Welke factoren beïnvloeden de kans op gedragsstoornissen? Gedragsstoornissen De ziekte, de determinanten en de zorg voor de patiënt Welke factoren beïnvloeden de kans op gedragsstoornissen? Exacte oorzaak van gedragsstoornissen niet bekend De exacte oorzaak van gedragsstoornissen is niet bekend, maar van een aantal factoren is aangetoond dat ze van invloed zijn op het ontstaan van gedragsstoornissen. Deze factoren liggen op het gebied van genetische kenmerken, individuele eigenschappen van het kind en omgevingsinvloeden. Afzonderlijke risicofactoren kunnen elkaar wederzijds versterken. De wisselwerking tussen risicofactoren zetten processen in gang die bepalen of zich uiteindelijk een gedragsstoornis ontwikkelt. Psychologische factoren vergroten risico op antisociaal gedrag Er zijn psychologische factoren in het kind zelf die maken dat het kind extra kwetsbaar is voor negatieve omgevingsinvloeden. Sommige temperamentfactoren vergroten het risico op het ontwikkelen van antisociaal gedrag, zoals impulsiviteit, rusteloosheid, emotionele labiliteit, negativistische houding en snel afgeleid zijn (Verhulst, in druk). Bovendien blijken kinderen met gedragsstoornissen gevoeliger te zijn voor beloning – of ongevoeliger voor straf – dan kinderen die geen gedragsstoornis hebben. Ze zijn daardoor ongevoeliger voor het aanleren van gewenst gedrag en het afleren van ongewenst gedrag. Daarnaast hebben ze de neiging om anderen vijandige intenties toe te kennen en om de voorkeur te geven aan vijandige oplossingen in sociale situaties. Kinderen met ADHD hebben een grotere kans om antisociale gedragsstoornis te ontwikkelen (zie ook: ADHD). Dit geldt ook voor kinderen met een lagere intelligentie en met minder ontwikkelde cognitieve vermogens, vooral verbale vaardigheden (Dekker, 2003; Gunning & Verhulst, 2004). Gedragsstoornissen deels genetisch bepaald Gedragsstoornissen worden voor een deel genetisch bepaald (Verhulst, in druk). Het zijn biologisch bepaalde kwetsbaarheden die overgeërfd worden, zoals impulsiviteit, stressgevoeligheid of aandachtsproblemen (zie temperamentsfactoren). De mate van erfelijkheid varieert sterk en wordt geschat op 40% tot 70%. Genetische invloeden zijn sterker naarmate de omgeving op de genetische kwetsbaarheid inspeelt. 1 Laag angstniveau kenmerkend voor kinderen met antisociale gedragsstoornis Biologische kenmerken die samenhangen met antisociale gedragsstoornis zijn een laag niveau van sociale angst, een sterke behoefte aan prikkels en een laag activatieniveau van het centrale en autonome zenuwstelsel (Verhulst, in druk). Zo hebben jonge kinderen met een lage hartfrequentie een grotere kans om later agressief en gewelddadig gedrag te vertonen dan kinderen met een hoge hartfrequentie. Ook zijn neurotransmitters, stoornissen in bepaalde hersengebieden en hormonale invloeden betrokken bij gedragsstoornissen, maar de oorzaak-gevolg relatie daarvan is nog niet duidelijk. Gezinsinteractie van invloed op antisociaal gedrag Kinderen met ouders die niet over adequate opvoedingsvaardigheden beschikken, hebben een grotere kans op het ontwikkelen van een gedragsstoornis (Verhulst, in druk; Gunning & Verhulst, 2004). Het gaat dan om factoren zoals een gebrek aan warmte, affectie en emotionele steun. Ook afwijzing van het kind, weinig ouderlijk toezicht en hard straffen vergroten het risico, Antisociaal gedrag wordt in stand gehouden door een negatieve communicatie over en weer tussen ouders en kind: ouders reageren dwingend en vijandig op het gedrag van het kind, waar het kind op zijn beurt in toenemende mate met verzet en agressie reageert. Ook conflicten tussen de ouders en psychopathologie van de ouders – zoals alcoholisme of antisociale ouders – vergroten het risico. Andere risicofactoren binnen het gezin zijn: een groot gezin of juist een eenoudergezin, een lage sociaal-economische status, en sociaal isolement. Zie ook: Icoon: Interne verwijzing naar onderwerp Sociale steun. Sociale uitsluiting versterkt antisociaal gedrag Kinderen met externaliserende gedragsproblemen hebben een grotere kans om afgewezen te worden door leeftijdgenoten (Verhulst, in druk; Gunning & Verhulst, 2004). Door deze sociale uitsluiting wordt de afwijkende ontwikkeling in het gedrag versterkt. Jongeren die deel uitmaken van een groep antisociale leeftijdgenoten hebben een groter risico op een gedragsstoornis wanneer ze het antisociale gedrag van de anderen imiteren. Ook problematiek van de buurt waarin kinderen opgroeien vergroot het risico op een gedragsstoornis. Dat geldt in het bijzonder voor armoede, overbevolking, slechte behuizing, middelenmisbruik, gebrek aan sociale samenhang en wonen in een onveilige buurt (Gunning & Verhulst, 2004). 2 PGO-leidraad Algemene Natuur Wetenschappen module Module 1: ‘Leven’ Bente Janssen, Lauren Bertaux en Groepsleden Rosa Starremans Artikel (titel) ‘Welke factoren beïnvloeden de kans op gedragsstoornissen?’ 1. Verhelder onduidelijke termen en begrippen Determinanten: beïnvloedende factoren. Negativistische (negativisme): psychische tegenwerking. Cognitieve (cognitief): dat of die te maken heeft met voorstellingen in je geest en met de verwerking van informatie in je hersenen. Autonome (autonoom): Zelfstandig in het bepalen wat je wilt. Temperamentsfactoren: Omgevingsfactoren. Neurotransmitters: Zenuwcellen geven signalen aan elkaar in de hersenen door via neurotransmitters. Bij ADHD wordt er verondersteld dat er stoornissen zijn in de neurotransmitters, dus in overdracht van signalen tussen zenuwcellen. Gezinsinteractie: verstoorde relaties binnen een gezin. Adequate (adequaat): Correct en passend bij. Externaliserende (gedragsproblemen): Naar buiten, op anderen, gerichte gedragsproblemen zoals ongehoorzaamheid, agressiviteit, vernielzucht, driftbuien. 2. Definieer het centrale probleem / vraag van het artikel: Welke factoren beïnvloeden de kans op gedragsstoornissen? 3. Analyseer het artikel / de rode draad: In het artikel worden de factoren beschreven. Zoals: psychologische, sociale en erfelijke (biologische) factoren spelen een grote rol bij de aanleiding van gedragsstoornissen. Kinderen met externaliserende gedragsproblemen hebben een grotere kans om afgewezen te worden door leeftijdgenoten. Ook andere factoren, zoals armoede, spelen een grote rol bij gedragsproblemen. 4. Orden de ideeën uit de analyse van het probleem 1. Psychologische factoren: Sommige temperamentfactoren vergroten het risico op het ontwikkelen van antisociaal gedrag, zoals impulsiviteit, rusteloosheid, emotionele labiliteit, negativistische houding en snel afgeleid zijn (Verhulst, in druk). Bovendien blijken kinderen met gedragsstoornissen gevoeliger te zijn voor beloning – of ongevoeliger voor straf – dan kinderen die geen gedragsstoornis 3 hebben. Ze zijn daardoor ongevoeliger voor het aanleren van gewenst gedrag en het afleren van ongewenst gedrag. 2. Sociale factoren: Kinderen met externaliserende gedragsproblemen hebben een grotere kans om afgewezen te worden door leeftijdgenoten. Door deze sociale uitsluiting wordt de afwijkende ontwikkeling in het gedrag versterkt. Jongeren die deel uitmaken van een groep antisociale leeftijdgenoten hebben een groter risico op een gedragsstoornis wanneer ze het antisociale gedrag van de anderen imiteren. Ook problematiek van de buurt waarin kinderen opgroeien vergroot het risico op een gedragsstoornis. Dat geldt in het bijzonder voor armoede, overbevolking, slechte behuizing, middelenmisbruik, gebrek aan sociale samenhang en wonen in een onveilige buurt. 3. Erfelijke factoren (biologische): Gedragsstoornissen worden voor een deel genetisch bepaald. Het zijn biologisch bepaalde kwetsbaarheden die overgeërfd worden, zoals impulsiviteit, stressgevoeligheid of aandachtsproblemen. De mate van erfelijkheid varieert sterk en wordt geschat op 40% tot 70%. Genetische invloeden zijn sterker naarmate de omgeving op de genetische kwetsbaarheid inspeelt. 5. Formuleer leerdoelen: 1. Hoe beïnvloeden psychologische factoren gedragsstoornissen? 2. Wat zijn de meest voorkomende psychologische factoren? 3. Wat zijn de meest voorkomende omgevingsfactoren die gedragsstoornissen beïnvloeden? 6. Beantwoord je leerdoelen 1. Door heftige emotionele gebeurtenissen in je leven, bijvoorbeeld traumatische ervaringen in je jeugd, kan je blijvende schaden houden aan je hersenen. Je bent sneller bang en onzekerder. Ook relaties aangaan met mensen blijft een moeilijk ding. Het is moeilijk te genezen als je een gedragsstoornis hebt, maar het is wel te verhelpen met goede therapeutische hulp. Dit heeft veel tijd nodig maar er is een goede kans dat het helpt. Overigens blijf je je hele leven lang hieraan werken, je investeert veel moeite in dit proces maar wat het opbrengt is ook groot. 2. De meest voorkomende psychische stoornissen zijn depressie en eetstoornissen. Een depressie is een affectieve stoornis die wordt gekenmerkt door ernstige en langdurige stemmingswisselingen. Affectief wil zeggen, het gevoelsleven betreffend. Onder eetstoornissen vallen (anorexia nervosa), vraatzucht (boulimia nervosa) en vetzucht (obesitas), deze laatste wordt niet als een psychische ziekte beschouwd, maar kan er wel een oorzaak van zijn. 3. Omgevingsfactoren zijn weer in verschillende problemen onder te verdelen, hier enkele van deze: opvoedingsproblemen, woonproblemen, financiële problemen, werkproblemen, problemen met justitie. Opvoedingsproblemen: slechte problematische opvoeding van je ouders (ouders gescheiden, ouders verslaafd, opgevoed door een ouder, ouders die niet voor je kunnen zorgen, etc.). Woonproblemen: problemen met je woning zoals: uit huis worden gezet, slechte woning, slechte wijk, etc. Financiële problemen: geldzaken niet op orde, zoals: te weinig geld, etc. 4 Werkproblemen: problemen op werk, zoals: slechte werkrelaties, relatie op werk, etc. Problemen met justitie: incidenten, zoals: moord, diefstal, aanranding, etc. Ook zwaar gebruik van alcohol en drugs kunnen een belangrijke rol spelen bij gedragsstoornissen. 5