ELO-opdrachten week 49/50 A I. Op herhaling! Maak een lijstje van alle tegenwoordige deelwoorden (participia praesentis) uit tekst 20.B. Geef naamval, getal en geslacht en ga met behulp van het nakijkmodel na hoe ze vertaald zijn. r. 2 agnoscens: nom. ev. mnl. r. 9 fugientium: gen mv. mnl. r. 12 ingrediens: nom. ev. mnl. II. Tot nu toe hebben we vier werkwoordstijden geleerd. Benoem de tijd van elk van de vier onderstaande vormen van het werkwoord vocare en vertaal vervolgens de vorm: a. vocamus = praesens ‘wij roepen’ b. vocabas = imperfectum ‘wij riepen’ c. vocavistis = perfectum ‘jullie hebben geroepen’ d. vocaverant = plusquamperfectum ‘zij hadden geroepen’ III. De nieuwe tijd, het futurum, geeft toekomst aan en hebben we in het Nederlands ook. In het Nederlands geven we dit aan met een hulpwerkwoord. Het Latijn heeft hiervoor geen hulpwerkwoord nodig, maar stopt alles in één werkwoordsvorm. Welk hulpwerkwoord zou je in het Nederlands gebruiken om toekomst aan te geven? Zet de volgende Nederlandse zinnen in de toekomende tijd: a. Vandaag loop ik door de stad. Morgen ……zal………. ik door de stad …………lopen……………… b. Gisteren regende het. Morgen ……zal………. het niet meer …………regenen……………….. c. Wat trek je vandaag aan? Wat …zul…….. je morgen ……………………aantrekken…………………….? d. Vandaag eten we pasta.. Wat ……zullen…….……. we volgende week …………eten…………? IV. Waaraan herkennen we het Latijnse futurum? Vul in: a. Bij a-/ē-stammen staat er …………-b-…………….. voor de uitgang. b. bij i-/medeklinkerstammen staat er …………-a- of -e-………… voor de uitgang. DENKVRAAG I: Bij welke werkwoordsstammen moet je dus éxtra goed opletten of je met een praesens of met een futurum te maken hebt? Antwoord: bij de medeklinkerstammen. De futurumvormen hiervan lijken op de praesensvormen van de ē-stammen. V. Elk van de onderstaande rijtjes bevat twee futurumvormen. Geef van elke vorm aan wat de stam is en onderstreep vervolgens alléén de twee futurumvormen. a. vocabo – terreo – audio – dicam b. audimus – vocabatis – terrebunt – audient c. expugnamus – invadimus – servabimus – possumus (stam: pot-) – erimus d. defendent – gignunt – recusant – volent – eunt (stam e-/i-) e. feres – affers – auges – ducis – ibis f. servat – recusabit – noletis – sumus – potes g. movent – caedent – afferunt – recusabunt – possunt (stam: pot-) h. evadunt – poterunt – trememus – ferunt – dicunt i. servabo – augemus – estis – movetis – augebitis j. audiam – patebant – expugnant – movebant – volam VI. Geef van de volgende werkwoordsvormen aan of het een praesens of een futurum is. Zoek indien nodig eerst in de woordenlijst op wat de werkwoordsstam is! 1. movet praesens 9. Auges praesens 2. petetis futurum 10. Invades futurum 3. ducetis futurum 11. Urges praesens 4. iacent praesens/futurum 12. Accendemus futurum 5. interficient futurum 13. Respondent praesens 6. augemus praesens 14. Cupies futurum 7. capient futurum 15. Patet praesens 8. trement futurum 16. Caedetis futurum DENKVRAAG II: op welke andere werkwoordstijd lijkt het futurum van de a- en ē-stammen qua vorming? Zorg dat je deze twee tijden goed uit elkaar houdt! Antwoord: het futurum van de a- en ē-stammen lijkt vanwege de -b- op het imperfectum. Echter, het imperfectum van regelmatige werkwoorden heeft altijd -ba- voor de uitgang, terwijl het futurum nergens in het rijtje -ba- heeft. De twee tijden zijn dus altijd uit elkaar te houden. VII. Onregelmatig: het futurum van esse. Vul de Latijnse vormen in: …………ero…………….. ik zal zijn …………eris…………….. jij zult zijn …………erit…………….. hij/zij/het zal zijn …………erimus…………….. wij zullen zijn …………eritis…………….. jullie zullen zijn …………erunt…………….. zij zullen zijn Het futurum van posse bestaat uit de stam van het werkwoord, dit is ………pot-………….., plus de vormen van het futurum van esse als uitgangen. Vul de rest van het rijtje aan: ……………potero…………….. poterimus ……………poteris…………….. …poteritis………………………. ……………poterit…………….. …poterunt………………………. (!) B I. Het futurum exactum is de zesde en laatste werkwoordstijd die het Latijn heeft. Het is de voltooid toekomende tijd; ze geeft dus aan dat iets in de toekomst gebeurd zal zijn. Maak van de volgende Nederlandse futura een futurum exactum. a. Morgenmiddag zal ik Andries bellen Morgenavond ……zal………. ik Andries hebben …………gebeld…………….. b. Morgen zal ik de opdracht maken Overmorgen ……zal….. ik de opdrachten ………………hebben gemaakt……………………. c. Woensdag zal ik Delft bezoeken Na woensdag ……zal…… ik Delft …………..…………hebben bezocht……………… d. Dit weekend zal ik naar het concertgebouw gaan Komende week ……zal……. ik naar het concertgebouw ………zijn gegaan…… II. Zoals je ziet, heeft het Nederlands twee hulpwerkwoorden en een hoofdwerkwoord nodig om een futurum exactum aan te geven, terwijl het Latijn het ook hier met één werkwoordsvorm af kan. Deze Latijnse futurum exactum-vormen worden als volgt gevormd: Je neemt de ………………perfectum……………….…..-stam van het werkwoord (indien deze onregelmatig is, vind je hem in je stamtijdenlijst op pagina 149-151) en daarachter plak je de volgende uitgangen: …………ero……….. ………erimus…………….. …………eris……….. ………eritis…………….. …………erit……….. ………erint…………….. (Deze uitgangen zijn dus grotendeels hetzelfde als de ………………futurum……………….e vormen van het werkwoord esse, met uitzondering van de 3 persoon meervoud.) III. Ga nauwkeurig na in welke tijd de onderstaande werkwoorden staan en vertaal ze vervolgens: a. vocaverant: plusquamperfectum ‘zij hadden geroepen’ b. vocaverint: futurum exactum ‘zij zullen hebben geroepen’ c. vocaverunt: perfectum ‘zij hebben geroepen’ IV. In elk van de zeven onderstaande rijen zitten twee futurum exactum-vormen. Baken van alle vormen de stam af, onderstreep vervolgens alleen de futura exacta en vertaal deze: a. recusaveris – recusabat – recusabimus – recusaverint – recusabam recusaveris: jij zult hebben afgewezen recusaverint: zij zullen hebben afgewezen b. invadebam – invaserit – invadimus – invadunt – invaserimus invaserit: hij zal zijn binnengevallen invaserimus: wij zullen zijn binnengevallen c. erumpit – erumpebat – erumpimus – eruperimus – eruperint eruperimus: wij zullen zijn uitgebroken eruperint: zij zullen zijn uitgebroken d. accendere – accenderis – accendite – accendero – accendunt accenderis: jij zult hebben bestegen accendero: ik zal hebben bestegen e. horruero – horrebam – horrent – horruerint – horrere horruero: ik zal hebben gehuiverd horruerint: zij zullen hebben gehuiverd f. dixero – dico – dixeris – dicunt – dicite dixero: ik zal hebben gezegd dixeris: jij zult hebben gezegd g. expugnabunt – expugnaverit – expugnabant – expugnamus – expugnaverimus expugnaverit: hij zal hebben veroverd expugnaverimus: wij zullen hebben veroverd V. Welke drie Latijnse werkwoordstijden worden dus gevormd met de perfectumstam? ………………perfectum…………………………… ………………plusquamperfectum…………………………… ………………futurum exactum…………………………… VI. Stamtijden! Zet de tien 35 op pagina 149) in de 1e futurum exactum. nieuwe onregelmatige perfectumstammen (no. 26persoon van het plusquamperfectum en in het decernere decreveram decrevero defendere - defenderam defendero deserere - deserueram deseruero dicere - dixeram dixero discere - didiceram didicero disserere - disserueram disseruero dividere - diviseram divisero dare - dederam dedero docēre - docueram docuero