ALS EEN HERT - preek over Genesis 49:21 (Statenvertaling) – Aanwijzingen voor de liturgie: Orde van Dienst B, morgendienst Votum en vrede-/zegengroet Zingen: Psalm 121:1 en 3 Lezing van de wet Zingen: Psalm 81:4,6,7 en 8 Gebed Lezen: Jesaja 52:7-10 Zingen: Lied 32:1,2 en 5 (Liedboek voor de Kerken) Lezen: Matteüs 4:12-17 Tekst: Genesis 49:21 (Statenvertaling) Preek Zingen: Psalm 147:6 en 7 Dankgebed en voorbede Collecte Zingen: Gezang 118:1,2 en 3 (Gereformeerd Kerkboek) Zegen ALS EEN HERT - preek over Genesis 49:21 (Statenvertaling) – Gemeente van onze Here Jezus Christus! Ook tot Naftali, heeft Jakob een laatste woord gesproken. Maar het moet gezegd: dat is een woord, dat verwarring sticht. Want wát heeft Jakob nu precies gezegd? Daar is achteraf, verschil van mening over. ‘Hij sprak van een hinde’, zegt iemand. ‘Een losgelaten hinde, die schone woorden geeft. Ik heb het zelf gehoord, en stond er met m’n neus bovenop!’ Maar een ander, die er óók bij was. Gelooft daar, om eerlijk te zijn. Helemaal niks van. ‘Dat móet je haast wel verkeerd verstaan hebben’, werpt hij tegen. ‘Want zeg nou zelf: hoe kan een hinde, nou ‘mooie woorden spreken’? Dan kán toch helemaal niet? Want herten, die praten immers niet? En daarom: hij zal vast iets ánders gezegd hebben. Dat wél ergens op slaat. Iets in de trant van: “Naftali, een hinde in vrijheid, / die prachtige kalveren werpt.” Want dat is tenminste een profetie, en: een zegen. Die je goed begrijpen kunt.’ En gemeente, dat is een móeilijke discussie! Want in het Nederlands, zit er nogal wat verschil tussen die beide mogelijkheden. Maar in het Hebreeuws, de taal van Jakob en zijn zonen. Liggen die twee mogelijkheden, heel dicht bij elkaar. Klinken ze bijna hetzelfde. En is er zelfs ook nog, een derde mogelijkheid. Te weten: dat de oude Jakob, toen hij het woord tot Naftali richtte. Zelfs niet gesproken heeft van een hinde, maar: van een terebint. Want dat is, wat een dérde gehoord meent te hebben. Dat de oude Jakob, tegen Naftali. Gesproken had ‘van een wijdvertakte terebint, die schone twijgen voortbrengt.’ Maar ja, wie heeft er dan gelijk? Nu, je zóu misschien denken. Zo op het eerste gezicht, en het eerste gehoor. Dat je af moet gaan, op degene die er het dichtst bij heeft gestaan. En zegt, dat Jakob. Mét de Statenvertaling. Sprak, van een losgelaten hinde. Die schone woorden geeft. Maar ja, terécht is al opgemerkt. Dat dat wel een wat vréémde uitspraak is. Omdat herten, immers doorgaans niet plegen te praten. En daarom: als je daaraan vasthoudt, levert dat weer nieuwe vragen op. Bijvoorbeeld, of Jakob. Toen hij deze woorden sprak. Nog wel helemaal hélder was. Nog wel een heldere blik, en een helder verstand heeft gehad. Of, dat die hem. Met de dood voor ogen. Wellicht al een beetje in de steek gelaten hadden. Maar goed, dat zullen we dan wel zien. Want in de preek van vanmorgen, willen we inderdaad uitgaan. Van hoe de Státenvertaling, het zegt. En de woorden van Jakob weergeeft. Omdat die het dichtste blijft, bij wat er in het Hebreeuws staat. En dan wil ik u Jakobs woord tot Naftali, vanmorgen ook graag verkóndigen. In de preek. En dat doen, onder het volgende thema. Waar ik die preek, dan ook meteen heel in het kort voor u in wil samenvatten: JAKOB PRIJST NAFTALI, OM DE WOORDEN VAN JEZUS! 1. de schoonheid van die woorden 2. de snelheid van die woorden 1. De schoonheid. Gemeente, voordat we verder gaan. Moet er één misverstand, uit de weg worden geruimd. Want we hoeven werkelijk niet te twijfelen, aan Jakobs verstandelijke vermogens. Als hij zijn laatste woord, tot Naftali richt. Jakob, zou je kunnen zeggen. Was niet dementerend, aan het einde van zijn leven. En heeft, als we goed luisteren naar wat hij zegt. En dat verstaan, in het licht van heel de Schrift. Op het einde, zelfs een uitzonderlijk schérpe blik gehad. Want wat hij gezien heeft, toen hij sprak van die ‘losgelaten hinde’. Was iets, wat pas vele eeuwen later werkelijkheid is geworden. En waarvan wij gelezen hebben, uit het Nieuwe Testament. Want wat Jakob voor ogen heeft gehad, toen hij de woorden van onze tekst sprak. Was wat we lazen, in die verzen uit Matteüs 4. Waar de Here Jezus, na de verzoeking in de woestijn. Een begin maakt, met waar Hij voor gekomen is. Met de verkondiging. Oftewel, die ‘schone woorden’. Waar Jakob wel dégelijk van gesproken heeft, op zijn sterfbed. Zijn de woorden, die Jézus gesproken heeft. Toen Hij bij ons hier op de aarde was, en daar de komst van Gods koninkrijk verkondigde. En zeg dan niet, gemeente. Dat dat niet kloppen kan, omdat Jezus niet uit de stam Naftali kwam. Want op zich, is dat natuurlijk wáár. Jezus, kwam uit de stam Juda. En toch, heeft Jakob in de tekst. Van Hem gesproken. Want hoewel de Here Jezus, inderdaad van Juda afstamde. Vertelde Matteüs ons heel duidelijk, in zijn evangelie. Dat toen Johannes de Doper gevangen genomen was, Hij uitweek naar Galilea. Nazaret, de plaats waar Hij was opgegroeid. Achter zich liet, en wonen ging in Kapernaüm. Met de woorden van de profeet Jesaja. In het ‘land van Zebulon en Naftali’. Oftewel, de leeuw uit de stám van Juda. Is zijn werk begonnen, in het lánd van Naftali. En zo ging in vervulling. Wat de oude Jakob, op zijn sterfbed al had mogen zien. En: profeteren. Dat Naftali, ‘schone woorden geeft’. Hè, want zó zegt hij het. Als we goed luisteren. Niet, dat Naftali schone woorden spreekt, maar: schone woorden geeft. En weet u: goed beschouwd, is dat ook heel erg bijzónder te noemen. Dat de Heiland ervoor gekozen heeft, om te gaan wonen in ‘het land van Zebulon en Naftali’. Omdat dat een geschiedenis had. Ik bedoel: al eeuwen, vóórdat de Here Jezus zijn werk hier op aarde begon. Had de profeet Jesaja van dat land gesproken, als van een donker land. En van een volk, dat in duisternis leefde. En dat was ook geen wónder, want al in de dagen van Jesaja. Was Tiglatpileser gekomen, de koning van Assyrië. En had die onder meer de bevolking van het gebied van Naftali, in ballingschap gevoerd. Als straf van God, op hun grote en talrijke zonden. En in de dagen van de Here Jezus, was het al niet veel béter. Want lazen we niet, in Matteüs 4. Dat de evangelist daar dat land van Zebulon en Naftali, het gebied aan de weg naar zee en aan de overkant van de Jordaan. Het ‘Galilea van de heidenen’ noemt? Want dát was de manier, waarop er destijds over dat land gesproken werd. Als over een streek, waar je maar beter niet wonen kon. Omdat de mensen daar, de HERE God namelijk niet vreesden. Maar de Here Jezus, Hij doet het wél! Hij gaat uitgerekend wonen, en werken. In dat ‘Galilea van de heidenen’. Waar ze in de rest van het land, en zeker in de ‘betere kringen’. Die van de religieuze leiders, de Farizeeën en de Schriftgeleerden. Toch wat de neus voor ophaalden. Maar de Here Jezus, Hij kiest er voor. Om juist dáár zijn werk hier op aarde te beginnen. En ik denk, gemeente. Dat ook ons, vandaag. Dat nog véél te zeggen heeft. Immers, ook vandáág bestaat het nog! Het ‘Galilea van de heidenen’. Plekken en streken, waar je als christen. Liever niet wonen gaat. Omdat het ongeloof, en het heidendom. Er welig tieren. En, misschien ook wel: omdat het sociaal wat achtergebleven is. Er allerlei dingen gebeuren, die het daglicht niet verdragen kunnen. Je er, bij wijze van spreken. In het donker niet over straat kunt. En als eerzaam burger, er je leven eigenlijk niet veilig bent. Maar gemeente, de vraag die Jézus ons dan stelt. Met zijn keuze, júist voor het land van Zebulon en Naftali. Het Galilea van de heidenen. Is, of de mensen dáár. Het evangelie dan soms niet nodig hebben. En weet u: dat is een góede vraag! Want gaan wij, als we eerlijk zijn. En: in ons hart kijken. Er vaak, eigenlijk al bij voorbaat niet vanuit. Dat de mensen daar, wel geen boodschap zullen hebben. Aan het goede nieuws van het koninkrijk van God? ‘Want ja’, kun je dan denken bij jezelf. ‘Als er in je leven, van alles is misgegaan. Het van kwaad tot erger is gegaan. En je nu, bij wijze van spreken in de goot ligt. Of alleen met de grootst mogelijke moeite, het hoofd boven water weet te houden. Zit je dan wérkelijk te wachten, op het goede nieuws van het koninkrijk? Want je bent immers druk bezig te overléven. Niet kopje onder te gaan. En wat kom je daarbij dan verder, met wat de Bijbel je zegt? Maar gemeente, als je daar nog ‘ns góed over nadenkt. Kom je erachter, dat er ook wel wat af te dingen is. Op die manier van denken. Omdat als je zo denkt, en redeneert. Van het evangelie wat een luxe-artikel maakt. Waar je pas aan toe komt, als aan je primaire levensbehoeften is voldaan. Maar toch: zo spreekt de Bijbel er niet over! Die zegt, dat óók het evangelie van het koninkrijk. Zo’n primaire levensbehoefte is. Waar geen mens, zonder kan. En bovendien, want dat komt daar nog bij. Heeft de Here Jezus óók nog laten zien, dat het evangelie ook alles te maken heeft. Met de nood en duisternis, van alledag. Immers, Hij heeft niet alleen gepreekt. Maar ook wonderen gedaan. Zieken genezen, en zelfs doden opgewekt. Om zo eens en voor goed duidelijk te maken, dat het evangelie ook dáár over gaat. En de HERE een God is, die ons ook van die nood. En: van die duisternis. Verlossen wil. En natúúrlijk is het dan zo, dat de HERE daarbij zijn eigen weg gaat. En het niet zo werkt, dat als je maar tot geloof komt. En de Here Jezus gaat volgen. Al je problemen, direct als sneeuw voor de zon verdwijnen. Maar denk er goed om, gemeente. We mogen wel dégelijk geloven, dat het daar eens wel op uit zal lopen! Op de dag, waarop Gods koninkrijk. Zich eens en voor goed baan zal breken. En dat heeft de Here ons ook willen laten zien. Alleen, wil je bij dat einde uit komen. Dan zul je bij het begin, moeten beginnen. Het geloof in God, en: de vergeving van de zonde. En daarom is Jezus dát ook gaan verkondigen, in het land van Zebulon en Naftali. Heeft Hij het opgeroepen, tot bekering. Een oproep, die inmiddels ook ons bereikt heeft. Ook ons, is en wordt het verkondigd. Mág het verkondigd worden. Maar zeg ‘ns eerlijk, gemeente: hebt u er dan ook al wel gehoor aan gegeven? Want je kunt wel wat neerkijken, op mensen uit Galilea. Die het misschien allemaal wat minder goed voor elkaar hebben, dan jezelf. En stiekem, misschien zelfs het evangelie voor hen wat ‘te goed’ vinden. En: ‘te hoog gegrepen’. Maar vergeet niet, dat het voor ons net zo goed genáde is. Om de ‘schone woorden’, waar Jakob van sprak. Te mógen horen. En we er, óók als kerkmensen. Alleen maar in delen kunnen, als we er ook gehoor aan geven. 2. De snelheid. Gemeente, misschien is het u al wel opgevallen. Maar we zijn, in de preek van vanmorgen. Begonnen, aan het slot. Met wat Jakob als laatste zegt: over ‘de schone woorden’, die Naftali ‘geven’ zal. En dat niet zonder reden, want als we het slót eenmaal begrepen hebben. Over ‘de schone woorden’. Is het begín, niet zo moeilijk meer. Waar Jakob Naftali vergelijkt, met een hinde. Wij zouden zeggen: een hert, dat losgelaten is. Want stel het u maar voor. Ik bedoel: als je er in geslaagd bent, om een hert te vangen. Maar je laat het vervolgens weer vrij, dan springt het met grote snelheid. En hoge sprongen, de vrijheid tegemoet. Nu, en dat is ook precies het beeld. Dat Jakobs woorden op willen roepen. Die ‘schone woorden’, die Naftali ‘geeft’. En waar Jakob van spreekt, aan het slot van de tekst. Die gaan, vanuit het land van Naftali. Waar Jezus zijn werk begon. Als een hert zo snel, de wereld over. En ergens, zou je dan kunnen zeggen. Dat Jesaja 52, dat voor ons uittekent. Als daar gesproken, gezongen wordt. Over ‘de vreugdebode / die over de bergen komt aangesneld, / die vrede aankondigt en goed nieuws brengt, / die redding aankondigt en tegen Sion zegt: / “Je God is koning!”’ En als we verder lezen, in de profetie. Gaan we ook begrijpen, hoe wélkom die vreugdebode is. Juist, omdat hij de boodschap van Gods verlóssing brengt. Ik bedoel: in de dagen van Jesaja, toen grote delen van het volk werden weggevoerd. En zelfs Jeruzalem, bedreigd werd. Kon zomaar de indruk ontstaan, dat de HERE zijn volk de rug had toegekeerd. En Jeruzalem, verlaten had. Maar die vreugdebode komt dan vertellen, dat de HERE weer terugkomt. En de wachters op de muren, zien Hem in de verte al aankomen. En barsten uit, in gejuich. Want de verlossing van Jeruzalem, is aanstaande! Ja, de ruïnes van Jeruzalem – kunnen uitbreken in gejubel. ‘Want de HERE troost zijn volk, / hij koopt Jeruzalem vrij’. En precies hetzelfde, is gebeurd in de dagen van de Here Jezus. Want toen Hij in Kapernaüm ging wonen, en zijn werk begon ‘in het land van Zebulon en Naftali’. Is Hij daar, het goede nieuws van het kóninkrijk gaan brengen. En daarmee: een boodschap van verlóssing. Uit de macht van duisternis, zonde, ziekte en: de dood. Nu, en dat nieuws. Is destijds ‘als een lopend vuurtje’ door het land gegaan. Van heinde en verre stroomden de mensen toe, om naar Jezus te luisteren. En brachten ze hun zieken, om die door Hem te laten genezen. Maar gemeente, vergis u niet! Want het is bij de Here Jezus, en: in het gebied van Naftali. Wel begónnen, maar niet: geëindigd. Want toen de Here Jezus weer naar de hemel was gegaan. Is op aarde, de verkondiging doorgegaan. Immers, vlak voordat Hij naar de hemel ging. Heeft de Heiland de apostelen erop uit gestuurd. Om tot aan de einden van de aarde, het goede nieuws van de verlossing te verkondigen. En toen de apostelen stierven, heeft de kerk het voortgezet. En op die manier, zou je kunnen zeggen. Is de blijde boodschap, ook als een lopend vuurtje de wereld doorgegaan. Tot de dag, waarop het goede nieuws van het koninkrijk. Ook onze streken bereikte. En inmiddels, is dat alweer heel wat eeuwen geleden. En heeft het evangelie, onze streken niet alleen bereikt. Maar er ook wortel geschoten. En natuurlijk is het dan zo, dat er de laatste decennia wat dat betreft het nodige veranderd is. En Nederland, van een christelijk land. In sneltreinvaart veranderd is, in een post-christelijk land. Dat wil zeggen, kort en goed. Dat het goede nieuws van het koninkrijk. Er zijn langste tijd inmiddels gehad heeft. En toch: hoe zórgelijk dat ook is. Toch zijn er nog steeds, tot op de dag van vandaag. En ook, in de omgeving waar wij wonen. Nog talloos veel kerken, waar week in week uit. Het goede nieuws van het koninkrijk verkondigd wordt. We kunnen en mogen, het nog steeds horen. En, nogmaals: dat is een onvoorstelbaar groot voorrecht, en een rijke zegen. Omdat het nog steeds, na al die eeuwen. Een boodschap van verlossing mag zijn: en bevrijding. Ik bedoel: de boodschap, die ons gebracht wordt. Is dezelfde boodschap, als die Jezus eens bracht. Hè, ‘de schone woorden’ waar Jakob lang geleden van gesproken heeft. En die afkomstig zijn, uit het land van Zebulon en Naftali. Zijn ook in ons midden, nog steeds te horen. En, dat ook: vormen, ook in onze tijd. Nog steeds, ‘een primaire levensbehoefte’. Voor elk mens, die door de HERE God geschapen is. En een plekje heeft, onder zijn zon. Want het evangelie van de Here Jezus Christus. Is het evangelie, van het leven. Het evangelie, dat de weg wijst. Naar een eeuwig leven, bij God. In de weg, van de vergeving. Alleen: dan zullen we dat evangelie niet alleen moeten horen, maar het ook moeten geloven. Want zonder geloof, heb je er geen deel aan. En daarom, gemeente. U bent gezegend, in Uw leven. Met het Woord van God. Maar wat hebt u ermee gedaan? Gelooft u het ook? En, dat ook nog: als u het in geloof hebt aanvaard. En in die weg, delen mag. In de vergeving van de zonde, en zo ook: in de opstanding en het leven. Helpt u dan vervolgens ook mee, om de blijde boodschap verder te brengen? Want we hoorden al even: Jakob heeft Naftali, die ‘schone woorden geeft’. Ook vergeleken, met een vrijgelaten hert. Dat zich met grote snelheid, uit de voeten maakt. Maar in onze tijd, lijkt de loop van het evangelie gestuit. Hè, ik zei u dat al: in ons deel van de wereld. In Nederland, en West-Europa. Lijken de mensen, na een rijk en christelijk verleden. Geen boodschap meer te hebben, aan het goede nieuws van het koninkrijk. En natuurlijk, is het dan mooi. Dat er kerken zijn, waar het nog verkondigd wordt. Maar minstens zo belangrijk is, dat er mensen zijn. Die in hun eigen omgeving, zich voor het evangelie niet schamen. Maar het delen, met mensen om hen heen. En daarom: het Woord heeft ook ons bereikt. God zij dank! Maar heeft het ook, ons hárt bereikt? En: geraakt? Dat in vuur en vlam gezet, voor de Here Jezus Christus? En zo ja, delen we die blijdschap dan ook. Met de mensen om ons heen? Want het zijn ‘schone woorden’. Waar geen mens hier op aarde, zonder kan. Wat zijn of haar omstandigheden, ook zijn mogen. Maar dan moeten ze wel mensen hebben, van wie ze het te horen krijgen. Amen.