzelfde als welvaart. Hangt nauw samen met het West-Europese systeem van gemengde economie. Kenmerken In de naoorlogse periode werd een uitgebreid systeem van Sociale Zekerheid uitgebouwd: principe van algemene participatie (alle burgers), globale voorzieningen (op alle terreinen), en gelijkheid van bijdrage. Verder maakte deel uit van het ‘verzorgingssysteem’: democratische onderwijspolitiek, progressieve belastingen, volkswoningbouw, gratis medische verzorging, staatstussenkomst in de economie gericht op volledige tewerkstelling en herverdeling van de welvaart. Het systeem zorgde voor een ongekende welvaart in West-Europa. Kritiek Sinds de economische crisis van de jaren 1970 wordt het systeem vanuit sociaal-conservatieve hoek bekritiseerd: burgers worden minder zelfredzaam, nemen te weinig verantwoordelijkheid op, gezien het uitgebreide vangnet het systeem wordt betaald door de actieven (werkenden) in de economie. Het aantal actieven vermindert door de vergrijzing. arbeid wordt duur door de vele sociale bijdragen, wat slecht is voor de competitiviteit Syndicalisme na WO II(1945-nu) Na 1945 kenden arbeidersbeweging en vakbonden een nieuwe periode van expansie: nieuwe vakbonden en arbeiderspartijen werden gesticht en oude herleefden grote ledentoename De idee van klassenstrijd ruimde definitief plaats voor de idee van sociaal partnerschap: institutionele kanalen werden geschapen voor het regelen van conflicten tussen arbeid en kapitaal. De hoogconjunctuur tot 1973 maakte het mogelijk aan de arbeiderseisen te voldoen zonder de winstmarges te zien verminderen. Resultaten van de vakbondsactie lag ondermeer in de opbouw van de moderne verzorgingsstaat met een sterke sociale zekerheid. Kenmerkend voor de Belgische vakbondsbeweging was de verzuiling: de opdeling in ‘socialistische’, ‘christen-democratische’ en ‘liberale’ vakbondszuilen. Post-industriële samenleving Sociologische term om aan te duiden dat vanaf 1960 de industrie in de Westerse samenleving een veel minder centrale rol ging spelen. Steeds meer mensen verdienden hun brood in de dienstverlenende sector. De wetenschappelijke en technologische vooruitgang is van groter belang dan voorheen en de uitvinding van de eerste computers stimuleert hierbij. Intellectueel eigendom (kennis) werd steeds belangrijker als “grondstof”. Ook komen mensen vanaf deze tijd massaal in aanraking met radio maar vooral televisie, later met informatica. Verwant met de term informatiesamenleving. Merk op: historische evolutie: van agrarische samenleving over industriële samenleving tot postindustriële samenleving. Uiteraard zijn mengvormen mogelijk (zo kunnen in een post-industriële samenleving kunnen in bepaalde gebieden bv. kenmerken zijn overgebleven van een agrarische samenleving) Informatiemaatschappij Sociologische term voor de soort samenleving die zich vanaf de jaren 1970 begon te vormen, waarin de informatietechnologie centraal staat. Onder informatietechnologie wordt uiteraard informatica (computer, internet, computernetwerken, digitalisering van fotografie, film, televisie, muziek, gegevensverwerking, onderwijs) verstaan, maar ook andere media die daarbij aansluiten (GSM-technologie, satelliet-communicatie, enz.). Het uitwisselen en verwerken van informatie gaat sneller dan ooit voorheen, bovendien over grotere afstanden. Dit zorgt voor groeiende productiviteit en efficiëntie. Hangt samen met globalisering. Het begrip ‘informatiesamenleving’ wordt als koepelterm gebruikt voor de nieuwe soort samenleving die ontstond als gevolg van de transformatie van de industriële samenleving, waardoor de hedendaagse samenleving fundamenteel anders functioneert dan voorheen. In die zin verwant aan termen als ‘postindustriële samenleving’ en ‘kennissamenleving’.