een nadere uitwerking 9 april 2004 versie 4.0 Versie: 3.0 Datum: 09-03-04 Inhoudsopgave 1 1.1 1.2 1.3 2 2.1 2.2 2.3 2.4 3 3.1 3.1.1 3.1.2 3.2 4 5 5.1 5.1.1 5.1.2 5.1.3 5.1.4 5.1.5 5.1.6 5.1.7 5.1.8 5.1.9 5.1.10 5.1.11 5.1.12 Inleiding ........................................................................................................4 Achtergrond ..................................................................................................4 Doel van deze notitie ....................................................................................4 Leeswijzer ....................................................................................................4 Decentraal wat kan, centraal wat moet ........................................................5 Waarom decentralisatie? .............................................................................5 Besluitvormingsproces .................................................................................5 ‘Grote’ projecten ...........................................................................................6 Bijzondere projecten.....................................................................................6 Over te dragen werkzaamheden, inzet en kennis ........................................7 Inventarisatie werkzaamheden ....................................................................7 Provincie Noord-Brabant ..............................................................................9 Kaderwetgebied SRE ...................................................................................10 Inventarisatie van kennis en capaciteit ........................................................10 Overzicht projecten ......................................................................................11 Aanpak en Planning .....................................................................................11 Afstemming decentrale overheden ..............................................................11 Uitgangspunten beschikte projecten ............................................................11 Verdeling budgetten GDU+ ..........................................................................12 Afhandeling beslismomenten 2003 ..............................................................13 Overdracht van kennis .................................................................................14 Overdracht van menskracht .........................................................................14 Ondersteuning door RWS in 2004 ...............................................................15 Afspraken over daadwerkelijke overdracht ..................................................15 Afspraken over dossiervorming ....................................................................16 Communicatie ..............................................................................................16 Financiën voor de projecten .........................................................................16 Evaluaties .....................................................................................................17 Planning .......................................................................................................17 Bijlagen Bijlage 1: Informatie over de te decentraliseren projecten. Bijlage 2: Activiteiten en planning decentralisatie GDU+ Decentralisatie GDU+ in Noord-Brabant Pag. 3 van 18 Versie: 3.0 Datum: 09-03-04 1 Inleiding 1.1 Achtergrond Provincies en kaderwetgebieden ontvangen momenteel op grond van het VERDIconvenant uit maart 1996 een gebundelde doeluitkering (GDU) voor de realisering van regionale en lokale infrastructurele projecten die de grens van M€ 11,3 (ƒ 25 miljoen) aan subsidiabele kosten niet overschrijden. Voor projecten die de GDU-grens van M€ 11,3 overschrijden bestaat voor zowel de provincies en kaderwetgebieden als voor gemeenten de mogelijkheid om een aanvraag voor subsidie bij het Rijk in te dienen. Vanaf 1-1-2004 is dit veranderd. De verantwoordelijkheid voor regionale infrastructuurprojecten tot M€ 112,5 is met ingang van 1-1-2004 overgedragen van de rijksoverheid naar de provincies en kaderwetgebieden. Deze decentralisatie krijgt zijn beslag in een wijziging van de Wet InfrastructuurFonds (WIF) en bijbehorende Besluit InfrastructuurFonds (BIF). De decentralisatie van de GDU+ is definitief geworden na de publicatie in het Staatsblad nr. 111 op 30 maart 2004 van het inwerkingstredings Koninklijk Besluit. Daarin staat dat het nieuwe BIF met terugwerkende kracht per 1 januari 2004 in werking treedt. De decentralisatie van de GDU+ houdt in dat voor de diverse regionale bereikbaarheidsprojecten in Noord-Brabant, de zogenaamde RegLok-projecten uit het MIT, de activiteiten en verantwoordelijkheden m.b.t. het subsidiegeverschap overgaan van het ministerie van V&W naar respectievelijk de provincie NoordBrabant en het SRE. 1.2 Doel van deze notitie In dit werkdocument wordt de overdracht van verantwoordelijkheden van regionale bereikbaarheidsprojecten nader geregeld. De bedoeling is dat alle betrokken partijen zich kunnen vinden in deze notitie en dat alle afgestemde punten gezamenlijk hierin worden vastgelegd en er een nadere invulling wordt gegeven van de afspraken. Het werkdocument is gebaseerd op de uitgangspunten voor de decentralisatie van de subsidieverlening in het kader van de Wet en het Besluit Infrastructuur (GDU+) en is verder gegroeid en ingevuld op basis van overleg tussen RWS, provincie Noord-Brabant en SRE. 1.3 Leeswijzer In hoofdstuk 2 vindt u nadere informatie over het waarom van deze decentralisatie en het gevolgde besluitvormingproces. Tevens is in dit hoofdstuk aangegeven welke projecten nu gedecentraliseerd worden en welke (nog) niet. Hoofdstuk 3 beschrijft de over te dragen werkzaamheden en de daaraan gekoppelde kennis en capaciteit. Hoofdstuk 4 gaat nader in op de projecten die gedecentraliseerd worden. Tenslotte zijn in hoofdstuk 5 afspraken vastgelegd omtrent de overdracht van budgetten, dossiers, kennis en menskracht en de wijze waarop de communicatie van de decentralisatie naar belanghebbende partners is geregeld. Decentralisatie GDU+ in Noord-Brabant Pag. 4 van 18 Versie: 3.0 Datum: 09-03-04 2 Decentraal wat kan, centraal wat moet 2.1 Waarom decentralisatie? Verkeers- en vervoerproblemen kunnen het best aangepakt worden op het schaalniveau waar ze zich voor doen. Veel verkeers- en vervoerproblemen zijn het meest effectief aan te pakken op het regionale niveau. De provincies en kaderwetgebieden zijn het meest aangewezen niveau om het geïntegreerde beleid ten aanzien van de investeringen in regionale infrastructuur vorm te geven. De samenhang tussen regionale ruimtelijke planning en de aard van de regionale verkeers- en vervoerproblemen is een belangrijke overweging bij de keuze voor financiële decentralisatie naar de provincies en kaderwetgebieden. De projecten tussen de M€ 11,3 en M€ 112,5 hebben invloed op de verkeers- en vervoerstromen, maar ook op de leefbaarheid en verkeersveiligheid op een bovenlokale schaal. Het is daarom belangrijk dat provincies en kaderwetgebieden de regie voeren bij het oplossen van de verkeers- en vervoerproblemen in een gebiedsgewijze benadering. De GDU-grens wordt opgetrokken naar € 112,5 miljoen (subsidiabele projectkosten, incl. BTW). Dit betekent dat de individuele subsidierelaties m.b.t. projecten > M€ 11,3 maar < M€ 112,5 tussen het Rijk en de decentrale overheden zullen verdwijnen. Er ontstaat één brede doeluitkering (GDU+) naar de provincies en kaderwetgebieden, zodat op regionaal niveau keuzes gemaakt kunnen worden. 2.2 Besluitvormingsproces Op 22 april 2003 heeft de minister van V&W de Tweede Kamer geïnformeerd over zijn besluit tot uitstel van invoering van de decentralisatie van de GDU+ tot minimaal 1 januari 2004. De minister van V&W heeft na overleg met de betrokken koepelorganisaties verschillende aanpassingen op het gewijzigde BIF doorgevoerd. Zo is er nu naast de grens van M€ 225 tussen kleine en grote projecten ook een lagere grens van M€ 112,5 die voor alle provincies alsmede 4 van de 7 kaderwetgebieden (BRU, KAN, Regio Twente en SRE) van toepassing is. Deze lagere grens is derhalve ook geldig voor de provincie Noord-Brabant en het SRE. De ministerraad heeft op 26 september 2003 met de wijzigingen van het BIF ingestemd. De minister van V&W heeft op 22 oktober 2003 een brief aan de Tweede Kamer gezonden met daarin de mededeling dat alle betrokken partijen gezamenlijk hebben geconstateerd dat er voldoende draagvlak is voor een decentralisatie per 1 januari 2004. Het aangepaste BIF is voor advies voorgelegd aan de Raad van State. Dit adviescollege heeft hierover geen inhoudelijke opmerkingen gemaakt. De Hoofddirectie Juridische Zaken van het ministerie van V&W heeft het 'Nader Rapport' opgesteld, dat samen met de wijziging van het BIF is aangeboden aan de Koningin. De wijziging van het BIF is begin januari 2004 door tussenkomst van het ministerie van Justitie gepubliceerd in het Staatsblad (nr. 1 van 2004, d.d. 6 januari). Na deze publicatie is er een verplichte periode van twee maanden, waarin eventueel de Tweede Kamer kan reageren. Hierna kan het inwerkingtredings-KB worden gepubliceerd in het Staatsblad. Op grond van de publicatie van het BIF begin januari, is het inwerkingtredings-KB op 30 maart gepubliceerd. Daarin staat dat het nieuwe BIF met terugwerkende kracht per 1 januari 2004 in werking treedt. Naast de hierboven aangeduide verhoging van de grens voor de GDU zal er ook een zogenaamde verbreding en ontschotting van de GDU plaatsvinden. Dit wordt vastgelegd in de nieuwe Wet Brede Doeluitkering verkeer en vervoer (BDU). Decentralisatie GDU+ in Noord-Brabant Pag. 5 van 18 Versie: 3.0 Datum: 09-03-04 Hierin worden afspraken en regelgeving vastgelegd over: o de exploitatie van het openbaar vervoer, o Duurzaam Veilig fase 2, o mobiliteitsmanagement, o gelden voor gedecentraliseerde spoorlijnen (die door regionale overheden zijn aanbesteed) o GDU+ o personele kosten (incl. de personeelscomponent VERDI) De Wet BDU zal op z’n vroegst per 1 januari 2005 in werking treden. 2.3 ‘Grote’ projecten Voor grote projecten boven de grens van M€ 112,5 subsidiabele (project)kosten incl. BTW kan een vast bedrag (lump sum) verleend worden ten gunste van de bestedingsvrijheid van de aanvrager. In principe gaat de verantwoordelijkheid voor een subsidie op RegLok-projecten over naar de provincie of het SRE voor alle projecten. Alleen voor de grote lokale en regionale projecten kan nog een subsidierelatie met het Rijk ontstaan als de subsidiabele projectkosten (incl.BTW) boven de grens van M€ 112,5 komen. Dit wordt bepaald op basis van een raming in de planstudiefase. De regio treedt in een dergelijke situatie in overleg met het ministerie van V&W (RWS) over een aanvullende bijdrage. Voor grote projecten moet de eerste M€ 112,5 per project in principe door de aanvrager(s) zelf worden betaald. Hiermee wordt een prikkel ingebouwd om een bewuste afweging te maken tussen de inzet van deze eigen middelen voor een groot project of voor andere projecten in het gebied. Twee uitzonderingen op de hoofdregel zijn in het BIF opgenomen: a. ontoereikende financiële draagkracht van de subsidieaanvrager(s). Hiervan is sprake als een aanvrager meer dan vijf jaar de totale jaarlijkse doeluitkering moet sparen om de eerste M€ 112,5 te kunnen betalen; b. hogere belangen die extra financiële middelen rechtvaardigen. Graadmeter of en in hoeverre een belang regio-overstijgend is, hangt af van de mate van doelbereiking van nationale doelstelling. Dit laatste vereist maatwerk. De werkwijze van V&W bij regionale bereikbaarheidsprojecten, die de grens van M€ 112,5 (subsidiabele kosten) overschrijden, wordt mogelijk vastgelegd in een Beleidskader Grote Projecten en in ieder geval in een nieuw aangepast MIT spelregelkader. Dat is door de minister van V&W bij de behandeling van het MIT in de Tweede Kamer aangegeven. Voor wat betreft de projecten opgenomen in het MIT-projectenboek 2004 wordt de werkwijze voor “grote projecten” in Noord Brabant naar verwachting van toepassing op de verkenning ‘OV-netwerk Brabantstad’, de planstudie ‘BOSE’ en de planstudie Tilburg Noordwesttangent. Voorwaarde is wel dat per project de subsidiabele kosten van de meest kosteneffectieve oplossing de grens van M€ 112,5 overschrijden. 2.4 Bijzondere projecten Op grond van artikel 28a van het BIF kan voor bijzondere projecten een subsidie worden verstrekt door het ministerie van V&W. Deze projecten vallen buiten de decentralisatie. Met een bijzonder project wordt bedoeld een experiment of een demonstratieproject dat naar het oordeel van de minister van V&W noodzakelijk is voor de kennisverwerving en de ontwikkeling van het beleid op nationaal niveau op het terrein van infrastructuur. Een voorbeeld van een dergelijk project is "HOV Eindhoven". De begeleiding van dit project blijft bij V&W en ook bestaat hiervoor de verplichting om een evaluatie uit te voeren. Decentralisatie GDU+ in Noord-Brabant Pag. 6 van 18 Versie: 3.0 Datum: 09-03-04 3 Over te dragen werkzaamheden, inzet en kennis 3.1 Inventarisatie werkzaamheden Belangrijk is te realiseren dat er geen sprake is van een overdracht van projecten, maar van de overdracht van de bijdrage aan die projecten en de begeleiding daarvan door de rijksoverheid aan de decentrale overheden. Het bureau Berenschot, dat ten behoeve van de decentralisatie onderzoek heeft gedaan naar de verschillende betrokken activiteiten, maakt onderscheid in drie hoofdgroepen van activiteiten: 1. Beleidsvoorbereiding en evaluatie 2. Subsidiegeverschap 3. Projectuitvoering Binnen deze hoofdgroepen zijn verschillende daarvan afgeleide kernactiviteiten aan te geven. Deze hebben in het algemeen met dit soort Regionale/lLokale (RegLok) projecten te maken en zijn landelijk onderkend door Berenschot. Een deel van de activiteiten wordt door de initiatiefnemer (subsidieontvanger) uitgevoerd, een ander deel door de subsidiegever. Soms worden de activiteiten in gezamenlijkheid of samenspraak uitgevoerd. In onderstaand overzicht is niet een gedetailleerde lijst van over te dragen activiteiten opgenomen, maar een totaalbeeld op hoofdlijnen van alle onderscheiden activiteiten bij regionale bereikbaarheidsprojecten die naar de provincie Noord-Brabant of het SRE worden overgedragen. Het overzicht in het Berenschot-rapport is de basis hiervoor geweest. Beleidsvoorbereiding en evaluatie Opstellen van doel-, probleem, - en procesanalyses Maken van verkenningen met afwegingskaders als kosten-baten analyses Wie doet wat vóór decentralisatie Decentraal Centraal subsidieontvan subsidie ger gever gemeente, V&W kaderwetgebied RWS of provincie [1] + Taken over naar provincie of SRE bij decentralisatie van centraal naar decentraal + + Uitwerken van planstudies met beoordelingskaders voor inpassing + + Eventueel begeleiden en beoordelen van planstudies en oplossingen [2] Ontwikkelen van verkeer en vervoer beleid Opstellen van begrotingen + Ontwerpen van procedures en bestuursovereenkomsten + + Eventueel meedenken en – werken bij bestuurlijke overeenkomsten Eventueel begeleiden en beoordelen van verkenningen en probleemanalyses [2] + [2] Decentralisatie GDU+ in Noord-Brabant Pag. 7 van 18 Versie: 3.0 Datum: 09-03-04 Evaluatie en monitoring (programmaniveau) Maken van toedelingskaders voor prioritering, helder prioriteiten stellen voor projecten, toedelen van gelden Afstemmingsoverleg subsidiegever en – ontvanger + + + + + Subsidiegeverschap Wie doet wat vóór decentralisatie Decentraal Centraal subsidiesubsidie ontvanger gever gemeente, V&W kaderwetgebied RWS of provincie [1] + + Ontwerpen van programma van eisen Afhandelen van financieeladministratief traject + + Toepassen van procesmanagement + + Eventueel beoordelen van evaluaties van OV-projecten [3] O.b.v. beleids- en actieprogramma een investeringsprogra mma opstellen Kritisch meedenken, adviseren, beoordelen en evt. onderhandelen Taken over naar provincie of SRE bij decentralisatie van centraal naar decentraal Begeleiden en beoordelen van PvE [4] Begeleiden van financieeladministratieve afhandeling [4] Begeleiding project en proces [4] Beoordelen van civieltechnisch ontwerp + Ontwerpen van juridische kaders + Opstellen en uitvoeren van monitoringsystematiek (projectniveau) Betaalbaar stellen van budgetten Beoordelen civieltechnisch ontwerp [4] Ontwerpen van juridische kaders (als grondslag voor subsidiebeschikki ngen) [4] + Projectuitvoering + Wie doet wat vóór decentralisatie Decentraal Centraal subsidieontvan subsidie ger gever gemeente, V&W kaderwetgebied RWS of provincie [1] + Overall projectmanagement Decentralisatie GDU+ in Noord-Brabant Betalingen doen [4] Taken over naar provincie of SRE bij decentralisatie van centraal naar decentraal Pag. 8 van 18 Versie: 3.0 Datum: 09-03-04 Contracteren van partijen (contractering) Afhandelen van financieeladministratief traject (budgetbewaking/verificatie) Uitvoeren van gedetailleerd civieltechnisch ontwerp (projectuitvoering) + + + Opmerkingen: [1] De taken van de subsidieontvanger (of initiatiefnemer) blijven bij die decentrale overheid. Die taken blijven dus in het geval van “eigen” projecten van provincie en SRE bij henzelf. [2] Deze taken gaan optioneel over naar provincie Noord Brabant en SRE. Dit is afhankelijk van 1) of het project in één hand komt te liggen, en 2) of de werkwijze van het Rijk (MIT-systematiek) wordt overgenomen. Indien er wordt gekozen om een bijdrageregeling te ontwerpen, waarop direct (zonder verkenning en planstudie) een beroep kan worden gedaan, hoeven deze taken niet te worden overgenomen. In het geval van een project, waarbij een Rijksbijdrage wordt voorzien (groot project), zal rekening moeten worden gehouden met een planstudie (die beoordeeld kan worden door het Rijk). [3] V&W heeft tot op heden voor OV-projecten in beschikkingen een evaluatieplicht opgenomen. Het is een eigen keuze van de decentrale overheden om een evaluatieplicht in toekomstige beschikkingen op te nemen. Richting V&W dient men op programma/PVVP/RVVP-niveau verantwoording af te leggen in plaats van op projectniveau. [4] Voor projecten die in één hand komen te liggen hangen deze taken af van het wel of niet doorvoeren van functiescheiding (toekennende versus handhavende rollen) binnen provincie en SRE. 3.1.1 Provincie Noord-Brabant Voor de provincie Noord-Brabant zal er een wezenlijke wijziging in taken optreden door de decentralisatie van de GDU+ bij beleidsvoorbereiding en evaluatie en subsidiegeverschap. De omvang van het extra werk hangt daarbij af van: 1. het aandeel eigen projecten, waarbij subsidiegeverschap en uitvoering in dezelfde hand komen te liggen; 2. het punt of de werkwijze van het Rijk (waaronder de MIT-systematiek) wordt gehanteerd; 3. diverse interne organisatorische aspecten zoals functiescheiding. Toelichting Voor de provincie Noord-Brabant heeft de GDU+ een verzwaring tot gevolg van de beleids- en de subsidiegeverstaken (prioritering, onderbouwing, verantwoording). Het PVVP blijft het instrument voor beleidsintegratie en –afstemming van verkeersen vervoersbeleid in de regio. De financiële paragraaf van het PVVP dient nader uitgewerkt te worden voor voldoende helderheid bij toedelingsvraagstukken. De GDU+ stimuleert een meer geïntegreerde werkwijze, zoals een gebiedsgerichte aanpak, zowel binnen verkeer en vervoer als daarbuiten, wat ook leidt tot een beleidsmatige taakverzwaring en een grotere samenwerkingsinspanning. De subsidiegeverstaak - ook al betreft het weinig grote projecten of meer programmatische sturing - vraagt om organisatorische capaciteiten als projectmanagement, projecttoetsing en financiële planning & control. Het is enerzijds vooral de toenemende omvang van projecten die in capacitaire zin tot een taakverzwaring leiden en anderzijds de toedelende en aansturende functie ten opzichte van de gemeenten, die leidt tot meer taken. De provincie wil in 2004, in samenwerking met regionale partners, een afwegingskader voor de toedeling van de GDU+-middelen ontwikkelen. Decentralisatie GDU+ in Noord-Brabant Pag. 9 van 18 Versie: 3.0 Datum: 09-03-04 3.1.2 Kaderwetgebied SRE Ook voor het kaderwetgebied SRE treedt een wezenlijke verzwaring in taken door de decentralisatie van de GDU+ op. Ook hier geldt dat de omvang van het extra werk afhangt van het aandeel eigen projecten, waarbij subsidiegeverschap en uitvoering in dezelfde hand komen te liggen, of de werkwijze van het Rijk waaronder de MIT-systematiek wordt gehanteerd en van interne organisatorische aspecten als functiescheiding. Voor het SRE leidt de decentralisatie van de GDU+ eveneens tot een verzwaring van de beleids- en de subsidiegeverstaken (prioritering, onderbouwing, verantwoording en afstemming) en extra budgetbeheerders- en subsidiegeverstaken. Het RVVP zal blijven als instrument voor beleidsintegratie en –afstemming van verkeers- en vervoersbeleid in de regio. De beleidsmatige en de bestuurlijke rol wordt door de toedelende functie van de GDU+gelden verzwaard. De uitvoering van de projecten berust bij de wegbeheerders (provincie en gemeenten). Het SRE ontwikkelt een afwegingskader voor toedeling van de subsidies en heeft aangegeven het jaar 2004 te willen benutten voor het uitwerken van een afwegingskader. 3.2 Inventarisatie van kennis en capaciteit Belangrijk is op te merken dat er verschillende effecten ten aanzien van de benodigde inzet en kennis kunnen optreden. Enerzijds moet worden gerealiseerd dat: a. Projecten, nu en in de toekomst, voor de overnemende decentrale overheden (provincie en SRE) “eigen” projecten kunnen zijn. De begeleiding en de beoordeling van dergelijke projecten, met name wat betreft de financiële verantwoording, staan daardoor in een ander daglicht en andere verhouding dan projecten waarvan de uitvoering in handen ligt van andere (lagere) overheden. b. De nu gehanteerde (V&W) MIT-systematiek eventueel kan worden losgelaten ten gunste van een eigen aanpak/systematiek voor die gevallen, waarbij geen rijksbetrokkenheid in de toekomst wordt voorzien. Beide punten kunnen synergie-effecten tot gevolg hebben zodat de benodigde inzet voor de begeleiding minder dan nu behoeft te zijn. Aan de andere kant moet worden gerealiseerd dat de huidige “Haagse activiteiten”, zoals het nemen van beslismomenten (BM’s) voor projecten van lagere overheden, nu door de bestuurders van de provincie Noord-Brabant en het SRE moeten worden overgenomen. In dat kader komen meer en zwaardere (bestuurlijke) taken bij de provincie Noord-Brabant en het SRE te liggen. Toelichting: Met name de vergrote onafhankelijkheid van het Rijk zorgt voor vergrote verantwoordelijkheid van de provincie Noord-Brabant en het SRE bij de financiering van de projecten. De beleidsvoorbereidingstaken zullen zwaarder worden in het licht van het verruimde infra-budget en het toegenomen belang van de toedeling van gelden over projecten. Kennisversterking is eventueel nodig met betrekking tot het beleidsmatige en financiële afwegingskader, op financieel gebied en in de sfeer van samenwerking en afstemming. Met betrekking tot het subsidiegeverschap kan op de onderscheiden punten behoefte zijn aan kennisversterking en aan capaciteitsuitbreiding. Met betrekking tot de financiële zaken en de begeleiding daarvan lijkt voldoende kennis bij de provincie aanwezig te zijn. Voor het SRE is dit een nieuwe taak en zal daar meer Decentralisatie GDU+ in Noord-Brabant Pag. 10 van 18 Versie: 3.0 Datum: 09-03-04 ontwikkeld moeten worden. Een en ander is ook mede afhankelijk van de vormgeving van de relaties met de inliggende gemeenten. Kortom, alhoewel enerzijds de decentralisatie tot verminderde inzet zou kunnen leiden bij eigen projecten, is anderzijds behoefte aan extra capaciteit. Dit aangezien sprake is van een uitbreiding in aantal en vergroting van omvang van de infra-projecten. Zoals in hoofdstuk 4 nader wordt aangegeven wisselt het pakket regionale bereikbaarheidsprojecten continu van samenstelling. Hierdoor is er in de afgelopen jaren ook altijd sprake geweest van een wisselende bezetting. De inzet van capaciteit bij RWS Noord-Brabant is niet constant geweest. Als goed gemiddelde van de inzet bij RWS Noord-Brabant kan een capaciteit van 1 fte voor de regionale bereikbaarheidsprojecten worden gehanteerd. Dit is exclusief overhead t.b.v bijvoorbeeld financiële administratie en de werkzaamheden van het ministerie. De inzet van 1 fte is verdeeld over niveaus van schaal 10, 11 en 12. 4 Overzicht projecten Het pakket projecten onder de grens van M€ 112,5 wisselt in het verloop van de tijd in samenstelling. Door afronding van de realisatie van projecten vallen deze af. Via Intakes en Verkenningen komen er weer nieuwe projecten op de lijst. Hierdoor ontstaat er ook een fluctuatie in de benodigde capaciteit en het budget. Tevens bestaat er daardoor, hoewel in mindere mate, een variatie in de benodigde kennis. Een overzicht van de actuele projecten, waarvoor de begeleiding voor de subsidieverstrekking volgens het BIF door RWS Noord-Brabant plaatsvindt, wordt gegeven in bijlage 1. In de tabel van bijlage 1 is een overzicht opgenomen van de op 1 januari 2004 lopende Verkenningen, Planstudies en Realisatieprojecten, waarbij de stand van zaken is aangegeven en de acties voor en na de overdracht aan de decentrale overheid. Er zijn per 1 januari 2004 geen intakes onder handen. Ook worden enkele zogenaamde Staatscourantprojecten overgedragen. Staatscourantprojecten zijn projecten die bij de vorige decentralisatie GDU in 1996 bij RWS zijn achtergebleven, omdat zij toen op korte termijn zouden zijn afgerond. Door vertraging in de realisatie van deze projecten is het in een enkel geval niet mogelijk gebleken deze projecten geheel financieel af te wikkelen. De resterende betrokkenheid wordt nu ook overgedragen. 5 Aanpak en Planning 5.1 5.1.1 Afstemming decentrale overheden Uitgangspunten beschikte projecten De verdeling van de middelen van het programma RegLok-infrastructuur garandeert dat de restverplichting van de rijksbijdrage van de vòòr 1-1-2004 beschikte projecten volledig wordt overgedragen aan de betrokken decentrale overheden. Binnen het programma blijven de gereserveerde financiële middelen van de per 11-2004 lopende grote projecten (groter dan M€ 112,5) staan op de begroting van V&W. Voor grote projecten die na 1-1-2004 worden beschikt en waarvoor met Regeerakkoord en/of BOR taakstellende budgetten zijn toegewezen, gaat de eerste bijdrage tot M€ 112,5 over in de verhoogde GDU+ bij de regio. Het bedrag boven de grens van M€ 112,5 blijft op de begroting van V&W staan. Decentralisatie GDU+ in Noord-Brabant Pag. 11 van 18 Versie: 3.0 Datum: 09-03-04 5.1.2 Verdeling budgetten GDU+ Voor de projecten kleiner dan M€ 112,5 worden de daarbij behorende bedragen middels een objectieve verdeelsleutel toegekend aan de betrokken regio’s. Verwezen wordt naar de CEBEON studie “Verdeelmodel verruimde GDU Verkeer en Vervoer (GDU+)” en naar de tekst in de toelichting bij het BIF. Volgens het CEBEON-verdeelmodel voor de GDU+ heeft het SRE recht op een bijdrage van 2,934% en de provincie Noord-Brabant op een bijdrage van 4,887% van het landelijke jaarlijkse budget. Teneinde een verdeling van het GDU+ budget over de 19 GDU-ontvangende partijen mogelijk te maken is allereerst gekeken naar een actueel inzicht van de realisatieprojecten (categorie 0). Vervolgens zijn de kaseffecten van alle opgenomen realisatieprojecten per regio afgezet tegen het budget dat op basis van de verdeelsleutel naar die betreffende regio zou gaan. Indien blijkt dat het kaseffect hoger is dan het toegekende budget op basis van de verdeelsleutel dan vindt een compensatie plaats middels het overgangsrecht. De regio’s die dit betreft worden gecompenseerd vanuit de regio’s met een positief saldo en vanuit de begroting door binnen het programma een versnelling/vervroeging van de beschikbare middelen uit de periode 2008-2010 naar 2004-2006 te bewerkstelligen. Het parlement heeft bij de begrotingsbehandeling ingestemd met de voorgestelde budgetten. Voor zowel de provincie Noord-Brabant als het SRE is compensatie middels het overgangsrecht niet aan de orde. Beiden hebben meteen een positief verschil tussen GDU+uitkering en de kaseffecten van de beschikte/lopende projecten. De provincie en het SRE hebben daarmee direct vanaf 2004 een vrije beleidsruimte, waarvan de oude GDU een onderdeel vormt. Door het toepassen van het overgangsrecht ten gunste van regio’s met tekorten leveren de provincie NB en het SRE een deel van hun positieve saldo in. De aanvullende uitkering is tot en met 2007 van invloed op de verdeling van de totale landelijke GDU+ budgetten. Bij de beschikbare budgetten is voor 2004 rekening gehouden met een eenmalig extra (landelijk) budget van 60 M€ in het kader van SWAB. De verdeling van de budgetten over de regio’s in Noord-Brabant ziet er in principe* als volgt uit: SRE 2004 M€ 2005 M€ 2006 M€ 2007 M€ 2008 M€ 2009 M€ Nieuwe GDU+ totaal Doorlopende verplichtingen Vrije beleidsruimte 9,0 0 6,1 0 7,6 0 8,6 0 10,7 0 10,3 0 2010 Totaal M€ M€ ** 13,1 65,3 0 0 9,0 6,1 7,6 8,6 10,7 10,3 13,1 65,3 Aandeel oude GDU incl. SWAB voor 2004 Budget volgens CEBEONverdeelsleutel zonder overgangsrecht **** 5,1 3,2 3,2 3,2 3,2 3,2 3,2 24,3 11,5 8,7 8,7 8,6 10,7 10,3 13,1 Decentralisatie GDU+ in Noord-Brabant Pag. 12 van 18 Versie: 3.0 Datum: 09-03-04 Provincie NoordBrabant 2004 M€ 2005 M€ 2006 M€ 2007 M€ 2008 M€ 2009 M€ Nieuwe GDU+ totaal Doorlopende verplichtingen Vrije beleidsruimte 15,0 2 *** 13 10,1 0 12,7 0 14,3 0 17,8 0 17,1 0 2010 Totaal M€ M€ ** 21,8 109,0 0 2 10,1 12,7 14,3 17,8 17,1 21,8 107 Aandeel oude GDU incl. SWAB voor 2004 Budget volgens CEBEONverdeelsleutel zonder overgangsrecht **** 11 7,6 7,6 7,6 7,6 7,6 7,6 56,6 19,2 14,5 14,6 14,8 17,8 17,1 21,8 Opmerkingen: * Voorbehoud moet worden gemaakt in verband met: De definitief beschikbaar te stellen bedragen de komende jaren na 2004 (begrotingsvoorbehoud, instemming parlement MIT). Definitieve status van alle beschikte projecten in 2003. Onderuitputting van lopende projecten in 2003. Verbreding van de GDU+ (Wet Brede Doeluitkering verkeer en vervoer), die naar verwachting in 2005 in werking treedt, waarbij de decentrale overheden een totaalbudget ontvangen. ** In de totalen treden afwijkingen op van tienden van miljoenen, omdat deze zijn gebaseerd op een sommatie van de onderliggende cijfers, die nauwkeuriger zijn. *** Weergegeven bedrag geeft het resterende budget weer ten behoeve van de Westtangent Breda. De betaling van het vierde kwartaal 2003 is hier nog niet in verwerkt. **** Verdeling volgens respectievelijk 2,934% en 4,887% van de naar verwachting landelijk beschikbare budgetten. Zoals bij de opmerkingen aangegeven zijn wijzigingen op de hier gepresenteerde cijfers nog mogelijk. Op dit moment is niet bekend wat de exacte realisatie van 2003 zal worden. Dit wordt onder andere bepaald door de ingediende declaraties voor de gerealiseerde werken, maar wordt ook nog beïnvloed door de recent afgegeven beschikkingen in 2003. 5.1.3 Afhandeling beslismomenten 2003 Alle projecten onder de M€ 112,5 zullen op het moment dat de inwerkingtreding van de decentralisatie GDU+ definitief is worden overgedragen. Er is in 2003 per brief van V&W aan alle betrokken decentrale overheden bekend gemaakt dat aanvragen voor beslismoment 1 (intakebesluit) niet meer in behandeling worden genomen door V&W. In het MIT 2004 zijn al geen regionale en lokale verkenningen meer opgenomen. Alle aanvragen voor de overige beslismomenten, die voor 1 september 2003 bij de regionale directies van RWS (volledig) zijn ingediend, zijn door V&W nog normaal in behandeling genomen en beoordeeld. Hierbij is de overnemende partij (provincie of SRE) nadrukkelijk betrokken. Dit betekent dat er geen beschikkingen (beslismoment 5) door V&W worden afgegeven na 1-1-2004. Het is wel mogelijk dat in de maanden januari en februari 2004 nog enkele besluiten worden genomen over projecten met beslismomenten Decentralisatie GDU+ in Noord-Brabant Pag. 13 van 18 Versie: 3.0 Datum: 09-03-04 2, 3 of 4. Deze hebben echter geen financiële consequenties voor provincie en SRE. Declaraties welke betrekking hebben op het jaar 2003 kunnen tot 1-4-2004 bij RWS worden ingediend en zullen door RWS worden afgehandeld en betaald. Voor de datum 1-4-2004 kan tot tweemaal toe uitstel worden verleend met 2 maanden. De hiervoor benodigde gelden zijn hiervoor aangevraagd. 5.1.4 Overdracht van kennis In het kader van de decentralisatie moeten afspraken worden gemaakt voor de overdracht van kennis over de projecten naar de overnemende partij. Dit moet plaatsvinden vanaf het moment dat de inwerkingtreding van de decentralisatie GDU+ definitief is. Per project is een contactpersoon benoemd bij RWS en bij de overnemende partij (zie bijlage 1). Bij de overdracht van de projectdossiers wordt een mondelinge toelichting gegeven op het project door de contactpersoon van RWS. Per projectdossier wordt een overzicht opgenomen met: o een korte samenvatting en overzicht; o de stand van zaken; o een aanduiding van aandachtspunten, problemen en valkuilen; o de contactpersonen bij het project (adviesbureaus, gemeente, provincie, RWS). De provincie Noord-Brabant en het SRE hebben behoefte aan de mogelijkheid om, indien nodig, gedurende het jaar 2004 een beroep te kunnen doen op de beschikbare kennis bij V&W. Voor elk overgedragen project heeft de eerder bedoelde contactpersoon van RWS gedurende 2004 tijd beschikbaar om desgevraagd aanvullend de opgebouwde know how over te dragen. 5.1.5 Overdracht van menskracht Overdracht bij de decentralisatie van de personele middelen kan op verschillende manieren gebeuren: financiën, beschikbaar stellen van budget voor de benodigde capaciteit; overdragen van menskracht; tijdelijk ter beschikkingstellen van capaciteit. Zowel de provincie Noord-Brabant als het SRE hebben aangegeven financiën te willen ontvangen ter dekking van de personele kosten. Naast het budget voor de bijdragen aan de projecten is er een apart budget voor de benodigde capaciteit. In overleg tussen het ministerie van Verkeer en Waterstaat en de koepelorganisaties IPO, VNG , SKVV zijn ruim een jaar geleden reeds afspraken gemaakt over de overdracht van personele middelen aan provincies en kaderwetgebieden. Er is landelijk een bedrag van € 500.000 beschikbaar als tegemoetkoming in de aanloopkosten. De verdeling van dit budget over provincies en kaderwetgebieden vindt plaats naar rato van het aantal projecten, zoals opgenomen in het realisatieprogramma regionaal/lokaal van het MIT 2003. Volgens de landelijk voorgestelde verdeling zouden provincie en SRE beiden een tegemoetkoming ontvangen van € 27.776,-. In SKVV-verband is voor de kaderwetgebieden een andere verdeling afgesproken; deze leidt ertoe dat SRE een bedrag zal ontvangen van € 28.044,-. Voor de provincie blijft het bedrag van € 27.776,- van toepassing. Verder zijn landelijk afspraken gemaakt over het decentraliseren van de personele middelen die gerelateerd zijn aan de werkzaamheden in het kader van de door V&W/RWS over te dragen projecten. Deze decentralisatie gaat uit van het principe ‘taak over, geld over’. Een inventarisatie leverde het beeld op dat binnen de regionale directies van RWS in totaal ca. 35 fte’s directe betrokkenheid hadden met over te dragen projecten en Decentralisatie GDU+ in Noord-Brabant Pag. 14 van 18 Versie: 3.0 Datum: 09-03-04 werkzaamheden. Naast de directe fte’s kunnen binnen de regionale directies ook taken onderscheiden worden die indirect betrekking hebben op GDUwerkzaamheden (bedrijfsvoering, controller, juridisch, management, secretariaat). Daarnaast is ook sprake van indirecte werkzaamheden in de vorm van inzet vanuit het hoofdkantoor RWS, beleidsdirecties (m.n. DGP) en de inschakeling van specialistische diensten van RWS (bijv. AVV of Bouwdienst). De optelsom van directe en indirecte kosten is ‘vertaald’ in een forfaitair bedrag van € 100.000,- per fte. Het aantal van 35 fte’s en het forfaitaire bedrag van € 100.000,- per fte leidde uiteindelijk tot het te decentraliseren bedrag van € 3,5 miljoen. Voor de verdeling hiervan is uitgegaan van een vaste en een variabele component. De vaste component omvat minimaal 0,5 fte en geldt voor alle provincies en kaderwetgebieden, ongeacht aantal en omvang van de subsidieprojecten c.q. de over te dragen werkzaamheden. De variabele component is op basis van de nieuwe GDU-verdeelsleutel verdeeld over provincies en kaderwetgebieden. De overdracht van personele middelen betreft voor de provincie een jaarlijks bedrag van € 139.000,- en voor SRE een jaarlijks bedrag van € 102.000,-. De decentralisatie van personele middelen wordt gekoppeld aan de VERDIuitkering in 2004. Het gaat om de Regeling (van de minister van V&W), houdende het verlenen van subsidie aan de samenwerkingsgebieden en aan de Vereniging Nederlandse Gemeenten t.b.v. de personele en bestuurslasten die voortvloeien uit het convenant VERDI en van subsidie aan provincies en samenwerkingsgebieden i.v.m. de aanloopkosten van het verhogen van de gebundelde doeluitkering voor infrastructuurprojecten (Regeling overdracht personele middelen convenant VERDI en ophoging GDU). In deze regeling is opgenomen een paragraaf 2, ''Subsidies in het kader van het convenant VERDI en i.v.m. de ophoging van de gebundelde doeluitkering voor infrastructuurprojecten''. De provincie ontvangt in 2004 uit hoofde van deze regeling een bedrag van € 166.776 en het SRE een bedrag van € 130.044 als tegemoetkoming in de aanloopkosten en de overdracht van personele middelen. Het moment van betaling van deze bedragen is nog niet bekend. Dat hangt m.n. af van het moment waarop de betreffende VERDI-regeling in 2004 zal worden gepubliceerd. Meer duidelijkheid hierover zal wellicht gegeven kunnen worden bij de toezending van de overdrachtsbrieven. 5.1.6 Ondersteuning door RWS in 2004 Voor het jaar 2004 kan RWS Noord-Brabant nog over een beperkte capaciteit ten behoeve van de regionale bereikbaarheidsprojecten beschikken. Deze capaciteit wordt in het eerste jaar van de decentralisatie door RWS aangewend voor het afhandelen van afrekeningen, verantwoordingen etc. die betrekking hebben op de afronding van 2003. Daarnaast is er gelegenheid om de provincie Noord-Brabant en het SRE met kennis te ondersteunen. Het is niet goed mogelijk kwantitatief aan te geven hoeveel ondersteuning de provincie en het SRE nodig zullen hebben van RWS in 2004. In algemene zin is afgesproken dat gedurende geheel 2004 expertise en ondersteuning op aanvraag bij RWS beschikbaar is ter beantwoording van ad hoc vragen. 5.1.7 Afspraken over daadwerkelijke overdracht De landelijk opgestelde en afgesproken manier van aanpak, communicatie en afhandeling zal hierbij worden gevolgd. Op dit moment wordt bij V&W in Den Haag gewerkt aan standaardbrieven t.b.v. de overdracht aan provincies en kaderwetgebieden. De regionale directie NoordBrabant zal deze brieven gebruiken bij de daadwerkelijke overdracht van projecten aan de provincie Noord-Brabant en SRE. Op het moment dat de uniforme conceptoverdrachtsbrieven beschikbaar zijn en na de definitieve inwerkingtreding Decentralisatie GDU+ in Noord-Brabant Pag. 15 van 18 Versie: 3.0 Datum: 09-03-04 van de decentralisatie (30 maart 2004) zullen door RWS per project deze brieven specifiek worden afgerond en aan de betrokken partijen worden gezonden. Voor de projecten die worden overgedragen aan provincies en kaderwetgebieden vindt een tussentijdse subsidievaststelling plaats. Voor deze subsidievaststelling is een termijn genoemd van 4 maanden na het inwerkingstredings-KB. Deze termijn kan tweemaal verlengd worden met een periode van twee maanden. De looptijd van de huidige rijksbeschikkingen loopt af met deze subsidievaststelling. Hiermee eindigt de bemoeienis van het Rijk met de verdere financiering van het project. De tussentijdse subsidievaststelling geschiedt aan de hand van een eindafrekening welke wordt voorzien van een accountantsverklaring. Vervolgens wordt het restbedrag overgedragen en dus niet de huidige beschikking. De gemeente dient voor het nog uit te voeren deel van het project opnieuw een aanvraag in te dienen bij de provincie of het SRE. In het Staatsblad 2004 in de Nota van toelichting op pagina 10 en 11 is aangegeven dat de doeluitkering die de provincie en het SRE ontvangen bij voorrang aan de financiering van de voltooiing van de lopende projecten besteed dient te worden en dat een subsidiebedrag dient te worden verleend dat niet substantieel afwijkt van het oorspronkelijk verleende subsidiebedrag en het vastgestelde subsidiebedrag. Hiermee wordt gewaarborgd dat het project daadwerkelijk gerealiseerd kan worden. 5.1.8 Afspraken over dossiervorming De overdracht van de dossiers vindt plaats met inachtneming van de Archiefwet. Dit houdt in dat de originelen bij het Rijk moeten blijven. De projectdossiers bij RWS Noord-Brabant voldoen aan de gestelde eisen in het kader van de kwaliteitszorg. De projectdossiers zullen na opschoning volledig gekopieerd worden ten behoeve van de overnemende decentrale overheid voor wat betreft de MIT-fase waarin het project zich bevindt. Dit gebeurt in tweevoud: een exemplaar voor het archief en een exemplaar voor het werkdossier. Van de voorgaande fase(s) worden alleen de relevante stukken gekopieerd cq. ter beschikking gesteld. Hierbij wordt gedacht aan een verkenningsrapport, een startnotitie e.d. en de bijbehorende brieven waarin een beslismoment is vastgelegd en gemotiveerd. De ontbrekende stukken zijn altijd bij V&W op te vragen en er kan worden teruggevallen op het oude archief van RWS. 5.1.9 Communicatie Het is van belang dat over de decentralisatie van de GDU+ goed en eenduidig wordt gecommuniceerd naar alle betrokken en belangenhebbende partijen. Over de communicatie is het volgende afgesproken: Er is door het ministerie van Verkeer en Waterstaat een brochure 'Ruimte voor de regio (Regionaal verkeer en vervoer: beslissen en betalen in een hand)' gemaakt. Door middel van deze brochure worden betrokken partijen in algemene zin geïnformeerd over de decentralisatie GDU+. Deze brochure is door V&W rechtstreeks toegezonden aan de provincies en de kaderwetgebieden en via de VNG ontvangen alle gemeenten deze brochure. Naast algemene informatie ontvangen gemeenten, die momenteel een regionaal bereikbaarheidsproject in procedure hebben (van verkenning tot realisatie) separaat specifieke informatie van het Rijk. Hiervoor wordt in overleg tussen provincie/SRE en Rijkswaterstaat een brief ‘op maat’ opgesteld, die ingaat op de consequenties van de decentralisatie GDU+ voor dat specifieke project. 5.1.10 Financiën voor de projecten De beschikbaarstelling van de financiën wordt landelijk geregeld. Hierbij is voor het overgangsjaar 2004 de volgende regeling getroffen. Na publicatie van het Koninklijk Besluit, wordt 75% van het voorschotbedrag beschikbaar gesteld en in de tweede helft van het jaar (waarschijnlijk november) 20% van het Decentralisatie GDU+ in Noord-Brabant Pag. 16 van 18 Versie: 3.0 Datum: 09-03-04 voorschotbedrag. De resterende 5% wordt, als derde voorschotbeschikking, in 2005 (voor 1 juli) in principe beschikbaar gesteld. Het afgeven van deze laatste voorschotbeschikking is mede afhankelijk van de uitkomsten van de subsidievaststelling en vierde kwartaal declaraties 2003. Voor de overige jaren wordt telkens aan het begin van het jaar 100% van het toegezegde bedrag beschikbaar gesteld. Vanaf 2005 zijn, na invoering van de Brede Doeluitkering, de GDU+ bedragen als zodanig niet meer te herkennen voor provincies en kaderwetgebieden. Regionale overheden ontvangen vanaf dat moment immers één brede, ontschotte bijdrage. De afzonderlijke bestanddelen zijn daarin niet meer te herkennen. 5.1.11 Evaluaties In beschikkingen van OV-projecten is een evaluatieverplichting vastgelegd. Deze verplichting is niet afdwingbaar door V&W op het moment dat de projecten zijn overgedragen. 5.1.12 Planning Een overzicht van de verschillende resterende activiteiten voor de overdracht van het subsidiegeverschap voor de regionale bereikbaarheidsprojecten en de planning daarvan is opgenomen in bijlage 2. Decentralisatie GDU+ in Noord-Brabant Pag. 17 van 18 Versie: 3.0 Datum: 09-03-04 Lijst van afkortingen AVV BIF BM BRU CEBEON DGP Fte GDU KAN KB MIT OV PvE RegLok RWS SRE SKVV SWAB V&W WIF = Adviesdienst Verkeer en Vervoer = Besluit Infrastructuurfonds (AMvB bij WIF) = Beslismoment = Bestuursorgaan Regio Utrecht = Centrum Beleidsadviserend Onderzoek BV = Directoraat Generaal Personenverkeer = Functionele tijdseenheid overeenkomend met 1 mensjaar = Gebundelde Doeluitkering = Knooppunt Arnhem - Nijmegen = Koninklijk Besluit = Meerjarenprogramma Infrastructuur en Transport = Openbaar vervoer = Programma van eisen = Regionale en lokale bereikbaarheidsprojecten uit het MIT = Rijkswaterstaat = Samenwerkingsverband Regio Eindhoven = Samenwerkende Kaderwetgebieden Verkeer en Vervoer = Samenwerken aan Bereikbaarheid = Ministerie van Verkeer en Waterstaat = Wet Infrastructuurfonds Decentralisatie GDU+ in Noord-Brabant Pag. 18 van 18