AANTEKENINGEN grammatica deel 2

advertisement
DISCO II
LES 18–31
AANTEKENINGEN
BIJ DE
GRAMMATICA
STRABRECHT COLLEGE GELDROP
Harrie W. M. Habets - MMXII
DISCO II aantekeningen
Pagina 1
INHOUDSOPGAVE
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
49
50
51
52
53
54
18-21
Wederkerend voornaamwoord se / sibi [18]
Bezittelijk voornaamwoord suus
Bijvoeglijke naamwoorden groep 3 / bijwoorden
Attributief en predicatief [19]
Participium praesens activum
Vertaalmogelijkheden van een participium
Zelfstandige naamwoorden groep 4 en 5 [20]
Het werkwoord ferre
Futurum en futurum exactum [21]
22-24
Het passivum: praesens, imperfectum, futurum [22]
Trappen van vergelijking [23]
Het passivum van de voltooide tijden [24]
Participium perfectum passivum
Participium futurum activum
Het werkwoord fieri
Overzicht van de participia en infinitivi
25-26
Coniunctivus: praesens en imperfectum [25]
Coniunctivus in hoofdzinnen
Coniunctivus: perfectum en plusquamperfectum [26]
Si en Nisi: realis, potentialis, irrealis
Coniunctivus: overzicht van het gebruik / vertaalrecepten
Bijzinnen met ut / ne / cum
27-30
Verba deponentia / deponens [27]
Ipse en idem
Ablativus absolutus [28]
Gerundium
GerundiVum deel I: met esse [29]
GerundiVum deel II: dominant gebruik [30]
Dominant gebruikt participium
Twee specials bij het relativum
Pronomina: overzicht.
DISCO II aantekeningen
Pagina 2
AANTEKENING 24: WEDERKEREND VOORNAAMWOORD
SE / SIBI
*me / te / nos / vos: verwijzen terug (“keren weer”) naar het onderwerp
van de zin:
me in speculo video = …. / vos spectatis = …
*bij de derde persoon (hij, zij, ze) bestaat er één vorm:
se (accusativus en ablativus) en sibi (dativus) = zich(zelf)
puella se videt / pueri se defendunt =…
puella / puellae / pueri sibi donum da(n)t =…
NB opletten bij cum (= samen met) + ablativus:
mecum / tecum / secum / nobiscum / vobiscum !!
*de “derde persoon” hij / zij / ze in de AcI:
“Vader zegt dat hij boos is”: in het Latijn kun je zien wie er boos is, in het
NL is de zin niet zo duidelijk! Let daarom op het volgende:
A. bij eum / eam / eos / eas gaat het altijd om iemand anders dan het
onderwerp van de pv:
pater EUM iratum esse dicit =
matres EAS iratas esse videbant =
B. SE verwijst altijd naar het onderwerp van de hoofd-pv:
pater se iratum esse dicit =
matres se iratas esse videbant =
Romulus cum viris Sabinis diu bellum gerebat;
postea se eos superavisse narravit =
AANTEKENING 25: HET BEZITTELIJK VOORNAAMWOORD SUUS
*suus / sua / suum betekent “van zichzelf”; het gedraagt zich als een
BNw, congrueert dus met een ZNw, MAAR het verwijst altijd naar het
onderwerp van de (hoofd)pv:
pater suos filios videt = …
mater suum filium audit = …
dominus servas suas videt = …
*als de bezitter iemand anders dan het onderwerp is gebruikt het Latijn
de genitivus van het voornaamwoord is / ea (hij / zij):
eius = van hem, van haar, zijn…, haar…
eorum/earum = van hen, hun… (mannen of vrouwen)
pater eius filias videt = …
mater filium eorum audit = …
domini eius servas vident = …
!!!! SUUS / SIBI / SE !!!!
VERWIJST ALTIJD NAAR DE HOOFDPV
DISCO II aantekeningen
Pagina 3
AANTEKENING 26: BIJVOEGLIJK NAAMWOORD GROEP 3
[Zoals je al moet weten bestaan er talloze bijvoeglijke naamvallen met
aparte naamvalsrijtjes voor M., Vr. en Onz.: ze zijn van het type
magnus – magna – magnum / pulcher – pulchra – pulchrum.
Bij de verbuiging (volgens groep 1 en 2) moeten ze voldoen aan de
congruentieregel]
Er zijn ook bijvoeglijke naamwoorden die verbogen worden zoals de
zelfstandige naamwoorden van groep 3 (rex, reges / nomen, nomina).
Daarbij zijn twee soorten:
1. type fortis / forte: één nominativus voor M. en V., en één voor Onz.
2. type ingens / audax: één nominativus voor M.+V.+ Onz.
Ook deze BNw moeten zich houden aan de congruentieregel, en ook deze
kunnen bij álle ZNw staan (ervoor en erachter):
patres magnos, ingens templum, matribus laetis, fortes servi.
*Schema:
fortis / forte
fortis
forti
fortem / forte
forti !
ingens [stam –nt-]
ingentis
ingenti
ingentem / ingens
ingenti !
audax [stam –c-]
audacis
audaci
audacem / audax
audaci !
fortes / fortia
fortium !
fortibus
fortes / fortia
fortibus
ingentes / ingentia
ingentium !
ingentibus
ingentes / ingentia
ingentibus
audaces / audacia
audacium !
audacibus
audaces / audacia
audacibus
NB:
* bij het onzijdig is –zoals altijd!- de accusativus hetzelfde als de
nominativus
* in het meervoud eindigen die allebei op –ia
* ablativus enkelvoud op –i in plaats van –e
* genitivus meervoud op –ium in plaats van –um
* er zijn enkele BNw die drie nominativi (M-V-O) hebben, maar verder
hetzelfde verbogen worden als die hierboven, onder andere:
acer – acris – acre (=fel, scherp) en
celer – celeris – celere (= snel)
BIJWOORDEN van deze groep
Als de BNW van groep 3 als bijwoord (“op … manier”) worden gebruikt
krijgen ze –iter of –ter achter de stam [let op de uitspraak!]:
fortis →
fortiter =…
normalis → normáliter = …
prudens → prudenter = …
celer →
celeriter = …
audax → audacter = …
acer →
acriter =…
DISCO II aantekeningen
Pagina 4
AANTEKENING 27: ATTRIBUTIEF en PREDICATIEF
De belangrijkste taak van een BNw is info geven over het ZNw waarmee
het congrueert (“attributief”= bijvoeglijk). Soms geeft het ook nog info bij
de pv: dat noemt men het “predicatieve” (bijwoordelijke) gebruik. Er is
dan sprake van een “dubbel verbonden” bepaling:
1a puer ← iratus intrat = …
1b puer iratus → intrat = …
2a puellae ← laetae cantant = … 2b puellae laetae → cantant = …
Uit de context moet je opmaken welke weergave het best uitkomt:
pueri primi intrant=
1) de eerste jongens komen binnen
2) de jongens komen als eersten binnen
NB ook ZNw kunnen soms predicatief worden vertaald (met “als”):
Romulus rex clarus fuit =
1.Romulus was een beroemde koning 2.Romulus was als koning beroemd
AANTEKENING 28: PARTICIPIUM PRAESENS ACTIVUM [ppa]
Een “participium praesens” (“onvoltooid deelwoord”) is een vorm van het
werkwoord, die zich gedraagt als een BNw en –dus- voldoet aan de
congruentieregel. Je herkent een participium aan de letters –ns achter de
stam (nominativus) en –nt- (bij de andere naamvallen). De verbuiging is
hetzelfde als de BNw van het type “ingens” (maar met een ablativus e.v.
op –E):
vocare – vocans / vocantes = roepend
terrére – terrens / terrentes = bang makend
audire – audiEns / audiEntes = luisterend
dícere – dicens / dicentes = zeggend
Let op de congruentieregel:
pater ridens filium vocat = …
pater ridentem filium vocat = …
Men noemt dit participium “praesens” (=onvoltooid), omdat de handeling
ervan gelijktijdig plaatsvindt met die van de pv van de zin:
puer ridens intrat / intraBAt = de jongen komt / kwam lachend binnen.
AANTEKENING 29: VERTAALMOGELIJKHEDEN PARTICIPIUM
CANES LATRANTES NON MORDENT
1 attributief: blaffende honden bijten niet
2 bijvoeglijke bijzin: honden die blaffen bijten niet
3 bijwoordelijke bepaling: (al) blaffend bijten honden niet
DISCO II aantekeningen
Pagina 5
4 bijwoordelijke bijzin:
- honden bijten niet als/wanneer ze blaffen (bijzin van tijd)
- honden bijten niet omdat ze blaffen (bijzin van reden)
- honden bijten niet hoewel ze blaffen (bijzin van tegenstelling)
Een Romein gebruikt een participium meestal om (ook) informatie bij de
pv te geven, dus bijwoordelijk / predicatief; bij je vertaling maak je er
daarom bij voorkeur een bijwoordelijke bijzin van; het voegwoord kies je
op basis van de beste betekenis.
NB
*Omdat een participium een werkwoordsvorm is, kan het ook
aanvullingen krijgen, die dan in de bijzin vertaald worden:
Romulus Sabinos fugere ← videns suos milites excitabat = toen/omdat
Romulus zag dat de Sabijnen vluchtten jutte hij zijn soldaten op
Mulieres Sabinae viros suos ← orantes valde lacrimabant = toen/omdat
de Sabijnse vrouwen tot hun mannen baden/smeekten huilden ze hard.
*Een participium kan ook zelfstandig gebruikt worden, dus zonder
congruerend woord:
spectantes = de kijkenden → de toeschouwers;
audientes =…
laborantes =…
AANTEKENING 30: ZELFSTANDIG NAAMWOORD GROEP 4 EN 5
OUDE KOEK:
Groep 1: -a vrouwelijk
Groep 2: -us/-er mannelijk; -um onzijdig
Groep 3: van alles; m. en v. en onz.
NIEUW:
Groep 4: -us mannelijk (behalve manus V.)
Groep 5: -es vrouwelijk (behalve dies M.)
SCHEMA:
portus !
(domus)
res
dies [elke letter uitspreken!]
portus !
rei
diei
portui
rei
diei
portum
rem
diem
portu
(domo)
re
die
portus !
res
dies
portuum (domorum)
rerum
dierum
portibus
rebus
diebus
portus ! (domos)
res
dies
portibus
rebus
diebus
NB speciale betekenissen bij domus:
domi = thuis / domo = van huis af / domum = naar huis
In de woordenlijst herken je ze zó: manus 4 / res 5
DISCO II aantekeningen
Pagina 6
AANTEKENING 31: HET WERKWOORD FERRE
Het werkwoord ferre (dragen, brengen) heeft in het praesens een paar
aparte persoonsvormen: fero / fers / fert / ferimus / fertis / ferunt.
Het imperfectum en futurum zijn gewoon regelmatig.
Het perfectum is van een heel andere stam gemaakt: tuli.
Het werkwoord ferre komt vaak in samenstellingen voor:
conferre = … / referre = … / inferre = … / efferre = …
AANTEKENING 32: FUTURUM en FUTURUM EXACTUM
FUTURUM
Het futurum is de onvoltooid toekomende tijd; wij gebruiken daarvoor het
hulpwerkwoord “zullen”.
Bij de vorming zijn er twee mogelijkheden:
A- en E-stammen met tijdkenletters –B(i),
I en MK-stammen met –E- (en –Am- bij 1e persoon)
SCHEMA VAN DE REGELMATIGE WERKWOORDEN:
A
E
I
vocabo
terrebo
audiam
vocabis
terrebis
audies
vocabit
terrebit
audiet
vocabimus
terrebimus
audiemus
vocabitis
terrebitis
audietis
vocabunt
terrebunt
audient
MK
dicam
dices
dicet
dicemus
dicemus
dicent
ESSE
ero
eris
erit
erimus
eritis
erunt
FERRE
feram
feres
feret
feremus
feretis
ferent
POSSE
potero
poteris
poteri t
poterimus
poteritis
poterunt
IRE
ibo
ibis
ibit
ibimus
ibitis
ibunt
VELLE
volam
voles
volet
volemus
voletis
volent
FUTURUM EXACTUM
Het futurum exactum is de voltooid toekomende tijd (“ik zal hebben
geroepen”); deze tijd wordt gemaakt van de perfectumstam + ERI + pu:
vocare -> vocaVero …. vocaVerint = ik zal hebben geroepen
terrére -> terrUero … terrUerint = ik ….
audire -> audiVero …. audiVerint = …
dícere -> diXero … diXerint = …
Onregelmatige werkwoorden: esse -> fuero = ik zal zijn geweest
posse -> potuero / velle -> voluero / ferre -> tulero!!!
DISCO II aantekeningen
Pagina 7
NB!!!!!
Let goed op of een werkwoord een E-stam heeft of een MK-stam!!!
praesens
futurum
terrE-o
diC-o
terrE-b-o
diC-a-m
terrE-s
diC-i-s
terrE-bi-s
diC-e-s
terrE-t
diC-i-t=hij zegt terrE-bi-t
diC-e-t=hij zal zeggen
enz.
enz.
enz.
enz.
Ter geruststelling:
*Bij een persoonsvorm in het futurum word je vaak geholpen door een
“toekomst”-woord: cras = morgen, mox = spoedig, weldra.
*Het futurum “exactum” beduidt dat iets in de toekomst “al gebeurd” is,
dus vóór een andere gebeurtenis die dan nog moet plaatsvinden (“als ik
mijn rijtjes geleerd zal hebben, zal ik daarna een colaatje gaan pakken”);
het komt bijna alleen voor in bijzinnen met si (als) en cum (wanneer) en
ut (zodra); bovendien staat er in de hoofdzin dan haast altijd een
“gewoon” futurum.
AANTEKENING 33: PASSIVUM = lijdende vorm
Net als het Nederlands kun je ook in het Latijn de “lijdende vorm” (het
Passivum) tegenkomen (“de spiekende leerling wordt/werd/is betrapt”);
daarmee geeft de schrijver aan dat het hem meer gaat om wát er gebeurt
dan wíe er iets doet ( omdat dit niet bekend is of omdat hij dat liever niet
zo duidelijk wil zeggen). Soms staat er a(b) + ablativus bij: “door …”.
Je herkent het passivum in de onvoltooide tijden (praesens, imperfectum
en futurum) aan eigen persoonsuitgangen:
-o
->
-or
-s
->
-ris
-t
->
-tur
-mus ->
-mur
-tis ->
-mini (tja!)
-nt ->
-ntur
Opmerkingen:
Deze persoonsuitgangen staan, net als bij het Activum ( “bedrijvende
vorm”) achter de stam, met –net als daar- soms een paar “bindklinkers”:
-bij de MK-stammen in de 2e persoon e.v. een –e- in plaats van –i- in het
praesens [dus daar geen zichtbaar verschil met het futurum]
-bij de I-stammen en de MK-stammen een bindklinker –i-, -u- (praesens)
en (bij het imperfectum) –e-, net als bij het activum
-bij de infinitivus –RI in plaats van –RE, MÁÁR (heel vervelend): bij de
MK-stammen staat er –I; goed verschil maken dus tussen diXi
(perfectumvorm, “ik zei/heb gezegd”) en diCi ( “gezegd worden”) !!!
DISCO II aantekeningen
Pagina 8
PRAESENS
voc-or (!)
voca-ris
voca-tur
voca-mur
voca-mini
voca-ntur
terre-or
terre-ris
terre-tur
terre-mur
terre-mini
terre-ntur
audi-or
audi-ris
audi-tur
audi-mur
audi-mini
audi-U-ntur
duc-or
duc-E-ris
duc-i-tur
duc-i-mur
duc-i-mini
duc-U-ntur
IMPERFECTUM
voca-ba-r
voca-ba-ris
voca-ba-tur
voca-ba-mur
voca-ba-mini
voca-ba-ntur
terre-bar
terre-baris
terre-batur
terre-bamur
terre-bamini
terre-bantur
audiE-bar
audie-baris
audie-batur
audie-bamur
audie-bamini
audie-bantur
duc-E-bar
duc-e-baris
duc-e-batur
duc-e-bamur
duc-e-bamini
duc-e-bantur
FUTURUM
voca-bor
voca-bEris
voca-bitur
voca-bimur
voca-bimini
voca-buntur
terre-bor
terre-bEris
terre-bitur
terre-bimur
terre-bimini
terre-buntur
audi-ar
audi-eris
audi-etur
audi-emur
audi-emini
audi-entur
duc-ar
duc-eris
duc-etur
duc-emur
duc-emini
duc-entur
INFINITIVUS
[vocare]
vocari
[terrere]
terreri
[audire]
audiri
[ducere]
duceri duci!!!
AANTEKENING 34: TRAPPEN VAN VERGELIJKING
Stellende trap (“positivus”): groot
Vergrotende trap = comparativus: groter
Overtreffende trap = superlativus: grootst
*Comparativus: achter de stam van het BNw komt –ior / -ius; ook de
comparativus is een BNw, en congrueert met het ZNw.
De comparativus van alle BNw wordt verbogen zoals groep 3 (rex, reges /
nomen, nomina):
altus -> altior, altiores (M en V) / -> altius, altiora (O) [let op: -Ius !!]
DISCO II aantekeningen
Pagina 9
andere BNw:
pulcher -> pulchr-ior = mooi-er
fortis -> fort-ior = dapper-der, sterk-er
ingens -> ingent-ior = enorm-er
audax -> audac-ior = stoutmoedig-er
*Superlativus: achter de stam van het BNw komt –íssimus; ook de
superlativus wordt verbogen, en wel volgens groep 1 en 2:
-issimus / -issima / -issimum
DUS:
altus -> altissimus / pulcher -> pulchérrimus (!!)
fortis -> fortissimus / ingens -> ingentissimus / audax -> audacissimus
LET OP:
facilis -> facíllimus / difficilis -> difficíllimus
similis -> simíllimus / celer -> celérrimus
ONREGELMATIG (net als in het NL: “goed / beter / best”)
magnus – maior – maximus (groot)
parvus / minor – minimus (klein)
bonus – melior – optimus (goed)
malus – peior – pessimus (slecht)
multum – plus – plurimum (veel)
multi – plures – plurimi (vele(n))
plerique (-ae / -a) (de meeste(n))
VERTALINGSWIJZEN:
*comparativus altior =1) hoger 2) vrij/nogal hoog 3) te hoog 4) ’t hoogst
*superlativus altissimus = 1) ’t hoogst 2) keihoog, heel hoog
NB quam + superlativus = zo … mogelijk
NB let op speciaal gebruik van de ablativus, in plaats van het woord
quam, bij een comparativus: “dan…”.
VERTALEN van het woord QUAM:
1 vragend voornaamwoord: quam puellam amas?
2 betrekkelijk voornaamwoord: puella, quam amo, ….
3 uitroep: quam valde illam puellam amo!
4 bij comparativus: Janus est maior quam Petrus
5 bij superlativus: hostes quam celérrime fugiunt
DISCO II aantekeningen
Pagina 10
AANTEKENING 35: HET PASSIVUM VAN DE VOLTOOIDE TIJDEN
De persoonsvormen van het passivum in de voltooide tijden zijn de
makkelijkste van het Latijn: je maakt ze, net als in het Nederlands, van
het voltooid deelwoord (“participium perfectum passivum”) plus een
persoonsvorm van esse: ik ben geroepen / was geroepen / zal geroepen zijn.
Het participium perfectum passivum wordt meestal gevormd door
–tus/-ta/-tum of –sus/-sa/-sum achter de stam van het werkwoord; het
congrueert met het onderwerp in getal en geslacht.
SCHEMA:
vocatus / vocata sum = ik ben geroepen
vocati / vocatae sunt = zij zijn geroepen
vocatus / vocata eram = ik was geroepen
vocati / vocatae erant = zij waren geroepen
vocatus / vocata ero = ik zal geroepen zijn
vocati / vocatae erunt = zij zullen geroepen zijn
Zo ook: territus / auditus / dictus / missus sum = …
[Het voltooid deelwoord wordt ook “los” in de zin gebruikt; zie daarover
de volgende aantekening].
AANTEKENING 36: PARTICIPIUM PERFECTUM PASSIVUM [ppp]
[bestudeer eerst nog eens aantekening 28 en 29 !!!]
*Naast het onvoltooid deelwoord PartPraesAct / ppa (“roepend”, “horend”)
kent het Latijn ook een los in de zin gebruikt voltooid deelwoord
(“geroepen”, “gehoord”): het participium perfectum passivum
(PartPerfPass / ppp).
Het geeft aan dat de handeling van dit deelwoord bij het congruerende
ZNw al gebeurd / afgelopen is vóórdat de persoonsvorm plaats vindt ( “de
van ver weg gegooide bal rolt / rolde toch in de sloot”; “uitgebloeide
bloemen gooi ik weg”).
Dit participium wordt bij de regelmatige werkwoorden meestal gevormd
door –tus / -sus achter de stam; het gedraagt zich als een congruerend
BNw, en wordt verbogen zoals groep 1 en 2.
vocare -> vocatus / vocata / vocatum: geroepen
terrére -> territus: bang gemaakt
audire -> auditus: gehoord
dícere -> dictus: gezegd, genoemd
míttere -> missus gestuurd
Er zijn veel -min of meer- ONregelmatig gevormde participia; die staan in
de woordenlijst apart vermeld (relínquere -> relictus, ferre -> latus).
DISCO II aantekeningen
Pagina 11
*Voor het in het NL weergeven van het PPP gelden dezelfde regels als bij
het onvoltooid deelwoord: ook dít participium wordt door de schrijver bij
voorkeur predicatief bedoeld, dus als informatie bij de pv van de zin; je
vertaalt het dus meestal als een bijwoordelijke bijzin:
tijd (“nadat, toen”)
reden (“omdat”)
tegenstelling ( “hoewel”),
MAAR LET OP:
Part Praes A is gelijktijdig met de pv, nog bezig, onvoltooid
Part Perf P is voortijdig, afgelopen als de pv plaatsvindt, voltooid
1 pater filium vocans circumspicit / circumspiciebat =
gelijktijdig: roepen en rondkijken is/was op hetzelfde moment
2 filiae a matre vocatae tamen non veniunt / veniebant =
vóórtijdig: de meiden zijn/waren al geroepen, maar komen/kwamen
daarna niet.
AANTEKENING 37: PARTICIPIUM FUTURUM ACTIVUM [pfa]
Ook voor een handeling in de toekomst, die nog moet gaan gebeuren, is
er een participium; het eindigt op meestal –turus /-tura/-turum achter de
stam. Gewoonlijk geeft het een bedoeling in de toekomst aan (natijdig):
mater nos salutatura e domo exit: “..ons zullende begroeten” -> om te
begroeten.
AANTEKENING 38: HET WERKWOORD FIERI
Dit werkwoord is onregelmatig: de infinitivus is passief van vorm (op –ri),
maar de persoonsvormen hebben actieve uitgangen. Dit werkwoord komt
haast alleen voor in de 3e persoon enkelvoud en meervoud:
fit – fiunt en fiebat – fiebant.
Als perfectum wordt bijna alleen factum est / facta sunt gebruikt.
Betekenis van dit werkwoord:
1 worden
2 gebeuren, ontstaan
3 gemaakt / gedaan worden.
NB fiat (coniunctivusvorm); “moge / laat het gebeuren” (-> aan iets of
iemand je fiat geven, iets fiatteren).
DISCO II aantekeningen
Pagina 12
AANTEKENING 39:
OVERZICHT VAN DE PARTICIPIA EN INFINITIVI
tijdstip t.o.v.de zins-pv
praesens
= gelijktijdig, bezig
perfectum
= vóórtijdig, afgelopen
futurum
= natijdig, gebeurt later
tijdstip t.o.v.de zins-pv
praesens
=gelijktijdig, bezig
perfectum
= vóórtijdig, afgelopen
futurum
= natijdig, gebeurt later
PARTICIPIUM
actief
vocans, vocantes
roepende
passief
vocatus / -a / -um
geroepen zijnde
vocaturus /-a / -um
zullende roepen
INFINITIVUS
actief
vocare
roepen
vocavisse
geroepen hebben
vocaturus ese
gaan/zullen roepen
passief
vocari
geroepen worden
vocatus esse
geroepen zijn
[vocatum iri]
geroepen gaan worden
[heel zeldzaam, niet leren!]
Ditzelfde schema geldt ook voor de andere regelmatige werkwoorden:
E-stammen:
terrens – territus – territurus
terrére –terruisse – territurus esse / terréri – territus esse – [territum iri]
I-stammen:
audiens – auditus – auditurus
audire – audivisse – auditurus esse / audiri – auditus esse – [auditum iri]
MK-stammen:
mittens – missus – missurus
míttere – misisse – missurus esse / mitti !! – missus esse – [missum iri]
DISCO II aantekeningen
Pagina 13
AANTEKENING 40:
CONIUNCTIVUS PRAESENS en IMPERFECTUM
Het Latijn kent verschillende manieren of –ouderwets gezegd - “wijzen”
(=“modus - modi”) om vormen van het werkwoord te gebruiken:
-modus infinitivus: het hele werkwoord, zonder persoonsuitgangen
(=gebruikswijze zonder nadere persoonsdefinitie -> “onbepaalde wijs”)
-modus imperativus: gebruikt om een bevel te geven (= imperare ->
“gebiedende wijs”)
-modus indicativus: de meest voorkomende, “normale” persoonsvormen,
om dingen te constateren en gewoon mee te delen (= indicare ->
“aantonende wijs”)
-modus coniunctivus: gebruikt om een bepaald gevoel of een speciale
bedoeling aan de persoonsvorm toe te voegen (=coniúngere ->
“aanvoegende wijs”). Over de verschillende nuanceringen (bijsmaken) die
bij een coniunctivus “aangevoegd” kunnen worden gaat een volgende
aantekening. Eerst maar de vorming en de rijtjes.
PRAESENS ACTIEF EN PASSIEF
Kenmerkend is de letter –A- achter de stam, met daarachter de gewone
persoonsuitgangen van activum en passivum; maar bij de A-stammen
staat er een –E-, terwijl de A van de stam verdwijnt. In de ik-vorm staat
er de pu –m in plaats van de –o.
NB: bij de I- en de MK-stammen kan de eerste persoon enkelvoud dus
ook het gewone futurum zijn; dat moet dan uit het zinsverband blijken.
voc-e-m
terre-a-m
audi-a-m
duc-a-m
/-a-r
voc-e-s
terre-a-s
audi-a-s
duc-a-s
/-a-ris
voc-e-t
terre-a-t
audi-a-t
duc-a-t
/-a-tur
voc-e-mus
terre-a-mus
audi-a-mus
duc-a-mus /-a-mur
voc-e-tis
terre-a-tis
audi-a-tis
duc-a-tis /-a-mini
voc-e-nt
terre-a-nt
audi-a-nt
duc-a-nt /-a-ntur
(bij het passivum moet je dus alleen de persoonsuitgangen veranderen!)
IMPERFECTUM ACTIEF EN PASSIEF
Deze rijtjes zijn heel gemakkelijk te maken en te herkennen: de gewone
infinitivus plus de normale persoonsuitgangen activum en passivum.
vocare-m
vocare-r
zo ook:
terrére-m / terrére-r
vocare-s
vocare-ris
audire-m / audire-r
vocare-t
vocare-tur
dícere-m / dícere-r
vocare-mus
vocare-mur
vocare-tis
vocare-mini
vocare-nt
vocare-ntur
DISCO II aantekeningen
Pagina 14
ONREGELMATIGE WERKWOORDEN:
esse:
posse / ferre / velle / ire:
sim
essem
posse: possim / possem
sis
esses
ferre: feram / ferrem
sit
esset
velle: velim / vellem
simus
essemus
ire: eam / irem
sitis
essetis
sint
essent
AANTEKENING 41: VERTALING VAN DE CONIUNCTIVUS
IN EEN HOOFDZIN
*coniunctivus PRAESENS:
-aansporing (adhortativus): gaudeamus = laten we blij zijn
-wens (optativus): vivat regina = leve de koningin (vaak met utinam)
-beleefd verbod (prohibitivus): ne audias = luister maar niet (met ne)
-twijfel (dubitativus): quid faciamus? = wat moeten we doen?
-mogelijkheid (potentialis): cras veniat = hij zou morgen kunnen komen
Uit de context moet je opmaken welke nuance het best uitkomt in de zin.
*coniunctivus IMPERFECTUM:
-wens (optativus): viveret regina = leefde de koningin nog maar
(bijna altijd met utinam; de wens is niet meer reëel, “irrealis”
-niet-werkelijkheid (irrealis): meestal in combinatie met een si-bijzin:
si veniret, timerem = áls hij zou komen / kwam, zou ik bang zijn/was ik ..
(MAAR: hij komt niet, dus geen reële situatie).
AANTEKENING 42: CONIUNCTIVUS
PERFECTUM EN PLUSQUAMPERFECTUM
ACTIVUM
*perfectum: tijdkenletters –eri- tussen perfectumstam en p.u.
*plusquamperfectum: infinitivus op –isse met daarachter de p.u. (dus min
of meer iets soortgelijks als bij het imperfectum: infinitivus op -re + p.u.)
vocav -eri -m
vocav-isse-m
vocav -eri -s
vocav-isse-s
vocav-eri -t
vocav -isse-t
vocav -eri -mus
vocav-isse-mus
vocav -eri -tis
vocav-isse-tis
vocav-eri -nt
vocav-isse-nt
zo ook:
terrére –> terruerim – terruissem
esse –> fuerim - fuissem
audire –> audiverim – audivissem
posse –> potuerim - potuissem
dícere –> dixerim – dixissem.
ferre –> tulerim – tulissem !!
DISCO II aantekeningen
Pagina 15
PASSIVUM
Deze persoonsvormen worden op dezelfde manier gemaakt als die van de
indicativus (zie aantekening 35), namelijk voltooid deelwoord (PPP) plus
persoonsvorm van esse, maar nu natuurlijk in de coniunctivus:
vocatus sim
vocatus essem
vocatus sis
vocatus esses
vocatus sit
vocatus esset
vocati simus
vocati essemus
vocati sitis
vocati essetis
vocati sint
vocati essent
AANTEKENING 43: REALIS, POTENTIALIS EN IRREALIS
Bij voorwaardelijke bijzinnen met si (áls, indien) en nisi (áls niet, tenzij)
kun je bij de persoonsvormen drie mogelijkheden tegenkomen:
*REALIS = feit:
als het regent, word je nat
indicativus: si venit, timeo
*POTENTIALIS = mogelijkheid, vermoeden, voorzichtige formulering:
gesteld dat het regent / gaat regenen, dan word je misschien wel nat /
zou je … kunnen worden
coniunctivus “potentialis” praesens: si veniat, timeam
*IRREALIS = onwerkelijkheid, voorwaarde is niet reëel:
1. áls ‘t (nu) regende / zou regenen, dan werd je nat / zou je … worden
[MÁÁR: ’t regent nu niet!]
coniunctivus “irrealis” imperfectum: si veniret, timerem
2. áls ‘t (gister) geregend had / zou hebben, dan was ik nat geworden /
zou ik .. geworden zijn
[MÁÁR: ’t hééft gister niet geregend!]
coniunctivus “irrealis” plusquamperfectum: si venisset, timuissem.
Kijk dus bij een bijzin die met si of nisi begint eerst naar de pv van de
bijzin en van de hoofdzin; je weet dan al wat de strekking ervan wordt.
OVERZICHT VAN HET GEBRUIK VAN DE CONIUNCTIVUS IN LATIJNSE
ZINNEN: ZIE DE VOLGENDE AANTEKENING
DISCO II aantekeningen
Pagina 16
AANTEKENING 44:
OVERZICHT VAN HET GEBRUIK VAN DE CONIUNCTIVUS
Algemeen: de coniunctivus wordt door een Romein gebruikt, als hij niet
een feit wil meedelen of iets wil constateren, maar als hij iets graag zou
willen, denkt, vermoedt, wenst, of als hij denkt dat anderen iets in hun
hoofd hebben, dat voor hém géén feit is. Als hij alleen maar feitelijke
mededelingen wil doen, gebruikt hij bij persoonsvormen de indicativus.
Bij iedere coniunctivus-vorm moet je je dus afvragen waarom een
Romeinse schrijver die gebruikt, en of jij daar in je vertaling of
interpretatie iets mee moet. Vandaar het volgende tweestappenplan:
hoofdzin of bijzin?
HOOFDZINNEN
A l g e m e e n: bij een persoonsvorm in de coniunctivus in een hoofdzin
moet je ALTIJD een nuance (smaak) kiezen !!! De context helpt je daarbij.
1. aansporing (adhortativus): dona demus = laten we cadeautjes geven
2. twijfel (dubitativus): quid faciamus = wat moeten we doen?
3. beleefd verbod (prohibitivus): ne facias/feceris = wil je dat aub niet
doen [soms perfectum ipv praesens]
4. wens (optativus):
wens a: vivat regina = leve de koningin (praesens)
wens b: viveret regina = leefde de koningin nog maar (imperfectum)
wens c: vixisset regina = had de koningin nog maar geleefd (plquamperf)
(vaak staat er utinam bij deze coniunctivus; dat signaalwoord hoef je niet
te vertalen)
5. mogelijkheid, voorzichtige bewering (potentialis): veniat= misschien
komt hij wel, hij zou wel eens kunnen komen
6. on-werkelijkheid (irrealis):
a imperfectum: sine amicis vita tristis esset =.. zou het leven triest zijn
b plusquamperfectum: sine amicis vita tristis fuisset = …zou het leven
triest geweest zijn
BIJZINNEN
A l g e m e e n: in nogal wat bijzinnen wordt in het taalgevoel van een
Romein niet zozeer een feit meegedeeld, maar eerder een gedachte van
iemand (anders), een bedoeling, een verwachting of een gevolg
weergegeven; hij gebruikt daar dus een coniunctivus. Wij “vertalen” die
niet apart, maar gebruiken de gewone persoonsvorm en de tijd die er
staat:
DISCO II aantekeningen
Pagina 17
1a. bijzinnen met ut (bedoeling of gevolg):
1) opdat, om te, met als doel dat…
2) (zo)dat, met als gevolg dat… (“zo” staat meestal al in de hoofdzin)
1b. bijzinnen met ne (bedoeling): opdat niet, om niet te
1c. bijzinnen met ut non (gevolg): zodat niet
1d. in een vragende bijzin = indirecte vraag (gedachte): “hij vraagt zich
af, wanneer we komen”
M A A R: in sommige bijzinnen moet je aan het gebruik van een
coniunctivus extra aandacht geven, en die ook weergeven in je vertaling,
of kunnen uitleggen waarom er daar juist geen indicativus is gebruikt: een
Romein wil dan iets extra’s toevoegen !!:
2a. bij het voegwoord cum: als daar een coniunctivus staat vindt een
Romein meestal dat er méér dan een feitelijk moment/tijdstip wordt
bedoeld; wij vertalen cum dan met “omdat” of “hoewel” (“cum hij het al
drie keer had uitgelegd snapte ik het eindelijk /nog niet”)
2b. relatieve bijzinnen: als er een coniunctivus staat bedoelt een Romein
[1] dat er een bedoeling bijzit: [“er komt iemand binnen die iets vraagt”]
► “die iets wil/moet vragen / om iets te vragen”
[2] dat er een soort algemene definitie volgt (“ik ben niet zo iemand
die..”)
2c. als er bij een AcI een bijzin staat met een coniunctivus, hoort die
bijzin bij de indirecte rede; als er een indicativus in staat is die bijzin van
iemand anders: “hij zegt dat hij met de auto komt, omdat het regent”
(coniunctivus) (zegt hij zelf) // “omdat het regent” (indicativus) (zegt een
ander)
2d. bijzinnen met quod/quia/quoniam (=omdat): geen feitelijke maar
subjectieve reden, dus niet vanuit de feiten/feitelijkheid maar vanuit de
persoon geredeneerd (“hij komt niet omdat hij ziek is // omdat hij
zogenaamd ziek is/ zou zijn”)
2e. bijzinnen met priusquam / antequam (“voordat”): méér dan een
tijdstip (“voordat ik iets zei ► voordat ik iets kon zeggen”)
2f.
bijzinnen met si/nisi (“als”, “als niet”): realis, potentialis, irrealis
[ZIE AANTEKENING 43]
realis : si venit, timeo =
potentialis : si veniat, timeam =
irrealis A (heden): si veniret, timerem =
irrealis B (verleden): si venisset, timuissem =
2g. bijzinnen na ww. die « vrezen » betekenen : ne=dat : timeo ne
veniat =ik ben bang dat hij komt (oorspronkelijk twee hoofdzinnen:
timeo ; ne veniat = ik ben bang ; dat hij maar niet kome !)
2h. en verder zijn er af en toe speciale gevallen, die je op basis van je
hoofdkennis over feit en gedachte wel kunt verklaren en vertalen.
DISCO II aantekeningen
Pagina 18
AANTEKENING 45: BIJZINNEN MET ut / ne / cum
ut
cum
voegwoord
+ indicativus
vertaling
1 zoals
2 zodra, zo gauw als
functie
vergelijking
tijd
+ coniunctivus
1 opdat, dat, om te
2 (zo)dat
+ indicativus
wanneer, toen, als
+ coniunctivus
[1 toen (immers/echter)]
[méér dan alleen maar
tijdstip]
2 omdat
3 hoewel
reden
toegeving
samen met (iemand)
1 opdat niet, om niet te
2 dat
voorzetsel met ZNw
NB cum + ablativus
ne
+ coniunctivus
doel, bedoeling
gevolg
(ontkenning : ut non)
tijdstip (louter feit)
ontkende bedoeling
na ww van « vrezen »
ontkenning : ne non
AANTEKENING 46: DEPONENTIA
Het Latijn kent ongeveer 30 speciale werkwoorden : ze hebben alleen
passieve rijtjes/vormen, die echter actieve betekenis hebben. Men zegt
wel eens dat ze hun passieve betekenis hebben ‘afgelegd’ [depónere =
neerleggen] : verbum deponens / verba deponentia.
Ze komen voor in alle vijf de vervoegingsgroepen ; hun rijtjes zijn gelijk
aan de passieve vormen van de gewone werkwoorden.
In de woordenlijst herken je ze aan de passieve infinitivus-uitgang op –ri
(en bij de MK-stammen op –i in plaats van –ri !!).
Bij deponentia mag je het voltooid deelwoord (ppp) ook ONvoltooid
vertalen : locutus = gesproken hebbend / sprekend.
NB ‘semi-deponentia’ :
Er zijn vier werkwoorden die half-deponens zijn ; ze gedragen zich
‘normaal’ in de onvoltooide tijden, maar hebben in perfectum en
plusquamperfectum alleen passieve rijtjes met actieve betekenis :
gaudére – gavisus sum = zich verheugen - ik heb me verheugd
audére – ausus sum = durven - ik heb gedurfd
solére –solitus sum = zich aanwennen - ik heb me eraan gewend
confídere – confisus sum = vertrouwen - ik heb vertrouwd.
DISCO II aantekeningen
Pagina 19
De meest voorkomende deponentia:
A-stammen
hortari = aansporen
mirari = bewonderen
suspicari = verdenken
conari = proberen
precari = smeken
morari = treuzelen
E-stammen
reri, ratus sum = menen
polliceri, pollicitus sum=beloven
vereri, veritus sum = vrezen
videri, visus sum = schijnen
confiteri, confessus s.=bekennen
mereri, meritus sum = verdienen
I-stammen
mentiri, mentitus sum = liegen
potiri, potitus s.=overmeesteren
oriri, ortus sum = ontstaan
experiri, expertus s.=ervaren
MK-stammen
loqui, locutus sum = spreken
sequi, secutus sum = volgen
queri, questus sum = klagen
uti, usus sum = gebruiken (+abl.)
fungi, functus sum = vervullen (+abl.)
frui, fructus sum = genieten van (+abl.)
proficisci, profectus sum = vertrekken
ulcisci, ultus sum = wreken
adipisci, adeptus sum = krijgen
vehi, vectus sum = rijden
oblivisci, oblitus sum = vergeten (+gen.)
I/O-stammen
*-gredi, -gressus sum = -gaan*
mori, mortuus sum = sterven
pati, passus sum = lijden, ondergaan
*progredi, aggredi, congredi, ingredi, …
AANTEKENING 47: IPSE en IDEM
IPSE
Het voornaamwoord ipse / ipsa / ipsum (zelf) wordt gebruikt om een
congruerend woord te benadrukken; je kunt het weergeven met
‘zelf’, ‘juist’, ‘net’, ‘precies’, ‘exact’, …
virum ipsum video = …
virum ipse video = …
illo ipso tempore intravit = …
illo tempore ipsa intravit = …
Ipse wordt verbogen zoals groep 1 en 2, maar:
- let op de nominativus ev mannelijk
- in de genitivus en dativus ev één vorm voor M/V/O: -ius en –i !!
IDEM/EADEM/IDEM
Dit voornaamwoord bestaat uit is/ea/id plus het onverbuigbare
achtervoegsel –dem, en betekent ‘dezelfde’ / ‘hetzelfde’. Het wordt dus
verbogen zoals is/ea/id, maar let op de verandering van -m in –n:
eundem, eandem, eorundem, earundem.
NB ‘dezelfde als’ = idem ac / idem atque
DISCO II aantekeningen
Pagina 20
AANTEKENING 48: ABLATIVUS ABSOLUTUS
Het Latijn kent een paar -voor óns taalgevoel- merkwaardige
zinswendingen, bij voorbeeld de AcI. De meest vreemde echter is de
Ablativus Absolutus (ABLABS). Die kennen wij in het NL nauwelijks meer:
Onverrichterzake ging hij maar weer naar huis = ……..
Niets meer aan de orde zijnde sloot de voorzitter de vergadering = …………
IJs en weder dienende kom ik morgen naar school = ……………
De AblAbs is in een Latijnse zin een bijwoordelijke bepaling die als
aanvulling info geeft bij de pv van de zin; je kunt hem dus “grammaticaal”
weglaten terwijl de inhoudelijke betekenis van de zin toch blijft bestaan,
maar dan wel zonder die extra informatie.
De AblAbs bestaat uit een naamwoord (meestal zelfstandig naamwoord)
plus een congruerend participium, beide in de ablativus; deze twee
woorden (soms met aanvullingen) staan “los” van de grammatica van de
rest van de zin (absolutus = vrijstaand, losgemaakt).
manibus trementibus ianuam aperuit =
“de handen bevend” maakte hij de deur open
his verbis dictis pater iratus intravit =
“deze woorden gezegd zijnde” kwam vader boos binnen
hostibus appropinquantibus cives urbem reliquerunt =
“de vijanden dichterbij komend” verlieten de burgers de stad.
In het NL moet je de AblAbs bijna altijd met een bijzin (of een
bijwoordelijke bepaling) weergeven; je maakt van het naamwoord het
onderwerp van je bijzin, en van het participium de pv. De keuze van het
voegwoord hangt af van de context:
*terwijl/nadat/toen… (tijd)
*omdat…. (reden)
*hoewel… (toegeving)
LET OP:
Als er een PPA staat is die AblAbs gelijktijdig met de hoofd-pv (dus
nóóit “nadat”), en áltijd onvoltooid; de tijd pas je aan aan de hoofd-pv,
dus let op tegenwoordige of verleden tijd.
Als er een PPP staat is die AblAbs altijd vóórtijdig aan de hoofd-pv (dus
nóóit “terwijl”), en áltijd voltooid (dus al afgelopen vóórdat de pv
plaatsvindt).
Een paar voorbeelden:
te adiuvante cenam paravi =…
urbe capta cives valde timebant =…
Caesar bello in Gallia finito Romam rediit =…
furibus praedam dividentibus rixa orta est =…
DISCO II aantekeningen
Pagina 21
LET OP:
Een participium kan ook heel vaak “coniunctum” (verbonden) gebruikt
worden, met een vast zinsdeelwoord (bv een nominativus of een
accusativus of een dativus):
Hannibal hostes videns fugere constituit =
puellis in villa lacrimantibus semper dulcia damus =
fures praedam dividentes e villa fugavi =
Dit gebruik ken je al heel lang !!
SIMPELE TIP:
Bij jouw persoonlijke AblAbs-“test” kun je het participium wel “weghalen”,
maar dan houd je een los woord over in de ablativus waar je in de rest
van de zin niets mee kan;
Bij een “participium coniunctum” heeft het woord waarmee dat participium
is “verbonden” een functie in de zin; dat woord kun je dus niet weglaten
in je vertaling, het participium meestal wél. Kijk maar in de
voorbeeldzinnen hierboven!
1
2
3
4
5
6
STAPPENPLAN:
herken een woordgroep in de ablativus (!!!!) TJATJATJA
zelfstandig naamwoord: -a/-is, -o/-is, -e/-ibus, -u/-ibus, -e/-ebus
ppa: -nte/-ntibus
ppp: -a/-o/-is
kijk of je te maken hebt met een ppa (onvoltooid) of ppp (voltooid)
maak van deze woordgroep eerst een “onhandige” hoofdzin, om de
mededeling te begrijpen (zie de voorbeelden hierboven)
maak van de twee woorden een bijzin; het naamwoord wordt
onderwerp, het participium wordt pv; voeg eventuele aanvullingen
ertussenin toe aan je bijzin
kies het voegwoord dat het best past bij de rest van de zin (maar let
op onvoltooid of voltooid, dus gelijktijdig of al afgelopen, welk
voegwoord je ook kiest!!!)
probeer je vertaling minder houterig te maken (“nadat deze
woorden gehoord waren > nadat hij deze woorden gehoord had >
na/vanwege/ondanks het horen van deze woorden”)
NB
De AblAbs kan ook voorkomen zónder participium; je kunt er dan
gemakshalve in je vertaling “zijnde” bij denken. Onthoud daarom de BNw
en ZNw die een functie of taak, leeftijd, of toestand uitdrukken: invitus
(niet-willend), absens (afwezig), vivus (levend), mortuus (gestorven).
parentibus invitis… / Nerone vivo… / Hannibale duce… / Romulo rege…/
me absente …: makkelijk om te vertalen met een voorzetselbepaling.
DISCO II aantekeningen
Pagina 22
AANTEKENING 49: GERUNDIUM
De infinitivus kan, net als in het NL, ook als onzijdig zelfstandig
naamwoord worden gebruikt: (het) leren bevalt me, aan hard werken heb
ik een hekel. Als je dat “hele-werkwoord-als-ZNw” verbuigt noemt men
dat het “gerundium”; je herkent het aan de letters –[e]nd- achter de
stam, en dan de uitgangen van bellum:
vocare
audire
vocandi
audiendi
vocando
audiendo
ad vocandum
ad audiendum
vocando
audiendo
(het gerundium van ire ziet er vreemd uit : eundi, eundum, eundo)
ars discendi [linguam Latinam] difficilis non est = …
ad [verba] discendum domi maneo = …
discendo [verba] multas horas agimus = …
Omdat het gerundium een vorm van het werkwoord is kan het ook
aanvullingen krijgen, bv een lijdend voorwerp.
Soms komt de combinatie “genitivus+causa/gratia” voor:
“wegens, omwille van, vanwege…”.
De accusativus komt alleen voor met ad: “om te …”.
NB een gerundium komt natuurlijk alleen in het onzijdig enkelvoud
voor….!
AANTEKENING 50: GERUNDIVUM deel I: met esse
Het gerundiVum is een van het werkwoord gevormd BIJVOEGLIJK
NAAMWOORD met passieve betekenis, dat aangeeft dat de handeling van
dat werkwoord gedaan moet worden; ook deze vorm herken je aan de
letters –(e)nd- achter de stam, maar daarachter de naamvalsuitgangen
van het BNw magnus/magna/magnum:
laudare -> laudandus/a/um: geprezen moetende worden, lovenswaardig
punire -> puniendus/a/um: gestraft moetende worden, te straffen.
Het gerundiVum komt vaak voor als naamwoordelijk deel van het
gezegde, in combinatie met een persoonsvorm van esse (of met de
infinitivus, bij een AcI): “gerundivum van de verplichting”.
bijvoorbeeld :
magister semper laudandus est …
pueri puniendi sunt …
verba discenda erant …
Carthaginem delendam esse censeo….
DISCO II aantekeningen
Pagina 23
NB
Degene door wie de handeling moet worden gedaan staat niet, zoals
normaliter bij een passivum, in de ablativus + ab, maar in een “losse”
dativus “auctoris” (=”van de doener”): mihi laborandum est…
NB
Een gerundiVum kan ook worden gesubstantiveerd, dus als (onzijdig)
zelfstandig naamwoord worden gebruikt; dat gebruik kom je nog tegen in
ons “eigen” NL:
agenda = dingen die gedaan moeten worden
dividend(um) = dat wat verdeeld moet worden
referendum = dat wat (teruggebracht ->) nagevraagd moet worden
legenda = dingen die …
memorandum = dat wat …
propaganda = dingen die … (prope + ágere)
AANTEKENING 51: GERUNDIVUM deel II: dominant gebruik
Het gerundivum komt ook voor in een congruerende combinatie met een
ZNw, maar ZONDER pv van esse. In deze gevallen krijgt de betekenis van
het gerundivum in deze woordgroep meer nadruk dan die van het ZNw,
ofwel: de betekenis van het BNw/gerundivum “domineert” (overheerst)
het ZNw. De betekenis van “moeten” wordt in de vertaling ondergeschikt,
en de inhoudelijke betekenis van het werkwoord overheerst:
cupidus sum fabulae narrandae = (ik verlang naar een te vertellen verhaal
->) ik ben begerig naar het vertellen van een verhaal (cupidus + genit.)
studeo linguae Latinae discendae = (ik streef naar de te leren Latijnse taal
->) ik leg me toe op het leren van de Latijnse taal (studére+ dativus)
parati sumus ad opera perficienda = (we zijn bereid tot de af te maken
klussen ->) we zijn bereid om de klussen af te maken (ad + accusat.)
multi discipuli verbis discendis gaudent = (veel leerlingen zijn blij over de
te leren woordjes ->) veel leerlingen verheugen zich over het woorden
leren (gaudére + ablat.)
NB
De bovenstaande voorbeelden kunnen voor een Romein in een zin
evengoed een combinatie van een gerundium plus aanvulling bevatten:
cupidus sum narrandi -> fabulam
studemus discendo -> linguam Latinam
parati sumus ad perficiendum -> opera
discipuli gaudent discendo -> verba
SIMPEL: vertaal een woordgroep met [–nd- plus ZNw zonder vorm
van esse] met “het / te + hele werkwoord” !!!
DISCO II aantekeningen
Pagina 24
AANTEKENING 52: DOMINANT GEBRUIKT PARTICIPIUM
Soms kan ook een participium “dominant” worden gebruikt: de betekenis
van het participium “overheerst” dan die van het zelfstandig naamwoord.
Je kunt in zo’n geval het deelwoord beter vertalen met een zelfstandig
naamwoord, want de letterlijke weergave klinkt ’n beetje vreemd:
Livius historiam Romae “Ab Urbe Condita” scripsit = ….
Sicilia insula amissa Carthagines angebat = …
Vergelijk in het NL :
aangifte doen van een gestolen fiets / boos zijn om je verloren Ipad.
AANTEKENING 53: twee SPECIALS bij het RELATIVUM
RELATIVUM MET INGESLOTEN ANTECEDENT
Je moet eten wat de pot schaft / wie dit leest is gek
“wat” en “wie” zijn in deze zinnen betrekkelijke voornaamwoorden, maar
het normaliter voorafgaande woord (antecedent) ontbreekt, ofwel: het zit
opgesloten in het relativum:
dat, wat… / hij, die…
facimus [id] quod promittimus = …
[ea] quae magistri dicunt non semper vera sunt = …
[is] qui hoc legit stultus est = …
RELATIEVE AANSLUITING
Soms begint in het Latijn een hoofdzin met een betrekkelijk
voornaamwoord, waarvan het antecedent in de voorafgaande hoofdzin
staat. Dat gebeurt vooral als die twee zinnen inhoudelijk nauw met elkaar
samenhangen, dus bij elkaar aansluiten; men spreekt dan van een
“relatieve aansluiting”. In de vertaling geef je het relativum weer met een
aanwijzend voornaamwoord.
Bijvoorbeeld:
Unam filiam duosque filios habeo. Quorum Ianus maior est = …
Janus iuvenis pulcherrimus erat. Quem ut Claudia vidit, amabat = …
In het NL zie je dit ook wel eens:
Hij zegt soms zomaar iets. Wat niet iedereen even leuk vindt!
AANTEKENING 54: VOORNAAMWOORDEN = PRONOMINA
1 PERSOONLIJK
ego / tu / is-ea-id / nos / vos / ei-eae-ea
DISCO II aantekeningen
Pagina 25
2 BEZITTELIJK
meus / tuus / suus / noster / vester / suus : congruentieregel!
eius / eorum / earum: van hem – zijn / van haar - haar / van hen – hun
NB suus = “van zichzelf” = onderwerp van de zin
3 AANWIJZEND
hic / haec / hoc : deze dit (hier)
iste / ista / istud : die dat (daar) [soms -]
ille / illa /illud : die dat (daar) [soms +]
is / ea / id : verwijst terug
4 BEPALEND
ipse / ipsa / ipsum : zelf, juist, precies
idem / eadem /i(d)dem : dezelfde (-dem: onverbuigbaar achtervoegsel)
5 BETREKKELIJK
qui / quae / quod
6 VRAGEND
Quis? Quid? Wie? Wat?
Qui / quae / quod? Welke…?
7 ONBEPAALD
aliquis = iemand / aliquid = iets (soms verdwijnt ali-)
aliqui / aliqua / aliquod = een of andere, enkele, een paar
quisque = iedereen / quidque = iets
quique / quaeque / quodque = iedere, elke ...
quidam / quiddam = iemand / iets
LET OP:
omnis = íedere, élke / omnes = álle(n) / omnia = álle dingen, álles
quisquam / quicquam = ook maar iemand / iets (met ontkenning)
nemo / neminem / nullus = niemand
BIJZONDERHEDEN
uter / utra / utrum = wie / wat (van de twee)?
uterque / utraque / utrumque = ieder / elk (van de twee)
ne-uter / neutra / neutrum = geen / niemand /niets (van de twee)
nullus / nulla / nullum = helemaal niemand / geen enkele / nul…
alius = ’n ander alter = de ander (van twee)
alii…alii = sommige(n)…andere(n) alter…alter = de een…de ander
LET OP:
ullus / nullus / totus / solus / unus / alter / alius: slechts één vorm in de
genitivus en dativus enkelvoud M / V / O !!
DISCO II aantekeningen
Pagina 26
Download