Erfgoed …. meetbaar goed? eindevaluatie van het vierjarig project Erfgoed à la Carte van Erfgoed Nederland Bureau ART Peter van der Zant Voorjaar 2009 Samenvatting Het project Erfgoed à la Carte Van 2004 tot 2008 werd het project Erfgoed à la Carte van Erfgoed Nederland op vijftien plaatsen in Nederland uitgevoerd. Het stimuleringsproject had tot doel cultureel erfgoed als vanzelfsprekend onderdeel te integreren in het primair onderwijs en daarmee in de leefwereld van kinderen. Erfgoed à la Carte was geïnspireerd door het samenwerkingsproject Museum&School in Leiden. Op basis van een vooronderzoek van Bureau ART naar vergelijkbare projecten in Nederland werkte de landelijke projectleiding van Erfgoed à la Carte de opzet van het project verder uit. Zo werd het ontwikkelen van een doorgaande leerlijn een kernpunt in de aanpak. Ook werd veel nadruk gelegd op het ontwikkelen van een visie op erfgoededucatie door de school zelf en op de versterking van de samenwerking tussen lokale erfgoedaanbieders, met name de kleinere instellingen. Doelstellingen van Erfgoed à la Carte waren met name: Erfgoedaanbod verankeren in doorgaande leerlijnen voor de basisschool in de groepen 1 tot en met 8; Scholen in staat stellen een eigen schoolbeleid te ontwikkelen op het terrein van erfgoededucatie; (Daartoe) de samenwerking versterken tussen scholen en erfgoedaanbieders, en erfgoedaanbieders onderling. De monitoring en evaluatie van Erfgoed à la Carte Bureau ART volgde in opdracht van Erfgoed Nederland vanaf 2005 vier jaar lang het project en bracht elk half jaar een publicatie uit over de voortgang, zodat de projectleiding kon bijsturen en de vijftien deelprojecten van elkaar konden leren. Het model dat Bureau ART daarvoor gebruikte kan worden aangeduid als ‘dynamische evaluatie’. In het model van ‘dynamische evaluatie’ nemen uitvoerende organisaties een deel van de evaluatie voor hun rekening en worden naast de doelen van de landelijke projectleiding (c.q. financier) ook doelen en belangen van deze organisaties in de evaluatie meegenomen. Het model is bij uitstek geschikt voor een meerjarig project met veel deelprojecten. Aan het eind van 2008 werden in de meeste van de vijftien deelprojecten door Bureau ART, in overleg met de deelprojectleiders, eindmetingen verricht bij de scholen en soms ook bij de instellingen die aan Erfgoed à la Carte deelnamen. Deze eindmetingen geven, samen met de zeven halfjaarlijkse evaluaties, een (eerste) inzicht in de resultaten van Erfgoed à la Carte. Dit is het eindrapport over het project. In het rapport wordt beschreven hoe de evaluatie en effectmeting van Erfgoed à la Carte zijn uitgevoerd en wat de belangrijkste uitkomsten zijn. Parallel aan dit rapport heeft de Universiteit Twente in januari 2009 het rapport ‘De erfenis van vier jaar projecten Erfgoed à la Carte’ uitgebracht. Dit rapport gaat in op de opbrengsten van Erfgoed à la Carte op het niveau van het curriculum en bevat handreikingen voor het integreren van erfgoededucatie in het curriculum van het basisonderwijs. 2 Uit de evaluatie van Erfgoed à la Carte door Bureau ART kunnen de volgende conclusies worden getrokken. Het realiseren van de doelstellingen Voor zover hierover nu reeds een uitspraak kan worden gedaan (slechts enkele maanden na afloop van het landelijk project) zijn van de bovenstaande drie doelstellingen zeker de eerste twee in grote lijnen bereikt. De derde doelstelling is deels gerealiseerd: de samenwerking tussen scholen en (erfgoed)instellingen is inderdaad verstevigd, maar de onderlinge samenwerking tussen de instellingen is in veel deelprojecten onvoldoende uit de verf gekomen. Twaalf van de vijftien deelprojecten van Erfgoed à la Carte kunnen als (zeer) geslaagd worden beschouwd. Deze twaalf deelprojecten hebben de bovengenoemde doelstellingen weten te realiseren en bovendien vaak ook nog eigen (lokaal bepaalde) doelen weten te behalen. Ook zijn er bij deze twaalf deelprojecten voldoende garanties dat de opbrengsten van vier jaar Erfgoed à la Carte verankerd zijn (in praktisch handelen, in programma’s, in beleid) bij instellingen en bij scholen. Tenminste zes deelprojecten zijn er in geslaagd - met het budget van Erfgoed à la Carte als basis - aanvullende fondsen en subsidies te verwerven, die soms zelfs het basisbedrag in omvang overstegen. Het project in Schiedam was in 2008 nog niet afgerond, maar lijkt in de loop van 2009 de doelstellingen alsnog te realiseren en wordt daarom vooralsnog tot de twaalf geslaagde projecten gerekend. Eén project (van de IJsselgroep in Hardenberg) heeft nauwelijks aantoonbare resultaten opgeleverd en moet als mislukt worden gekenmerkt. Eén project (van Erfgoedhuis NoordBrabant in Den Bosch) heeft slechts gedeeltelijke resultaten opgeleverd. Het project in Amsterdam (van de onderwijsbegeleidingsdienst ABC) was op zich succesvol, maar lijkt geen vervolg te krijgen, waardoor gevreesd moet worden dat de inspanningen achteraf gezien tevergeefs zijn geweest. Verankering erfgoededucatie De doelstelling ‘erfgoed verankeren in doorgaande leerlijnen’ is vooral gerealiseerd door de ontwikkelde erfgoedprogramma’s te laten aansluiten bij de Kerndoelen voor ‘Oriëntatie op jezelf en de wereld’ en bij de methodes voor geschiedenis (en andere vakken). Voor dit laatste werden in veel deelprojecten analyses gemaakt van de meest gebruikte methodes op de scholen. De ontwikkelde programma’s waren (afhankelijk van de wensen van de scholen) bedoeld als (deels) methodevervangend of als aanvulling op de methode. Als ordeningsprincipe werd in enkele deelprojecten gebruikt gemaakt van de indeling in de tien tijdvakken van De Rooij. Ook probeerde men in de deelprojecten in de ordening van de educatieve programma’s aan te sluiten bij de ontwikkelingsfasen die een kind doorloopt. Verankering van erfgoededucatie in het onderwijsprogramma werd bovendien bevorderd door aandacht te besteden aan voorbereiding en verwerking van een erfgoedproject in de lessen, door soms een relatie te leggen met andere vakken (met name met taal) of door alle erfgoedproject onder te brengen in een samenhangend jaarlijks programma. Bij het samenstellen van een jaarlijks aanbod van erfgoedactiviteiten werd in enkele deelprojecten een apart programma voor erfgoededucatie (een Erfgoedmenu) gerealiseerd. In de andere gevallen werd aansluiting gezocht bij een bestaand Kunst- of Cultuurmenu of een Kunstmenu verrijkt met erfgoedprojecten tot een breed Cultuurmenu. Dat gebeurde op verzoek van de scholen (‘één loket’) of om verbindingen te kunnen leggen tussen erfgoeden kunsteducatie. Ook vormden in regio’s met weinig (professioneel) kunstaanbod de nieuwe erfgoedactiviteiten een welkome aanvulling op het cultuuraanbod voor de scholen. 3 Het gevaar van een koppeling tussen erfgoedactiviteiten en Kunstmenu kan zijn, dat het erfgoedaanbod niet meer is dan een nieuwe ‘discipline’ in het Kunstmenu. Bovendien doet onderbrenging van erfgoed in een Kunstmenu onvoldoende recht aan het specifieke karakter van erfgoededucatie: meer gericht op aardrijkskunde, geschiedenis en wereldoriëntatie dan op kunstzinnige vorming, meer onderdeel van omgevingsonderwijs en gericht op andere methoden en kerndoelen. De komende jaren zal duidelijk moeten worden welke strategie het meest effectief blijkt te zijn om erfgoededucatie te verankeren: een apart Erfgoedmenu of een integratie met kunstactiviteiten in een Cultuurmenu. Ontwikkelen schoolbeleid erfgoededucatie In de meeste deelprojecten van Erfgoed à la Carte werden scholen met succes gestimuleerd en begeleid om een eigen schoolbeleid op het terrein van erfgoededucatie te ontwikkelen (de tweede doelstelling van Erfgoed à la Carte). Veel scholen schreven zich niet alleen in op activiteiten die voortkwamen uit Erfgoed à la Carte, maar ontwikkelden zelf een strategie om het erfgoed in de omgeving van de school te benutten voor het onderwijs. Meestal gebeurde dit door middel van een aparte erfgoedparagraaf in het cultuurbeleidsplan, juist omdat in deze plannen een mogelijkheid ligt om erfgoededucatie te verankeren in het schoolbeleid. Samenwerking tussen scholen en (erfgoed)instellingen Uit de eindmetingen blijkt dat de meeste scholen en (erfgoed)instellingen vinden dat de samenwerking tussen scholen en instellingen dankzij Erfgoed à la Carte is verbeterd (de derde doelstelling van Erfgoed à la Carte). Zij vinden dat de erfgoedinstellingen in de regio mede dankzij Erfgoed à la Carte beter inspelen op de wensen en behoeften van de scholen en dat het in de regio aanwezige erfgoed nu beter door de scholen wordt benut en de scholen een beter inzicht hebben gekregen in de mogelijkheden van erfgoed voor het creëren van een rijke leeromgeving voor de leerlingen. De inbreng van de scholen in het proces van Erfgoed à la Carte bleef echter beperkt tot het fungeren als ‘klankbord’ en ‘laboratorium’ (het uittesten van ontwikkelde materialen en programma’s met de leerlingen). De rol van ‘ontwikkelaar’ bleek voor de meeste leerkrachten onhaalbaar, vanwege tijdgebrek, gebrek aan didactische en historische kennis en/of onvoldoende inzicht in de mogelijkheden die de omgeving van de school bood. Samenwerking tussen (erfgoed)instellingen onderling In sommige deelprojecten vonden de betrokken (erfgoed)instellingen na afloop van Erfgoed à la Carte dat ook de onderlinge samenwerking was verbeterd. Maar in andere deelprojecten werd niet of nauwelijks gestreefd naar verbetering van de onderlinge samenwerking en vervulde één instelling (een bibliotheek, een erfgoedhuis of museum) een coördinerende rol in de contacten met de scholen. Dat deel van de derde doelstelling van Erfgoed à la Carte is dus onvoldoende uit de verf gekomen. Ook de inbreng van de (erfgoed)instellingen, m.n. van de kleinere, viel in veel deelprojecten enigszins tegen. Een en ander had tot gevolg, dat bij veel deelprojecten meer werk moest worden verricht door de projectleider. Ook werd regelmatig een beroep gedaan op freelancers met expertise op het gebied van erfgoededucatie, die hielpen bij de ontwikkeling van lesmaterialen, het schrijven van teksten of het bedenken van didactische werkvormen. De (extra) inbreng van de projectleiders en van de freelancers zorgde ervoor, dat de meeste deelprojecten er toch in slaagden na vier jaar een kwalitatief hoogwaardig aanbod van programma’s aan de scholen te presenteren, ondanks de soms wat tegenvallende inbreng van scholen en instellingen. 4 De rol van de onderwijsbegeleidingsdiensten In meer dan de helft van de deelprojecten werd (in eerste instantie) samengewerkt met onderwijsbegeleidingsdiensten (OBD’en); in drie gevallen was de onderwijsbegeleidingsdienst zelfs de coördinator. Behalve enkele gunstige uitzonderingen (bijv. ABCG in Groningen) is de rol die de OBD’en in Erfgoed à la Carte hebben gespeeld teleurstellend geweest. Dit heeft waarschijnlijk te maken met de omslag die de OBD’en de afgelopen jaren hebben gemaakt naar marktgericht werken en het (daarmee samenhangende) gebrek aan interesse voor de ‘markt van cultuureducatie’. De OBD’en hebben de rol die het Ministerie van OCW en Erfgoed Nederland voor deze diensten in gedachten hadden bij de ontwikkeling van Erfgoed à la Carte, over het algemeen niet waargemaakt. Strategieën voor benutting erfgoed in het onderwijs Er blijken bij de vijftien deelprojecten Erfgoed à la Carte twee verschillende strategieën te zijn gehanteerd om het aanwezige erfgoed zo goed mogelijk te benutten voor de scholen: - Vanuit het perspectief van de erfgoedinstellingen (museum, oudheidkamer e.d.) werd gekeken hoe de collecties en het andere aanwezige erfgoed (beter) konden worden benut voor de scholen; - Vanuit het perspectief van een afzonderlijke school werd het voor het onderwijs bruikbare erfgoed (archeologische vindplaatsen, monumenten, sporen in het landschap e.d.) in kaart gebracht. De eerste strategie heeft het voordeel dat de continuïteit van schoolbezoeken door een instelling kan worden gewaarborgd. Ook kan een instelling zorgen voor begeleiding van de leerlingen, rondleiders e.d. Tegelijkertijd kan dat ook een beperking zijn, omdat veel kleinere erfgoedinstellingen kampen met een gebrek aan voldoende begeleiders, die in staat zijn een professioneel educatief programma te bieden dat aansluit bij de wensen van de school en de leerlingen. De tweede strategie heeft het voordeel dat scholen onafhankelijk van een instelling erfgoed kunnen bezoeken. Dit geeft meer vrijheid aan de scholen. Door benutting van erfgoed in de directe omgeving van de school speelt bovendien het probleem van de reisafstand niet of nauwelijks. Nadeel is dat er geen enkele garantie bestaat dat een school ook inderdaad het erfgoed rondom de school benut en blijft benutten, zonder de prikkel van een uitnodiging van een erfgoedinstelling of inschrijving op een jaarlijks programma. Pas over enkele jaren kan worden geconstateerd welke strategie in Erfgoed à la Carte het meest succesvol is geweest. In regio’s waar het beschikbare erfgoed meer gespreid is en minder professioneel ontsloten voor het onderwijs, werden vervolgens weer twee manieren gevolgd om leerlingen in contact te brengen met het erfgoed: - Bezoek aan de instelling of locatie; - Het brengen van erfgoed in de school, in de vorm van een leskist, DVD e.d. In regio’s met veel professioneel ontsloten erfgoed werd vanzelfsprekend vooral de eerste werkwijze gevolgd, omdat een bezoek aan een locatie of erfgoedinstelling tot een meer authentieke beleving leidt dan een leskist of videofilm. Erfgoededucatie in het speciaal onderwijs Erfgoededucatie bleek in Erfgoed à la Carte uitstekende mogelijkheden te bieden aan het speciaal (basis)onderwijs, juist omdat voor leerlingen in dit onderwijstype het ontdekken en ervaren heel belangrijk is. In veel gevallen kan worden volstaan met het aanpassen van bestaande programma’s aan leerlingen van het speciaal (basis)onderwijs: eenvoudige teksten, meer accent op vaardigheden in de opdrachten, nog meer aandacht voor prikkeling van zintuigen (zien, voelen, ruiken e.d.) en dergelijke. Vooral hier wordt nogal wat extra’s gevraagd van de medewerkers van ontvangende instellingen: hoe ga je met deze groepen om? 5 Terugblik op succes- en faalfactoren Terugkijkend op Erfgoed à la Carte kunnen de vijftien deelprojecten worden getypeerd aan de hand van twee dimensies: de mate waarin aansluiting werd gezocht bij bestaande structuren voor kunst- en cultuureducatie en de mate waarin in de regio reeds veel erfgoed (ontsloten voor het onderwijs) aanwezig was. Uit de ervaringen van Erfgoed à la Carte kan (vooralsnog) niet worden geconcludeerd dat er een directe relatie is tussen deze twee dimensies en de mate van succes van een deelproject. Eerder blijkt elke aanpak en elke situatie zijn eigen succes- en faalfactoren te kennen, afhankelijk van de score op deze twee dimensies. De meeste deelprojectleiders blijken tevreden over de aansturing van Erfgoed à la Carte door de landelijke projectleiding van Erfgoed Nederland. Deze aansturing werd gekenmerkt door een hoge mate van autonomie en eigen verantwoordelijkheid. Enkelen hadden graag een nadrukkelijker inhoudelijke aansturing van het project gezien. Cruciaal voor het welslagen van de deelprojecten Erfgoed à la Carte blijkt de persoon van de lokale projectleider te zijn. In het rapport wordt dan ook geadviseerd bij de beoordeling van projectvoorstellen door Erfgoed Nederland voortaan meer aandacht te besteden aan het profiel van de projectleider. Ook wordt aanbevolen een andere intake van projectaanvragen te hanteren, waarbij de procedure zich langs een aantal stappen volstrekt en kennismaking met de directie en de projectleider van de aanvragende organisatie meer centraal komt te staan. De Adviescommissie van Erfgoed à la Carte bestond uit Mabel Schalij, Pieter Mostert en Hans Koppen. Medio 2008 blikte de Adviescommissie terug op het proces en de resultaten van vier jaar Erfgoed à la Carte. Conclusies van de Adviescommissie waren onder andere: * Voor zover we nu een beeld hebben van de resultaten valt de diversiteit in de resultaten op. De resultaten zijn over het algemeen interessant, dat wil zeggen dat Erfgoed à la Carte de betrokkenen echt een stap verder heeft geholpen. Dat overtreft onze verwachtingen. * We zien het beeld bevestigd dat projecten een succes zijn als het een projectleider heeft die tot één van de twee volgende typen behoort: het ‘bevlogen type’ of de ‘slimme verbindingsofficier’. * We zijn bevestigd in onze lage verwachtingen ten aanzien van de inbreng van de basisscholen. Deze scholen worstelen al met zoveel problemen, dat ze niet aan een initiërende rol in zo’n project toekomen. Het is al heel wat als zij hun eisen en verwachtingen in de rol van consument helder kunnen verwoorden en inbrengen in het ontwikkelingsproces. Men kan basisscholen beter niet opzadelen met ontwikkelwerk. Dat gaat ook tegen de huidige trend in. * De landelijke projectleiding van Erfgoed Nederland is absoluut een succesfactor geweest. Er was een goede mix van ‘vasthouden aan wat is afgesproken’ en ‘ondersteunen van tussentijdse kansen en ontwikkelingen’. De projectleiding heeft haar rol moeten vervullen in een roerige periode, met onder andere integratie van Erfgoed Actueel in de nieuwe organisatie van Erfgoed Nederland en vertrek van een van de twee projectleiders. * De monitoring van Bureau ART en de halfjaarlijkse visitaties hebben ervoor gezorgd, dat de projectleiding adequaat kon bijsturen en de Adviescommissie goed op de hoogte was van de voortgang. Dat is belangrijk, want bij een dergelijk langdurig project moet men zorgen ‘er bij te blijven’. * De inbedding van erfgoededucatie in de scholen blijft een punt van zorg, onder andere doordat er beleidsmatig zo’n onderscheid wordt gemaakt tussen kunst en erfgoed. Dat begint al bij het Ministerie van OCW, waar er een sterke scheiding is tussen kunsten en erfgoed. Advies aan het Ministerie van OCW is dan ook: ‘u had er één potje van moeten maken’. 6 Inhoudsopgave Blz. Samenvatting 2 1. Inleiding 8 2. De voorbereiding van Erfgoed à la Carte: het onderzoek ‘Voorbij Leiden’ 12 3. De opzet van de evaluatie en effectmeting van Erfgoed à la Carte 18 4. Beschrijving van de beginsituatie van Erfgoed à la Carte 24 5. Evaluatie van het proces van Erfgoed à la Carte 29 3.1 De doelstellingen van Erfgoed à la Carte 3.2 Twee modellen voor de evaluatie van meerjarige projecten 3.3 De uitwerking van het model van dynamische evaluatie voor Erfgoed à la Carte 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 De De De De De fasering van de projecten betrokkenheid van de scholen rol van de onderwijsbegeleidingsdiensten inzet van erfgoed in het onderwijs deelname van het speciaal onderwijs 6. Effectmeting van Erfgoed à la Carte: het behalen van de doelstellingen 6.1 Het uiteindelijk kwantitatieve bereik van Erfgoed à la Carte 6.2 Het bereiken van de inhoudelijke doelstellingen 38 7. Terugblik op Erfgoed à la Carte 56 7.1 De ervaringen met Erfgoed à la Carte in een breder perspectief 7.2 De rol van Erfgoed Nederland 7 1. Inleiding Van 2004 tot 2008 werd het project Erfgoed à la Carte van Erfgoed Nederland op vijftien plaatsen in Nederland uitgevoerd. Het stimuleringsproject had tot doel cultureel erfgoed als vanzelfsprekend onderdeel te integreren in het primair onderwijs (dat wil zeggen basisonderwijs en speciaal onderwijs) en daarmee in de leefwereld van kinderen. Erfgoed à la Carte werd gefinancierd door het Ministerie van OCW. Het startte in de loop van 2004 en eindigde in 2008. De vijftien deelprojecten van Erfgoed à la Carte waren verspreid over Nederland en speelden zich zowel af in stedelijke gebieden met veel historisch erfgoed (bijvoorbeeld Amsterdam, Groningen, Amersfoort en Den Bosch) als in gebieden waar het aanwezige erfgoed meer gespreid is over de regio en vaak nog weinig (of niet professioneel) ontsloten is voor het onderwijs (bijvoorbeeld Noord Oost Groningen, Noord Oost Brabant, Nijverdal, Steenwijkerland, Hoogeveen en Den Helder). De vijftien deelprojecten van Erfgoed à la Carte speelden zich af in de volgende regio’s of steden: Noord Oost Groningen Gemeente Groningen Gemeente Hoogeveen Gemeente Hardenberg Overijssel Gemeente Amersfoort Gemeente Utrecht Gemeente Schiedam Gemeente Amsterdam Zaanstreek Gemeente Den Helder Gemeente Tiel Gemeente Den Bosch Noord Oost Brabant Limburg Het project ‘Fivelingo’ van centrum voor kunst- en cultuureducatie IVAK in Appingedam, Delfzijl en Loppersum Het project van onderwijsbegeleidingsdienst ABCG en Museumhuis Groningen in de stad Groningen Het project ‘een kruiwagen vol omgeving’ van de Openbare Bibliotheek Hoogeveen en Drents Plateau in de gemeente Hoogeveen Het project van de onderwijsbegeleidingsdienst IJsselgroep in de gemeente Hardenberg Het project van Kunst&Cultuur Overijssel in Nijverdal, Olst-Wijhe en Steenwijkerbrug Het project van Erfgoedhuis Utrecht en Bureau Kunsteducatie in de gemeente Amersfoort Het project ‘Echt gebeurd’ van SME Advies in Leidsche Rijn Het project van de gemeente Schiedam Het project van onderwijsbegeleidingsdienst ABC en erfgoedinstellingen in de gemeente Amsterdam Het project van Bureau Erfgoededucatie van Cultureel Erfgoed NoordHolland met o.a. Zaans Museum en De Zaansche Molen in de Zaanstreek Het project van Bureau Erfgoededucatie van Cultureel Erfgoed NoordHolland samen met de onderwijsbegeleidingsdienst in Den Helder Het project ‘Reizen in de tijd’ van de gemeente Tiel met Tielse culturele instellingen en onderwijsbegeleidingsdienst Marant Het project in de gemeente Den Bosch van Erfgoedhuis Brabant met onderwijsbegeleidingsdienst Giralis Het project in Noord Oost Brabant (Boxmeer, Cuijk en omstreken) van kunstencentrum Meander, samen met Erfgoedhuis Brabant en onderwijsbegeleidingsdienst Giralis Het project voor het speciaal onderwijs in de regio Venlo van het Limburgs Museum in Venlo 8 Min of meer gemeenschappelijke kenmerken van de vijftien deelprojecten waren: - Er werd samengewerkt tussen diverse erfgoedaanbieders in de regio, zoals (streek)musea, oudheidkamers, historische verenigingen, archieven en monumenten. Soms deden ook bibliotheken en organisaties voor natuur- en milieueducatie mee. - Er werd een samenhangend programma van erfgoededucatie voor het basisonderwijs gemaakt, bij voorkeur vastgelegd in een jaarlijks programma (Erfgoedmenu) waarop scholen kunnen intekenen en/of gepresenteerd op een website met allerlei keuzemogelijkheden. - De educatieve activiteiten waren niet uitsluitend door de erfgoedaanbieders zelf bedacht, maar in overleg met vertegenwoordigers van het onderwijs (directeuren, interne cultuurcoördinatoren, leerkrachten). - De educatieve activiteiten sloten aan bij het onderwijsprogramma van de scholen, door een relatie te leggen met bijvoorbeeld de geschiedenismethodes die worden gebruikt, met de kerndoelen of met andere leergebieden, zoals taalontwikkeling bij kinderen. - De scholen schreven zich niet alleen in op de activiteiten, maar ontwikkelden zelf een strategie om het erfgoed in de omgeving van de school te benutten voor het onderwijs. Dat legden ze vast, bij voorkeur in een cultuurbeleidsplan met een aparte paragraaf over het erfgoed. “Vier jaar geleden wist menig collega geen concreet beeld te visualiseren bij de term ‘cultureel erfgoed’. Nu zijn bepaalde cultureel erfgoedinstellingen in Groningen structureel geïntegreerd binnen het geschiedenislesaanbod en wordt er binnen het CKV-onderwijs regelmatig een BIKker (Beroepskunstenaar In de Klas) uitgenodigd met een kunstproject georiënteerd op het Groninger Cultureel Erfgoed.” Interne cultuurcoördinator basisschool Groningen Ondanks deze gemeenschappelijke kenmerken lag in elk deelproject het accent weer anders. In sommige deelprojecten werd veel tijd besteed aan het ontwikkelen van een eigen schoolbeleid voor erfgoededucatie, terwijl op andere plaatsen juist veel energie moest worden gestoken in het opbouwen van een duurzame samenwerking tussen erfgoedaanbieders of tussen scholen en instellingen. Enkele projecten opereerden onder een andere naam dan Erfgoed à la Carte, zoals Echt gebeurd! (Leidsche Rijn), Reizen in de tijd (Tiel), Fivelingo (Noord Oost Groningen) en Een kruiwagen vol omgeving (Hoogeveen). Bureau ART volgde in opdracht van Erfgoed Nederland vier jaar lang Erfgoed à la Carte. Elk half jaar bracht het bureau rapportages uit over de voortgang, zodat de projectleiding kon bijsturen en de vijftien deelprojecten van elkaar konden leren. Het betrof zowel voortgangsrapportages die bestemd waren voor de projectleiding (en de Adviescommissie Erfgoed à la Carte) als thematische rapportages die vooral waren bestemd voor de deelprojecten. Ook werd een bijdrage geleverd aan het boekje ‘Erfgoed op Tafel’ van Erfgoed Nederland en aan de eindpublicatie van Erfgoed Nederland over Erfgoed à la Carte. Dit is het eindrapport van Bureau ART over vier jaar Erfgoed à la Carte. In het rapport wordt vooral beschreven welke lessen kunnen worden getrokken uit het project. Ook wordt ingegaan op de effecten van Erfgoed à la Carte voor het onderwijs en voor de (erfgoed)instellingen. Dit is het eindrapport over het project. In het rapport wordt beschreven hoe de evaluatie en effectmeting van Erfgoed à la Carte zijn uitgevoerd en wat de belangrijkste uitkomsten zijn. 9 In hoofdstuk 2 wordt eerst ingegaan op de conclusies van het onderzoek dat Bureau ART in opdracht van Erfgoed Nederland verrichtte, voorafgaande aan de start van Erfgoed à la Carte1. In hoofdstuk 3 wordt uitgelegd welke methode Bureau ART gebruikte voor de evaluatie van Erfgoed à la Carte en hoe deze praktisch werd uitgewerkt in overleg met de landelijke projectleiding en de deelprojecten. In hoofdstuk 4 wordt uiteengezet wat de uitgangspositie was bij de aanvang van Erfgoed à la Carte; dit gebeurt aan de hand van nulmetingen die werden verricht in enkele van de vijftien deelprojecten bij de start van Erfgoed à la Carte. In hoofdstuk 5 wordt het proces van Erfgoed à la Carte beschreven; daarbij wordt vooral gekeken welke aanpak de vijftien deelprojecten kozen bij de uitwerking van Erfgoed à la Carte in hun eigen gemeente of regio. In hoofdstuk 6 wordt de vraag beantwoord in hoeverre de doelstellingen van Erfgoed à la Carte zijn gerealiseerd; daarbij wordt gebruik gemaakt van eindmetingen die in tien deelprojecten werden uitgevoerd. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 kort teruggeblikt op het project als geheel en op de rol van Erfgoed Nederland daarbinnen. “Het project gaf veel opstartproblemen, omdat je afhankelijk bent van andere mensen en instellingen. We hebben uiteindelijk prachtig materiaal ontwikkeld wat intensief in de bovenbouwgroepen is behandeld en geëxperimenteerd. Het materiaal krijgt waarschijnlijk een vervolg binnen de Vensterwijkpartners. Het zal wijkbreed ingezet worden (bezoekerscentrum, voortgezet onderwijs, bibliotheek, basisscholen, wijkcentrum enz.). Het materiaal van Erfgoed à la Carte is gaan groeien binnen de wijk. Betrokken ouders uit de wijk hebben dit opgepakt en het tijdens de Canonkaravaan gepresenteerd in Hoogezand. We kijken als scholen terug op een waardevol project dat binnen de zeven scholen in Beijum een duidelijke plek heeft gekregen binnen cultuur- en erfgoededucatie.” Interne cultuurcoördinator Vensterschool Groningen Verspreid over de tekst van dit eindrapport treft de lezer korte beschrijvingen aan van de vijftien deelprojecten van Erfgoed à la Carte. Ze geven een goede indruk van de diversiteit van de projecten en maken duidelijk op welke (uiteenlopende) wijze Erfgoed à la Carte werd uitgewerkt, afhankelijk van de specifieke lokale omstandigheden. Ze zijn gebaseerd op de evaluatie van de deelprojecten door Bureau ART, inclusief de eindmetingen die eind 2008 bij de meeste van de deelprojecten werden verricht. De beschrijvingen zijn ook opgenomen in de eindpublicatie van Erfgoed Nederland over Erfgoed à la Carte ‘Voorbij Erfgoed à la Carte’2. Bovendien zijn in kaders opvallende of kenmerkende citaten opgenomen van vertegenwoordigers van scholen en erfgoedinstellingen; deze citaten zijn vooral afkomstig uit de evaluaties en effectmetingen die in de deelprojecten werden verricht. Parallel aan dit rapport heeft de Universiteit Twente in januari 2009 het rapport ‘De erfenis van vier jaar projecten Erfgoed à la Carte’ uitgebracht. Dit rapport gaat in op de opbrengsten van Erfgoed à la Carte op het niveau van het curriculum en bevat handreikingen voor het integreren van erfgoededucatie in het curriculum van het basisonderwijs3. Voor een uitvoerige beschrijving van dit onderzoek, zie rapport ‘Voorbij Leiden’ van Bureau ART, februari 2004. 2 Cees Hageman (red.), Voorbij Erfgoed à la Carte, Erfgoed Nederland, april 2009 3 Irene Visscher-Voerman en Tjark Huizinga, ‘De erfenis van vier jaar projecten Erfgoed à la Carte’, Handreikingen voor het integreren van erfgoededucatie in het curriculum van het basisonderwijs, Universiteit Twente, januari 2009 1 10 Erfgoed à la Carte Amersfoort Erfgoed à la Carte Amersfoort werd geleid door het Bureau Kunsteducatie in Amersfoort, samen met het Landschap Erfgoed Utrecht. Bureau Kunsteducatie heeft met Scholen in de kunst een aanbod van kunsteducatie voor de scholen in Amersfoort. Samen met het Landschap Erfgoed Utrecht en lokale erfgoedinstellingen als Museum Flehite, het Cavaleriemuseum, Archiefdienst Amersfoort, Kamp Amersfoort en het Mondriaanhuis werden de afgelopen jaren vijf erfgoedprojecten ontwikkeld, die aansluiten bij de behoeften van de scholen. Om inzicht te krijgen in de rol van erfgoededucatie op de scholen werd eerst een enquête afgenomen bij de tien deelnemende scholen en de culturele instellingen in Amersfoort en werden persoonlijke gesprekken gevoerd met schooldirecteuren en anderen. Op de tien scholen werd gekeken welke visie scholen hebben op leren, welke visie zij hebben op cultuur en de rol van erfgoed in de school en welke wensen zij hadden voor nieuw te ontwikkelen aanbod. Vervolgens werd een inventarisatie gemaakt van het al bestaande aanbod aan erfgoededucatie in Amersfoort en werd gekeken hoe de lacunes (m.n. in het aanbod voor groepen 1 – 3) in het aanbod opgevuld konden worden. Daartoe werden de vijf nieuwe erfgoedprojecten ontwikkeld en uitgetest op de scholen. De projecten werden uitgewerkt in speciale groepen, met vertegenwoordigers van enkele scholen en een of twee instellingen, begeleid door een medewerker van Bureau Kunsteducatie of Landschap Erfgoed Utrecht. Zo werden er voor groepen 1 en 2 leskoffers gemaakt over het Mondriaanhuis; met deze leskoffers kan de school ook extra aandacht aan taalontwikkeling bij de leerlingen schenken. Voor groepen 3 en 4 kwam er het project ‘Bewaar, spaar en verzamel maar’. ‘Buitenshuis’ is bestemd voor groepen 5 en 6 en biedt leerlingen de gelegenheid het erfgoed in de eigen wijk te ontdekken en te onderzoeken; in dit project staat zelfstandig leren centraal, waarbij een relatie wordt gelegd met 'Topondernemers', een nieuwe methode voor wereldoriëntatie. Voor leerlingen van groep 5 is een leskoffer speciaal over Armando ontwikkeld. Nu het Armandomuseum is afgebrand kunnen de leerlingen toch kennismaken met Armando door een leskoffer die in de klas komt: zij leren over het leven en veelzijdige werk van Armando en maken een eigen museum in de klas. Archiefdienst, Kamp Amersfoort, Bibliotheek en Armandomuseum bedachten tenslotte voor groepen 7 en 8 een project gericht op erfgoed en het nieuwe leren; daarbij staat het beantwoorden van vragen centraal en het opzoeken van informatie (digitaal en bij culturele instellingen) over de vele herdenkingsmonumenten die Amersfoort rijk is. Alle erfgoedprojecten van Bureau Kunsteducatie en de culturele instellingen in Amersfoort vormen nu een doorgaande leerlijn erfgoededucatie voor het basisonderwijs. Deze leerlijn houdt in, dat er in elk geval voor alle groepen 1 tot en met 8 nu minstens één erfgoedproject beschikbaar is. De projecten kunnen door de docent lesstofvervangend worden gebruikt. Bovendien zijn de projecten zo uitgewerkt, dat ze aansluiten bij de ontwikkelingsfasen van een kind. Ook is er sprake van een zekere ‘stapeling’: bij een project voor een hogere groep wordt voortgebouwd op de kennis en inzichten die in de lagere groepen zijn opgedaan. De vijf nieuwe projecten zijn nu, samen met andere erfgoedprojecten van Bureau Kunsteducatie, beschikbaar voor alle 55 basisscholen in Amersfoort. Mede door Erfgoed à la Carte is in Amersfoort een netwerk tot stand gekomen van culturele instellingen, met een jaarlijkse Cultuurmarkt voor de scholen en een apart Platform Erfgoededucatie onder leiding van het Archief. Bovendien worden er nu in Amersfoort erfgoedprojecten voor het vmbo gerealiseerd, met de ervaringen uit Erfgoed à la Carte als basis. Maar het is niet gelukt om van de groep scholen die aan Erfgoed à la Carte in Amersfoort deelnam een hecht netwerk te maken. Ook de cultuurbeleidsplannen van de scholen blijven een aandachtspunt; door Erfgoed à la Carte is er wel meer aandacht gekomen voor erfgoededucatie bij de scholen, maar nog steeds wordt in de meeste cultuurbeleidsplannen uitsluitend aandacht aan kunsteducatie geschonken. 11 2. De start van Erfgoed à la Carte: het onderzoek ‘Voorbij Leiden’ In opdracht van het Ministerie van OCW en het toenmalige bureau Erfgoed Actueel (later opgegaan in Erfgoed Nederland) voerde Bureau ART in de maanden november en december van 2003 en januari 2004 een inventariserend onderzoek uit voorafgaande aan de start van de ontwikkeling van Erfgoed à la Carte. Het idee voor Erfgoed à la Carte was mede geïnspireerd door het succesvolle Leidse project Museum&School, waarin zeven lokale musea (later aangevuld met het Regionaal Archief) samenwerken in een omvattend educatief programma voor alle groepen in het basisonderwijs in en om Leiden. Doel van het onderzoek van Bureau ART was te inventariseren welke andere voorbeelden er in Nederland waren van erfgoed- en cultuureducatieprojecten waarbij reeds werd samengewerkt door verschillende musea en/of andere erfgoedinstellingen. Een ander doel was om van deze voorbeelden (inclusief het voorbeeld van Museum&School in Leiden) te leren bij de vormgeving van het landelijke project. Eerst werd door middel van een quick-scan een globale inventarisatie gemaakt van relevante voorbeelden uit steden en provincies. Daarna werd een selectie gemaakt van tien projecten en activiteiten, verspreid over Nederland, die relevant leken met het oog op het voorgenomen project Erfgoed à la Carte. In de grote steden waren dat de Kunstkijkuren in Amsterdam, het programma Museumbezoek in Rotterdam, de pilot Cultuureducatie in Den Haag, Museum voor de Klas in Utrecht en het Museumproject De Kunst van het Kijken in Groningen. Verder werden de provincies Overijssel, Gelderland, Drenthe, Zeeland en NoordBrabant geselecteerd om te kijken hoe er werd samengewerkt bij erfgoededucatie. Over alle tien projecten en activiteiten werd informatie verzameld door middel van documentenanalyse, telefonische interviews en face-to-face interviews. Uit het onderzoek werden conclusies getrokken, die de basis vormden van de verdere uitwerking van Erfgoed à la Carte door de landelijke projectleiding. Hieronder wordt een aantal van deze conclusies weergegeven, om aan te geven vanuit welke ervaringen Erfgoed à la Carte gestalte kreeg. Er bleek al veel op het terrein van erfgoededucatie te gebeuren. In steden als Utrecht, Amsterdam, Rotterdam, Groningen en Den Haag werkten (grotere) musea en andere erfgoedinstellingen al samen bij de ontwikkeling van educatieve programma’s voor het basisonderwijs. Ook in diverse provincies kwam de samenwerking goed van de grond. De diversiteit tussen de projecten was groot. Tegelijkertijd bleek dat er zeker nog veel te verbeteren viel aan de activiteiten, ook in de ogen van betrokkenen zelf. Zo bleken er nog heel veel ‘witte vlekken’ in Nederland te zijn, waar niet of nauwelijks iets gebeurde op het gebied van erfgoededucatie. Ook waren er tal van aspecten aan de bestaande projecten en activiteiten die aanzienlijk verbeterd kunnen worden, zoals de deelname van kleinere musea en erfgoedinstellingen, de kwaliteit van het educatieve aanbod, de onderwijskundige inbedding van erfgoededucatie en het gebruik van moderne, interactieve media. Een model van samenwerking zoals in Leiden toegepast, bleek een bijdrage te kunnen leveren aan de aanpak van deze knelpunten, zeker vanuit de optiek van de scholen en de kleinere erfgoedinstellingen. Het ‘Leidse model’ heeft als voordeel dat ook kleinere musea (en andere erfgoedinstellingen) de mogelijkheid krijgen om zich (met beperkte inzet) op het onderwijs te richten, doordat zij zich kunnen concentreren op één groep in het basisonderwijs. Een ander voordeel is dat het aanbod van erfgoededucatie wordt gebundeld in één samenhangend programma voor het onderwijs en er zo voor scholen één loket ontstaat. 12 Het nadeel van het ‘Leidse model’ is dat scholen een kant-en-klaar menu krijgen aangeboden; dit stimuleert eerder aanbodgericht werken door de scholen dan vraaggericht werken en biedt weinig mogelijkheden tot maatwerk. Een ander nadeel is dat een samenwerkingsmodel weinig meerwaarde heeft voor grote musea die reeds over uitgebreide educatieve programma’s beschikken voor allerlei groepen in het primair onderwijs (zij moeten zich immers gaan richten op slechts één groep in het basisonderwijs). Uit het onderzoek bleek ook, dat het ‘Leidse model’ vooral kan worden toegepast in steden met een grote variëteit aan musea of andere erfgoedinstellingen. In de overige gemeenten en provincies kan het model alleen worden toegepast op het niveau van een regio of provincie, waarbij bezoek aan enkele bekende musea of ander erfgoed in de provincie wordt gecombineerd met lokaal erfgoedaanbod tot een samenhangend cultuur- en/of erfgoedmenu. In de tien onderzochte projecten werd samengewerkt met of tussen lokale of regionale erfgoedinstellingen. Het meest gebeurde dat met (lokale) musea, in enkele gevallen ook met archieven, historische verenigingen, bibliotheken e.d. De intensiteit van de samenwerking verschilde, maar bestond doorgaans uit een gezamenlijk overleg dat een structureel karakter droeg. In de meeste van de tien onderzochte projecten was er bovendien een zekere betrokkenheid van een instelling voor cultuureducatie of kunstzinnige vorming. “Veel erfgoedinstellingen werken met vrijwilligers. Van vrijwilligers kan je minder vragen. Vrijwilligers zijn vaak heel goed in het vertellen van hun eigen verhaal, maar kunnen minder makkelijk inspelen op vragen vanuit het veld. Je merkt een groot verschil wanneer er educatieve medewerkers zijn.” Interne cultuurcoördinator basisschool Het onderzoek concludeerde dat er in grote lijnen drie modellen van samenwerking tussen erfgoedinstelling(en) en instelling voor cultuureducatie/ kunstzinnige vorming denkbaar zijn, die ook alle drie in de praktijk bleken voor te komen: a. De (provinciale) instelling voor kunst&cultuur(educatie) neemt in haar Kunstmenu een aparte discipline of een apart onderdeel Erfgoed op; b. Aan het Kunstmenu (of programma met kunsteducatieve activiteiten) wordt een apart programma voor museumbezoek (erfgoedbezoek) toegevoegd, dat is uitgewerkt in samenwerking met musea en andere erfgoedinstellingen; samen kunnen Kunstmenu en Erfgoedmenu een Cultuurmenu – gaan – vormen, dat geïntegreerd aan het basisonderwijs wordt aangeboden; c. Er is alleen incidenteel overleg. Het programma voor museumbezoek of erfgoedbezoek staat los van de Kunstmenu’s; informatie over het programma wordt apart aan scholen gecommuniceerd. De meeste van de onderzochte projecten werden gefinancierd door de gemeente of provincie, vaak met inzet van middelen uit het Actieplan Cultuurbereik. Soms werd de subsidie aangevuld met externe fondsen of lokale sponsors. Daarnaast vond indirecte financiering plaats door de deelnemende erfgoedinstellingen, door inzet van hun staf of door gratis entrees of verlaagde entreegelden. In vrijwel alle gevallen betaalden de scholen een eigen bijdrage voor deelname aan het educatieve programma. Meestal was dat een bedrag per leerling, soms een bedrag per groep. De eigen bijdragen voor de scholen kwamen soms overeen met de bijdrage van een school aan een (lokaal) kunstmenu of werden uit de lokale middelen voor het kunstmenu onttrokken. 13 Erfgoed à la Carte Overijssel In Overijssel speelde Erfgoed à la Carte zich af in drie regio’s: Wijhe/ Olst, Nijverdal/ Hellendoorn en Steenwijkerland. Er deden in totaal negen scholen voor basisonderwijs aan mee. Het werd begeleid door de provinciale instelling Kunst&Cultuur Overijssel (KCO). Als eerste stap schreven de negen scholen een cultuurbeleidsplan, begeleid door medewerkers van KCO. KCO zorgde daarbij voor een vragenlijst over erfgoed; door het invullen van deze vragenlijst ontstond bij de scholen inzicht in de huidige en de gewenste situatie wat betreft het gebruik van erfgoed in het onderwijs. Ook werden er inspirerende voorbeeldplannen aan de scholen gegeven. In de cultuurbeleidsplannen van de scholen wordt nu expliciet aandacht besteed aan erfgoed. Daarna maakte KCO een uitgebreide analyse van de methoden voor aardrijkskunde en geschiedenis die op de scholen worden gebruikt. Voor aardrijkskunde werden methoden als Geobas en Wijzer door de wereld, Wereld van verschil en De grote reis, Land in zicht en De wereld rond bestudeerd. Voor geschiedenis waren dat methoden als Wijzer door de tijd, Bij de tijd en Een zee van tijd. Uit de analyse van de geschiedenismethoden bleek bijvoorbeeld dat in groep 1-2 in elke methode aandacht wordt besteed aan thema’s als ‘mijn familie’ en ‘mijn buurt’. In groep 6 worden meestal de prehistorie, de Romeinen en de vroege middeleeuwen behandeld, in groep 7 de Gouden Eeuw. Deze methodenanalyses werden door KCO ook ter beschikking gesteld aan andere projecten van Erfgoed à la Carte. Vervolgens werden bijeenkomsten belegd waarin scholen en instellingen afspraken konden maken over erfgoedprogramma’s. Zo maakten leerkrachten in Wijhe/ Olst een excursie langs het erfgoed in de regio, om te kijken hoe dit een rol kon spelen in hun onderwijsprogramma. Daarop werden samen met het plaatselijk museum, de bibliotheek en de Stichting IJssellinie onderwijsprogramma’s gemaakt. Ook werd er een project over de bijzondere boerderijen in de regio, de IJsselhoeven, ontwikkeld. In Nijverdal werd een programma uitgewerkt over de Tweede Wereldoorlog, in samenwerking met Herinneringscentrum Kamp Westerbork. In totaal werden er in alle drie gemeenten drie onderwijsproducten voor erfgoededucatie ontwikkeld: één voor de onderbouw, één voor de middenbouw en één voor de bovenbouw. Bovendien kwam er een overkoepelend project over havezaten tot stand. De projecten werden ontwikkeld in speciale ontwikkelgroepjes, bestaande uit een vertegenwoordiger van het onderwijs, een of meer vertegenwoordigers van de instellingen en een begeleider van KCO. De ontwikkelde projecten zijn nu opgenomen in het jaarlijkse programma van cultuureducatie voor alle scholen in de drie gemeenten. Bovendien zijn zij overdraagbaar naar andere gemeenten. Uit de eindevaluatie bij de scholen blijkt, dat deze unaniem vinden dat Erfgoed à la Carte heeft gezorgd voor een betere benutting van het erfgoed in de omgeving voor het onderwijs. De kinderen vonden het leuk om met de projecten te werken. Ook heeft Erfgoed à la Carte volgens hen gezorgd voor betere contacten met erfgoedinstellingen en spelen deze instellingen nu beter in op de wensen en behoeften van de scholen. Alle scholen hebben de indruk dat erfgoededucatie de laatste jaren meer zichtbaar is geworden in hun gemeente. Wel geven sommige contactpersonen van de scholen aan dat het lastig is de inzichten inzake erfgoededucatie die zij hebben opgedaan met Erfgoed à la Carte over te dragen aan de rest van het team. Ook de instellingen kijken positief terug op Erfgoed à la Carte, ondanks dat deelname relatief veel tijd en energie heeft gekost. Zij hebben volgens eigen zeggen dankzij Erfgoed à la Carte beter inzicht gekregen in de wensen en behoeften van de scholen. Ook is er een betere samenwerking tussen de lokale instellingen ontstaan, mede doordat in Steenwijkerland en Olst-Wijhe de gemeente extra subsidie verstrekte. 14 In sommige projecten was het bezoek aan musea gratis; dit was het gevolg van lokaal beleid om de scholen gratis toegang voor deze musea te geven. Soms vormden de gratis entrees in feite een (gedeeltelijke) kostenpost voor de musea. In de andere projecten moest de school per leerling of per groep een gering bedrag als entree betalen, doorgaans zo’n 1 tot 2 euro per leerling, of voor de rondleiding (prijs per groep). Uit het onderzoek bleek dat deze entreegelden echter nooit een belemmering vormden voor scholen om deel te nemen. “We gingen vroeger met de klas ook best eens naar de moskee of het museum, maar nu doen we dat beter voorbereid, door de lesbrieven en leskisten. Dan haal je meer uit zo’n bezoek. Vroeger hing het van het initiatief af van de individuele docent, nu doet het hele team mee. Dat komt ook door het goede materiaal en de organisatie: de afspraken zijn al gemaakt voor je, je hoeft alleen de avond tevoren even te lezen wat er van jou verwacht wordt.” Leerkracht basisschool Tiel over ‘Reizen in de tijd’, het project Erfgoed à la Carte in Tiel Alle tien projecten/activiteiten die werden onderzocht kenden een vorm van centrale coördinatie. Meestal was deze coördinatie in handen van (een medewerker van) de lokale culturele instelling of provinciale steunfunctie, soms in handen van de onderwijsbegeleidingsdienst, of van een medewerkster van de gemeente. De coördinatie was vooral organisatorisch en logistiek van aard. Daarnaast vond er in de meeste projecten/activiteiten enige inhoudelijke coördinatie plaats. Dit hield meestal in, dat de projectcoördinator regelmatig overleg voerde met de educatieve medewerkers van de musea/erfgoedinstellingen en afspraken maakte over de verdeling van de activiteiten over de verschillende groepen. Ook stimuleerde de projectcoördinator soms de educatieve medewerkers zich in de Kerndoelen en lesprogramma te verdiepen van de groepen die zij ontvingen. De ambitie van de onderwijsbegeleidingsdiensten ging een stap verder; zij probeerden het project ook inhoudelijk zodanig te coördineren, dat het aansloot bij de onderwijsprocessen in de school. In de meeste van de beschreven projecten werd er samengewerkt met de scholen. Meestal betrof het een open aanbod voor alle scholen. In termen van de scenario’s uit het rapport ‘Hard(t) voor cultuur’ was er desalniettemin meestal – mede op verzoek van de scholen zelf - sprake van een situatie die het meest leek op (een combinatie van) de scenario’s 1 (‘Komen en Gaan’) en 2 (‘Vragen en aanbieden’). Scenario 3 ( ‘Leren en ervaren’) kwam hooguit in aanzet voor in de projecten met sterke betrokkenheid van een onderwijsbegeleidingsdienst. Er was in het kader van de tien beschreven projecten (en ook daarbuiten) al veel lesmateriaal ontwikkeld op het terrein van erfgoed, meestal in de vorm van lesbrieven, boekjes en leskoffers. Doorgaans betaalden de scholen een kleine bijdrage voor dit materiaal of voor het lenen van een leskoffer of leskist. Succesfactoren voor het gebruik van dit materiaal bleken: beknoptheid, aantrekkelijke lay-out en praktische opdrachten die kinderen aanspreken. 15 Er was in geen enkel project sprake van een ‘doorgaande leerlijn’. In Rotterdam, Den Haag (pilot) en Utrecht was, net als in Leiden, wel een verdeling gemaakt zodanig dat elke leerling gedurende de schoolloopbaan in het primair onderwijs kennismaakte met alle belangrijke musea of erfgoedinstellingen in de gemeente. In de projecten die door onderwijsbegeleidingsdiensten werden begeleid werd getracht de erfgoedprojecten te laten aansluiten bij de onderwijskundige visie van de school en de vernieuwingsprocessen die zich in de scholen afspelen. Ook werd gestimuleerd dat scholen een eigen visie ontwikkelen op de plaats van cultuureducatie (en daarmee erfgoededucatie) binnen de school. Voor het overige werd er in de projecten vooral verwezen naar de Kerndoelen en naar thema’s die in een bepaalde groep worden behandeld. Ook probeerde men in de meeste projecten het bezoek aan een erfgoedinstelling in te bedden, door deze vooraf te laten gaan door een voorbereidingsles en af te sluiten met een verwerkingsactiviteit. In de tien onderzochte projecten bleef het gebruik van ‘moderne media’ meestal beperkt tot informatieverstrekking over het project op de website van bijvoorbeeld de lokale of provinciale culturele instelling. Bij enkele projecten waren websites ontwikkeld die ook inhoudelijke informatie gaven over geschiedenis en cultuur, of die konden dienen als platform voor het uitwisselen van bijvoorbeeld werkstukken. “We hebben door Erfgoed à la Carte beter inzicht gekregen in de wensen en behoeften van scholen. Dat geldt met name de nu meer gevoelde eisen op didactisch terrein. Maar voor onze vrijwilligers die de klassen ontvangen is het niet zo eenvoudig hier adequaat mee om te gaan. Dat is een ontwikkelproces dat binnen de organisatie soms stroef verloopt binnen de onderlinge inhoudelijke opvattingen.” Directeur erfgoedinstelling Zaanstreek Op basis van deze (en andere) conclusies werkte de landelijke projectleiding van Erfgoed à la Carte (in eerste instantie Karin Kievit en Cees Hageman, later Cees Hageman en Elisabeth Wiessner) de opzet van Erfgoed à la Carte verder uit. Zo werd het ontwikkelen van een doorgaande leerlijn een kernpunt in de aanpak. Ook werd veel nadruk gelegd op het ontwikkelen van een visie op erfgoededucatie door de school zelf en op de versterking van de samenwerking tussen lokale erfgoedaanbieders, met name de kleinere instellingen. De voorgestelde aanpak en de doelstellingen gingen op sommige aspecten veel verder dan het ‘Leidse model’. Ook schreef Bureau ART op basis van het onderzoek een ‘Handreiking Projecten Erfgoed à la Carte’4. Deze handreiking was bedoeld voor degenen die er over dachten een aanvraag in te dienen voor Erfgoed à la Carte. In deze handreiking werd o.a. ingegaan op de noodzakelijke betrokkenheid van de scholen, de mogelijke rolverdeling in een samenwerkingsverband en de onderwijskundige inbedding van erfgoededucatie. 4 Handreiking Projecten Erfgoed à la Carte; handreiking gebaseerd op het inventariserend onderzoek t.b.v. het landelijk project Erfgoed à la Carte, Peter van der Zant, Bureau ART, maart 2004 16 Erfgoed à la Carte Amsterdam In Erfgoed à la Carte in Amsterdam werd onder leiding van de onderwijsbegeleidingsdienst ABC Onderwijsadviseurs samengewerkt tussen een aantal musea, zoals het Amsterdams Historisch Museum, het Tropenmuseum, het Van Gogh Museum, het Theater Instituut Nederland, het Filmmuseum, Museum ’t Schip en het Stedelijk Museum. Vaak hadden deze instellingen al eigen programma’s voor het onderwijs, maar dankzij Erfgoed à la Carte is er een samenhangende ‘Menukaart Erfgoed à la Carte’ samengesteld met verschillende activiteiten voor onderbouw (groepen 1, 2 en 3), middenbouw (groepen 4, 5 en 6) en bovenbouw (groepen 7 en 8). Het aanbod wordt op basis van de Kerndoelen bijgesteld en gestructureerd rond verschillende thema’s. Die thema’s zijn ‘spel’, ‘familie’ en ‘muziek&beweging’ voor de onderbouw, ‘verhalen’, ‘de stad’ en ‘terug in de tijd’ voor de middenbouw en ‘wereldstad’, ‘vroeger en nu’ en ‘verandering’ voor de bovenbouw. Per bouw kunnen de scholen kiezen uit een van deze drie thema’s. Elk thema bevat bezoeken aan enkele instellingen. Minder bekende instellingen liften zo als het ware mee op de bekendheid van het aanbod van gevestigde musea als het Van Gogh Museum. Om de kwaliteit van het aanbod te bewaken, werden er door ABC Onderwijsadviseurs handleidingen en checklists voor de instellingen opgesteld. Nieuwe instellingen hebben zich inmiddels alweer bij de samenwerking aangesloten, zoals het Fotografie Museum Amsterdam, het Scheepvaartmuseum, het Joods Historisch Museum, het Bijbels Museum en het Persmuseum. Toch doen er naast de musea geen andere erfgoedinstellingen mee; daarmee is Erfgoed à la Carte in Amsterdam eerder een museumprogramma dan een erfgoedprogramma geworden. Taal vormt de rode draad in al het aanbod. Daartoe heeft ABC Onderwijsadviseurs een checklist gemaakt ten behoeve een doorgaande lijn Taal binnen het educatief aanbod van de erfgoedinstellingen. In de checklist wordt aandacht besteed aan het stellen van vragen, verschillende typen vragen en het aanleren van (nieuwe) woorden tijdens een les of een bezoek aan een museum. Er doen nu zo’n twintig scholen mee aan Erfgoed à la Carte, minder dan tien procent van alle basisscholen in Amsterdam. Het blijkt in de praktijk lastig om het aantal deelnemende scholen uit te breiden, terwijl dit voor de musea (m.n. de grotere) juist erg belangrijk is. Uit een onderzoek bij de scholen bleek dat de deelnemende scholen over het algemeen tevreden waren over het aanbod van Erfgoed à la Carte. Vrijwel alle scholen wilden dat Erfgoed à la Carte de komende jaren doorgaat. Naast de Kunstkijkuren neemt Erfgoed à la Carte in Amsterdam een unieke positie in; er is wel veel educatief aanbod van culturele instellingen, maar er zijn geen samenhangende programma’s, die dit aanbod structureren. Door een totaalaanbod voor alle groepen, zoals bij Erfgoed à la Carte, gaan alle leerkrachten van een school een keuze maken en blijft bezoek aan een culturele instelling niet beperkt tot een selecte groep van enthousiaste leerkrachten. De meeste scholen gaven wel aan de gekozen menustructuur als knellend te ervaren en pleitten voor een flexibilisering, zodat zij het aanbod beter konden afstemmen op de thema’s die in de school spelen. Uit een onderzoek bij de deelnemende musea kwam naar voren, dat de musea over het algemeen tevreden waren over de inhoud van het programma en de samenstelling van het menu. Kleinere musea vonden het positief dat zij door samenwerking met andere musea hun aanbod onder de aandacht kunnen brengen van de basisscholen. Ook wilden sommige musea door deelname aan Erfgoed à la Carte leren van andere instellingen. Er bleek echter teleurstelling bij de meeste musea over het geringe aantal inschrijvingen van de kant van de scholen. Het is nog zeer onzeker of Erfgoed à la Carte in Amsterdam op de een of andere wijze wordt gecontinueerd. Voor de (grotere) musea heeft continuering alleen zin als er een forse inspanning wordt geleverd om het aantal deelnemende scholen drastisch uit te breiden. Maar ABC Onderwijsadviseurs wil het programma alleen continueren, wanneer daarvoor voldoende financiële middelen beschikbaar zijn. 17 3. De opzet van de evaluatie Al bij de start van Erfgoed à la Carte werkte Bureau ART een voorstel uit voor de aanpak van de evaluatie. Immers, voor een goede projectevaluatie is het belangrijk dat al vanaf het eerste begin duidelijk is welke informatie door wie op welk moment moet worden verzameld, om straks te kunnen beoordelen in welke mate de doelstellingen zijn bereikt en welke lessen uit het project kunnen worden getrokken. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aanpak van de evaluatie van Erfgoed à la Carte. Eerst worden in paragraaf 3.1 de doelstellingen van Erfgoed à la Carte beschreven; deze vormen immers altijd de basis van een projectevaluatie, omdat de kern van een evaluatie besloten ligt in de vraag in welke mate is bereikt wat men bij aanvang voor ogen had. Vervolgens worden in paragraaf 3.2 twee modellen van evaluatie naast elkaar gezet en aangegeven waarom in overleg met Erfgoed Nederland voor een van deze twee modellen werd gekozen. Daarna wordt aangegeven hoe dit model voor Erfgoed à la Carte in de praktijk werd uitwerkt. 3.1 De doelstellingen van Erfgoed à la Carte De oorspronkelijke doelstellingen bij de opzet van het projectplan van Erfgoed à la Carte werden als volgt geformuleerd: ‘Erfgoed à la Carte beoogt de ontwikkeling en ondersteuning van samenwerkingsverbanden waarbinnen aanbieders van cultureel erfgoed samen met scholen werken aan de implementatie van erfgoedprogramma’s in het leerplan van de scholen. Hoofddoel van het project is de ontwikkeling van doorgaande leerlijnen5 voor erfgoedaanbod. Deze leerlijnen richten zich vooralsnog op de leerstofopbouw zoals die is uitgewerkt in gangbare methoden voor aan erfgoed gerelateerde leergebieden. In eerste instantie waren de officiële doelstellingen van Erfgoed à la Carte: Erfgoedaanbod verankeren in doorgaande leerlijnen voor de basisschool in de groepen 1 tot en met 8. Culturele instellingen in staat stellen kwalitatief goede producten te ontwikkelen die aansluiten op het curriculum van de school, met name waar dit betrekking heeft op de leergebieden voor ‘Oriëntatie op mens en wereld’. Scholen in staat stellen een eigen schoolbeleid te ontwikkelen op het terrein van erfgoededucatie. Daartoe de samenwerking versterken tussen scholen en erfgoedaanbieders, en erfgoedaanbieders onderling. Erfgoedaanbod laten bijdragen aan het realiseren van de leergebiedoverstijgende doelen6. Halverwege het project scherpte de landelijke projectleiding deze doelstellingen nog eens aan, door aan de vijftien deelprojecten mee te delen dat het bovenal ging om: Erfgoedaanbod verankeren in doorgaande leerlijnen voor de basisschool in de groepen 1 tot en met 8; Scholen in staat stellen een eigen schoolbeleid te ontwikkelen op het terrein van erfgoededucatie; (Daartoe) de samenwerking versterken tussen scholen en erfgoedaanbieders, en erfgoedaanbieders onderling. 5 6 Tussendoelen en leerlijnen (Tule) OMW, SLO 2001 Kerndoelen voor het basisonderwijs; 1998 - 2003 18 Erfgoed à la Carte Den Bosch Het project in Den Bosch werd geleid vanuit het Erfgoedhuis Noord-Brabant. In de eerste jaren van het project moest de strategie van het oorspronkelijke plan noodgedwongen flink worden gewijzigd. Dat had met een aantal factoren te maken. Ten eerste bleek de onderwijsbegeleidingsdienst niet de rol te kunnen vervullen die men eerst voor ogen had, namelijk het zorg dragen voor de contacten met de scholen en de inbedding van erfgoed in het onderwijsprogramma. Dit kwam onder andere doordat de onderwijsbegeleidingsdiensten marktgericht moesten gaan werken en scholen de vrijheid kregen om zelf een keuze te maken al dan niet met een onderwijsbegeleidingsdienst in zee te gaan. Ten tweede bleek het bovenschoolse management, waarmee Erfgoed à la Carte Brabant in eerste instantie contacten had gelegd, naar de scholen andere verwachtingen te hebben gewekt, namelijk dat het om een project over cultuureducatie in den brede zou gaan. Daarnaast speelde mee dat door Cultuurnet ’s-Hertogenbosch tegelijk met Erfgoed à la Carte al een netwerk tot stand kwam van scholen en instellingen in het kader van cultuureducatie. Uiteindelijk werd de strategie zo gewijzigd, dat Erfgoed à la Carte meer als katalysator voor ontwikkeling van erfgoedproducten ging fungeren in de samenwerking tussen scholen en afzonderlijke instellingen. Het beschikbare budget van Erfgoed à la Carte werd ingezet om de ontwikkeling van concrete projecten en materialen, zoals een leskist, mogelijk te maken, onder voorwaarde van een zekere verdeling over de diverse groepen in het primair onderwijs. Deze nieuwe strategie wierp vruchten af, want als resultaat waren er in 2008 voor de meeste groepen een of meer producten op het gebied van erfgoededucatie gereed. Het betrof een tiental producten. Voor groep 5 kwam Schatten van de Draak tot stand: een leskist met allerlei informatie en doebladen voor onderzoek in de wijk waar de school staat. Voor groep 6 werden leskisten gemaakt over de Romeinse tijd in NoordBrabant, met voorwerpen, informatie- en werkbladen waarmee de leerlingen als archeologen aan de slag kunnen om te ontdekken wat de Romeinen aan ideeën en vernieuwingen hebben gebracht. Met ‘Verken de vesting’ verkennen leerlingen van groep 7 de stad als vestingstad aan de hand van oude kaarten, bronnen in de klas, museumbezoek en een tocht per boot langs de vestingwal. ‘Dingen uit de oorlog’ is een koffer met materiaal voor groep 8 over de Tweede Wereldoorlog, die als voorbereiding dient van een bezoek aan het Nationaal Monument Kamp Vught. Voor groep 8 werd er ook het Doeboek gemaakt, met illustraties over de geschiedenis van Den Bosch, enigszins vergelijkbaar met het vakantieboek van Anno (maar dan bedoeld voor gebruik gedurende het jaar). De projecten die in het kader van Erfgoed à la Carte ’s-Hertogenbosch zijn ontwikkeld, zullen via de direct betrokken erfgoedinstellingen in de stad blijvend worden aangeboden aan het onderwijs. Ook worden ze met een apart logo opgenomen in de jaarlijkse brochure van cultuureducatieve projecten voor het onderwijs in Den Bosch. Deze brochure bestaat uit twee onderscheiden delen: een deel met schoolvoorstellingen en een deel met ‘stedelijke projecten’. Deze stedelijke projecten zijn met name projecten in de sfeer van erfgoed en geschiedenis, verzorgd door onder andere de Bibliotheek, het Noordbrabants Museum, Stadsarchief, het Jheronimus Bosch Art Center en Kamp Vught. Het project Erfgoed à la Carte in Den Bosch toont aan hoe belangrijk het is om vanaf het allereerste begin contacten te onderhouden met scholen die ook daadwerkelijk bereid zijn om mee te werken. Uit een eindmeting bij de scholen in Den Bosch bleek, dat de scholen positief oordelen over de producten die in het kader van Erfgoed à la Carte zijn ontwikkeld. Wel bleek dat nogal wat scholen onbekend waren met de ontwikkelde producten en projecten. 19 3.2 Twee modellen voor de evaluatie van meerjarige projecten Er zijn twee modellen mogelijk om de monitoring en evaluatie van een meerjarig project met deelprojecten, zoals Erfgoed à la Carte, uit te voeren. a. De klassieke evaluatie, d.w.z. een evaluatie in opdracht van de subsidiegever, waarin vooral de (in dit geval de in paragraaf 3.1 geformuleerde) doelen en vragen van de subsidiegever worden onderzocht door een extern bureau; b. De dynamische evaluatie, een model dat Bureau ART heeft ontwikkeld om projecten met veel deelprojecten en verschillende belangen te monitoren en te evalueren; in dit model nemen uitvoerende organisaties een deel van de evaluatie voor hun rekening en worden naast de doelen van de landelijke projectleiding ook doelen en belangen van deze organisaties in de evaluatie meegenomen. De verschillen in schema: Schema 1: Verschillen tussen klassieke en dynamische evaluatie klassieke beleidsevaluatie Doelen Aard evaluatie Invulling evaluatie Moment van evaluatie Uitvoering van evaluatie dynamische evaluatie vooraf door subsidiegever geformuleerd en opgelegd richtinggevend, door uitvoerende instellingen in te vullen en uit te breiden met eigen doelen grootschalig onderzoek met een serie kleinschalige onderzoeken lange looptijd tijdens het proces met korte leercycli uitsluitend vanuit het perspectief vanuit het perspectief van de van de subsidiegever subsidiegever maar ook vanuit het perspectief van de klanten en betrokkenen aan het eind van het project, vooral tussentijds, nadruk op nadruk op evaluatie achteraf monitoring en lerend vermogen door subsidiegever of door onderzoeksbureau in opdracht van subsidiegever door uitvoerende instellingen, met behulp en steun van onderzoeksbureau Uit ervaringen met deze modellen blijkt dat het model van dynamische evaluatie bij meerjarige projecten een aantal grote voordelen biedt7. Bij dynamische evaluatie wordt de nadruk gelegd op de tussentijdse evaluaties in plaats van louter evaluatie achteraf. Daardoor kunnen deelnemers aan het project van elkaar leren en kan de projectleiding tussentijds bijsturing plegen op grond van de uitkomsten van de tussentijdse evaluaties. Bij klassieke evaluatie vindt er alleen achteraf een evaluatie plaats, waardoor er nauwelijks mogelijkheden zijn om de uitkomsten nog een rol te laten spelen in beslissingen. Dit is waarschijnlijk ook de reden waarom veel klassiek evaluatieonderzoeken nauwelijks van nut blijken te zijn. Bovendien is de medewerking door ‘het veld’ bij een klassieke evaluatie laag en beperkt zich vaak tot het opvoeren van een ‘rituele dans’, dat wil zeggen het presenteren van de resultaten op een zodanige manier dat het lijkt alsof het project in alle opzichten is geslaagd. Deze houding ontstaat met name doordat slechts de doelen van de landelijke organisatie worden geëvalueerd en organisaties daardoor geen enkel belang hebben bij de evaluatie. 7 Zie o.a. artikel Met respect voor de autonomie van Tom Pauka en Peter van der Zant in Comma, 1996 20 Bij klassieke evaluatie heeft men aan het begin duidelijk omschreven (SMART8 geformuleerde) doelstellingen nodig, terwijl bij dynamische evaluatie kan worden ingespeeld op globalere, richtinggevende doelen die in de loop van het project nader worden ingevuld. Samenvattend kan gesteld worden dat dynamische evaluatie geëigend is als de aansturing van een project gekenmerkt wordt door een aanzienlijke mate van autonomie voor de deelnemers, terwijl klassieke evaluatie meer geschikt is als de aansturing top-down plaatsvindt. “Er is bij Erfgoed à la Carte in Amsterdam sprake van een leerlijn. Dat kwam goed uit, want de school is bezig met een cultuurbeleidsplan en daarin heb je ook leerlijnen nodig. Ik vind Erfgoed à la Carte ook goed aansluiten bij de Kunstkijkuren in Amsterdam, die voor groep 7 en 8 zijn bestemd. Je kunt namelijk niet zo maar met groep 7 en 8 naar een museum gaan, als je van huis uit nooit naar een museum gaat. Dat moet je vanaf groep 1 opbouwen en daartoe biedt Erfgoed à la Carte de mogelijkheden.´ Interne cultuurcoördinator basisschool Amsterdam 3.3 De uitwerking van het model van ‘dynamische evaluatie’ voor Erfgoed à la Carte Bij de monitoring en evaluaties van Erfgoed à la Carte werd in overleg met de landelijke projectleiding van Erfgoed à la Carte zoveel mogelijk voor het model van de dynamische evaluatie gekozen. Concreet hield dit het volgende in. De monitor en evaluatie waren niet alleen een verantwoordelijkheid van Erfgoed Nederland, maar een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de landelijke projectleiding en de leiding van de vijftien deelprojecten. De monitor en evaluatie waren niet alleen gericht op het afleggen van verantwoording over de besteding van de middelen, maar ook op het ‘vergroten van het lerend vermogen’, dat wil zeggen het van elkaar leren gedurende het project. De deelprojecten werden daarom gestimuleerd zowel aan het begin, als tussentijds en aan het eind van het project hun deelproject op een lichte manier te monitoren en te evalueren, met name bij de scholen en de samenwerkende instellingen. De deelprojecten werden bij de evaluatie ondersteund door Bureau ART, dat hen adviseerde over de wijze waarop eenvoudige evaluaties kunnen worden uitgevoerd en desgewenst praktisch werk uit handen nam, bijvoorbeeld door het helpen opstellen van een evaluatieformulier of het verwerken van gegevens uit enquêtes. Bureau ART stelde in 2005 een handleiding op voor de deelprojecten Erfgoed à la Carte hoe de eigen projecten op een eenvoudige manier geëvalueerd konden worden met gebruik van ‘lichte’ onderzoekstechnieken. Er werden gedurende elk half jaar gesprekken gevoerd met de vertegenwoordigers van de deelprojecten over de voortgang en eventuele veranderingen van de projecten. In totaal vonden in vier jaar tijd zeven gespreksrondes plaats. De gesprekken werden gevoerd op de locatie van de deelprojecten, juist om te benadrukken dat de evaluatie een primaire verantwoordelijkheid van de lokale organisatie was. 8 Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdgebonden 21 Bij de gesprekken was telkens een vertegenwoordiger van de landelijke projectleiding aanwezig, zodat ter plekke vragen konden worden beantwoord en ervaringen uit andere projecten konden worden teruggekoppeld. Bureau ART zorgde elk jaar voor een overzicht van de voortgang van alle vijftien projecten ten behoeve van de landelijke projectleiding en de Adviescommissie. Bureau ART zorgde vier maal voor een thematische rapportage9, waarin rond bepaalde onderwerpen (die in die fase van het landelijk project actueel waren) de ervaringen uit de vijftien deelprojecten op een rijtje werden gezet. Onderwerpen waren bijvoorbeeld: de wijze waarop de scholen bij het project werden betrokken, modellen van samenwerking tussen erfgoedaanbieders en de mogelijkheden om de resultaten na 2008 zowel onderwijskundig als organisatorisch te verankeren. De thematische rapportages werden aan alle vijftien deelprojecten toegezonden (en uiteraard aan de landelijke projectleiding en de Adviescommissie). Bureau ART zorgde voor een eindmeting (bij de scholen en soms ook bij de deelnemende instellingen) bij de meeste van de vijftien deelprojecten. In de eindmeting werden zowel vragen opgenomen die van belang waren voor de landelijke effectmeting als voor de lokale evaluatie van het eigen project. Over elke eindmeting werd een rapportage opgesteld, die ter beschikking werd gesteld aan de lokale projectleiding en aan de landelijke projectleiding van Erfgoed à la Carte. “Door ons aanbod naast ‘grote’ instellingen zoals het Amsterdams Historisch Museum en het Van Goghmuseum te plaatsen kozen scholen ook voor ons museum. Rechtstreeks hadden we dat niet kunnen realiseren. Educatief medewerker kleiner museum in Amsterdam De thematische rapportages waren: In de kaart gekeken, 2005; De kaarten geschud, 2005; De kaarten gedeeld, 2006 en De kaarten gelegd, 2007. De publicaties zijn o.a. te vinden op de website van Bureau ART, www.bureau-art.nl en bij Cultuurnetwerk.nl. 9 22 Erfgoed à la Carte Den Helder Aan Erfgoed à la Carte Den Helder namen eerst drie instellingen deel: het Marinemuseum, het Reddingmuseum en de Groene Poolster (het lokale centrum voor natuur- en milieueducatie). Daarna sloten onder meer de Historische Vereniging Den Helder, het Viking Informatiecentrum, Fort Kijkduin, Kathe Krüse Poppen- en speelgoedmuseum, de Wieringer Molens en Museumboerderij Jan Lont zich aan. Vanuit het onderwijs waren vanaf het begin tien scholen voor basisonderwijs betrokken. Bureau Erfgoededucatie van Cultureel Erfgoed Noord-Holland coördineerde het project en werkte daarbij samen met de plaatselijke onderwijsbegeleidingsdienst Noordwest en de Kopgroep Bibliotheken. In Erfgoed à la Carte Den Helder werden op uitdrukkelijk verzoek van de scholen leskisten over de geschiedenis van Den Helder gemaakt, ingedeeld naar de tien tijdvakken van De Rooij (Tijdvakkisten). Voor elke tijdvakkist werd een werkgroepje gevormd, met onder andere een medewerker van de onderwijsbegeleidingsdienst in Den Helder, een leerkracht en een medewerker van een erfgoedinstelling. De Historische Vereniging leverde aan elke werkgroep informatie over de geschiedenis van Den Helder. Vanuit de scholen werd er ook nog een coördinator aangesteld, die tijd kon vrijmaken om de Tijdvakkisten verder te ontwikkelen. Zo kwamen uiteindelijk negen Tijdvakkisten tot stand (de Tijdvakkist, ‘Den Helder in de IJzertijd’, heeft betrekking op twee tijdvakken van de Rooij). Elke Tijdvakkist bevat een tijdvakplaat, een voorleesverhaal, verkleedkleren, kinderboeken en een verzameling historische bronnen, zoals video- en geluidsfragmenten, foto’s, tekeningen, voorwerpen en historische documenten. Bij elke Tijdvakkist is een handleiding gevoegd met lessuggesties, excursies en tips voor de leerkracht. Elke Tijdvakkist is in principe bruikbaar voor groepen 1 tot en met 8. De kisten zijn te gebruiken als illustratiemateriaal bij de geschiedenisles, als lesvervangende activiteit of als uitgangspunt voor een project. De Tijdvakkisten zijn ontwikkeld met behulp van extra subsidie van de provincie Noord-Holland. Naast de ontwikkeling van deze Tijdvakkisten werden de tien scholen die aan Erfgoed à la Carte deelnamen door de onderwijsbegeleidingsdienst begeleid om bewust te worden van de mogelijkheden die het erfgoed in Den Helder (en daarbuiten) biedt en om te zorgen dat erfgoededucatie een plaats krijgt in het cultuurbeleidsplan van de scholen. Door de inspanningen van de onderwijsbegeleidingsdienst en vooral ook door deelname aan een driedaagse cursus voor interne cultuurcoördinatoren beschikken de scholen nu over een cultuurbeleidsplan met aandacht voor erfgoededucatie. Als onderdeel van Erfgoed à la Carte in Den Helder werd er door Bureau Erfgoededucatie een (digitale) ‘Erfgoedgids’ samengesteld voor het onderwijs met alle erfgoedmogelijkheden in de regio Den Helder. De website erfgoedalacartedenhelder.nl bevat informatie over de leskisten, de Erfgoedgids en dergelijke. Het netwerk van de scholen en erfgoedinstellingen die bij Erfgoed à la Carte betrokken waren, wordt voortgezet. De Tijdvakkisten kunnen nu geleend worden bij de Openbare Bibliotheek in Den Helder. Scholen kunnen een abonnement nemen om – met korting - vier kisten te lenen. Als abonnee krijgen ze dan ook uitnodigingen voor deelname aan het netwerk en ontvangen zij de Erfgoedgids. Maar het is natuurlijk voor een school ook mogelijk een enkele leskist te bestellen. Uit de eerste evaluaties bij de scholen blijkt, dat scholen tevreden zijn over de ontwikkelde Tijdvakkisten. Zij geven gemiddeld een rapportcijfer 8 of hoger aan de inhoud van de kist, de handleiding voor de leerkracht en de lessuggesties. Ook geven scholen aan, dat de Tijdvakkisten inderdaad helpen om het erfgoed uit de omgeving te gebruiken in het onderwijs. Er worden door Bureau Erfgoededucatie nu plannen gemaakt om een scholingstraject aan te bieden aan de medewerkers (veelal vrijwilligers) die bij de erfgoedinstellingen de rondleidingen voor het onderwijs verzorgen. 23 4. Beschrijving van de beginsituatie van Erfgoed à la Carte De vijftien deelprojecten werd geadviseerd om te starten met een of andere vorm van nulmeting of anderszins een analyse van de beginsituatie; zij waren dat overigens niet verplicht (bij een volgend project zou kunnen worden overwogen zo’n nulmeting wel verplicht te stellen). Bij meer dan de helft van de deelprojecten werd inderdaad gestart met een nulmeting bij de scholen (en soms ook bij de instellingen). In een aantal gevallen verleende Bureau ART steun bij het opstellen van de vragenlijsten of het verwerken van de gegevens ten behoeve van deze nulmetingen. Zaanstreek en Den Helder konden bovendien beschikken over een algemene nulmeting cultuureducatie die Bureau ART juist in opdracht van de provincie Noord-Holland had verricht bij alle scholen voor basis- en voortgezet onderwijs in Noord-Holland. Hieronder geven we een aantal interessante conclusies weer uit enkele nulmetingen wat betreft de beginsituatie van de scholen, zonder de pretentie van volledigheid. Amersfoort Een goed voorbeeld van een interessante nulmeting vond plaats in het project Erfgoed à la Carte in Amersfoort. De deelnemende scholen werden bevraagd door middel van een enquête en persoonlijke gesprekken. Gekeken werd welke visie scholen hebben op leren, welke visie zij hebben op cultuur en de rol van erfgoed in de school, wat zij al deden, wat zij niet meer deden en welke wensen zij hadden voor nieuw te ontwikkelen aanbod. Ook werd gekeken wat volgens de scholen aan het eind van het basisonderwijs in het ‘rugzakje’ van de leerlingen moet zitten wat betreft cultureel erfgoed. De bevindingen werden door middel van gesprekken weer teruggekoppeld naar de scholen. Op basis van deze ronde werden onder andere de volgende conclusies geformuleerd: Scholen, vooral ook de brede scholen, willen graag iets met het erfgoed in de eigen buurt doen. Het gebruik van erfgoed concentreert zich in de bovenbouw, voor de onderbouw is er nog weinig geschikt aanbod. Scholen willen graag zelf invloed kunnen uitoefenen op het lesmateriaal. Veel scholen hebben verbeteringssuggesties wat betreft de rondleiders en museumdocenten in de huidige erfgoedprojecten. Schiedam In Schiedam werd een vragenlijst over cultuureducatie gezonden naar alle ca. 25 scholen voor primair onderwijs in de gemeente en twaalf culturele (erfgoed)instellingen. Bureau ART stelde een rapportage op, met onder andere de volgende conclusies: Er vinden gemiddeld minder erfgoededucatieve activiteiten plaats op de scholen dan kunsteducatieve activiteiten: op bijna tweederde van de scholen per groep 1 of 2 maal een erfgoededucatieve activiteit per jaar, op de andere scholen vrijwel nooit. Driekwart van de scholen heeft de ambitie om de komende jaren de aandacht voor cultuureducatie te laten toenemen; dat geldt dan zowel voor kunsteducatie als voor erfgoededucatie. Nog eens 10% wil de aandacht uitsluitend voor kunsteducatie laten toenemen. Slechts 15% zegt geen ambities te hebben in deze richting. De meeste scholen zeggen te streven naar het creëren van een doorgaande leerlijn op het terrein van cultuureducatie. Dat gebeurt vooral door het aansluiten bij de ontwikkelingsfasen van het kind en ook door aansluiting bij de kerndoelen, aansluiting bij de methoden en door methodevervangende projecten. 24 90% van de scholen gebruikt een methode voor geschiedenis (meestal ‘Wijzer door de tijd’ of ‘Bij de tijd’), 85% gebruikt een methode voor aardrijkskunde (meestal ‘Hier en daar’ of ‘Wijzer door de wereld’), 90% gebruikt een methode voor natuur (‘Leefwereld’). De helft van de scholen geeft aan de komende jaren behoefte te hebben aan ondersteuning bij de aanpak van cultuureducatie. Deze scholen hebben vooral behoefte aan begeleiding bij het creëren van een doorgaande leerlijn, handreikingen/ adviezen om zelf cultuureducatiebeleid te ontwikkelen en hulp bij het vinden van geschikt cultuureducatief aanbod. Zeven van de twaalf culturele instellingen organiseren regelmatig educatieve activiteiten voor het primair onderwijs. De educatieve activiteit betreft meestal een bezoek van een school aan de instelling. Soms gaat het ook om een leskist of om een activiteit van de culturele instelling op school. Vijf van deze zeven culturele instellingen hebben de ambitie om de aandacht voor educatieve activiteiten de komende vijf jaar te laten toenemen. Alle zeven culturele instellingen geven aan bij de ontwikkeling van hun educatieve activiteiten aan te sluiten bij de wensen van de scholen. Dat gebeurt vooral door de educatieve activiteiten te laten ontwikkelen door medewerkers met een onderwijskundige achtergrond of medewerkers afkomstig uit het basisonderwijs. Geen enkele instelling analyseert de kerndoelen, één instelling analyseert de methodes. Zes van de zeven culturele instellingen proberen de inhoud van de educatieve activiteiten te laten aansluiten op het onderwijsprogramma van de scholen. Dat proberen zij te doen door aan te sluiten bij de ontwikkelingsfasen van het kind. Geen enkele instelling probeert de inhoud te laten aansluiten bij de methodes. Twee culturele instellingen hebben de indruk dat zij voldoende op de hoogte zijn van de ontwikkelingen in het primair onderwijs, vier zijn ‘redelijk’ op de hoogte, één vindt zichzelf slecht op de hoogte. De meeste culturele instellingen pleiten voor meer onderlinge samenwerking bij de aanpak van cultuureducatie in Schiedam. “Cultuureducatie was tot nu toe bij ons hapsnap. Bezoeken aan instellingen vonden ad hoc plaats. Daar probeer ik nu lijn in te brengen. We hebben aandacht voor theater, muziek en literatuur. Erfgoed ontbrak daar nog aan. Dus Erfgoed à la Carte paste uitstekend in mijn ideeën voor de aanpak van cultuureducatie op onze school.” Leerkracht school Amsterdam Noord Oost Groningen In Noord Oost Groningen nam IVAK bij wijze van nulmeting een enquête over cultuureducatie in het primair onderwijs af bij alle scholen voor primair onderwijs in Noord Oost Groningen, het werkgebied van IVAK. De enquête was grotendeels gebaseerd op een vragenlijst van Radboud Universiteit Nijmegen en EDU-ART Gelderland, aangevuld met vragen ontleend aan de vragenlijst die Bureau ART hanteerde bij de nulmeting in de provincie Noord-Holland in 2004. Conclusies waren onder andere: Scholen zijn van mening dat vooral een bezoek aan een theatervoorstelling, een bezoek aan een muziekuitvoering, een bezoek aan een historisch museum, een bezoek aan monumenten of beelden buiten en een bezoek aan een dansvoorstelling onder cultuureducatie vallen. Een bezoek aan een archief valt volgens veel scholen niet onder cultuureducatie. 25 De grootste belemmering voor de scholen is de prijs van de culturele activiteiten en de toegangsprijzen; meer dan driekwart geeft aan dat dit een grote rol speelt bij het ontplooien van meer culturele activiteiten. Het vervoer van en naar school en het ontbreken van een doorlopende leerlijn voor cultuureducatie op school spelen ook een grote rol. Scholen vinden over het algemeen dat cultuureducatie de band tussen de school en haar (culturele) omgeving versterkt, bijdraagt aan de ontwikkeling van de creativiteit van kinderen, de nieuwsgierigheid van kinderen stimuleert, cultuurparticipatie op latere leeftijd stimuleert, het onderlinge begrip voor elkaars culturen vergroot, en de kinderen leert genieten en waarderen. Bovendien geeft cultuureducatie de kans aan de school om zich te profileren en kan de betrokkenheid van de ouders bij de school worden vergroot. In de huidige situatie is het scenario ‘Komen en gaan’ bij ongeveer de helft van de scholen helemaal of grotendeels van toepassing op de huidige invulling van cultuureducatie op de school. Ruim de helft van de scholen geeft voor de toekomst aan het scenario ‘Vragen en aanbieden’ de voorkeur; ruim een kwart geeft de voorkeur aan het scenario ‘Komen en gaan’, 20% aan het scenario ‘Leren en ervaren’. Scholen hebben vooral behoefte aan ondersteuning bij het schrijven van subsidieaanvragen voor cultuureducatie, het ontwikkelen van een werkplan voor cultuureducatie, het ontwikkelen van visie op cultuureducatie en het ontwikkelen van beleid voor cultuureducatie. Ook hebben scholen behoefte aan informatievoorziening over het culturele aanbod in de omgeving van de school en aan complete arrangementen voor culturele activiteiten, incl. vervoer, begeleiding, lesbrieven e.d. Noord Oost Brabant In Noord Oost Brabant nam de Meander een vragenlijst af bij alle basisscholen in de regio. Uitkomsten waren onder andere: Bij geschiedenis worden voor geschiedenis vooral de volgende methoden gebruikt: De grote reis, Bij de Tijd en Wijzer door de Tijd. Bij aardrijkskunde wordt veelal gebruik gemaakt van De grote reis, Wijzer door de wereld en Wereld van verschil. Binnen de lessen Nederlands is de methode Taalactief favoriet. Alle scholen hebben buitenschoolse activiteiten; deze zijn geconcentreerd op natuuronderwijs, Nederlands, wereldoriëntatie, creatieve vakken en techniek. Een aantal scholen heeft binnenschoolse activiteiten in het kader van erfgoed. De activiteiten lopen door alle groepen. Er wordt voor de groepen 1 tot en met 4 geen specifiek vak aangewezen waarbinnen erfgoed behandeld wordt, voor de groepen 5 t/m 8 worden de vakken geschiedenis en aardrijkskunde en in mindere mate natuuronderwijs genoemd. Het soort erfgoed dat behandeld wordt (en de wijze waarop) is bijzonder divers. Foto’s, video, voorwerpen (materialen), leskisten en lesbrieven worden het meest genoemd. Vanaf groep 5 wordt ook gast in de klas genoemd. De leerlingactiviteit bestaat in de groepen 1 t/m 4 voornamelijk uit bespreken en kijkopdrachten, vanaf groep 5 wordt daar verwerking aan toegevoegd. Slechts een beperkt aantal scholen geeft aan buitenschoolse activiteiten te hebben in het kader van cultureel erfgoed. De vorm is veelal die van de excursie; in mindere mate wordt aangegeven dat de activiteit een wandeling is of bezoek aan een historisch gebouw of museum. 26 Van het belang van werken met erfgoed scoort de ontwikkeling van vaardigheden een 8. Een score 7,5 behalen ‘kennisverwerving van de lokale geschiedenis’ en ‘helpen om de wereld beter te begrijpen’. Een 7 behalen ‘erfgoededucatie vraagt om een andere wijze van leren’, ‘werken met erfgoed maakt nieuwsgierig’ en ‘activiteiten met erfgoed kunnen sleutelervaringen zijn’. Een 6,5 scoort ‘werken met erfgoed draagt bij tot een open houding t.o.v. anderen’. Den Bosch In Den Bosch vond een gespreksronde plaats bij een aantal basisscholen. Bevindingen waren onder andere: Binnenschools gebruik van erfgoed vindt vooral plaats in groep 1-4, buitenschools vooral in groep 5-8. Het belang van erfgoededucatie wordt vooral gezien in het ontdekkend leren, verbetering van leerhouding, de ontwikkeling van vaardigheden, bijdrage aan algemene vorming/ ontwikkeling e.d. Kennis van de lokale geschiedenis wordt (iets) minder van belang geacht. Wat betreft gewenste activiteiten scoren het hoogst de activiteiten op locatie in de binnenstad waarbij kinderen iets kunnen doen: toren beklimmen, boottocht door de stadswateren, stadswandelingen e.d. Een goede tweede zijn de ‘erfgoedconfrontaties’ in de klas, zoals gast in de klas, leskisten, voorwerpen, dvd’s e.d. Als derde eindigen de kant-en-klare informatiebladen voor de leerlingen en inhoudelijke achtergrondinformatie voor de leerkracht. Scholen geven aan behoefte te hebben aan informatie over didactiek, materiaalontwikkeling e.d. met betrekking tot erfgoededucatie. In andere deelprojecten werden doorgaans inventariserende gesprekken met de scholen gevoerd, waarbij ook de vraag aan de orde kwam wat scholen nu al doen op het gebied van erfgoed. Op basis van de uitkomsten van deze nulmetingen en inventariserende gesprekken werkten de deelprojectleiders de aanpak van hun deelproject verder uit. In het volgende hoofdstuk wordt ingegaan op de kenmerken van deze projectaanpak. 27 Erfgoed à la Carte Groningen In de stad Groningen fungeerde de onderwijsbegeleidingsdienst ABCG als spin in het web van het lokale project Erfgoed à la Carte. ABCG coördineert al jaren de cultuureducatie voor de scholen in de gemeente Groningen. De gemeente heeft de afgelopen jaren fors geïnvesteerd in cultuureducatie. Met dit geld begeleidt het ABCG scholen bij de ontwikkeling en implementatie van de schoolvisie op cultuureducatie. Ook krijgen scholen die met behulp van het ABCG een visie ontwikkelen, tijdelijk subsidie voor het aanstellen van een interne cultuurcoördinator. Bovendien is er een activiteitensubsidie gecreëerd voor de scholen, die met behulp van het ABCG een schoolvisie en doorgaande leerlijn ontwikkelen of reeds geïmplementeerd hebben. Met behulp van Erfgoed à la Carte kon het ABCG zes nieuwe erfgoedprojecten ontwikkelen, als aanvulling op het aanbod van kunsteducatie. De projecten werden uitgewerkt in nauwe samenwerking met elf basisscholen. Elk project werd in eerste instantie op maat uitgewerkt voor één of twee scholen. Dat gebeurde in aparte werkgroepen, waarin naast vertegenwoordigers van de scholen ook medewerkers zaten van instellingen als het Groninger Museum, het Noordelijk Scheepvaartmuseum en de Groninger Archieven. Het ABCG begeleidde deze werkgroepen bij het ontwikkelen van de lesproducten en het didactisch materiaal. Later werd elk project overdraagbaar gemaakt voor de andere scholen in de stad. Zo werd op verzoek van een school lesmateriaal geschreven over het industrieel erfgoed in Groningen, onder andere de suikerfabriek en de strokartonfabriek, inclusief de bijbehorende arbeiderswoningen. Een andere werkgroep maakte als antwoord op een vraag van scholen lessen over de vestingwallen van de stad; als onderdeel van deze lessen, die aansluiten bij de gangbare geschiedenismethoden, maken leerlingen een rondwandeling over de vestingwallen. Een derde groep bedacht ‘Herinnerdingen’, voor het speciaal onderwijs; naast twee scholen voor speciaal basisonderwijs namen in deze werkgroep onder andere de stichting Groninger Kerken, het Openluchtmuseum Hoogeland, het Groninger Museum en de Stadsarcheoloog deel. Een ander project speelt zich af in stadsdeel Beijum met vijf vensterscholen (de Groningse variant van brede scholen) over het thema tweeduizend jaar Beijum. Dit project, waarin wordt samengewerkt met het Groninger Museum en Gronings Landschap, behandelt verschillende onderwerpen, zoals borgen, wierden en de middeleeuwse stad. Ook werden er in het kader van Erfgoed à la Carte voor de scholen in Groningen ‘Kijkwijzers cultureel erfgoed’ gemaakt: omgevingskaarten voor de scholen waarop het cultureel erfgoed in de buurt van de school wordt vermeld. Naast de ontwikkeling van deze projecten heeft het ABCG de scholen die in Erfgoed à la Carte participeerden begeleid bij het opstellen van een aparte paragraaf over erfgoededucatie in het cultuurbeleidsplan. Uit de eindevaluatie blijkt dat volgens de scholen Erfgoed à la Carte heeft gezorgd voor een betere benutting van het erfgoed in Groningen. Ook heeft het gezorgd voor een beter inzicht in de mogelijkheden om met het erfgoed een rijke leeromgeving voor de leerlingen te creëren en voor betere contacten met de erfgoedinstellingen in de stad. Aandachtspunt blijft de overdracht naar de rest van het team. Het moet aan leerkrachten steeds duidelijk gemaakt worden dat erfgoededucatie er niet bij komt, maar lesstofvervangend kan zijn. Ook is er behoefte aan een ‘erfgoedbewaker’ binnen de scholen, die zorgt dat het onderwerp erfgoededucatie ook de komende jaren op de agenda blijft staan. 28 5. Evaluatie van het proces van Erfgoed à la Carte Voordat in hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de vraag in welke mate de doelstellingen van Erfgoed à la Carte zijn bereikt, passeren in dit hoofdstuk eerst enkele aspecten de revue van het proces van Erfgoed à la Carte gedurende de afgelopen vier jaar. Aan de orde komen achtereenvolgens de fasering van de deelprojecten (paragraaf 5.1), de betrokkenheid van de scholen (5.2), de rol van de onderwijsbegeleidingsdiensten (5.3), de deelname van scholen voor speciaal onderwijs (5.4) en de wijze waarop het erfgoed in het onderwijs werd ingezet (5.5). 5.1 De fasering van de projecten Uiteraard kende elk deelproject Erfgoed à la Carte een eigen aanpak, een eigen fasering en een eigen dynamiek. Toch kon bij de meeste deelprojecten een implementatiestrategie worden aangetroffen die in grote lijnen de volgende fasen omvatte: a. Oriëntatie op de beginsituatie. b. Overleg met culturele instellingen en scholen in de regio. c. Eventueel: uitvoeren nulmeting bij scholen (en instellingen). d. Sluiten van contracten of overeenkomsten tussen de diverse betrokkenen. e. Scholen begeleiden bij de ontwikkeling van een visie op erfgoededucatie of een erfgoedparagraaf in een cultuurbeleidsplan. f. Inventarisatie van bestaande projecten en beschikbaar materiaal in de regio, inclusief het signaleren van lacunes in het huidige aanbod. g. Inventarisatie mogelijkheden ontwikkeling doorgaande leerlijn (o.a. inventarisatie van methoden op scholen voor vakken als geschiedenis, aardrijkskunde en wereldoriëntatie). h. Ontwikkeling en implementatie van nieuwe programma-aanbod in samenwerking met culturele instellingen en scholen. i. Ontwikkeling en implementatie van een samenhangend programma erfgoededucatie, opgebouwd uit bestaande en nieuwe programma’s. j. Afspraken over samenwerkingsarrangementen na afloop van Erfgoed à la Carte (tussen culturele instellingen onderling en tussen onderwijs en culturele instellingen). “Het overdragen van de verkregen inzichten in de mogelijkheden van erfgoededucatie op de rest van het team is een onderdeel waar meer aandacht aan geschonken moet worden. Goeddeels een kwestie van affiniteit met het onderwerp, maar ook onbekendheid ermee. De visie rond erfgoededucatie wordt teambreed gedragen, het daadwerkelijk in de praktijk overbrengen van de materie is toch een ander ding.” Interne cultuurcoördinator basisschool Overijssel Per deelproject lag het accent meer of minder op bepaalde fasen. 29 5.2 De betrokkenheid van de scholen Op diverse manieren werd in de deelprojecten getracht om de betrokkenheid van de scholen bij Erfgoed à la Carte vorm te geven en vast te houden. In Tiel werd bijvoorbeeld het werken met contactpersonen per school beschouwd als een van de succesfactoren van het project. De contactpersonen kwamen drie of vier maal per jaar bijeen voor een bijeenkomst. In Groningen bleek dat interne cultuurcoördinatoren een goed aanspreekpunt vormen voor culturele instellingen, maar dat zij soms moeite hebben om steun te krijgen vanuit de directie of vanuit de rest van het team. ABCG ontwikkelde in Groningen daarom een model waarbij op elke school een interne werkgroep voor cultuureducatie werd gevormd om de interne cultuurcoördinator te ondersteunen. In Den Helder gebeurde het creëren van draagvlak eveneens door het instellen van interne werkgroepen binnen de school en ook door het organiseren van praktische workshops voor de teams van de scholen, waarin concreet met bepaalde erfgoedvoorwerpen aan de slag werd gegaan. “De betrokkenheid scholen was goed. We kwamen drie of vier maal als contactpersonen bij elkaar, dat was net goed. Verder gingen wij dan onze teamleden betrekken. Daarnaast waren persoonlijke contacten van groot belang, zoals de bezoeken die de projectleider aan de scholen bracht en de bijeenkomsten met het team. Wat ook fijn was, dat het proces zeer gestructureerd verliep. De vergaderingen waren kort, goed voorbereid en altijd op tijd afgelopen. “ Leerkrachten scholen Tiel Tiel organiseerde, als onderdeel van de implementatiestrategie, bovendien op één dag allerlei workshops voor alle leerkrachten van de deelnemende basisscholen, zodat zij zelf konden ervaren hoe het is om als leerling aan de programma’s deel te nemen. In Noord Oost Groningen functioneerde naast zeven clusters van scholen voor cultuureducatie een achtste cluster voor erfgoededucatie (OnderwijsCultuurPlatform Fivelingo). Vertegenwoordigers uit de zeven clusters namen deel aan dit achtste cluster (waar samen met de instellingen het erfgoedaanbod werd ontwikkeld) en zorgden ervoor dat erfgoed vervolgens in de zeven clusters werd ingebracht. Dit bleek volgens IVAK een succesvolle methode; veel scholen besteden nu in het cultuureducatieplan aandacht aan erfgoed, terwijl scholen zich ook steeds meer met vragen op het gebied van erfgoed richten tot het IVAK (dat van een centrum voor de kunsten is getransformeerd in een centrum voor kunst en cultuur in Noord Oost Groningen en tegenwoordig een consulent erfgoed in huis heeft). Er is de laatste jaren veel gesproken over ‘vraagsturing’ bij cultuureducatie. Daarmee wordt aangeduid dat culturele instellingen niet zelfstandig cultureel aanbod voor de scholen moeten ontwikkelen, maar met hun aanbod moeten reageren op de vragen vanuit de scholen. In enkele projecten Erfgoed à la Carte werd inderdaad vooral vanuit een specifieke vraag gewerkt (bottom-up strategie). In de stad Groningen werden bijvoorbeeld principieel alleen educatieve programma’s bedacht vanuit vragen die eerst door de scholen zelf waren geformuleerd (bijvoorbeeld: hoe kunnen we de historische vestingwallen benutten voor onze geschiedenislessen?). In Hardenberg werd zelfs geprobeerd om de leerkrachten (onder begeleiding) zelf lessen te laten maken over het erfgoed in de omgeving van de school; deze aanpak mislukte grotendeels. 30 Erfgoed à la Carte Hardenberg Erfgoed à la Carte in Hardenberg (een plattelandsgemeente op de grens van Overijssel en Drenthe) heeft van alle vijftien deelprojecten verreweg de minste resultaten opgeleverd. In Hardenberg lag het accent in het project op de leerkrachten, die zelf als ontwikkelaar van materiaal zouden optreden en ‘eigenaar’ zouden moeten worden van de vraag hoe erfgoededucatie in het onderwijs te verankeren. Dit bleek achteraf gezien een onhaalbare strategie. In Hardenberg organiseerde onderwijsbegeleidingsdienst de IJsselgroep vier jaar lang vijf bijeenkomsten per jaar met vertegenwoordigers van tien scholen om te kijken hoe het erfgoed in de omgeving van Hardenberg beter zou kunnen worden benut voor het basisonderwijs. De leerkrachten bezochten samen met een medewerker van de IJsselgroep instellingen zoals het Historisch Centrum Gramsbergen, de Oudheidkamer Slagharen, de tuinen van Mien Ruys en het turfschip in Dedemsvaart. Daar keken ze met elkaar welke mogelijkheden deze instellingen bieden voor het onderwijs. Ook ontvingen alle scholen in Hardenberg een digitale cultuurhistorische atlas van Hardenberg. Vervolgens was het de bedoeling dat de leerkrachten onder begeleiding van de IJsselgroep lesbrieven en lesmateriaal zouden uitwerken, dat niet alleen op hun eigen school maar ook op de andere scholen in Hardenberg zou kunnen worden gebruikt. Het materiaal (zowel leerlingen- als docentenmateriaal) zou op een website worden geplaatst, ingedeeld in de tien tijdvakken van De Rooij. Dit is uiteindelijk niet gelukt. Begin 2009 bleken nog slechts twee van de tien tijdvakken enigszins gevuld met leerlingenmateriaal. De kwaliteit van dit materiaal was over het algemeen laag. De IJsselgroep erkent dat de resultaten van Erfgoed à la Carte in Hardenberg zeker niet conform de eerdere doelstellingen van het project zijn. Een van de mogelijke verklaringen ligt in de gekozen strategie van de onderwijsbegeleidingsdienst. De IJsselgroep streefde er naar om de leerkrachten zelf eigenaar te laten worden van het vraagstuk (hoe koppelen we regionale geschiedenis aan de geschiedenismethode?), omdat dit in de visie van de IJsselgroep op langere termijn de beste garanties biedt dat er in de school (blijvende) aandacht aan erfgoed wordt besteed. Erfgoed moet een bijdrage leveren aan het creëren van een rijkere leeromgeving voor de leerlingen, juist in achterstandsgebieden zoals de regio Hardenberg. De IJsselgroep zocht bewust niet korte termijn oplossingen, zoals het louter aanbieden van educatief aanbod in een menustructuur of het louter maken van leskisten. Daarnaast is men in Hardenberg tegen de grenzen aangelopen van wat culturele instellingen in een dergelijk project kunnen bijdragen. In de omgeving van Hardenberg zijn er alleen kleine erfgoedinstellingen, die volledig op vrijwilligers draaien. Het voordeel is dat deze vrijwilligers vaak zeer enthousiast zijn. Bovendien zijn onder hen veel ex-leerkrachten, die het onderwijs goed kennen. Maar het nadeel is dat men slechts beperkte capaciteit heeft en dat het lastig is om afspraken met dergelijke instellingen te maken. Dit brengt de continuïteit van deelname aan een project als Erfgoed à la Carte in gevaar. Voordeel van een bottom-up strategie is, dat erfgoededucatie vanaf het begin aansluit bij de wensen van de scholen. Nadeel is dat projecten op basis van ‘vraagsturing’ zo specifiek maatwerk voor één school worden, dat zij nauwelijks meer overdraagbaar zijn naar andere scholen. Ook vergt het veel tijd en energie van de scholen om de juiste vragen te stellen. Tegenwoordig praat men daarom meestal over ‘dialoogsturing’. Net als bij producten in de private sector (bijvoorbeeld consumptiegoederen) is een bepaalde educatief product in de praktijk doorgaans het resultaat van een interactie tussen vragers en aanbieders, tussen consumenten en producenten. Ook in de deelprojecten Erfgoed à la Carte was meestal sprake van zo’n ‘dialoogsturing’, maar soms lag het accent meer op het aanbod (en fungeerden scholen vooral als klankbord), en in andere gevallen meer op de vraag (en dachten scholen actief mee met de opzet en inhoud van een erfgoededucatieprogramma). 31 5.3 De rol van de onderwijsbegeleidingsdiensten In meer dan de helft van de deelprojecten werd (in eerste instantie) samengewerkt met onderwijsbegeleidingsdiensten; in drie gevallen (Amsterdam, Hardenberg, stad Groningen) was de onderwijsbegeleidingsdienst zelfs de coördinator van Erfgoed à la Carte. Het idee achter de samenwerking was dat deze diensten hun contacten met de scholen zouden kunnen benutten om aandacht voor erfgoededucatie in het onderwijs te vragen. Ook zouden zij erfgoedinstellingen kunnen begeleiden bij het ontwikkelen van goede programma’s voor het onderwijs. De ervaring vanuit de deelprojecten met deze onderwijsbegeleidingsdiensten is echter niet onverdeeld positief geweest. Dit had onder andere te maken te maken met de omslag die de onderwijsbegeleidingsdiensten gedurende de periode van Erfgoed à la Carte maakten; anders dan vroeger moeten zij nu zelf hun geld op de markt verdienen en daarvoor marktconforme tarieven vragen die veel hoger liggen dan de tarieven waaraan (gesubsidieerde) culturele instellingen gewend zijn. In één deelproject van Erfgoed à la Carte werd de onderwijsbegeleidingsdienst failliet (Kobalt) verklaard als gevolg van deze omslag. In andere deelprojecten was de inbreng toch veel geringer dan oorspronkelijk was gedacht, doordat de hoge uurtarieven niet in verhouding stonden tot de beperkte budgetten die beschikbaar waren. Bovendien bleken onderwijsbegeleidingsdiensten nauwelijks bereid om te investeren in inhoudelijke expertise op het gebied van cultuureducatie; de inbreng van de dienst in een project was vaak afhankelijk van één adviseur die persoonlijk geïnteresseerd was in cultuureducatie. Onderwijsbegeleidingsdiensten lijken zich de laatste jaren terug te trekken op kernactiviteiten als taal, lezen, rekenen en leerlingenzorg. Cultuureducatie wordt blijkbaar niet als interessante ‘markt’ beschouwd. Ook speelde in sommige projecten mee, dat onderwijsbegeleidingsdiensten een andere aanpak voorstaan dan erfgoedinstellingen. Waar erfgoed- en andere culturele instellingen bij voorkeur een concreet aanbod van lesbrieven, excursies en leskisten maken op basis van specifieke wensen van scholen, leggen onderwijsbegeleidingsdiensten graag de nadruk op (de moeilijk meetbare) bewustwording bij leerkrachten van erfgoededucatie als middel tot activerend onderwijs. Het meest geslaagd was achteraf gezien de inbreng van de onderwijsbegeleidingsdiensten in Erfgoed à la Carte wanneer de dienst werd gevraagd een beperkte, duidelijk omschreven bijdrage te leveren (bijvoorbeeld een workshop tijdens een bijeenkomst met vertegenwoordigers van culturele instellingen) of wanneer de dienst al meer werkzaamheden op het terrein van cultuureducatie verricht (zoals ABCG in de stad Groningen). 5.4 De inzet van erfgoed in het onderwijs Bij erfgoededucatie gaat het er om het in de buurt van de school aanwezige erfgoed zo goed mogelijk te benutten voor het onderwijs. Achteraf gezien blijken de vijftien deelprojecten Erfgoed à la Carte twee verschillende strategieën daarvoor te hebben gehanteerd, die enigszins (maar niet geheel) samenvallen met het onderscheid tussen vraagsturing en aanbodsturing: Vanuit het perspectief van de erfgoedinstellingen werd gekeken hoe de collecties en het andere aanwezige erfgoed (beter) konden worden benut voor de scholen; Vanuit het perspectief van een afzonderlijke school werd het voor het onderwijs bruikbare erfgoed in kaart gebracht. 32 De eerste strategie is de gebruikelijke strategie voor erfgoededucatie. Zo werden in het deelproject Overijssel (kleinere) erfgoedinstellingen persoonlijk door de projectleider bezocht. Ter plekke werd gekeken en besproken hoe de collectie eventueel zou kunnen worden benut voor het basisonderwijs. “Er zat veel beeldmateriaal in de tijdvakkist over de geschiedenis van Den Helder. Met deze leskist konden de kinderen de geschiedenis zien, ruiken en voelen.” Leerkracht school Den Helder Bij de tweede strategie wordt het aanwezige erfgoed in kaart gebracht, specifiek voor de omgeving van de school. Dat gebeurde bij Erfgoed à la Carte in enkele deelprojecten. In de stad Groningen brachten scholen, begeleid door het ABCG, zelf hun culturele omgeving in kaart met behulp van een model in PowerPoint. Uiteindelijk doel was, dat elke school in de stad op zo’n manier met foto’s en tekst de eigen omgeving in kaart zou brengen en er een totale kaart van het culturele erfgoed in Groningen zou ontstaan door al deze kaarten met elkaar te verbinden. In het deelproject Leidsche Rijn werd door de archeologen van de gemeente Utrecht per school een archeologische kaart gemaakt, waarop te zien is wat er aan erfgoed te vinden en voor het onderwijs te benutten is binnen een straal van 500 meter, 1 kilometer en 1,5 kilometer van de school (de afstanden die men doorgaans zonder veel problemen kan afleggen met leerlingen uit respectievelijk de onderbouw, de middenbouw en de bovenbouw). Ook in Den Helder werd per school in kaart gebracht welk erfgoed in de directe omgeving van de school gebruikt zou kunnen worden. Daarbij werd onder andere gebruik gemaakt van de digitale geografische kaarten die gekoppeld zijn aan de methode Land in Zicht. Met deze geografische kaarten kan er bijvoorbeeld precies in beeld worden gebracht welke huizen met welke ouderdom zich in de wijk bevinden. In Hardenberg werd als onderdeel van Erfgoed à la Carte de cultuurhistorische atlas Hardenberg (op Cd-rom) aan alle scholen toegezonden. Beide strategieën hebben hun voor- en nadelen. De eerste strategie (collectie benutten voor het onderwijs) heeft het voordeel dat de continuïteit van schoolbezoeken door een instelling kan worden gewaarborgd (bijvoorbeeld een jaarlijks bezoek aan de Oudheidkamer als onderdeel van een erfgoedmenu). Ook kan een instelling zorgen voor begeleiding van de leerlingen, rondleiders e.d. Tegelijkertijd kan dat ook een beperking zijn, omdat veel kleinere erfgoedinstellingen kampen met een gebrek aan voldoende begeleiders, die in staat zijn een professioneel educatief programma te bieden dat aansluit bij de wensen van de school en de leerlingen, zo blijkt uit de evaluatie. De tweede strategie (erfgoed rondom de school in kaart brengen) heeft het voordeel dat scholen onafhankelijk van een instelling erfgoed (een archeologische opgraving, een molen e.d.) kunnen bezoeken. Dit geeft meer vrijheid aan de scholen. Door benutting van erfgoed in de directe omgeving van de school speelt bovendien het probleem van de reisafstand niet of nauwelijks. Dergelijke inventarisaties bieden ook voor de leerkrachten een nuttig inzicht in de omgeving waar zij vaak zelf niet wonen of zijn opgegroeid (dat inzicht kan ook waardevol zijn voor andere lessen of vakken). Nadeel is dat er geen enkele garantie bestaat dat een school ook inderdaad het erfgoed rondom de school benut en blijft benutten, zonder de prikkel van een uitnodiging van een erfgoedinstelling of inschrijving op een jaarlijks programma. Pas over enkele jaren kan worden geconstateerd welke strategie in Erfgoed à la Carte het meest succesvol is geweest. 33 Echt gebeurd! in Leidsche Rijn Ten westen van de stad Utrecht wordt volop gebouwd aan de nieuwe wijk Leidsche Rijn. Zelfs in deze Vinex-locatie blijkt het mogelijk om erfgoed te benutten voor het basisonderwijs. De regio Leidsche Rijn kent namelijk een lange bewoningsgeschiedenis, die alles te maken heeft met de aanwezigheid van de Rijn. Zo liep de Romeinse Limes dwars door dit gebied. SME Advies, een communicatieadviesbureau gericht op duurzame ontwikkeling, coördineerde onder de naam Echt gebeurd! het project Erfgoed à la Carte in Leidsche Rijn. SME Advies is ervan overtuigd, dat door erfgoededucatie kinderen in nieuwbouwwijken, zoals Vinex-locaties, meer binding met hun wijk krijgen. Bij de start van Echt gebeurd! waren er in Leidsche Rijn nog slechts twee (kleine) basisscholen. Daarom werd het project langzaam opgebouwd en elk jaar verbreed naar volgende scholen die zich in Leidsche Rijn vestigden (in totaal zeventien). Voor de scholen werd in samenwerking met de twee stadsarcheologen van de gemeente Utrecht een plattegrond gemaakt. Op de plattegrond staat met iconen aangegeven wat er aan historische vondsten in de omgeving van de school is gevonden. Dat kunnen de resten van een Romeins badhuis zijn of van een Romeins schip, maar ook de restanten van het Middeleeuws kasteel Nijeveld, een steenoven, een vliegtuigwrak uit de Tweede Wereldoorlog of een monumentale boerderij. In overleg met de scholen werden daar lesbrieven met praktische opdrachten bij gemaakt, zodat leerkrachten zelf met de leerlingen aan de slag kunnen. De historische vereniging van Vleuten/ De Meern leverde de informatie over de geschiedenis van het gebied aan. Aan het eind van het schooljaar 2007/08 ontvingen twaalf scholen in Leidsche Rijn een map met alle lesbrieven. In totaal zijn er 55 thema’s uitgewerkt, achttien verhalen geschreven, twee workshops ontwikkeld en drie excursies. Zo zijn er bijvoorbeeld in Leidsche Rijn resten gevonden van Romeinse wachttorens. SME Advies zorgde voor een lesbrief met informatie en opdrachten voor de leerlingen over deze wachttorens. Ook kunnen leerlingen met behulp van een bouwplaat zelf een wachttoren in elkaar zetten. In het tijdvak over de Middeleeuwen wordt in de lesbrieven aandacht besteed aan de oude kerk van Vleuten, het vroegere kasteel Nijevelt en de brouwerij van Vleuten. Bij de Tweede Wereldoorlog krijgen de leerlingen opdrachten over het dagboek dat een elfjarige jongen in Vleuten/ De Meern tijdens de oorlog bijhield. Ze leren ook over de luchtaanval op de kerk in Oudenrijn en de loopgraven die de Duitsers er gedurende de oorlog groeven. Maar de map met lesmateriaal bevat ook vrolijker zaken, zoals recepten voor Gallo-Romeinse kippensoep en voor eieren met pijnboompittensaus. Al het materiaal wordt gepresenteerd op een speciale website, www.echtgebeurd.nl. Volgende scholen die zich in Leidsche Rijn vestigen kunnen via deze website de (digitale) kaarten en lesbrieven downloaden. De scholen kunnen door middel van diverse laatjes in een virtuele ladekast zowel zoeken per tijdvak van De Rooij (welke opdrachten zijn er beschikbaar in een bepaald tijdvak?) als per gebied (wat is er op een bepaalde afstand van mijn school?) als per groep (wat is er in Leidsche Rijn voor mijn groep?). Echt gebeurd! maakt inmiddels deel uit van Castellum Hoge Woerd in Leidsche Rijn. Ooit lag op deze plek een echt Romeins Castellum. Stichting Bouwloods, plattelandswinkel Goes, de Historische Vereniging en gemeente Utrecht werken hier nu samen aan een programma over natuur, milieu en archeologie. Echt gebeurd! is ook onderdeel geworden van het jaarlijkse programma van natuur- en milieueducatie voor de scholen van de gemeente Utrecht. Bovendien wordt momenteel gewerkt aan een variant van Echt gebeurd! voor de wijk Kanaleneiland. 34 In regio’s waar het beschikbare erfgoed meer gespreid is en minder professioneel ontsloten voor het onderwijs werden vervolgens weer twee manieren gevolgd om leerlingen in contact te brengen met het erfgoed: Bezoek aan de instelling (museum, archief, oudheidkamer e.d.) of locatie (molen, sluis, gemaal e.d.); Het brengen van erfgoed in de school, in de vorm van een leskist, video, gastspreker e.d. In regio’s met veel professioneel ontsloten erfgoed werd vanzelfsprekend vooral de eerste werkwijze gevolgd, omdat een bezoek aan een locatie of erfgoedinstelling tot een meer authentieke beleving leidt dan een leskist of videofilm. “Het verkennen van de eigen omgeving was een mooi gegeven om mee te starten. Ze hebben dingen uit hun directe omgeving leren kennen waar ze geen notie van hadden. Een klein voorbeeld: het beklimmen van de kerktoren van Steenwijk hadden velen nog nooit gedaan en het bekijken van de omgeving van hieraf was een feestje van herkenning.” Leerkracht school Steenwijkerland 5.5 De deelname van scholen voor het speciaal onderwijs Binnen een aantal deelprojecten (Amsterdam, Den Helder, Noord Oost Groningen, stad Groningen, Venlo) namen ook scholen voor speciaal (basis)onderwijs deel. In Amsterdam was een van de negen deelnemende scholen een school voor speciaal onderwijs, in Den Helder namen twee scholen voor speciaal basisonderwijs deel. Hier merkte men dat scholen voor speciaal onderwijs zeer geïnteresseerd zijn in erfgoededucatie, omdat het voor de leerlingen van deze scholen heel belangrijk is om (museale) voorwerpen te zien en te voelen. In Noord Oost Groningen deed één school voor speciaal onderwijs mee, een school voor speciaal basisonderwijs met 155 leerlingen. Ook hier bleek dat erfgoed (en cultuureducatie in het algemeen) juist interessante mogelijkheden bood voor het speciaal onderwijs, omdat voor de leerlingen het ontdekken en ervaren heel belangrijk is. De school voor speciaal basisonderwijs in Noord Oost Groningen schreef in haar conceptbeleid voor cultuureducatie: “Uit ervaring blijkt dat het deelnemen aan cultuureducatie voor de kinderen motiveert tot leren, ontdekken en ervaren en de betrokkenheid verhoogt. Het uiten van waarnemingen, ervaringen, gevoelens en verbeelding kan een therapeutische werking hebben, waardoor cultuureducatie een bijdrage kan leveren aan de emotionele ontwikkeling.” In Groningen doen aan het cultuureducatietraject van de gemeente Groningen steeds meer scholen voor speciaal onderwijs mee. Hier merkte men enkele praktische verschillen met reguliere scholen voor basisonderwijs als het gaat om erfgoededucatie: leerlingen van een school voor speciaal onderwijs zijn meestal afkomstig uit een groot gebied en niet uit één wijk; de indeling van erfgoededucatie op basis van de afstand tot de school werkt bij deze scholen dus niet; het in kaart brengen van de mogelijkheden van erfgoed voor de school is nog meer maatwerk dan bij de andere scholen, omdat de onderlinge verschillen in het speciaal onderwijs zo groot zijn. 35 Voor het speciaal onderwijs werd in Groningen het project ‘Herinnerdingen’ ontwikkeld. De ervaring daarmee was, dat men het beste met zo min mogelijk met tekst kan werken en zoveel mogelijk met audiovisuele informatie en opdrachten. Het deelproject van het Limburgs Museum in Venlo richtte zich zelfs geheel op het speciaal onderwijs. Daar bleek dat minimaal een onderscheid moet worden gemaakt in drie sectoren, die elk een eigen aanpak vereisen: speciaal basisonderwijs (ontstaan door samenvoeging van het LOM en MLK) speciaal onderwijs (o.a. ZMLK) praktijkonderwijs. “Ik ben over de hele linie erg enthousiast en vind het jammer dat de samenwerking nu afgelopen is. Zelf werk ik nu voornamelijk met kinderen, die zeer moeilijk leren en een taalprobleem hebben. Ik zou graag op vrijwillige basis nog een tijdje willen doorgaan met het ontwikkelen van nieuwe dingen om het museum, ook voor deze kinderen, nog toegankelijker te maken, bijvoorbeeld met een introductieproject over de vraag: wat is een museum? Ik ben ook erg enthousiast over de open en flexibele houding van de museummedewerksters van de educatieve dienst. Ze denken op een hele positieve manier met je mee.” Leerkracht school voor speciaal basisonderwijs Limburg over project Limburgs Museum Het Limburgs Museum besloot zich bij Erfgoed à la Carte te beperken tot het speciaal basisonderwijs (en het praktijkonderwijs). Uit de ervaringen van het Limburgs Museum met het speciaal basisonderwijs bleek het volgende. Docenten in het speciaal basisonderwijs richten zich vooral op de sociale en emotionele ontwikkeling van het kind en stellen niet de lesstof centraal. Bij het speciaal basisonderwijs kan bij erfgoededucatie in musea vaak worden volstaan met het herschrijven (vereenvoudigen) van teksten en het veranderen van opdrachten (meer accent op vaardigheden). Naast het aanpassen en ontwikkelen van aanbod werd in het Limburgs Museum ook aandacht besteed aan de aanpassing van de praktische randvoorwaarden (begeleiding, groepsgrootte, tijdsduur e.d.). Voor al het speciaal onderwijs geldt dat een museumles actief moet verlopen (zien, luisteren, doen, beleven), waarbij zoveel mogelijk alle zintuigen worden geprikkeld. De algemene conclusie op basis van de ervaringen met het speciaal onderwijs in Erfgoed à la Carte kan luiden, dat een educatief project dat voldoet aan de eisen van het speciaal basisonderwijs ook altijd een geschikt project is voor het reguliere basisonderwijs. 36 Erfgoed à la Carte Limburg Het project van het Limburgs Museum in Venlo richtte zich uitsluitend op het speciaal (basis)onderwijs. Het museum werkt samen met scholen voor verschillende vormen van speciaal (basis)onderwijs in de omgeving van Venlo. Het speciaal onderwijs telt in geheel Nederland meer dan 85.000 leerlingen. Die zijn verdeeld over het speciaal basisonderwijs (kinderen met leer- en gedragsproblemen) en het speciaal onderwijs (kinderen met een lichamelijke of verstandelijke handicap). Er werden eerst door medewerkers van het Limburgs Museum interviews en enquêtes afgenomen bij elf scholen voor speciaal (basis)onderwijs. Ook werden er bijeenkomsten gehouden met schooldirecteuren, leerkrachten en museummedewerkers om te bespreken aan welke eisen een goede museumles voor het speciaal onderwijs moet voldoen. Daarna werden bestaande museumlessen door de educatieve medewerkers van het museum aangepast of werden er nieuwe lessen ontwikkeld. Die werden vervolgens in de praktijk getest met verschillende groepen leerlingen. Op basis van de ervaringen en het commentaar van de leerkrachten werden de lessen bijgesteld en als vast onderdeel opgenomen in het programmaboekje van het Limburgs Museum voor de scholen. Aanvankelijk had het Limburgs Museum de ambitie om het gehele speciaal onderwijs te bereiken met de aangepaste museumlessen, maar het veld van speciaal onderwijs bleek dermate complex en de wensen en behoeften van de scholen zo uiteenlopend, dat men op (ook fysieke) grenzen stuitte om de lessen op basis van al deze verschillende eisen aan te passen. Daarom besloot het Limburgs Museum zich te concentreren op het speciaal basisonderwijs. Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in zes nieuwe museumlessen in het Limburgs Museum (vijf voor het speciaal basisonderwijs en één voor het praktijkonderwijs): - Zoek de geheime uitgang - Ridders, jonkvrouwen en horigen - Verkleden met Pieke - Prehistorie, van rendierjager tot ijzersmid - In het spoor van de Romeinen - Kijken in de keuken (t.b.v. het praktijkonderwijs). Uit de eindevaluatie bij de scholen blijkt, dat zij zeer positief over de aangepaste museumlessen oordelen; gemiddeld wordt een rapportcijfer 8 aan deze lessen gegeven. Ook bleken de scholen tevreden over de inbreng die zij hadden gehad bij het ontwikkelen van de museumlessen en over het gebruik van hun inbreng door het Limburgs Museum. Alle scholen die aan de eindevaluatie deelnamen gaven aan dat zij dankzij Erfgoed à la Carte beter inzicht hebben gekregen in de mogelijkheden die het Limburgs Museum biedt voor het speciaal onderwijs. De educatief medewerkers van het Limburgs Museum hebben naar eigen zeggen dankzij Erfgoed à la Carte het vertalen van bestaande museumlessen naar het speciaal onderwijs in de loop van het project steeds beter in de vingers gekregen. Cruciaal is het vertalen van een museumvoorwerp naar de belevingswereld van een leerling in het speciaal onderwijs. De educatief medewerkers hebben de afgelopen jaren in de praktijk geleerd welke valkuilen er zijn en welke zaken belangrijk zijn. Zo moet bij de informatieoverdracht het ambitieniveau niet te hoog zijn; bij het speciaal onderwijs moet men niet teveel informatie in één keer willen overbrengen. Voor een leerling in het speciaal onderwijs is een bezoek aan een museum als het Limburgs Museum al een belevenis op zich, omdat de meeste kinderen van huis uit nooit in een museum komen. Daarnaast is het belangrijk dat de leerlingen actief bezig kunnen zijn, onder andere door het gebruik van doe-opdrachten en zelfcorrigerend materiaal. 37 6. Het behalen van de doelstellingen De belangrijkste doelstellingen van Erfgoed à la Carte waren (zie paragraaf 3.1): Erfgoedaanbod verankeren in doorgaande leerlijnen voor de basisschool in de groepen 1 tot en met 8; Scholen in staat stellen een eigen schoolbeleid te ontwikkelen op het terrein van erfgoededucatie; Daartoe de samenwerking versterken tussen scholen en erfgoedaanbieders, en erfgoedaanbieders onderling. In dit hoofdstuk beschrijven we in welke mate deze drie doelstellingen zijn bereikt, voor zover dit op grond van de evaluaties van Bureau ART nu reeds (enkele maanden na afloop van het project) valt te beoordelen. In paragraaf 6.1 kijken we naar de eerste doelstelling (erfgoed verankerd in doorgaande leerlijnen), in paragraaf 6.2 naar het ontwikkelen van een eigen schoolbeleid en in paragraaf 6.3 naar de samenwerking tussen scholen en erfgoedaanbieders. Hierbij maken we gebruik van de evaluaties en effectmetingen die Bureau ART eind 2008 in een groot aantal deelprojecten verrichtte. Ook wordt in paragraaf 6.1 verwezen naar een tussentijdse evaluatie van de projecten Erfgoed à la Carte in 2007. 6.1 De realisatie van de doelstelling ‘erfgoedaanbod verankerd in doorgaande leerlijnen’ In het project Erfgoed à la Carte werd ingezet op de ontwikkeling van een doorgaande leerlijn van erfgoededucatie in het basisonderwijs. In een notitie voor de deelprojecten gaf projectleider Cees Hageman in 2006 aan, dat het begrip ‘doorgaande leerlijn’ in het onderwijs vanuit verschillende invalshoeken kan worden geïnterpreteerd. Het kan gaan om een inhoudelijke uitwerking vanuit specifieke leergebieden (rekenen, taal, geschiedenis) of om een opbouw van vaardigheden (onderzoek, presentatie, samenwerking) of het leren werken volgens een diversiteit aan oplossingsstrategieën. Een leerlijn beschrijft het ontwikkelingsproces dat kinderen doorlopen op basis van gegeven onderwijs. Het geeft een overzicht van wat kinderen leren (doelen), hoe het gegeven onderwijs dat leren kan beïnvloeden (didactiek, organisatie, leermiddelen) en wat de inhoud van het onderwijsaanbod is. Een leerlijn laat dan zien welke onderwijsinhouden achtereenvolgens (bijvoorbeeld per leerjaar) aan bod komen. “Door de doorgaande leerlijn wordt de school min of meer gedwongen elk jaar mee te doen. Wij constateerden laatst op school dat we teveel projecten doen. Toen zijn we gaan schrappen. De Kinderboekenweek kun je bijvoorbeeld best een jaartje overslaan. We hebben ook Reizen in de Tijd (de Tielse variant van Erfgoed à la Carte, PvdZ) overwogen, maar ja, dat doe je niet, want dan valt er een gat in de doorgaande leerlijn; dus daar hebben we besloten mee door te gaan.” Leerkracht basisschool Tiel In geen van de vijftien deelprojecten is een leerlijn gerealiseerd die volledig voldoet aan de definitie van projectleider Hageman. Wel werd in de meeste deelprojecten gestreefd naar het creëren van een doorgaande leerlijn, door: a. Het aansluiten van de doelen van een erfgoedproject bij de Kerndoelen; b. Het aansluiten van een erfgoedproject bij methoden voor geschiedenis of andere vakken; c. Het aansluiten van een erfgoedproject bij de ontwikkelingsfasen van een kind. 38 Daarnaast werden de ontwikkelde erfgoedprogramma’s doorgaands verankerd in het onderwijsprogramma door: d. Het zorgen voor voorbereiding en verwerking van een erfgoedproject in de lessen op school; e. Het samenstellen van een jaarlijks erfgoededucatieprogramma (Erfgoedmenu of onderdeel van een cultuurmenu). f. Het bijdragen aan andere vakgebieden, bijvoorbeeld taal. Hieronder geven we per mogelijkheid aan, in hoeverre deelprojecten Erfgoed à la Carte deze mogelijkheid hebben benut. We baseren ons daarbij op een tussentijdse evaluatie van Erfgoed à la Carte door Bureau ART in 2007. Bij deze tussentijdse evaluatie ontvingen alle vijftien deelprojecten een korte vragenlijst over het project, met onder andere vragen over de wijze waarop men een doorgaande leerlijn nastreefde. Kerndoelen Cees Hageman gaf in zijn notitie al aan, dat het voor de hand ligt aansluiting te zoeken bij de leergebieden die in de nieuwe kerndoelen voor het basisonderwijs in 2005/06 zijn uitgewerkt onder het hoofdstuk ‘Oriëntatie op jezelf en wereld’ en onder ‘Kunstzinnige oriëntatie’. Voor de erfgoedgerelateerde leergebieden zijn in de nieuwe kerndoelen 20 doelomschrijvingen uitgewerkt onder de deelgebieden ‘mens en samenleving’, ‘natuur en techniek’, ‘ruimte’ (aardrijkskunde) en ‘tijd’ (geschiedenis). De praktijk leert dat het zwaartepunt binnen ‘Oriëntatie op jezelf en de wereld’ valt op de leergebieden aardrijkskunde, geschiedenis en natuuronderwijs. In de beschrijving (de karakteristiek) van dit leergebied wordt gesteld dat leerlingen gebruik maken van cultureel erfgoed. Bij de kunstzinnige oriëntatie worden de accenten gelegd bij beeldende vorming en muziekonderwijs, drama en dans. Het werken met ‘erfgoed’ wordt geplaatst bij Kunstzinnige Oriëntatie. Uit de tussentijdse evaluatie bij de deelprojecten in 2007 bleek, dat bijna alle deelprojecten de ontwikkelde erfgoedactiviteit probeerden te laten aansluiten bij de Kerndoelen ‘Oriëntatie op jezelf en wereld’ en soms ook op die van ‘Kunstzinnige oriëntatie’. “Iedere erfgoedinstelling die zichzelf respecteert zorgt ervoor dat in de mailing de link gelegd wordt met het onderwijsprogramma van de scholen. Ik denk dat we nog nooit zoveel en intensief met erfgoed bezig zijn geweest als de afgelopen twee jaar.” Docent basisschool Noord Oost Groningen Methoden Voor het creëren van een doorgaande leerlijn kan ook een relatie worden gelegd met methodes voor geschiedenis, aardrijkskunde, wereldoriëntatie en in mindere mate die voor het natuuronderwijs. In meer dan de helft van de deelprojecten werd aan een doorgaande leerlijn gewerkt door de erfgoedactiviteiten te laten aansluiten bij de methoden die op school worden gebruikt, doorgaans door te werken met materiaal dat (deels) methodevervangend was. In een aantal deelprojecten (onder andere Hoogeveen, Den Helder, Overijssel, Amersfoort, Groningen, Leidsche Rijn) werden daartoe analyses gemaakt van de methoden die op school werden gebruikt. In Overijssel maakte men een uitgebreide analyse van de methoden aardrijkskunde en geschiedenis. Er werd onder andere geïnventariseerd welke didactische uitgangspunten in de diverse methoden worden gehanteerd en welke thema’s per groep aan de orde komen (en geschikt waren voor Erfgoed à la Carte). De methodeanalyse werd ook ter beschikking gesteld aan de IJsselgroep ten behoeve van het project in Hardenberg. 39 Een kruiwagen vol omgeving in Hoogeveen In Hoogeveen is het project Erfgoed à la Carte vier jaar lang aangestuurd door de Openbare Bibliotheek. De bibliotheek vervult in opdracht van de gemeente ook andere taken op het gebied van cultuureducatie, zoals de coördinatie van het programma Cultuur&School in Hoogeveen, met cultuureducatieve activiteiten voor het basis- en voortgezet onderwijs in de gemeente. In het begin van het project is ook nog een onderwijsbegeleidingsdienst bij het project betrokken geweest. Medewerkers van deze dienst maakten bijvoorbeeld een analyse van alle methodes die scholen gebruiken voor geschiedenis. Erfgoed à la Carte in Hoogeveen is een goed voorbeeld hoe naast materieel erfgoed (museumobjecten, archiefstukken of monumenten) ook immaterieel erfgoed en landschappelijk erfgoed wordt gebruikt voor het onderwijs. Het project heet niet voor niets ‘Een kruiwagen vol omgeving’. Er zijn in Hoogeveen en omstreken nu eenmaal weinig musea of andere erfgoedinstellingen. Het boek ‘Alles is anders om me heen’ over de geschiedenis van Hoogeveen, dat aan alle basisscholen is toegezonden, vormt de basis van Erfgoed à la Carte. Het boek, met veel foto’s en tekeningen, is in opdracht van de gemeente gemaakt, samen met leerkrachten, het lokale museum De 5000 morgen, de bibliotheek en de Historische Kring. In het boek is informatie te vinden over de wegen, vaarten en ‘wijken’ in de omgeving van Hoogeveen. Er zijn in totaal zeven erfgoedprojecten voor de scholen uitgewerkt. Zo nemen leerlingen interviews af bij oudere mensen om meer te weten te komen over de Tweede Wereldoorlog. Maar ook het landschap rondom Hoogeveen wordt ten volle benut. Samen met natuurorganisatie IVN werd een activiteit bedacht, waarbij kinderen een ontdekkingstocht maken door het Hollandsche Veld; bij de tocht hoort een boekje getiteld ‘Leesbaar landschap’. Een andere project van Erfgoed à la Carte gaat over straatnamen in Hoogeveen. Al deze projecten sluiten, op uitdrukkelijk verzoek van de scholen, nauw aan bij de hoofdstukken in het boek ‘Alles is anders om me heen’. Ze werden eerst uitgetest op een of enkele van de tien scholen die aan Erfgoed à la Carte in Hoogeveen deelnamen, voordat ze werden aangeboden aan de andere scholen. Het ontwikkelde aanbod is in alle zeven projecten gekoppeld aan taal. Met elk van de zeven projecten maken de leerlingen niet alleen kennis met erfgoed en geschiedenis, maar oefenen zij meteen ook de Nederlandse taal. Samen met nog vier andere projecten, die buiten Erfgoed à la Carte zijn ontstaan, vormen de projecten met elkaar een samenhangend aanbod en doorgaande leerlijn van erfgoededucatie voor de groepen 1 tot en met 8. Daarvoor is het aanbod geclusterd in de thema’s leven, wonen en werken. Bij elk project wordt aangegeven of het lesstofvervangend of lesstofverbredend in de klas kan worden ingezet. De canoncommissie onder leiding van Frits van Oostrom verwijst in haar rapport naar het project in Hoogeveen: “Het liefst zag onze commissie voor elke Nederlandse gemeente een lokale canon voor het basisonderwijs ontworpen; een initiatief zoals in Hoogeveen zou men veel meer kinderen gunnen.” 40 In Hoogeveen werden de methoden voor taal, wereldoriëntatie, aardrijkskunde en geschiedenis geanalyseerd en werd geïnventariseerd welke aanknopingspunten deze methoden bieden voor gebruik van lokaal erfgoed. Vervolgens werd voor de educatieve projecten aangegeven bij welke thema’s en onderdelen van de methoden deze projecten konden aansluiten. In Den Helder vond niet echt een methodeanalyse plaats, maar inventariseerde de onderwijsbegeleidingsdienst voor de scholen die met methoden werken voor wereldoriëntatie/ aardrijkskunde/ geschiedenis en voor natuur welke thema’s geschikt waren om erfgoed in Den Helder te benutten. In Amersfoort werd bij de ontwikkeling van de lesprojecten gebruik gemaakt van een algemene analyse van methoden die het Erfgoedhuis Utrecht al eerder had gemaakt. Bij de aansluiting bij methoden ging het ook in Amersfoort niet alleen om geschiedenis/ aardrijkskunde/ wereldoriëntatie, maar eveneens om natuur. Ook in Leidsche Rijn werd bij een van de deelnemende scholen een analyse gemaakt van hun methoden en wordt gezocht naar aanvullingen op die methoden met bezoeken aan plaatselijk erfgoed (archeologische vondsten) of met verhalen en opdrachten over plaatselijk erfgoed. In andere projecten (o.a. Tiel) koos men voor een lichtere variant, waarin de ontwikkelaar van materiaal aan de leerkrachten vroeg bij het becommentariëren van de conceptlesbrieven aan te geven waar de betreffende lesbrief paste bij de door hen gebruikte methoden voor geschiedenis/ wereldoriëntatie. Uiteraard hing het per school af hoe erfgoed gerelateerd kon worden aan de methoden. Sommige scholen maken niet of nauwelijks gebruik van methoden. Sommige scholen willen graag projecten die methodevervangend zijn, terwijl andere scholen de voorkeur geven aan het benutten van lokaal erfgoed in aanvulling op de methode. In sommige projecten werd daarom gekozen voor een model, waarbij scholen op basis van een ‘bronnenboek’ of een ander overzicht van aanbod zelf kunnen kiezen: a. de methode volledig te vervangen; b. sommige onderdelen van de methode te vervangen; c. (bezoek aan) plaatselijk erfgoed te zien als aanvulling op de methode; d. (bezoek aan) plaatselijk erfgoed te zien als oriëntatie voorafgaande aan de methode. "Het IVAK in Delfzijl heeft de hele historie van het stenen tijdperk tot het heden in tien tijdvakken weergegeven en dat is gedaan door mensen die zeer kundig zijn. Daarnaast is er een werkgroep waarin vertegenwoordigers van culturele instellingen en het onderwijs zitten. Vertegenwoordigers van scholen hebben vooral gekeken naar de toegankelijkheid. Hoe toegankelijk is het, hoe uitnodigend is het voor de kinderen? Kun je opdracht die je geeft ook laten doen door verschillende groepen? Moet je alleen maar volstaan met naslagwerken voor leraren of voor kinderen of voor beiden? Het lijken wellicht vanzelfsprekende vragen, maar het is goed dat ze gesteld worden. Een belangrijk effect van dit project is ook het contact tussen de scholen onderling. Er is veel meer uitwisseling tot stand gekomen rondom cultuureducatie. En dat is een belangrijk, blijvend resultaat." Directeur school Noordoost Groningen Als ordeningsprincipe werd in sommige deelprojecten gebruik gemaakt van de indeling in tien tijdvakken van De Rooij, waarop de geschiedenismethoden zijn gebaseerd. Zo ontwikkelde men in Den Helder een reeks leskisten, gekoppeld aan de tien tijdvakken. Ook in Noord Oost Groningen werd de ontwikkeling van (deels) lesstofvervangende erfgoedprogramma’s gebaseerd op de tien tijdvakken. 41 Erfgoed à la Carte Noord Oost Groningen Het project Erfgoed à la Carte in Noordoost Groningen (Appingedam, Delfzijl, Loppersum) werd geleid vanuit IVAK, het centrum voor kunst- en cultuureducatie in Delfzijl. IVAK koppelde Erfgoed à la Carte aan de opdracht die het van de provincie Groningen had gekregen om de basisscholen in Noordoost Groningen te begeleiden bij het ontwikkelen van een cultuurbeleid. Daartoe bracht IVAK scholen per gemeente samen in zeven clusters van gemiddeld zo’n zeven scholen. IVAK ondersteunde de scholen niet alleen bij de visievorming, maar stimuleerde ook de vorming van netwerken van scholen en culturele instellingen. Erfgoed à la Carte kreeg in Noordoost Groningen de naam Fivelsgoud (de streek rondom Appingedam werd vroeger Fivelingo genoemd). De elf scholen die deelnamen aan Fivelsgoud waren gespreid over de zeven clusters en vormden een apart netwerk (het achtste cluster), samen met elf erfgoedaanbieders in de regio. Dit netwerk kreeg de naam Onderwijs Cultuur Platform Fivelingo. In dit platform werden erfgoedprogramma’s ontwikkeld, die uiteindelijk werden aangeboden aan alle basisscholen in Noordoost Groningen. De wensen van de scholen en de mogelijkheden van de (veelal kleine) instellingen vormden hierbij het uitgangspunt. Een eerste product was BorgenOnLine over borgen en kastelen in Groningen voor groepen 1 tot en met 8. In de onderbouw ligt de nadruk op kastelen en ridders, in de bovenbouw op het leven op een borg. Borgenonline.nl werd vervolgens door IVAK omgevormd tot de website FivelsGoud waarop kinderen kunnen leren over de cultuurgeschiedenis van de eigen streek. De website is ingericht naar de tien tijdvakken van de Rooij en is vooral bedoeld voor groepen 5 tot en met 8 van het basisonderwijs en de onderbouw van het voortgezet onderwijs. IVAK heeft bij het ontwikkelen van de website geleerd, dat men vanaf het begin inhoud en techniek in samenhang moet ontwikkelen in plaats van eerst veel informatie te produceren, die later moest worden aangepast om aan de technische eisen van de website te kunnen voldoen. De komende tijd zullen de lokale erfgoedinstellingen hun educatieve aanbod voor de scholen op de website plaatsen. Ook werd er in het kader van Fivelsgoud een toneelvoorstelling gemaakt, die dit najaar door 3.200 leerlingen van groepen 5 t/m 8 van alle 45 scholen in de regio werd bijgewoond, en door 2.600 leerlingen uit de onderbouw van het voortgezet onderwijs. Doel van de voorstelling was dat de geschiedenis van de eigen streek meer tot leven te brengen voor de leerlingen. Op 18 september 2008 vond de première van de toneelvoorstelling plaats. Bovendien werden er drie thematische inspiratiekisten voor groepen 1 tot en met 4 gemaakt, gekoppeld aan taalontwikkeling; de thema’s zijn ‘boven de grond’, ‘onder de grond’ en ‘water’. Op 28 januari 2009 werd de website Fivelsgoud officieel gelanceerd en werden de inspiratiekisten aan de scholen gepresenteerd. Met de subsidie van Erfgoed à la Carte als basis heeft FivelsGoud uiteindelijk financiële bijdragen ontvangen van o.a. de Mondriaan Stichting, het VSB-fonds, het Prins Bernhard Cultuurfonds, de stichting DOEN en het Je Maintiendrai Fonds. De ervaringen met erfgoed uit het Onderwijs Cultuur Platform Fivelingo werden door de elf scholen van Fivelingo ingebracht in de zeven clusters. Deze aanpak blijkt achteraf gezien succesvol. Bijna alle scholen beschikken over een beleid ten aanzien van cultuureducatie en besteden daarin expliciete aandacht aan erfgoededucatie. Uit de eindevaluatie bij de scholen blijkt ook dat bijna alle scholen vinden dat FivelsGoud/ Erfgoed à la Carte heeft gezorgd voor een betere benutting van het erfgoed in Noordoost Groningen. Tevens vinden de meeste scholen dat de erfgoedinstellingen de laatste jaren beter inspelen op de wensen en behoeften van de scholen. Ook de lokale erfgoedinstellingen vinden dat FivelsGoud gezorgd heeft voor een beter inzicht in de wensen en behoeften van scholen voor primair onderwijs in de regio. Voor wat betreft de toekomst vinden de meeste scholen dat er een relatie moet worden gelegd tussen FivelsGoud en de Canon van de vaderlandse geschiedenis. 42 Ontwikkelingsfasen De meeste deelprojecten die het vragenlijstje gaven in de evaluatie van Bureau ART aan een doorgaande leerlijn ook te willen creëren door de erfgoedactiviteiten te laten aansluiten bij de ontwikkelingsfasen van het kind. Natuurlijk gebeurt dit als het ware al automatisch wanneer men met een project aansluit bij een methode (waaraan immers de ontwikkelingsfasen ten grondslag liggen), maar in een aantal deelprojecten werd ook een indeling van de ontwikkelde educatieve programma’s gehanteerd die aansloot bij de ontwikkelingsfasen van een kind. Zo sloten in Amsterdam de thema’s van de educatieve programma’s aan bij de gebruikelijke indeling in: Ik en mijn omgeving (onderbouw) Jij en de anderen (middenbouw) Zij en de wereld (bovenbouw). Cultureel Erfgoed Noord-Holland maakte (los van Erfgoed à la Carte) De Erfgoedonderzoeker, met een indeling in: Erfgoed van jezelf Erfgoed in de omgeving Erfgoed van iedereen. In het project Erfgoed à la Carte Zaanstreek werd gewerkt vanuit de indeling: Mensen van vroeger Groep 1+2 Spullen van vroeger Groep 3+4 Gebouwen van vroeger Groep 5+6 Landschap van vroeger Groep 7+8 Woorden van vroeger Groep 7+8 In Erfgoed à la Carte Tiel werd het volgende inhoudelijke raamwerk gehanteerd: Wie ben ik? Groep 1+2 en groep 3+4 Wat verzamel ik? Groep 1+2 en groep 3+4 Waar woon ik? Groep 3+4 en groep 5+6 Deze drie thema’s werden aangevuld met zes thema’s gerelateerd aan de bewonersgeschiedenis: Eten en feesten Groep 3+4 Wandversiering Groep 5+6 Gebruiksgoederen Groep 7+8 Muziek Groep 7+8 Oorlog en Tiel Groep 7+8 Wederopbouw Groep 7+8 Bij de eindmeting in Noord Oost Groningen werd gevraagd hoe de scholen probeerden erfgoededucatie te integreren in het onderwijsprogramma. Twintig van de 22 scholen gaven aan dit na te streven door erfgoededucatie te laten aansluiten bij thema’s die op school centraal staan. Zeven deden dit door erfgoedactiviteiten te laten aansluiten bij de ontwikkelingsfasen van het kind, achttien door erfgoededucatie te laten aansluiten bij de (geschiedenis)methodes, acht door aan te sluiten bij de Kerndoelen en vijftien door te werken met methodevervangende projecten. 43 Voorbereiding en verwerking Daarnaast spreekt het tegenwoordig vanzelf, dat een activiteit, zoals een bezoek aan een museum, onderdeel is van een breder programma met een voorbereiding in de klas en verwerkingsopdrachten na afloop van de activiteit. In alle deelprojecten Erfgoed à la Carte werd gewerkt met een of andere vorm van voorbereiding in de klas en een verwerkingsopdracht na afloop. Een willekeurig maar goed voorbeeld was te vinden in het deelproject Erfgoed à la Carte in Hoogeveen. Daar bereidden leerlingen van twee scholen zich eerst op school voor op de Tweede Wereldoorlog. Daarna voerden ze gesprekken met dorpsbewoners die de oorlog nog hadden meegemaakt. De leerlingen kregen daartoe op school een interviewtraining van een journalist. De gesprekken werden op de band opgenomen en verwerkt tot een DVD met foto’s. Een docent van het plaatselijke Centrum voor de Kunsten begeleidde de leerlingen in het selecteren van de foto’s. De DVD werd tot slot door de leerlingen aan de burgemeester van Hoogeveen aangeboden. Andere vakgebieden Bovendien kan erfgoed ook worden verankerd in het onderwijsprogramma door een verbinding te leggen met andere vakken en leergebieden dan geschiedenis of aardrijkskunde. Immers, op veel scholen wordt (begrijpelijk) meer prioriteit gegeven aan taal en rekenen dan aan erfgoed. In diverse projecten van Erfgoed à la Carte werd daarom een relatie gelegd met andere vakken, met name met taalbevordering. Zo werd in Amersfoort voor groepen 1 en 2 in lijn met ‘Van wie is die koffer’ een leskoffer gemaakt waarmee ook taalbevordering kan worden gestimuleerd. In Erfgoed à la Carte in Amsterdam probeerde men taal zelfs als rode draad in al het aanbod te verweven. Daartoe maakte de onderwijsbegeleidingsdienst ABC een checklist ten behoeve een doorgaande lijn Taal binnen het educatief aanbod van de erfgoedinstellingen. In de checklist werd aandacht besteed aan het stellen van vragen, verschillende typen vragen en het aanleren van (nieuwe) woorden tijdens een les of een bezoek aan een museum. Jaarlijks programma Het onderbrengen van losstaande erfgoedactiviteiten in een samenhangend, bij voorkeur jaarlijks, programma vormde misschien wel de beste manier om het aanbod dat in het kader van Erfgoed à la Carte is ontwikkeld, te verankeren bij de deelnemende instellingen. “Door zo’n programma gaan alle leerkrachten van de school zich nu elk jaar inschrijven. Anders blijft een bezoek aan een museum toch leerkrachtafhankelijk. Met Erfgoed à la Carte weet ik dat alle leerkrachten jaarlijks in elk geval één keer naar een museum gaan.” Adjunct-directeur basisschool Amsterdam In sommige deelprojecten werd een apart programma voor erfgoededucatie gerealiseerd, naast een eventueel al bestaand aanbod van kunsteducatie. Dat was bijvoorbeeld het geval in Den Helder (leskisten aangeboden door de plaatselijke bibliotheek en op een speciale website), Leidsche Rijn (o.a. ondergebracht in het jaarlijkse programma van NME-activiteiten van de gemeente Utrecht) en in de Zaanstreek. In de Zaanstreek werd als resultaat van Erfgoed à la Carte een Erfgoedmenu samengesteld, met zo’n 25 educatieve erfgoedprojecten voor alle basisscholen in de Zaanstreek. De bemiddeling van deze erfgoedactiviteiten geschiedt vanaf 2008 door Fluxus, centrum voor kunsteducatie in Zaandam. Maar probleem blijft dat voor de toekomst niet duidelijk is wie de ‘eigenaar’ van het Erfgoedmenu Zaanstreek is: wie draagt zorg voor de projecten en voor de continuïteit van het menu? 44 In Amersfoort worden de vijf nieuwe projecten Erfgoed à la Carte samen met andere erfgoedprojecten door Bureau Kunsteducatie elk jaar aan de 55 scholen in Amersfoort gepresenteerd. In Groningen worden de projecten inclusief materialen, lesbrieven e.d. geplaatst op onderwijsprojectenplein.nl, de website van de Groninger bibliotheken met educatieve projecten voor het onderwijs in Groningen. In Amsterdam is het nog zeer onzeker of Erfgoed à la Carte op de een of andere wijze wordt gecontinueerd. Voor de (grotere) musea heeft continuering alleen zin als er een forse inspanning wordt geleverd om het aantal deelnemende scholen drastisch uit te breiden. Maar ABC Onderwijsadviseurs wil het programma alleen continueren, wanneer daarvoor voldoende financiële middelen beschikbaar zijn. Ook in Hoogeveen is het nog onzeker hoe de ontwikkelde projecten worden verankerd in het aanbod van cultuureducatie voor de scholen in Hoogeveen. In Limburg zijn de ontwikkelde museumlessen voor het speciaal onderwijs opgenomen in een aparte brochure van het Limburgs Museum. In ongeveer de helft van de deelprojecten werden de ontwikkelde erfgoedactiviteiten op de een of andere manier gekoppeld aan een Kunstmenu of een ander bestaand programma van kunst- en cultuureducatie. Zo werden in Overijssel de ontwikkelde erfgoedactiviteiten vooralsnog toegevoegd aan het bestaande Kunstmenu (de Kunstklapper) van Kunst&Cultuur Overijssel; ook werden de activiteiten opgenomen in het programma van de Culturele Commissie van de drie gemeenten. In Den Bosch worden de projecten die met financiële steun van Erfgoed à la Carte zijn ontwikkeld, opgenomen in het programma Cultuureducatie van SKV Den Bosch; vanaf schooljaar 2008/09 brengt SKV een afzonderlijke brochure uit met stedelijke projecten, waarin een aparte sectie is opgenomen met erfgoedprojecten. In Schiedam worden de acht nieuwe erfgoedprojecten toegevoegd aan het aanbod van kunst- en cultuureducatie van de gemeente voor de scholen in Schiedam (de Parade). In Noord Oost Brabant wordt het programma van erfgoededucatie structureel onderdeel van het totale cultuuraanbod van de Meander in Boxmeer aan de scholen in de regio Noord Oost Brabant. Omdat bij de Meander een ‘Marktplaats’ voor cultuureducatie is ondergebracht, kunnen de erfgoedprojecten zo makkelijk in het totale aanbod voor de scholen in de regio worden ondergebracht. In Tiel werd het aanbod van erfgoededucatie opgenomen in het totale aanbod van Kultuurkonnekt voor het onderwijs, waarvan 90% van de scholen in Tiel gebruik maakt. “Door dit onderwijsproject komen leerlingen en hun docenten los van de schoolboeken. Meedoen is eigenlijk een cadeautje. Er wordt zo veel voor ons geregeld. Scholen zouden alleen al voor de kinderen mee moeten doen.” Leerkracht Leidsche Rijn, Utrecht 45 Er werden door de deelprojectleiders drie redenen gegeven om de erfgoedactiviteiten niet in een apart Erfgoedprogramma op te nemen: a. Scholen vragen doorgaans om één loket en daarmee om een integraal aanbod van kunst- en erfgoedprojecten. b. Er kunnen verbindingen worden gelegd tussen kunst- en erfgoededucatie (bijvoorbeeld het verwerken van een bezoek aan een kerk door het tekenen van gebrandschilderde ramen). Zo werd het vroegere kunstaanbod van IVAK in Noord Oost Groningen met de erfgoedactiviteiten van Erfgoed à la Carte uitgebreid tot een breed Cultuurmenu. Daarbij streefde IVAK ernaar kunstzinnige activiteiten en erfgoededucatie in elk project met elkaar te verbinden. c. In regio’s met weinig (professioneel) kunstaanbod, vormen erfgoedactiviteiten een welkome aanvulling op het cultuuraanbod voor de scholen. Het gevaar van een koppeling tussen erfgoedactiviteiten en Kunstmenu kan echter zijn, dat het erfgoedaanbod niet meer is dan een nieuwe ‘discipline’ in het Kunstmenu. Bovendien doet onderbrenging van erfgoed in een Kunstmenu onvoldoende recht aan het specifieke karakter van erfgoededucatie: meer gericht op aardrijkskunde, geschiedenis en wereldoriëntatie dan op kunstzinnige vorming, meer onderdeel van omgevingsonderwijs en gericht op andere methoden en kerndoelen. Ook op dit punt zal de komende jaren duidelijk moeten worden welke strategie het meest effectief blijkt te zijn om erfgoededucatie te verankeren: een apart Erfgoedmenu of een integratie met kunstactiviteiten in een Cultuurmenu. 6.2 De realisatie van de doelstelling ‘ontwikkelen eigen schoolbeleid’ Inde meeste deelprojecten van Erfgoed à la Carte werden scholen gestimuleerd en begeleid om een eigen schoolbeleid op het terrein van erfgoededucatie te ontwikkelen. Meestal gebeurde dit door middel van een aparte erfgoedparagraaf in het cultuurbeleidsplan van de school, juist omdat in deze plannen een mogelijkheid ligt om erfgoededucatie te verankeren in het schoolbeleid. Het ontwikkelen van een cultuureducatieplan met aandacht voor erfgoed verliep in een aantal stappen. Zo werden in Noord Oost Groningen de volgende tien stappen gezet bij het ontwikkelen van een cultuureducatiebeleid (met aandacht voor erfgoed): Stap 1: Nulmeting Stap 2: Intakegesprek Stap 3: Algemeen schoolbeleid t.a.v. cultuureducatie (hoe past het in de missie en visie van de school en in het onderwijskundig concept?) Stap 4: Huidig profiel cultuureducatie (wat gebeurt er nu op school aan cultuur en hoe?) Stap 5: Sterke punten ten aanzien van cultuureducatie (wat gaat goed en wat zijn de mogelijkheden?) Stap 6: Wat mist de school op het gebied van cultuureducatie? Stap 7: Gewenst profiel t.a.v. cultuureducatie Stap 8: Plan van aanpak Stap 9: Schrijven van het beleidsplan cultuureducatie Stap 10: Evaluatie. Vooral stap 3 bleek op veel scholen een tijdrovende stap, omdat missie- en visieontwikkeling vaak nog in de kinderschoenen staan. Met name het denken over cultuur vanuit het eigen schoolbeleid bleek in de praktijk lastig. 46 Reizen in de Tijd in Tiel In Tiel wordt als onderdeel van Erfgoed à la Carte het project ‘Reizen in de tijd’ ontwikkeld. ‘Reizen in de tijd’ startte als een samenwerking tussen negen Tielse scholen, de onderwijsbegeleidingsdienst Marant, de gemeente Tiel en vier culturele instellingen: het Regionaal Archief Rivierenland, Museum De Groote Sociëteit (inclusief het Flipje en Jammuseum), de Openbare Bibliotheek Rivierenland en het centrum voor de kunsten De Plantage. Het project werd opgebouwd rond thematische lesbrieven. Voor elke groep zijn er een of twee lesbrieven gemaakt. De thema’s in de lesbrieven werden ingevuld vanuit de lokale cultuurgeschiedenis en zijn opklimmend in moeilijkheidsgraad. Zo houden de kleutergroepen zich bezig met het thema ‘wie ben ik?’. Ze leren dat iedereen er anders uitziet, kijk maar naar je handen. Ze ontdekken hoe je die handen gebruikt in rituelen als bidden en begroeten. Ook verzamelen ze allerlei zaken en stellen die ten toon in het museum. Groep 3 en 4 behandelen het thema eten en feesten door de eeuwen heen en maken jam in het Flipje en Jammuseum. Groep 5 en 6 buigen zich over het thema wandversieringen en bekijken onder andere de wandversieringen in de Moskee van Tiel. Groep 7 en 8 bezoeken oorlogsmonumenten in Tiel en horen het verhaal van ‘De Roeier’ die in de oorlog mensen de rivier overzette. Voor elk thema is ook een leskist gemaakt, met materiaal voor de leerlingen en een handleiding voor de leerkracht. Zo kan elk thema op school worden ingeleid door een liedje, een (voorlees)verhaal of audiovisueel materiaal uit de bijbehorende leskist. Bij het verlaten van de basisschool neemt iedere leerling zijn eigen ‘Reizenboek’ mee, waarin acht jaar erfgoedbeleving is vastgelegd, variërend van Tielse perentaart tot historische wandversiering en wederopbouw. Het schooljaar 2006/07 werd volledig gebruikt om alle lesbrieven en materialen te testen bij een beperkt aantal scholen. Op basis van de ervaringen werd het materiaal bijgesteld. In het schooljaar 2007/08 was op deze manier een compleet programma van erfgoededucatie tot stand gekomen voor de groepen 1 tot en met 8 in het basisonderwijs in Tiel. Contactpersonen van de scholen kwamen drie of vier maal per jaar bijeen om het programma te bespreken. In de eindevaluatie gaven de scholen aan, dat zij deze manier van betrokkenheid hebben gewaardeerd; zij hoefden zelf geen materialen te ontwikkelen, maar konden feedback geven op ideeën en materialen die voor de scholen waren ontwikkeld. Inmiddels doen nu 27 schoollocaties uit Tiel mee aan Reizen in de Tijd, dat wil zeggen zo’n 90% van alle basisscholen in Tiel. Het Flipje en Streekmuseum trekt nu, mede dankzij de schoolgroepen die onderdelen van Reizen in de Tijd volgen, 20% meer bezoekers dan voorheen. Reizen in de Tijd heeft bovendien op allerlei manieren spin-off gekregen. Zo heeft het Flipje en Streekmuseum naast de Canon van de Tielse geschiedenis voor volwassenen ook een interactieve ‘kindercanon’ samengesteld. Met de informatie van deze kindercanon als spelkern worden kinderen uitgenodigd om over de verschillende tijdvakken informatie te gaan opzoeken in de bibliotheek. Aan het eind van de excursie krijgen de kinderen een (gezins)vrijkaart mee om in het weekend met hun ouders de Tielse kindercanon te komen bekijken in het museum. De gemeente Tiel heeft het initiatief genomen voor het ontwikkelen van twee erfgoededucatieprojecten voor het voortgezet onderwijs: ‘Schatgravers’ bedacht voor leerlingen uit leerjaar 1 en 2 van het praktijkonderwijs en ‘Wie zoet maakt, krijgt lekkers’ voor groep 3 van het vmbo en van het havo/vwo. In omliggende gemeenten, zoals Neder-Betuwe en Culemborg, zijn initiatieven genomen voor lokale erfgoededucactieprojecten, geïnspireerd door het succes van Reizen in de Tijd in Tiel. 47 In de eindmetingen van de deelprojecten werd in een aantal gevallen aan de scholen gevraagd of zij een beleid ten aanzien van cultuureducatie hebben geformuleerd en of in het cultuureducatiebeleid aparte aandacht wordt besteed aan erfgoededucatie. Hieruit blijkt dat de meeste scholen die aan Erfgoed à la Carte deelnamen inderdaad aparte aandacht aan erfgoededucatie in het beleidsplan besteden: In Noord Oost Groningen namen 22 scholen deel aan de eindevaluatie. Daarvan gaven er 20 aan al een cultuureducatiebeleid te hebben geformuleerd; de andere 2 waren daar nog mee bezig. Alle 22 scholen gaven aan in het beleid aparte aandacht te (gaan) besteden aan erfgoededucatie. In Erfgoed à la Carte Overijssel namen vijf scholen aan de eindevaluatie deel. Drie daarvan beschikten over een cultuureducatiebeleid, één was er mee bezig en de vijfde ging er volgens eigen zeggen binnenkort mee beginnen. Alle vijf besteden in dit beleid aparte aandacht aan erfgoededucatie of waren voornemens dat te doen. In de stad Groningen hadden van de vijf scholen die aan de eindevaluatie deelnamen er drie een beleid geformuleerd, één was er nog mee bezig. Alle vier besteden in dit beleid afzonderlijke aandacht aan erfgoed. In Amersfoort namen door allerlei oorzaken slechts drie scholen deel aan de eindmeting. Daarvan besteden er twee aparte aandacht aan erfgoededucatie in het cultuurbeleidsplan. Alleen in Erfgoed à la Carte Schiedam en Den Bosch is het beeld minder gunstig. In Schiedam is pas in 2008 (met steun van de gemeente) een start gemaakt met het ontwikkelen van cultuurbeleidsplannen. Van de elf scholen die deelnamen aan de eindevaluatie had er slechts één een beleid ten aanzien van cultuureducatie ontwikkeld, de andere waren daar mee bezig of moesten er nog mee beginnen. Zes scholen gaven aan in het plan ook aparte aandacht te willen besteden aan erfgoededucatie. In Den Bosch gaf slechts één van de tien scholen aan aparte aandacht te schenken aan erfgoededucatie in het beleidsplan cultuureducatie. 6.3 De realisatie van de doelstelling ‘versterking samenwerking scholen en erfgoedinstellingen en erfgoedinstellingen onderling’ Deze doelstelling bestaat uit twee afzonderlijke doelstellingen: Versterking samenwerking scholen en erfgoedinstellingen; Versterking erfgoedinstellingen onderling. We gaan hieronder op beide doelstellingen in. Versterking samenwerking scholen en erfgoedinstellingen De ervaring uit Erfgoed à la Carte leert dat het heel belangrijk is om het onderwijs op diverse momenten in het ontwikkelproces van erfgoededucatieprojecten te betrekken. Het betrekken van de scholen verliep doorgaans parallel aan het ontwikkelproces. a. Als eerste stap werd bij de scholen geïnventariseerd wat er op dat moment al aan erfgoededucatie werd gedaan, waar de leerkrachten behoefte aan hadden en hoe erfgoededucatie het beste zou kunnen aansluiten bij het onderwijsprogramma. Dat kon door te kijken welke (geschiedenis)methoden er op de school gebruikt werden en aan welke bijzondere thema’s de school aandacht besteedde. b. Als tweede stap werd het idee voor een educatief project, zoals een rondleiding, een stadswandeling, een spel of een leskist, met vertegenwoordigers van de scholen besproken. Leerkrachten kunnen vaak uitstekend aangeven aan welke (praktische) eisen zo’n project moet voldoen. 48 c. Als derde stap legde men dan het materiaal aan de leerkrachten voor en vroegen het een keer in de klas uit te testen. Op basis van de commentaren en de uitkomsten van de test werd het materiaal dan definitief gemaakt. d. In enkele deelprojecten werden leerkrachten ook met succes ingezet bij de promotie van het erfgoedaanbod naar andere leerkrachten en scholen. Zoals in het vorige hoofdstuk reeds werd aangegeven verschilde de rol van de scholen in de diverse projecten. In het algemeen was deze rol echter minder groot dan Erfgoed Nederland in eerste instantie voor ogen had. Dit bleek te maken te hebben met de volgende factoren: Leerkrachten hebben slechts beperkte tijd ter beschikking en geven begrijpelijk altijd (geplaatst voor de keuze) voorrang aan het lesgeven. Gunstige uitzonderingen daar gelaten, blijken de meeste leerkrachten over onvoldoende didactische en historische deskundigheid te beschikken om zonder begeleiding goede erfgoedprojecten te ontwikkelen. Een positieve ontwikkeling was daarentegen dat in de loop van de vier jaar Erfgoed à la Carte steeds meer scholen over een interne cultuurcoördinator (icc’er) gingen beschikken, die voor (erfgoed)instellingen de ingang kon vormen naar het team van leerkrachten. In sommige deelprojecten gebeurde het ontwikkelen van nieuw erfgoedaanbod in groepjes, samengesteld uit een of meer vertegenwoordigers van scholen en van erfgoedinstellingen, en begeleid door een deskundige met zowel inhoudelijke als didactische expertise. De ervaring in Erfgoed à la Carte leert, dat men de betrokken leerkrachten in elk geval niet te zwaar en te langdurig moet belasten met het ontwikkelwerk. Men moet er niet van uitgaan dat leerkrachten, uitgerekend enkele enthousiastelingen, veel tijd kunnen steken in het zelf schrijven van lesmateriaal of het bedenken wat er precies in een leskist moet komen. Het beste werkte een pragmatische aanpak, waarbij elk niveau in de school apart (de directie, de interne cultuurcoördinator, het team van leerkrachten) op een praktische en efficiënte manier bij het programma werden betrokken. Het project waarin leerkrachten de meest nadrukkelijke rol kregen toebedeeld in de ontwikkeling van materialen (Erfgoed à la Carte Hardenberg) heeft uiteindelijk van alle deelprojecten de minste resultaten geboekt. “Deelname aan het project Erfgoed à la Carte was een goede stimulans om met alle in de omgeving liggende musea contact te zoeken en de leerlingen er kennis mee te laten maken. Zeker de samenwerking met de bibliotheek, de erfgoedtrekker binnen onze gemeente, is zeer hecht geworden. Zij zetten erfgoededucatie voort door in samenwerking met het onderwijs nieuwe projecten op te zetten.” Leerkracht school Olst/ Wijhe Bij de ontwikkeling van de nieuwe programma’s en materialen kunnen met andere woorden de (leerkrachten van de) betrokken scholen verschillende rollen toebedeeld krijgen. Op basis van een analyse van de deelprojecten kan men de volgende vier rollen onderscheiden: 1. Vrager 2. Klankbord 3. Laboratorium 4. Ontwikkelaar. 49 In de rol van ‘vrager’ formuleren scholen vragen en wensen met betrekking tot het benutten van het erfgoed in de omgeving van de school. Zo reikten in de stad Groningen scholen vragen en verzoeken aan de culturele instellingen aan (bijvoorbeeld: ‘wij zouden graag als school in het centrum van Groningen iets willen doen met de stadswallen’ of ‘wij zouden graag over een project beschikken waarin gebruik wordt gemaakt van het industrieel erfgoed bij ons in de buurt’), die vervolgens door de culturele instellingen werden opgepakt en uitgewerkt. In de rol van ‘klankbord’ geven leerkrachten bijvoorbeeld commentaar op concepten. Het commentaar wordt vervolgens verwerkt in de definitieve versie van het project. In de rol van ‘laboratorium’ testen de scholen de concepten en het materiaal uit, waarna bijstelling plaatsvindt. “Voor mij persoonlijk was het erg inspirerend om in een werkgroep samen met een aantal leerkrachten de inhoud van het project te bepalen en de richting aan te kunnen geven. Goed om in gesprek met de scholen te blijven. Wel heb ik voor mijzelf geconcludeerd dat iedere school anders werkt en andere wensen heeft op het gebied van cultuureducatie.” Educatief medewerker museum in Amsterdam. Zoals hierboven aangegeven bleek de rol van ‘ontwikkelaar’ in de meeste deelprojecten onhaalbaar, uiteraard met uitzondering van enkele enthousiaste leerkrachten met een grote interesse in geschiedenis die veel eigen tijd in de ontwikkeling van programma’s stopten. In twee eindmetingen werd gevraagd wat scholen vonden van de wijze waarop zij bij Erfgoed à la Carte waren betrokken. In Tiel bleken de bij Erfgoed à la Carte betrokken scholen (tijdens een mondelinge eindevaluatie door middel van een groepsgesprek) de betrokkenheid precies goed te vinden. De contactpersonen van de scholen kwamen drie of vier maal per jaar als groep bijeen en dat werd voldoende gevonden. Daarnaast zorgden de contactpersonen (vaak de icc’ers van de school) ervoor dat de overige teamleden bij het proces werden betrokken. In Erfgoed à la Carte Limburg werd bij de eindmeting gevraagd hoe scholen de inbreng beoordeelden die zij hadden gehad bij het ontwikkelen van de museumlessen van het Limburgs Museum. Alle vijf scholen bleken daarover tevreden te zijn. Ook waren zij alle (zeer) tevreden over de wijze waarop het Limburgs Museum de inbreng van de scholen had gebruikt bij het ontwikkelen van de museumlessen. In vier andere eindmetingen werd gevraagd welke uitwerking Erfgoed à la Carte heeft gehad op de contacten tussen scholen en erfgoedinstellingen: In Noordoost Groningen vonden 21 van de 22 scholen dat Erfgoed à la Carte had gezorgd voor betere benutting van het erfgoed in Noordoost Groningen. Eveneens 21 scholen vonden dat zij dankzij Erfgoed à la Carte (FivelsGoud) een beter inzicht hadden gekregen in de mogelijkheden van erfgoed voor het creëren van een rijke leeromgeving. Vijftien van de 22 scholen vonden dat Erfgoed à la Carte had gezorgd voor betere contacten met erfgoedinstellingen in de regio. Twintig scholen vonden dat erfgoedinstellingen in de regio de laatste jaren beter inspelen op wensen en behoeften van de scholen. 50 In Overijssel vonden alle vertegenwoordigers van het onderwijs dat Erfgoed à la Carte had gezorgd voor een betere benutting van het erfgoed in de omgeving. Ook zeiden alle vijf dat Erfgoed à la Carte ervoor had gezorgd dat zij meer of betere contacten hebben gekregen met erfgoedinstellingen in de omgeving. Vier van de vijf vonden dat dankzij Erfgoed à la Carte erfgoedinstellingen beter inspelen op wensen en behoeften van de scholen. In Schiedam hadden zes van de elf scholen de indruk dat de culturele instellingen de laatste jaren beter inspelen op de wensen en behoeften van de scholen; vier scholen gaven aan dit niet te weten. Eveneens zes van de elf scholen dachten dat Erfgoed à la Carte ervoor had gezorgd dat zij meer en betere contacten hadden gekregen met de culturele instellingen in Schiedam. In de stad Groningen vonden vier van de vijf scholen desgevraagd dat Erfgoed à la Carte had gezorgd voor betere benutting van het erfgoed in Groningen. Alle vijf scholen vonden dat Erfgoed à la Carte had gezorgd voor beter inzicht in de mogelijkheden van erfgoed voor het creëren van een rijke leeromgeving. Ook vonden alle vijf scholen dat Erfgoed à la Carte had gezorgd voor betere contacten met erfgoedinstellingen in de stad. Drie van de vijf scholen vonden dat erfgoedinstellingen de laatste jaren beter inspeelden op wensen en behoeften van de scholen; de twee andere gaven aan dit niet te weten. Versterking onderlinge samenwerking instellingen Lokale samenwerking tussen erfgoedinstellingen kost tijd, zo bleek uit de evaluaties van de deelprojecten Erfgoed à la Carte. Een samenwerking tussen musea, archieven, bibliotheken en andere instellingen bleek in Erfgoed à la Carte vooral goed te werken als er tenminste enkele betaalde medewerkers tijd en energie in konden steken. Dat kon een educatieve medewerker van een museum zijn of een stafmedewerker van de bibliotheek of van een lokaal kunstencentrum. Door de samenwerking konden kleinere erfgoedaanbieders dankzij Erfgoed à la Carte nu eindelijk de stap naar het onderwijs zetten en een programma maken van een kwaliteit die zij alleen nooit hadden kunnen bereiken. Waar er slechts weinig en/of alleen kleine instellingen waren, lag het accent in het educatieve aanbod vooral op activiteiten die los van een instelling kunnen worden uitgevoerd (leskisten in de klas; rondwandelingen o.l.v. een leerkracht e.d.) en niet zozeer op het bezoek aan een instelling (museum, oudheidkamer e.d.); zo’n bezoek werd doorgaans alleen facultatief in het aanbod opgenomen, vanwege capaciteitsproblemen bij de instellingen. Uit de eindmetingen die in sommige deelprojecten werden verrichten blijkt dat de (erfgoed)instellingen in deze deelprojecten in het algemeen positief zijn over de invloed van Erfgoed à la Carte op de onderlinge samenwerking: In Noord Oost Groningen keken alle vijf instellingen die aan de eindmeting deelnamen positief terug op de samenwerking met andere instellingen. Vier van de vijf vonden dat Erfgoed à la Carte (FivelsGoud) had gezorgd voor een betere samenwerking tussen de instellingen in de regio. In Overijssel gaven beide erfgoedinstellingen die aan Erfgoed à la Carte deelnamen aan dat Erfgoed à la Carte had gezorgd voor een betere samenwerking tussen de lokale erfgoedinstellingen c.q. culturele instellingen. In Schiedam gaven vier van de vijf vertegenwoordigers van instellingen aan dat Erfgoed à la Carte heeft gezorgd voor een betere samenwerking tussen de lokale erfgoedinstellingen c.q. culturele instellingen in Schiedam. Een uitzondering vormt Erfgoed à la Carte Zaanstreek. Hier vond slechts een van de vijf instellingen dat erfgoed à la Carte had gezorgd voor een betere onderlinge samenwerking. 51 Erfgoed à la Carte Noord Oost Brabant Het project Noord Oost Brabant van Erfgoed à la Carte speelde zich af in een regio met acht gemeenten (Bergen, Boxmeer, Cuijk, Gennep, Grave, Mill, Mook en Sint Anthonis) en een dertigtal dorpskernen. Het project werd geleid vanuit de Meander, het kunstencentrum in het Land van Cuijk en Noord-Limburg, gevestigd in Boxmeer. Meander werkte bij Erfgoed à la Carte samen met het Erfgoedhuis Brabant. Erfgoed à la Carte bouwde in Noordoost Brabant voort op het werk van BiSK (Brabants Instituut voor School en Kunst) en Meander, die in de regio al lokale werkgroepen Cultuureducatie hadden geformeerd. Deze werkgroepen bogen zich onder andere over het schrijven van een cultuurbeleidsplan voor de scholen. Om te zorgen dat in de lokale werkgroepen voldoende aandacht werd besteed aan erfgoed, nam de Meander eerst een enquête af bij alle scholen voor primair onderwijs in de regio. In de enquête werd onder andere gevraagd welke methoden de scholen gebruiken voor vakken als taal, wereldoriëntatie en geschiedenis, wat scholen nu al op het gebied van erfgoed doen en welke eisen de scholen stellen aan nieuwe erfgoedprojecten. Ook werd een vragenlijst gestuurd naar alle erfgoedinstellingen in de regio (vrijwel zonder uitzondering vrijwilligersorganisaties met een beperkte capaciteit). Uit de enquête en aanvullende gesprekken bleek dat veel scholen interesse hebben om meer aan erfgoededucatie te doen. Ook bleek dat er al verschillende erfgoedprojecten waren, maar dan vooral voor de groepen 5 tot en met 8. Op basis van de wensen van de scholen werden eisen geformuleerd waaraan de nieuwe projecten moesten voldoen. Vervolgens ontwikkelde de Meander een samenhangend programma van erfgoedactiviteiten voor groepen 1 tot en met 8. Voor groepen 5 tot en met 8 werden in enkele gevallenbestaande projecten aangepast en geschikt gemaakt voor de acht gemeenten in de regio. Dit gebeurde in overleg met plaatselijke musea, heemkundekringen of historische verenigingen. Voor groepen 1 en 2 werd een nieuw project bedacht rondom het thema ‘bewaren en verzamelen’. Voor groepen 3 werd het thema ‘een dag uit je leven bewaren’ uitgewerkt, waarbij leerlingen allerlei zaken kunnen bewaren die typerend zijn voor die dag. Voor groep 4 is het thema ‘op zoek naar de schat’; uitgangspunt bij dit project is een plaatselijke legende. De projecten worden in de loop van het schooljaar 2008/09 aangeboden aan alle 65 basisscholen in de regio. Bij de scholen is volgens de medewerkers van de Meander de afgelopen vier jaar mede dankzij Erfgoed à la Carte een sterke bewustwording ontstaan over wat cultureel erfgoed is, wat het belang ervan is voor de eigen regio en wat je ermee in het onderwijs kunt doen. Voorheen was cultuureducatie voor de scholen hetzelfde als kunsteducatie, nu zijn ze zich ervan bewust dat cultuureducatie zowel kunsteducatie als erfgoededucatie omvat. Gemeenten in de regio zijn veel nadrukkelijker dan vroeger bezig een beleid op het terrein van erfgoed in het algemeen en cultuureducatie in het bijzonder vorm te geven. Dankzij Erfgoed à la Carte zijn er ook contacten gelegd met de diverse erfgoedinstellingen in de regio. Deze contacten kunnen in de toekomst worden benut bij volgende erfgoedprojecten. Wel heeft men door Erfgoed à la Carte geleerd, dat men niet teveel in korte tijd moet verwachten van de inbreng van deze vrijwilligersorganisaties bij het ontwikkelen van programma’s voor erfgoededucatie. Ook is het raadzaam een volgende keer meer gebruik te maken van de contacten die de scholen in de diverse dorpskernen hebben met de erfgoedinstellingen in hun eigen dorp. Binnen de Meander zelf is men zich meer bewust geworden van het belang van erfgoededucatie; een van de educatief medewerkers is nu een aantal uren per week vrijgesteld voor het ontwikkelen van projecten binnen erfgoededucatie. Er wordt, op basis van de ervaringen die men heeft opgedaan, gewerkt aan een nieuw erfgoedproject rond de oude spoorlijn naar Duitsland. Ook wordt gedacht aan een verlenging van de doorgaande leerlijn naar de onderbouw van het voortgezet onderwijs. 52 Maar in andere deelprojecten werd niet of nauwelijks gestreefd naar verbetering van de onderlinge samenwerking en vervulde één instelling (een bibliotheek, een erfgoedhuis of museum) een coördinerende rol in de contacten met de scholen. Dat deel van de derde doelstelling van Erfgoed à la Carte is dus onvoldoende uit de verf gekomen. “Wij hebben anderen kunnen laten kennismaken met het archief als informatievoorziening. Mede door Erfgoed à la Carte is er meer serieuze aandacht gekomen voor educatie binnen het archief en is er een educatief medewerker aangesteld. Daarnaast is het belang van een leerlijn bekend geworden.” Educatief medewerkster archief De inbreng van de erfgoed- en andere culturele instellingen bij de ontwikkeling van het educatieve aanbod varieerde. Dit had vooral te maken met de grootte en de professionaliteit van de instellingen. In Erfgoed à la Carte bleek dat bij veel (kleinere) erfgoedinstellingen nog weinig expertise aanwezig is wat betreft het (in samenspraak met scholen) ontwikkelen en uitvoeren van educatieve programma’s voor het onderwijs10. Waar (kleinere) erfgoedinstellingen met succes aan Erfgoed à la Carte deelnamen, zoals in Overijssel, was dit steeds het resultaat van een intensief proces, waarbij door de projectleider diverse persoonlijke bezoeken aan de instelling werden gebracht en ter plekke werd besproken welke bijdrage de betreffende instelling kon leveren. Tekenend is de ervaring in Noord Oost Brabant. Daar ontwikkelde de Meander een format, dat op eenvoudige wijze kon worden aangevuld met informatie en materiaal van lokale historische verenigingen en heemkundekringen, zodat lesbrieven op maat voor elk kerkdorp zouden ontstaan. Zelfs na drie regionale bijeenkomsten met vertegenwoordigers van deze verenigingen bleek geen enkele vereniging in staat te zijn geweest om op tijd de gevraagde informatie te leveren. In het algemeen kan men, op basis van de ervaringen met Erfgoed à la Carte, constateren dat de soms tegenvallende inbreng van de erfgoedaanbieders en andere culturele instellingen het gevolg was van drie factoren: - Er is wel historische of vakinhoudelijke kennis aanwezig bij erfgoedinstellingen, maar men beschikt over onvoldoende didactische kennis en ervaring; - Sommige instellingen zijn niet gewend te werken op basis van vragen van scholen en bedenken uitsluitend op basis van de eigen collectie educatief aanbod; - Veel instellingen werken (vrijwel) uitsluitend met vrijwilligers, die van goede wil zijn, maar weinig tijd hebben en niet snel reageren. Daarom vormde in enkele deelprojecten scholing van (vrijwillige) medewerkers van een instelling een onderdeel van Erfgoed à la Carte. “We hebben ontdekt dat het erg moeilijk was om instellingen mee te laten denken en ontwikkelen voor ondersteunende materialen. We hebben uiteindelijk een keus gemaakt om mensen in opdracht met een vergoeding de materialen en lesbrieven te laten ontwikkelen.” Interne cultuurcoördinator basisschool Groningen Dit beeld werd bevestigd in de Erfgoedmonitor 2007; uit deze monitor bleek dat ruim de helft van de erfgoedinstellingen in Nederland noch over een betaalde medewerker noch over een vrijwilliger beschikt die speciaal belast is met educatie. 10 53 Een en ander had tot gevolg, dat bij veel deelprojecten meer werk moest worden verricht door de projectleider. Ook werd regelmatig een beroep gedaan op freelancers met expertise op het gebied van erfgoededucatie, die hielpen bij de ontwikkeling van lesmaterialen, het schrijven van teksten of het bedenken van didactische werkvormen. De (extra) inbreng van de projectleiders en van de freelancers zorgde ervoor, dat de meeste deelprojecten er toch in slaagden na vier jaar een kwalitatief hoogwaardig aanbod van erfgoededucatieprojecten aan de scholen te presenteren, ondanks de soms wat tegenvallende inbreng van scholen en instellingen. 54 Erfgoed à la Carte Schiedam Erfgoed à la Carte Schiedam wordt geleid vanuit de gemeente Schiedam. De sectie Cultuureducatie Educatie van de gemeente coördineert namelijk zelf al jaren een aanbod voor primair en voortgezet onderwijs in Schiedam. De activiteiten worden onder andere verzorgd door lokale culturele instellingen. Met behulp van Erfgoed à la Carte is het jaarlijkse Kunstmenu voor de scholen verbreed tot een Cultuurmenu, waarvan ook erfgoed deel uitmaakt. Het Stedelijk Museum Schiedam, het Gemeentearchief, het Jenevermuseum, het Nationaal Coöperatiemuseum, de Stadswinkel, de kerken en vele andere lokale instellingen hebben daarvoor de handen ineen geslagen. De gemeente Schiedam heeft in het begin van Erfgoed à la Carte een onderzoek laten uitvoeren op de scholen in Schiedam en bij de culturele instellingen. Daaruit bleek dat het aanbod van de culturele instellingen nog erg versnipperd is. In het onderzoek werd ook geïnventariseerd welke methoden de scholen in Schiedam gebruiken voor geschiedenis, aardrijkskunde en natuur. Vervolgens werden negen nieuwe erfgoedprojecten ontwikkeld: een project van het Archief over familiegeschiedenis, een project bij een tijdelijke tentoonstelling van het Jenevermuseum, de Fluisterboot (waarbij leerlingen een rondvaart door Schiedam maken), Doodgewoon (in samenwerking met uitvaartondernemers in Schiedam), Geloofwaardige gebouwen (in samenwerking met vier geloofsrichtingen), ‘Trouwen trouwen, strikjes op je mouwen’ (over culturele tradities als trouwen), ‘Van boven is alles anders’ (over de Toren, waarbij gebruik wordt gemaakt van de multimediale tentoonstelling in de toren over 700 geschiedenis van Schiedam), een muziek/ dansproject gekoppeld aan een stadswandeling en een project van het Filmhuis. Het accent in de projecten ligt op de midden- en bovenbouw. In januari 2007 werd in het kader van Erfgoed à la Carte een Dag van het Schiedamse Culturele erfgoed belegd; op deze dag werd het erfgoedmenu van Schiedam aan de wethouders van Onderwijs en Cultuur overhandigd. Ook werd er een overleg tussen de lokale (erfgoed)instellingen gestart en tijdelijk een speciale erfgoedconsulent aangesteld. Doel van het overleg is om het aanbod voor de scholen beter op elkaar af te stemmen en in een doorgaande leerlijn te plaatsen. Daarbij wordt ook gekeken hoe het aanbod kan worden gekoppeld aan de geschiedenismethodes en wellicht aan de Canon van de Nederlandse geschiedenis. Uit de eindevaluatie bij de scholen blijkt dat de scholen, voor zover zij daar al gebruik van hebben gemaakt, tevreden zijn over de nieuwe erfgoedprojecten. Veel scholen vinden dat Erfgoed à la Carte heeft gezorgd voor betere contacten met de culturele instellingen in Schiedam. Wel blijkt uit de eindevaluatie, dat de meeste scholen in Schiedam nog niet over een beleid voor cultuureducatie beschikken. Volgens vertegenwoordigers van de gemeente is door Erfgoed à la Carte meer bewustwording gekomen bij alle betrokkenen over het belang van cultuureducatie, onder andere over de noodzaak om scholen een visie op cultuureducatie te laten ontwikkelen en de noodzaak de vraag van scholen meer centraal te stellen. Bij de kunstprojecten in het Cultuurmenu heeft dat al geleid tot een nieuw aanbod, waarbij op maat wordt gereageerd op een vraag vanuit de school; na een aanvankelijk aarzelende start, maken steeds meer scholen gebruik van deze mogelijkheid. De 26 scholen in Schiedam worden nu, mede als uitvloeisel van Erfgoed à la Carte, begeleid bij het ontwikkelen van een eigen visie op cultuureducatie (waaronder erfgoededucatie) en het vastleggen daarvan in een cultuureducatiebeleidsplan. Alle scholen hebben aangegeven dat zij graag snel beschikken over een leerlijn erfgoededucatie in Schiedam, als onderdeel van de cultuureducatie. 55 7. Terugblik op Erfgoed à la Carte In dit laatste hoofdstuk plaatsen we de ervaringen met Erfgoed à la Carte in een breder kader perspectief (paragraaf 7.1). Ook blikken we terug op de rol van Erfgoed Nederland in het project (7.2). 7.1 De ervaringen met Erfgoed à la Carte in een breder perspectief De vijftien deelprojecten liepen, zoals blijkt uit de voorgaande paragrafen, sterk uiteen qua invulling, samenwerkingspatronen en ambitieniveau. Twee dimensies lijken alles overziend in sterke mate het succes te bepalen: a. De vraag in hoeverre men met erfgoededucatie aansluit bij bestaande programma’s en structuren voor kunst- en cultuureducatie in de regio. b. De mate waarin er in de stad of regio al erfgoed aanwezig is en op professionele wijze (door musea, archieven e.d.) wordt ontsloten. Het voordeel van aansluiting bij bestaande structuren voor cultuureducatie is, dat er al een bestaand netwerk van scholen en culturele instellingen is. Erfgoedaanbieders kunnen dan gebruik maken van dit netwerk en hoeven niet een afzonderlijk netwerk op te bouwen in de relatie met de scholen. Erfgoedactiviteiten kunnen zonder veel problemen worden toegevoegd aan een bestaand Kunstmenu (dat dan meestal Cultuurmenu gaat heten). Bovendien wensen veel scholen één loket voor alle cultuureducatie. Het nadeel van aansluiting bij bestaande structuren voor kunst- en cultuureducatie is (daar werd in hoofdstuk 6 al op gewezen), dat erfgoed een ‘zevende discipline’ dreigt te worden in een Kunstmenu (naast dans, muziek, theater e.d.). Dit kan problematisch zijn, omdat erfgoededucatie zich nu eenmaal richt op andere vakken en domeinen in het onderwijs, andere doelstellingen kent (bijv. omgevingsgericht leren) en op andere kerndoelen en methoden aangrijpt. Een bijkomend probleem is dat in de praktijk kunsteducatie soms nog nauwelijks is ingebed in het onderwijs en eerder (soms bewust gekozen) naast het bestaande onderwijsprogramma wordt gepresenteerd. Het voordeel van veel erfgoed in de stad of regio moge duidelijk zijn: het biedt de kans om een volwaardig erfgoedprogramma te ontwikkelen voor een grote groep basisscholen. Een gevaar is echter, dat de bestaande (grotere) erfgoedinstellingen zelf al relaties aangaan (of zijn aangegaan) met het onderwijs en Erfgoed à la Carte eerder als concurrentie ervaren dan als een kans om toegang tot het onderwijs te krijgen. Het voordeel van weinig erfgoed is, dat Erfgoed à la Carte een sterke impuls kan geven aan ‘kleiner’ erfgoed in de regio (een molen, een Oudheidkamer e.d.) om educatieve activiteiten te ontplooien, die zonder deze impuls niet tot stand zouden komen. Het nadeel van weinig (ontsloten) erfgoed is, dat er vaak bij de kleine instellingen onvoldoende aanbod en capaciteit is om een volwaardig erfgoededucatief programma te ontwerpen voor alle groepen van alle scholen in de regio (tenzij aangesloten wordt bij een bestaand breder kunst- of cultuurmenu). 56 Wanneer we deze twee dimensies met elkaar in verband brengen, kunnen er idealiter vier typen erfgoedprojecten worden onderscheiden. aansluiting bij bestaande structuren voor kunst- en cultuureducatie geen aansluiting bij bestaande structuren voor kunst- en cultuureducatie veel ontsloten erfgoed aanwezig in regio weinig ontsloten erfgoed aanwezig in regio categorie A categorie C categorie B categorie D Het betreft natuurlijk een ideaaltypische indeling. Geen enkel van de vijftien deelprojecten kan achteraf zonder meer in een van de vier vakjes worden geplaatst. Het project in Amsterdam heeft nog het meest de kenmerken van een project in categorie ‘veel ontsloten erfgoed aanwezig’, maar zelfs in deze stad zijn er tal van kleine musea met veelal vrijwillige medewerkers. Dat geldt ook voor steden met veel historisch erfgoed als Groningen, Den Bosch, Schiedam en Amersfoort. In Amersfoort deed zich de complicatie voor dat het grootste museum (Flehite) was gesloten in verband met een renovatie en het Armandomuseum was afgebrand. Ook in de mate van aansluiting zoeken bij bestaande structuren voor cultuureducatie zijn allerlei variaties te vinden. Zo werd in de Zaanstreek een apart Erfgoedmenu ontwikkeld naast de bestaande kunstmenu’s, maar de logistiek van de inschrijving door de scholen werd in handen gelegd van het lokale kunstencentrum Fluxus. Waar het om gaat is, dat elke categorie zijn eigen voordelen en gevaren kent. Het schema maakt duidelijk waar succes- en faalfactoren liggen bij de projecten. De projecten in categorie A kunnen gebruik maken van de aanwezigheid van (professioneel ontsloten) erfgoed. Er zullen waarschijnlijk in de stad of regio al musea, archieven en andere instellingen zijn met een educatief aanbod voor de scholen. Aandachtspunt is in deze categorie de meerwaarde die een project als Erfgoed à la Carte oplevert voor deze instellingen. Zeker voor grote instellingen moet de meerwaarde vooral worden gezocht door het perspectief van de ‘klant’ (dat wil zeggen de scholen) als uitgangspunt te nemen; scholen hebben behoefte aan een samenhangend aanbod van erfgoededucatie in plaats van alle aparte folders en lesbrieven die zij van instellingen ontvangen. Bovendien neemt bij een integraal programma de kans toe dat alle leerkrachten van een school zich inschrijven voor erfgoedactiviteiten in plaats van de enkele gemotiveerde docent. Belangrijk punt van aandacht in categorie A blijft de ruimte die er in de bestaande structuren en programma’s voor kunst- en cultuureducatie wordt gegeven aan erfgoededucatie. Immers, het succes van erfgoed kan ten koste gaan van educatieve programma’s in disciplines als dans of theater, maar andersom kan een succesvol erfgoedproject ook na enkele jaren weer verdrongen worden door een nieuw muziekproject. De projecten in categorie B moeten veel zorg besteden aan het zelf opbouwen van een netwerk met de scholen. Daartoe is een sterke, coördinerende instantie nodig, die over de nodige tijd en middelen beschikt om dit netwerk tot stand te brengen en te continueren. Vooral het continueren van het netwerk na afloop van een tijdelijke subsidie is een punt van zorg; vanaf het begin moet duidelijk zijn wie straks de ‘eigenaar’ zal zijn van de ontwikkelde programma’s (en zorgt draagt voor het noodzakelijke onderhoud). Omdat er veel erfgoed aanwezig is, moet daarbij ook nog eens draagvlak worden gecreëerd bij de aanwezige (grotere) erfgoedinstellingen en moeten deze worden overtuigd van het belang van deelname aan een project als Erfgoed à la Carte. Als men daarin slaagt zijn er unieke kansen: een nieuw erfgoedprogramma dat volwaardig kan bestaan naast een kunstmenu en dat goed ingebed is in het onderwijsprogramma. 57 De projecten in categorie C hebben het voordeel, dat tot nu toe onbenut erfgoedpotentieel wordt aangeboord. Door aansluiting bij bestaande structuren voor kunst- en cultuureducatie kan gebruik worden gemaakt van de netwerken die er al met scholen zijn en kunnen afzonderlijke erfgoedactiviteiten in een breder Cultuurmenu worden ondergebracht. Voor de noodzakelijke inbedding in het onderwijs is de rol van een instantie met verstand van het onderwijs (een onderwijsbegeleidingsdienst, een PABO e.d.) zeer belangrijk. Waar deze ontbreekt of geen interesse heeft in het leveren van een bijdrage, moeten de kleine erfgoedinstellingen zelf veel werk maken van inventarisatie van methodes, kerndoelen e.d. en van het creëren van een doorgaande leerlijn. De projecten in categorie D moeten zelf netwerken opbouwen met scholen. Zonder de aanwezigheid van een andere partner met goede contacten in het onderwijs is dit heel moeilijk. Ook blijft een punt van aandacht of er een volwaardig programma kan worden ontwikkeld voor alle groepen in het basisonderwijs, gelet op de beperkte capaciteit die veel kleinere erfgoedinstellingen hebben. Bovendien moet een instantie worden gevonden die als ‘eigenaar’ van de ontwikkelde erfgoedprojecten optreedt. Dat kan bijvoorbeeld een sterke openbare bibliotheek zijn, een erfgoedhuis of een met een erfgoedhuis vergelijkbare instelling, maar deze moet dan wel bereid en financieel in staat zijn het ontwikkelde project gedurende een aantal jaren te continueren. 7.2 De rol van Erfgoed Nederland In deze laatste paragraaf wordt kort teruggeblikt op de rol van Erfgoed Nederland in het project Erfgoed à la Carte. Achtereenvolgens wordt aandacht besteed aan: het proces van aansturing, het werven van aanvullende fondsen, de selectie en beoordeling van de plannen, de rol van de coördinerende organisatie en het profiel van de projectleider. Het proces van aansturing Erfgoed Nederland zorgde vier jaar lang voor de landelijke aansturing van Erfgoed à la Carte. Elk half jaar werden de vijftien deelprojecten bezocht en werd de voortgang met de deelprojectleiding besproken. Ook werden er regelmatig bijeenkomsten georganiseerd waarop de projectleiders van de deelprojecten (en andere betrokkenen) elkaar konden treffen en ervaringen konden uitwisselen. Dit proces van informatie-uitwisseling werd versterkt door de jaarlijkse rapportages die Bureau ART uitbracht en waarin thematisch de ervaringen van de deelprojecten op een rijtje werden gezet. De aansturing door Erfgoed Nederland werd gekenmerkt door de grote mate van autonomie en verantwoordelijkheid die aan de deelprojecten werd gegeven. Terugkijkend op het landelijke project blijken de projectleiders van de deelprojecten deze aanpak over het algemeen te hebben gewaardeerd, hoewel sommigen een nadrukkelijker inhoudelijke sturing hadden gewenst. Wij zijn zeer te spreken over de aansturing van het landelijke project. Die was uniek. Wij werken veel met projectsubsidies. Voor de meeste projecten moeten veel formulieren worden ingevuld, zowel om de subsidie te verkrijgen als om tussentijds verantwoording af te leggen over de voortgang. Ook aan het eind moeten weer allerlei verantwoordingen worden opgesteld. Je krijgt daar nooit een reactie op, behalve als het formulier niet op tijd wordt ingezonden. Er hoeft alleen maar een financiële verantwoording plaats te vinden, nooit een inhoudelijke verantwoording. Erfgoed à la Carte is het eerste project waar door middel van de halfjaarlijkse gesprekken een inhoudelijke discussie plaatsvond. Projectleidster deelproject Erfgoed à la Carte 58 Fondsen en andere subsidiegevers Ten minste zes van de vijftien deelprojecten slaagden er in, met het budget van Erfgoed à la Carte als basis, aanvullende financiële bronnen aan te boren. Deze aanvullende middelen werden ingezet voor materiaalontwikkeling of voor verbreding van Erfgoed à la Carte naar andere scholen. Zo maakten twee flinke provinciale subsidies en subsidies van gemeentes en fondsen de ontwikkeling van het Erfgoedmenu Zaanstreek verder mogelijk. Ook droeg de provincie Noord-Holland bij aan de ontwikkeling van leskisten in Erfgoed à la Carte Den Helder. IVAK in Noord Oost Groningen wist zelfs, met de subsidie van Erfgoed à la Carte als basis, financiële bijdragen te werven van onder andere de Mondriaan Stichting, het VSB-fonds, het Prins Bernhard Cultuurfonds, de stichting DOEN en het Je Maintiendrai Fonds, die tezamen het bedrag van Erfgoed à la Carte vele malen overstegen. De beoordeling van de plannen Onlangs bleek uit een analyse het Rathenau instituut in Den Haag naar de relatie tussen de wetenschappelijke kwaliteit van onderzoekers en de mate waarin zij financiering binnenhalen voor onderzoeksvoorstellen, dat afgewezen onderzoekers significant beter zijn dan onderzoekers die hun onderzoeksvoorstellen wel gehonoreerd krijgen11. De beste onderzoeksvoorstellen bleken achteraf gezien niet noodzakelijk de beste wetenschappelijke resultaten op te leveren. Uiteindelijk bleken de aanvragers in de prijzen te zijn gevallen die bestuurlijk het behendigst waren geweest. Beoordeling van de aanvragen door een commissie was achteraf gezien alleen nuttig voor de eerste selectie uit het totaal van onderzoeksaanvragen. Bij Erfgoed à la Carte (en waarschijnlijk bij veel andere projecten op het terrein van kunst, cultuur en erfgoed) lijkt zich eenzelfde fenomeen voor te doen, zij het in minder extreme vorm. Erfgoed Nederland selecteerde in 2004 met behulp van een beoordelingscommissie de vijftien deelprojecten, zoals gebruikelijk, op basis van ingediende projectplannen. Achteraf gezien is het zeker niet zo, dat de beste projectaanvragen ook de beste projecten hebben opgeleverd. De beste projectaanvragen bleken te zijn geschreven door personen en instellingen die veel ervaring hebben met het schrijven van dergelijke aanvragen. In aantal gevallen heeft dit uitstekende projecten opgeleverd, maar in enkele andere gevallen (zoals bij het project in Hardenberg, dat over een veelbelovend projectvoorstel beschikte) bleek het schrijven van een goede projectaanvraag toch een andere vaardigheid te zijn dan het zorgen voor een goede projectuitvoering. Voor een volgend project is het daarom te overwegen niet alleen op basis van een projectplan een besluit te nemen, maar pas na een uitgebreide intake, waarbij de coördinerende organisatie wordt bezocht en kennis wordt gemaakt met zowel de beoogd projectleider als de directie. De procedure zou dan als volgt kunnen zijn: 1. Geïnteresseerden dienen een beknopt voorstel in (1 A-4) waarin zij de hoofdlijnen van hun voorgenomen projectaanpak beschrijven, alsmede de betrokken partijen e.d. 2. Erfgoed Nederland (c.q. de leden van de beoordelingscommissie) brengt een bezoek aan de projectaanvrager en bespreekt het voorstel met de directie en zo mogelijk de beoogd projectleider. 3. Erfgoed Nederland geeft op basis van het gesprek aan of het zinvol is de globale projectaanvraag nader uit te werken tot een voldragen voorstel en geeft aanwijzingen voor deze nadere uitwerking. 4. Erfgoed Nederland (c.q. de beoordelingscommissie) neemt een besluit over de projectaanvragen. Onderzoek prof. Loet Leydesdorff en Peter van den Besselaar (Rathenau-instituut), besproken in Research Evaluation, 2009, besproken in Volkskrant 4 april 2009 11 59 Zo kan wellicht worden voorkomen dat (zoals in enkele deelprojecten het geval was) het draagvlak binnen de coördinerende organisatie (m.n. bij de directie) voor Erfgoed à la Carte gering is. Ook wordt voorkomen dat projectaanvragers (vaak onder grote tijdsdruk) een compleet projectvoorstel moeten uitwerken, terwijl dit uiteindelijk toch niet wordt gehonoreerd. De lokale coördinerende organisatie Bij elk van de vijftien deelprojecten trad een organisatie als coördinerende instantie op. Het betrof zeer uiteenlopende organisaties als onderwijsbegeleidingsdiensten (in Amsterdam, stad Groningen, Hardenberg), lokale kunstencentra of culturele centra (IVAK in Noord Oost Groningen, de Meander in Noord Oost Brabant, De Plantage in Tiel, Bureau Kunsteducatie in Amersfoort), provinciale erfgoedhuizen of daarmee vergelijkbare organisaties (Erfgoed Brabant, Bureau Erfgoededucatie van Cultureel Erfgoed Noord-Holland, Kunst&Cultuur Overijssel, Landschap Erfgoed Utrecht), een openbare bibliotheek (Hoogeveen), een museum (Limburgs Museum in Venlo), een gemeente (Schiedam) en een organisatie voor milieueducatie (SME in Leidsche Rijn). Op grond van de ervaringen met Erfgoed à la Carte is geen antwoord te geven op de vraag welke type organisatie beter geëquipeerd is om een coördinerende rol te vervullen. Veel hangt af van het netwerk met andere culturele instellingen waarover de organisatie beschikt en de aard en intensiteit van de al bestaande contacten met scholen in de regio. Cruciaal blijkt niet zozeer de aard van de coördinerende organisatie te zijn, maar de persoon van de projectleider. Het profiel van de deelprojectleider De persoon van de projectleider blijkt cruciaal voor het welslagen van een project als Erfgoed à la Carte. Uiteraard zijn er vele factoren van invloed op het uiteindelijk resultaat van een project, maar de capaciteiten van de projectleider lijken – de vijftien deelprojecten overziend – daarin toch wel de belangrijkste. De ervaring, de inhoudelijke deskundigheid, de overtuigingskracht, het persoonlijke netwerk en de communicatieve eigenschappen (zowel in de richting van de scholen als in de richting van de culturele instellingen) van de projectleider blijken doorslaggevend te zijn voor het welslagen van een deelproject. Deze constatering wordt bevestigd door enkele deelprojecten, waarbij de projectleider van baan wisselde en bij een andere lokale organisatie kwam te werken, maar ook in de nieuwe baan succesvol Erfgoed à la Carte bleef coördineren. Daarom is het aan te bevelen om bij de start van een landelijk project als Erfgoed à la Carte een profielschets voor de beoogd projectleider op te stellen. In deze profielschets kan worden aangegeven wat de noodzakelijke competenties zijn waarover de beoogd projectleider moet beschikken. Te denken valt aan ervaring met het communiceren met leerkrachten, icc’ers en schooldirecteuren, het beschikken over een lokaal netwerk van vertegenwoordigers van culturele instellingen en dergelijke. De profielschets kan deel uitmaken van de beoordelingscriteria die worden gehanteerd bij de selectie van de projectaanvraag. In het verlengde daarvan kan verlangd worden dat in een projectaanvraag niet alleen wordt aangegeven in welke mate de beoogd projectleider aan de profielschets voldoet, maar ook hoe deze (in geval van ziekte, tussentijds vertrek e.d.) zal worden vervangen. 60 Erfgoed à la Carte Zaanstreek Het project in de Zaanstreek werd gestart door de Stichting Erfgoed Educatie Zaanstreek in samenwerking met Cultureel Erfgoed Noord-Holland. Bureau Erfgoededucatie, onderdeel van Cultureel Erfgoed N-H, begeleidde uiteenlopende erfgoedaanbieders als het Gemeentearchief Zaanstad, het Zaans Museum, Vereniging De Zaansche Molen, het Molenmuseum, het Museum van het Nederlandse Uurwerk, de Archeologische Werkgemeenschap, de Stichting Natuur en Milieu Educatie, het Honig Breethuis en bezoekerscentrum de Poelboerderij bij het ontwikkelen van een gezamenlijk programma van erfgoededucatie voor de basisscholen in de Zaanstreek. Daarnaast waren er twaalf scholen betrokken bij de ontwikkeling van het programma. Deze scholen gaven aan, dat zij een voorkeur hadden voor een Erfgoedmenu, vergelijkbaar met het al bestaande Kunstmenu, waarop zij jaarlijks kunnen intekenen. Er werden daartoe werkgroepen gevormd met vertegenwoordigers van de instellingen en van de scholen. Deze werkgroepen werden begeleid door een ‘erfgoededucator’ van Bureau Erfgoededucatie. Bovendien namen negen van de twaalf scholen deel aan een driedaagse cursus voor interne cultuurcoördinatoren, waarin uitgebreid aandacht werd besteed aan erfgoededucatie. Twee flinke provinciale subsidies en subsidies van gemeentes en fondsen maakten de ontwikkeling van het Erfgoedmenu verder mogelijk. Deze manier van werken heeft uiteindelijk geresulteerd in een gezamenlijk Erfgoedmenu met zo’n 25 educatieve erfgoedprojecten voor alle basisscholen in de Zaanstreek. Leerlingen uit groep 1 en 2 gaan bijvoorbeeld met een leskist aan de slag en verdiepen zich aan de hand van foto’s in de kindertijd van hun oma’s en opa’s. Leerlingen uit groepen 4, 5 en 6 kunnen, gewapend met verrekijker en determinatiekaarten, een tocht maken door de Kalverpolder en onderling bespreken hoe die polder het beste kan worden behouden. De bovenbouw kan onder andere het Museum van het Nederlandse Uurwerk bezoeken om te leren over de geschiedenis van de tijdmeting, om daarna zelf een planetarium te maken. In het archief vervullen kinderen uit groep 7 en 8 allerlei opdrachten over de geschiedenis van de papierproductie in de Zaanstreek. Het Erfgoedmenu wordt met ingang van het schooljaar 2008/09 aangeboden aan alle scholen voor primair onderwijs in de Zaanstreek. De scholen betalen een bedrag per leerling via de schoolbesturen. FluXus, de instelling voor kunsteducatie in de Zaanstreek, verzorgt de jaarlijkse inschrijvingen van de scholen op dit Erfgoedmenu. Bij elk onderdeel van het Erfgoedmenu wordt voor de scholen aangegeven bij welke kerndoelen het project aansluit, zodat de leerkracht ziet dat het meer is dan zo maar een uitstapje. In alle projecten is uitgegaan van de ontwikkeling en belevingswereld van kinderen in de verschillende leeftijden. Het kind verkent stapje voor stapje de wereld om zich heen, van concreet naar abstract, van zichzelf en zijn familie naar voorwerpen, gebouwen, landschappen, landkaarten en schriftelijke archiefbronnen. Uit de evaluaties tot nu toe blijkt dat de scholen het bezoek aan de erfgoedinstellingen en de bijbehorende materialen, zoals leskisten en handleidingen, positief waarderen. De scholen drukken de waardering van de kinderen van het bezoek en de leskist uit met een gemiddeld rapportcijfer 7,5. Alleen de afstemming van het lesmateriaal op de leeftijd van de kinderen zou volgens sommige scholen nog iets verbeterd kunnen worden. Ook de betrokken instellingen geven aan dat Erfgoed à la Carte heeft gezorgd voor een betere benutting van het erfgoed in de Zaanstreek voor het primair onderwijs en betere contacten tussen de erfgoedinstellingen en de scholen. De voortgang van het Erfgoedmenu ligt in handen van de Erfgoedcommissie, waarin de schoolbesturen, de erfgoedinstellingen, FluXus en Bureau Erfgoededucatie vertegenwoordigd zijn. Een subsidieaanvraag ten behoeve van uitbreiding van het Erfgoedmenu is in voorbereiding. 61