DISCO II LES 18–31 AANTEKENINGEN BIJ DE GRAMMATICA STRABRECHT COLLEGE GELDROP Harrie W. M. Habets - MMXII DISCO II aantekeningen Pagina 1 INHOUDSOPGAVE 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 18-21 Wederkerend voornaamwoord se / sibi [18] Bezittelijk voornaamwoord suus Bijvoeglijke naamwoorden groep 3 / bijwoorden Attributief en predicatief [19] Participium praesens activum Vertaalmogelijkheden van een participium Zelfstandige naamwoorden groep 4 en 5 [20] Het werkwoord ferre Futurum en futurum exactum [21] 22-24 Het passivum: praesens, imperfectum, futurum [22] Trappen van vergelijking [23] Het passivum van de voltooide tijden [24] Participium perfectum passivum Participium futurum activum Het werkwoord fieri Overzicht van de participia en infinitivi 25-26 Coniunctivus: praesens en imperfectum [25] Coniunctivus in hoofdzinnen Coniunctivus: perfectum en plusquamperfectum [26] Si en Nisi: realis, potentialis, irrealis Coniunctivus: overzicht van het gebruik / vertaalrecepten Bijzinnen met ut / ne / cum 27-30 Verba deponentia / deponens [27] Ipse en idem Ablativus absolutus [28] Gerundium GerundiVum deel I: met esse [29] GerundiVum deel II: dominant gebruik [30] Dominant gebruikt participium Twee specials bij het relativum Pronomina: overzicht. DISCO II aantekeningen Pagina 2 AANTEKENING 24: WEDERKEREND VOORNAAMWOORD SE / SIBI *me / te / nos / vos: verwijzen terug (“keren weer”) naar het onderwerp van de zin: me in speculo video = …. / vos spectatis = … *bij de derde persoon (hij, zij, ze) bestaat er één vorm: se (accusativus en ablativus) en sibi (dativus) = zich(zelf) puella se videt / pueri se defendunt =… puella / puellae / pueri sibi donum da(n)t =… NB opletten bij cum (= samen met) + ablativus: mecum / tecum / secum / nobiscum / vobiscum !! *de “derde persoon” hij / zij / ze in de AcI: “Vader zegt dat hij boos is”: in het Latijn kun je zien wie er boos is, in het NL is de zin niet zo duidelijk! Let daarom op het volgende: A. bij eum / eam / eos / eas gaat het altijd om iemand anders dan het onderwerp van de pv: pater EUM iratum esse dicit = matres EAS iratas esse videbant = B. SE verwijst altijd naar het onderwerp van de hoofd-pv: pater se iratum esse dicit = matres se iratas esse videbant = Romulus cum viris Sabinis diu bellum gerebat; postea se eos superavisse narravit = AANTEKENING 25: HET BEZITTELIJK VOORNAAMWOORD SUUS *suus / sua / suum betekent “van zichzelf”; het gedraagt zich als een BNw, congrueert dus met een ZNw, MAAR het verwijst altijd naar het onderwerp van de (hoofd)pv: pater suos filios videt = … mater suum filium audit = … dominus servas suas videt = … *als de bezitter iemand anders dan het onderwerp is gebruikt het Latijn de genitivus van het voornaamwoord is / ea (hij / zij): eius = van hem, van haar, zijn…, haar… eorum/earum = van hen, hun… (mannen of vrouwen) pater eius filias videt = … mater filium eorum audit = … domini eius servas vident = … !!!! SUUS / SIBI / SE !!!! VERWIJST ALTIJD NAAR DE HOOFDPV DISCO II aantekeningen Pagina 3 AANTEKENING 26: BIJVOEGLIJK NAAMWOORD GROEP 3 [Zoals je al moet weten bestaan er talloze bijvoeglijke naamvallen met aparte naamvalsrijtjes voor M., Vr. en Onz.: ze zijn van het type magnus – magna – magnum / pulcher – pulchra – pulchrum. Bij de verbuiging (volgens groep 1 en 2) moeten ze voldoen aan de congruentieregel] Er zijn ook bijvoeglijke naamwoorden die verbogen worden zoals de zelfstandige naamwoorden van groep 3 (rex, reges / nomen, nomina). Daarbij zijn twee soorten: 1. type fortis / forte: één nominativus voor M. en V., en één voor Onz. 2. type ingens / audax: één nominativus voor M.+V.+ Onz. Ook deze BNw moeten zich houden aan de congruentieregel, en ook deze kunnen bij álle ZNw staan (ervoor en erachter): patres magnos, ingens templum, matribus laetis, fortes servi. *Schema: fortis / forte fortis forti fortem / forte forti ! ingens [stam –nt-] ingentis ingenti ingentem / ingens ingenti ! audax [stam –c-] audacis audaci audacem / audax audaci ! fortes / fortia fortium ! fortibus fortes / fortia fortibus ingentes / ingentia ingentium ! ingentibus ingentes / ingentia ingentibus audaces / audacia audacium ! audacibus audaces / audacia audacibus NB: * bij het onzijdig is –zoals altijd!- de accusativus hetzelfde als de nominativus * in het meervoud eindigen die allebei op –ia * ablativus enkelvoud op –i in plaats van –e * genitivus meervoud op –ium in plaats van –um * er zijn enkele BNw die drie nominativi (M-V-O) hebben, maar verder hetzelfde verbogen worden als die hierboven, onder andere: acer – acris – acre (=fel, scherp) en celer – celeris – celere (= snel) BIJWOORDEN van deze groep Als de BNW van groep 3 als bijwoord (“op … manier”) worden gebruikt krijgen ze –iter of –ter achter de stam [let op de uitspraak!]: fortis → fortiter =… normalis → normáliter = … prudens → prudenter = … celer → celeriter = … audax → audacter = … acer → acriter =… DISCO II aantekeningen Pagina 4 AANTEKENING 27: ATTRIBUTIEF en PREDICATIEF De belangrijkste taak van een BNw is info geven over het ZNw waarmee het congrueert (“attributief”= bijvoeglijk). Soms geeft het ook nog info bij de pv: dat noemt men het “predicatieve” (bijwoordelijke) gebruik. Er is dan sprake van een “dubbel verbonden” bepaling: 1a puer ← iratus intrat = … 1b puer iratus → intrat = … 2a puellae ← laetae cantant = … 2b puellae laetae → cantant = … Uit de context moet je opmaken welke weergave het best uitkomt: pueri primi intrant= 1) de eerste jongens komen binnen 2) de jongens komen als eersten binnen NB ook ZNw kunnen soms predicatief worden vertaald (met “als”): Romulus rex clarus fuit = 1.Romulus was een beroemde koning 2.Romulus was als koning beroemd AANTEKENING 28: PARTICIPIUM PRAESENS ACTIVUM [ppa] Een “participium praesens” (“onvoltooid deelwoord”) is een vorm van het werkwoord, die zich gedraagt als een BNw en –dus- voldoet aan de congruentieregel. Je herkent een participium aan de letters –ns achter de stam (nominativus) en –nt- (bij de andere naamvallen). De verbuiging is hetzelfde als de BNw van het type “ingens” (maar met een ablativus e.v. op –E): vocare – vocans / vocantes = roepend terrére – terrens / terrentes = bang makend audire – audiEns / audiEntes = luisterend dícere – dicens / dicentes = zeggend Let op de congruentieregel: pater ridens filium vocat = … pater ridentem filium vocat = … Men noemt dit participium “praesens” (=onvoltooid), omdat de handeling ervan gelijktijdig plaatsvindt met die van de pv van de zin: puer ridens intrat / intraBAt = de jongen komt / kwam lachend binnen. AANTEKENING 29: VERTAALMOGELIJKHEDEN PARTICIPIUM CANES LATRANTES NON MORDENT 1 attributief: blaffende honden bijten niet 2 bijvoeglijke bijzin: honden die blaffen bijten niet 3 bijwoordelijke bepaling: (al) blaffend bijten honden niet DISCO II aantekeningen Pagina 5 4 bijwoordelijke bijzin: - honden bijten niet als/wanneer ze blaffen (bijzin van tijd) - honden bijten niet omdat ze blaffen (bijzin van reden) - honden bijten niet hoewel ze blaffen (bijzin van tegenstelling) Een Romein gebruikt een participium meestal om (ook) informatie bij de pv te geven, dus bijwoordelijk / predicatief; bij je vertaling maak je er daarom bij voorkeur een bijwoordelijke bijzin van; het voegwoord kies je op basis van de beste betekenis. NB *Omdat een participium een werkwoordsvorm is, kan het ook aanvullingen krijgen, die dan in de bijzin vertaald worden: Romulus Sabinos fugere ← videns suos milites excitabat = toen/omdat Romulus zag dat de Sabijnen vluchtten jutte hij zijn soldaten op Mulieres Sabinae viros suos ← orantes valde lacrimabant = toen/omdat de Sabijnse vrouwen tot hun mannen baden/smeekten huilden ze hard. *Een participium kan ook zelfstandig gebruikt worden, dus zonder congruerend woord: spectantes = de kijkenden → de toeschouwers; audientes =… laborantes =… AANTEKENING 30: ZELFSTANDIG NAAMWOORD GROEP 4 EN 5 OUDE KOEK: Groep 1: -a vrouwelijk Groep 2: -us/-er mannelijk; -um onzijdig Groep 3: van alles; m. en v. en onz. NIEUW: Groep 4: -us mannelijk (behalve manus V.) Groep 5: -es vrouwelijk (behalve dies M.) SCHEMA: portus ! (domus) res dies [elke letter uitspreken!] portus ! rei diei portui rei diei portum rem diem portu (domo) re die portus ! res dies portuum (domorum) rerum dierum portibus rebus diebus portus ! (domos) res dies portibus rebus diebus NB speciale betekenissen bij domus: domi = thuis / domo = van huis af / domum = naar huis In de woordenlijst herken je ze zó: manus 4 / res 5 DISCO II aantekeningen Pagina 6 AANTEKENING 31: HET WERKWOORD FERRE Het werkwoord ferre (dragen, brengen) heeft in het praesens een paar aparte persoonsvormen: fero / fers / fert / ferimus / fertis / ferunt. Het imperfectum en futurum zijn gewoon regelmatig. Het perfectum is van een heel andere stam gemaakt: tuli. Het werkwoord ferre komt vaak in samenstellingen voor: conferre = … / referre = … / inferre = … / efferre = … AANTEKENING 32: FUTURUM en FUTURUM EXACTUM FUTURUM Het futurum is de onvoltooid toekomende tijd; wij gebruiken daarvoor het hulpwerkwoord “zullen”. Bij de vorming zijn er twee mogelijkheden: A- en E-stammen met tijdkenletters –B(i), I en MK-stammen met –E- (en –Am- bij 1e persoon) SCHEMA VAN DE REGELMATIGE WERKWOORDEN: A E I vocabo terrebo audiam vocabis terrebis audies vocabit terrebit audiet vocabimus terrebimus audiemus vocabitis terrebitis audietis vocabunt terrebunt audient MK dicam dices dicet dicemus dicemus dicent ESSE ero eris erit erimus eritis erunt FERRE feram feres feret feremus feretis ferent POSSE potero poteris poteri t poterimus poteritis poterunt IRE ibo ibis ibit ibimus ibitis ibunt VELLE volam voles volet volemus voletis volent FUTURUM EXACTUM Het futurum exactum is de voltooid toekomende tijd (“ik zal hebben geroepen”); deze tijd wordt gemaakt van de perfectumstam + ERI + pu: vocare -> vocaVero …. vocaVerint = ik zal hebben geroepen terrére -> terrUero … terrUerint = ik …. audire -> audiVero …. audiVerint = … dícere -> diXero … diXerint = … Onregelmatige werkwoorden: esse -> fuero = ik zal zijn geweest posse -> potuero / velle -> voluero / ferre -> tulero!!! DISCO II aantekeningen Pagina 7 NB!!!!! Let goed op of een werkwoord een E-stam heeft of een MK-stam!!! praesens futurum terrE-o diC-o terrE-b-o diC-a-m terrE-s diC-i-s terrE-bi-s diC-e-s terrE-t diC-i-t=hij zegt terrE-bi-t diC-e-t=hij zal zeggen enz. enz. enz. enz. Ter geruststelling: *Bij een persoonsvorm in het futurum word je vaak geholpen door een “toekomst”-woord: cras = morgen, mox = spoedig, weldra. *Het futurum “exactum” beduidt dat iets in de toekomst “al gebeurd” is, dus vóór een andere gebeurtenis die dan nog moet plaatsvinden (“als ik mijn rijtjes geleerd zal hebben, zal ik daarna een colaatje gaan pakken”); het komt bijna alleen voor in bijzinnen met si (als) en cum (wanneer) en ut (zodra); bovendien staat er in de hoofdzin dan haast altijd een “gewoon” futurum. AANTEKENING 33: PASSIVUM = lijdende vorm Net als het Nederlands kun je ook in het Latijn de “lijdende vorm” (het Passivum) tegenkomen (“de spiekende leerling wordt/werd/is betrapt”); daarmee geeft de schrijver aan dat het hem meer gaat om wát er gebeurt dan wíe er iets doet ( omdat dit niet bekend is of omdat hij dat liever niet zo duidelijk wil zeggen). Soms staat er a(b) + ablativus bij: “door …”. Je herkent het passivum in de onvoltooide tijden (praesens, imperfectum en futurum) aan eigen persoonsuitgangen: -o -> -or -s -> -ris -t -> -tur -mus -> -mur -tis -> -mini (tja!) -nt -> -ntur Opmerkingen: Deze persoonsuitgangen staan, net als bij het Activum ( “bedrijvende vorm”) achter de stam, met –net als daar- soms een paar “bindklinkers”: -bij de MK-stammen in de 2e persoon e.v. een –e- in plaats van –i- in het praesens [dus daar geen zichtbaar verschil met het futurum] -bij de I-stammen en de MK-stammen een bindklinker –i-, -u- (praesens) en (bij het imperfectum) –e-, net als bij het activum -bij de infinitivus –RI in plaats van –RE, MÁÁR (heel vervelend): bij de MK-stammen staat er –I; goed verschil maken dus tussen diXi (perfectumvorm, “ik zei/heb gezegd”) en diCi ( “gezegd worden”) !!! DISCO II aantekeningen Pagina 8 PRAESENS voc-or (!) voca-ris voca-tur voca-mur voca-mini voca-ntur terre-or terre-ris terre-tur terre-mur terre-mini terre-ntur audi-or audi-ris audi-tur audi-mur audi-mini audi-U-ntur duc-or duc-E-ris duc-i-tur duc-i-mur duc-i-mini duc-U-ntur IMPERFECTUM voca-ba-r voca-ba-ris voca-ba-tur voca-ba-mur voca-ba-mini voca-ba-ntur terre-bar terre-baris terre-batur terre-bamur terre-bamini terre-bantur audiE-bar audie-baris audie-batur audie-bamur audie-bamini audie-bantur duc-E-bar duc-e-baris duc-e-batur duc-e-bamur duc-e-bamini duc-e-bantur FUTURUM voca-bor voca-bEris voca-bitur voca-bimur voca-bimini voca-buntur terre-bor terre-bEris terre-bitur terre-bimur terre-bimini terre-buntur audi-ar audi-eris audi-etur audi-emur audi-emini audi-entur duc-ar duc-eris duc-etur duc-emur duc-emini duc-entur INFINITIVUS [vocare] vocari [terrere] terreri [audire] audiri [ducere] duceri duci!!! AANTEKENING 34: TRAPPEN VAN VERGELIJKING Stellende trap (“positivus”): groot Vergrotende trap = comparativus: groter Overtreffende trap = superlativus: grootst *Comparativus: achter de stam van het BNw komt –ior / -ius; ook de comparativus is een BNw, en congrueert met het ZNw. De comparativus van alle BNw wordt verbogen zoals groep 3 (rex, reges / nomen, nomina): altus -> altior, altiores (M en V) / -> altius, altiora (O) [let op: -Ius !!] DISCO II aantekeningen Pagina 9 andere BNw: pulcher -> pulchr-ior = mooi-er fortis -> fort-ior = dapper-der, sterk-er ingens -> ingent-ior = enorm-er audax -> audac-ior = stoutmoedig-er *Superlativus: achter de stam van het BNw komt –íssimus; ook de superlativus wordt verbogen, en wel volgens groep 1 en 2: -issimus / -issima / -issimum DUS: altus -> altissimus / pulcher -> pulchérrimus (!!) fortis -> fortissimus / ingens -> ingentissimus / audax -> audacissimus LET OP: facilis -> facíllimus / difficilis -> difficíllimus similis -> simíllimus / celer -> celérrimus ONREGELMATIG (net als in het NL: “goed / beter / best”) magnus – maior – maximus (groot) parvus / minor – minimus (klein) bonus – melior – optimus (goed) malus – peior – pessimus (slecht) multum – plus – plurimum (veel) multi – plures – plurimi (vele(n)) plerique (-ae / -a) (de meeste(n)) VERTALINGSWIJZEN: *comparativus altior =1) hoger 2) vrij/nogal hoog 3) te hoog 4) ’t hoogst *superlativus altissimus = 1) ’t hoogst 2) keihoog, heel hoog NB quam + superlativus = zo … mogelijk NB let op speciaal gebruik van de ablativus, in plaats van het woord quam, bij een comparativus: “dan…”. VERTALEN van het woord QUAM: 1 vragend voornaamwoord: quam puellam amas? 2 betrekkelijk voornaamwoord: puella, quam amo, …. 3 uitroep: quam valde illam puellam amo! 4 bij comparativus: Janus est maior quam Petrus 5 bij superlativus: hostes quam celérrime fugiunt DISCO II aantekeningen Pagina 10 AANTEKENING 35: HET PASSIVUM VAN DE VOLTOOIDE TIJDEN De persoonsvormen van het passivum in de voltooide tijden zijn de makkelijkste van het Latijn: je maakt ze, net als in het Nederlands, van het voltooid deelwoord (“participium perfectum passivum”) plus een persoonsvorm van esse: ik ben geroepen / was geroepen / zal geroepen zijn. Het participium perfectum passivum wordt meestal gevormd door –tus/-ta/-tum of –sus/-sa/-sum achter de stam van het werkwoord; het congrueert met het onderwerp in getal en geslacht. SCHEMA: vocatus / vocata sum = ik ben geroepen vocati / vocatae sunt = zij zijn geroepen vocatus / vocata eram = ik was geroepen vocati / vocatae erant = zij waren geroepen vocatus / vocata ero = ik zal geroepen zijn vocati / vocatae erunt = zij zullen geroepen zijn Zo ook: territus / auditus / dictus / missus sum = … [Het voltooid deelwoord wordt ook “los” in de zin gebruikt; zie daarover de volgende aantekening]. AANTEKENING 36: PARTICIPIUM PERFECTUM PASSIVUM [ppp] [bestudeer eerst nog eens aantekening 28 en 29 !!!] *Naast het onvoltooid deelwoord PartPraesAct / ppa (“roepend”, “horend”) kent het Latijn ook een los in de zin gebruikt voltooid deelwoord (“geroepen”, “gehoord”): het participium perfectum passivum (PartPerfPass / ppp). Het geeft aan dat de handeling van dit deelwoord bij het congruerende ZNw al gebeurd / afgelopen is vóórdat de persoonsvorm plaats vindt ( “de van ver weg gegooide bal rolt / rolde toch in de sloot”; “uitgebloeide bloemen gooi ik weg”). Dit participium wordt bij de regelmatige werkwoorden meestal gevormd door –tus / -sus achter de stam; het gedraagt zich als een congruerend BNw, en wordt verbogen zoals groep 1 en 2. vocare -> vocatus / vocata / vocatum: geroepen terrére -> territus: bang gemaakt audire -> auditus: gehoord dícere -> dictus: gezegd, genoemd míttere -> missus gestuurd Er zijn veel -min of meer- ONregelmatig gevormde participia; die staan in de woordenlijst apart vermeld (relínquere -> relictus, ferre -> latus). DISCO II aantekeningen Pagina 11 *Voor het in het NL weergeven van het PPP gelden dezelfde regels als bij het onvoltooid deelwoord: ook dít participium wordt door de schrijver bij voorkeur predicatief bedoeld, dus als informatie bij de pv van de zin; je vertaalt het dus meestal als een bijwoordelijke bijzin: tijd (“nadat, toen”) reden (“omdat”) tegenstelling ( “hoewel”), MAAR LET OP: Part Praes A is gelijktijdig met de pv, nog bezig, onvoltooid Part Perf P is voortijdig, afgelopen als de pv plaatsvindt, voltooid 1 pater filium vocans circumspicit / circumspiciebat = gelijktijdig: roepen en rondkijken is/was op hetzelfde moment 2 filiae a matre vocatae tamen non veniunt / veniebant = vóórtijdig: de meiden zijn/waren al geroepen, maar komen/kwamen daarna niet. AANTEKENING 37: PARTICIPIUM FUTURUM ACTIVUM [pfa] Ook voor een handeling in de toekomst, die nog moet gaan gebeuren, is er een participium; het eindigt op meestal –turus /-tura/-turum achter de stam. Gewoonlijk geeft het een bedoeling in de toekomst aan (natijdig): mater nos salutatura e domo exit: “..ons zullende begroeten” -> om te begroeten. AANTEKENING 38: HET WERKWOORD FIERI Dit werkwoord is onregelmatig: de infinitivus is passief van vorm (op –ri), maar de persoonsvormen hebben actieve uitgangen. Dit werkwoord komt haast alleen voor in de 3e persoon enkelvoud en meervoud: fit – fiunt en fiebat – fiebant. Als perfectum wordt bijna alleen factum est / facta sunt gebruikt. Betekenis van dit werkwoord: 1 worden 2 gebeuren, ontstaan 3 gemaakt / gedaan worden. NB fiat (coniunctivusvorm); “moge / laat het gebeuren” (-> aan iets of iemand je fiat geven, iets fiatteren). DISCO II aantekeningen Pagina 12 AANTEKENING 39: OVERZICHT VAN DE PARTICIPIA EN INFINITIVI tijdstip t.o.v.de zins-pv praesens = gelijktijdig, bezig perfectum = vóórtijdig, afgelopen futurum = natijdig, gebeurt later tijdstip t.o.v.de zins-pv praesens =gelijktijdig, bezig perfectum = vóórtijdig, afgelopen futurum = natijdig, gebeurt later PARTICIPIUM actief vocans, vocantes roepende passief vocatus / -a / -um geroepen zijnde vocaturus /-a / -um zullende roepen INFINITIVUS actief vocare roepen vocavisse geroepen hebben vocaturus ese gaan/zullen roepen passief vocari geroepen worden vocatus esse geroepen zijn [vocatum iri] geroepen gaan worden [heel zeldzaam, niet leren!] Ditzelfde schema geldt ook voor de andere regelmatige werkwoorden: E-stammen: terrens – territus – territurus terrére –terruisse – territurus esse / terréri – territus esse – [territum iri] I-stammen: audiens – auditus – auditurus audire – audivisse – auditurus esse / audiri – auditus esse – [auditum iri] MK-stammen: mittens – missus – missurus míttere – misisse – missurus esse / mitti !! – missus esse – [missum iri] DISCO II aantekeningen Pagina 13 AANTEKENING 40: CONIUNCTIVUS PRAESENS en IMPERFECTUM Het Latijn kent verschillende manieren of –ouderwets gezegd - “wijzen” (=“modus - modi”) om vormen van het werkwoord te gebruiken: -modus infinitivus: het hele werkwoord, zonder persoonsuitgangen (=gebruikswijze zonder nadere persoonsdefinitie -> “onbepaalde wijs”) -modus imperativus: gebruikt om een bevel te geven (= imperare -> “gebiedende wijs”) -modus indicativus: de meest voorkomende, “normale” persoonsvormen, om dingen te constateren en gewoon mee te delen (= indicare -> “aantonende wijs”) -modus coniunctivus: gebruikt om een bepaald gevoel of een speciale bedoeling aan de persoonsvorm toe te voegen (=coniúngere -> “aanvoegende wijs”). Over de verschillende nuanceringen (bijsmaken) die bij een coniunctivus “aangevoegd” kunnen worden gaat een volgende aantekening. Eerst maar de vorming en de rijtjes. PRAESENS ACTIEF EN PASSIEF Kenmerkend is de letter –A- achter de stam, met daarachter de gewone persoonsuitgangen van activum en passivum; maar bij de A-stammen staat er een –E-, terwijl de A van de stam verdwijnt. In de ik-vorm staat er de pu –m in plaats van de –o. NB: bij de I- en de MK-stammen kan de eerste persoon enkelvoud dus ook het gewone futurum zijn; dat moet dan uit het zinsverband blijken. voc-e-m terre-a-m audi-a-m duc-a-m /-a-r voc-e-s terre-a-s audi-a-s duc-a-s /-a-ris voc-e-t terre-a-t audi-a-t duc-a-t /-a-tur voc-e-mus terre-a-mus audi-a-mus duc-a-mus /-a-mur voc-e-tis terre-a-tis audi-a-tis duc-a-tis /-a-mini voc-e-nt terre-a-nt audi-a-nt duc-a-nt /-a-ntur (bij het passivum moet je dus alleen de persoonsuitgangen veranderen!) IMPERFECTUM ACTIEF EN PASSIEF Deze rijtjes zijn heel gemakkelijk te maken en te herkennen: de gewone infinitivus plus de normale persoonsuitgangen activum en passivum. vocare-m vocare-r zo ook: terrére-m / terrére-r vocare-s vocare-ris audire-m / audire-r vocare-t vocare-tur dícere-m / dícere-r vocare-mus vocare-mur vocare-tis vocare-mini vocare-nt vocare-ntur DISCO II aantekeningen Pagina 14 ONREGELMATIGE WERKWOORDEN: esse: posse / ferre / velle / ire: sim essem posse: possim / possem sis esses ferre: feram / ferrem sit esset velle: velim / vellem simus essemus ire: eam / irem sitis essetis sint essent AANTEKENING 41: VERTALING VAN DE CONIUNCTIVUS IN EEN HOOFDZIN *coniunctivus PRAESENS: -aansporing (adhortativus): gaudeamus = laten we blij zijn -wens (optativus): vivat regina = leve de koningin (vaak met utinam) -beleefd verbod (prohibitivus): ne audias = luister maar niet (met ne) -twijfel (dubitativus): quid faciamus? = wat moeten we doen? -mogelijkheid (potentialis): cras veniat = hij zou morgen kunnen komen Uit de context moet je opmaken welke nuance het best uitkomt in de zin. *coniunctivus IMPERFECTUM: -wens (optativus): viveret regina = leefde de koningin nog maar (bijna altijd met utinam; de wens is niet meer reëel, “irrealis” -niet-werkelijkheid (irrealis): meestal in combinatie met een si-bijzin: si veniret, timerem = áls hij zou komen / kwam, zou ik bang zijn/was ik .. (MAAR: hij komt niet, dus geen reële situatie). AANTEKENING 42: CONIUNCTIVUS PERFECTUM EN PLUSQUAMPERFECTUM ACTIVUM *perfectum: tijdkenletters –eri- tussen perfectumstam en p.u. *plusquamperfectum: infinitivus op –isse met daarachter de p.u. (dus min of meer iets soortgelijks als bij het imperfectum: infinitivus op -re + p.u.) vocav -eri -m vocav-isse-m vocav -eri -s vocav-isse-s vocav-eri -t vocav -isse-t vocav -eri -mus vocav-isse-mus vocav -eri -tis vocav-isse-tis vocav-eri -nt vocav-isse-nt zo ook: terrére –> terruerim – terruissem esse –> fuerim - fuissem audire –> audiverim – audivissem posse –> potuerim - potuissem dícere –> dixerim – dixissem. ferre –> tulerim – tulissem !! DISCO II aantekeningen Pagina 15 PASSIVUM Deze persoonsvormen worden op dezelfde manier gemaakt als die van de indicativus (zie aantekening 35), namelijk voltooid deelwoord (PPP) plus persoonsvorm van esse, maar nu natuurlijk in de coniunctivus: vocatus sim vocatus essem vocatus sis vocatus esses vocatus sit vocatus esset vocati simus vocati essemus vocati sitis vocati essetis vocati sint vocati essent AANTEKENING 43: REALIS, POTENTIALIS EN IRREALIS Bij voorwaardelijke bijzinnen met si (áls, indien) en nisi (áls niet, tenzij) kun je bij de persoonsvormen drie mogelijkheden tegenkomen: *REALIS = feit: als het regent, word je nat indicativus: si venit, timeo *POTENTIALIS = mogelijkheid, vermoeden, voorzichtige formulering: gesteld dat het regent / gaat regenen, dan word je misschien wel nat / zou je … kunnen worden coniunctivus “potentialis” praesens: si veniat, timeam *IRREALIS = onwerkelijkheid, voorwaarde is niet reëel: 1. áls ‘t (nu) regende / zou regenen, dan werd je nat / zou je … worden [MÁÁR: ’t regent nu niet!] coniunctivus “irrealis” imperfectum: si veniret, timerem 2. áls ‘t (gister) geregend had / zou hebben, dan was ik nat geworden / zou ik .. geworden zijn [MÁÁR: ’t hééft gister niet geregend!] coniunctivus “irrealis” plusquamperfectum: si venisset, timuissem. Kijk dus bij een bijzin die met si of nisi begint eerst naar de pv van de bijzin en van de hoofdzin; je weet dan al wat de strekking ervan wordt. OVERZICHT VAN HET GEBRUIK VAN DE CONIUNCTIVUS IN LATIJNSE ZINNEN: ZIE DE VOLGENDE AANTEKENING DISCO II aantekeningen Pagina 16 AANTEKENING 44: OVERZICHT VAN HET GEBRUIK VAN DE CONIUNCTIVUS Algemeen: de coniunctivus wordt door een Romein gebruikt, als hij niet een feit wil meedelen of iets wil constateren, maar als hij iets graag zou willen, denkt, vermoedt, wenst, of als hij denkt dat anderen iets in hun hoofd hebben, dat voor hém géén feit is. Als hij alleen maar feitelijke mededelingen wil doen, gebruikt hij bij persoonsvormen de indicativus. Bij iedere coniunctivus-vorm moet je je dus afvragen waarom een Romeinse schrijver die gebruikt, en of jij daar in je vertaling of interpretatie iets mee moet. Vandaar het volgende tweestappenplan: hoofdzin of bijzin? HOOFDZINNEN A l g e m e e n: bij een persoonsvorm in de coniunctivus in een hoofdzin moet je ALTIJD een nuance (smaak) kiezen !!! De context helpt je daarbij. 1. aansporing (adhortativus): dona demus = laten we cadeautjes geven 2. twijfel (dubitativus): quid faciamus = wat moeten we doen? 3. beleefd verbod (prohibitivus): ne facias/feceris = wil je dat aub niet doen [soms perfectum ipv praesens] 4. wens (optativus): wens a: vivat regina = leve de koningin (praesens) wens b: viveret regina = leefde de koningin nog maar (imperfectum) wens c: vixisset regina = had de koningin nog maar geleefd (plquamperf) (vaak staat er utinam bij deze coniunctivus; dat signaalwoord hoef je niet te vertalen) 5. mogelijkheid, voorzichtige bewering (potentialis): veniat= misschien komt hij wel, hij zou wel eens kunnen komen 6. on-werkelijkheid (irrealis): a imperfectum: sine amicis vita tristis esset =.. zou het leven triest zijn b plusquamperfectum: sine amicis vita tristis fuisset = …zou het leven triest geweest zijn BIJZINNEN A l g e m e e n: in nogal wat bijzinnen wordt in het taalgevoel van een Romein niet zozeer een feit meegedeeld, maar eerder een gedachte van iemand (anders), een bedoeling, een verwachting of een gevolg weergegeven; hij gebruikt daar dus een coniunctivus. Wij “vertalen” die niet apart, maar gebruiken de gewone persoonsvorm en de tijd die er staat: DISCO II aantekeningen Pagina 17 1a. bijzinnen met ut (bedoeling of gevolg): 1) opdat, om te, met als doel dat… 2) (zo)dat, met als gevolg dat… (“zo” staat meestal al in de hoofdzin) 1b. bijzinnen met ne (bedoeling): opdat niet, om niet te 1c. bijzinnen met ut non (gevolg): zodat niet 1d. in een vragende bijzin = indirecte vraag (gedachte): “hij vraagt zich af, wanneer we komen” M A A R: in sommige bijzinnen moet je aan het gebruik van een coniunctivus extra aandacht geven, en die ook weergeven in je vertaling, of kunnen uitleggen waarom er daar juist geen indicativus is gebruikt: een Romein wil dan iets extra’s toevoegen !!: 2a. bij het voegwoord cum: als daar een coniunctivus staat vindt een Romein meestal dat er méér dan een feitelijk moment/tijdstip wordt bedoeld; wij vertalen cum dan met “omdat” of “hoewel” (“cum hij het al drie keer had uitgelegd snapte ik het eindelijk /nog niet”) 2b. relatieve bijzinnen: als er een coniunctivus staat bedoelt een Romein [1] dat er een bedoeling bijzit: [“er komt iemand binnen die iets vraagt”] ► “die iets wil/moet vragen / om iets te vragen” [2] dat er een soort algemene definitie volgt (“ik ben niet zo iemand die..”) 2c. als er bij een AcI een bijzin staat met een coniunctivus, hoort die bijzin bij de indirecte rede; als er een indicativus in staat is die bijzin van iemand anders: “hij zegt dat hij met de auto komt, omdat het regent” (coniunctivus) (zegt hij zelf) // “omdat het regent” (indicativus) (zegt een ander) 2d. bijzinnen met quod/quia/quoniam (=omdat): geen feitelijke maar subjectieve reden, dus niet vanuit de feiten/feitelijkheid maar vanuit de persoon geredeneerd (“hij komt niet omdat hij ziek is // omdat hij zogenaamd ziek is/ zou zijn”) 2e. bijzinnen met priusquam / antequam (“voordat”): méér dan een tijdstip (“voordat ik iets zei ► voordat ik iets kon zeggen”) 2f. bijzinnen met si/nisi (“als”, “als niet”): realis, potentialis, irrealis [ZIE AANTEKENING 43] realis : si venit, timeo = potentialis : si veniat, timeam = irrealis A (heden): si veniret, timerem = irrealis B (verleden): si venisset, timuissem = 2g. bijzinnen na ww. die « vrezen » betekenen : ne=dat : timeo ne veniat =ik ben bang dat hij komt (oorspronkelijk twee hoofdzinnen: timeo ; ne veniat = ik ben bang ; dat hij maar niet kome !) 2h. en verder zijn er af en toe speciale gevallen, die je op basis van je hoofdkennis over feit en gedachte wel kunt verklaren en vertalen. DISCO II aantekeningen Pagina 18 AANTEKENING 45: BIJZINNEN MET ut / ne / cum ut cum voegwoord + indicativus vertaling 1 zoals 2 zodra, zo gauw als functie vergelijking tijd + coniunctivus 1 opdat, dat, om te 2 (zo)dat + indicativus wanneer, toen, als + coniunctivus [1 toen (immers/echter)] [méér dan alleen maar tijdstip] 2 omdat 3 hoewel reden toegeving samen met (iemand) 1 opdat niet, om niet te 2 dat voorzetsel met ZNw NB cum + ablativus ne + coniunctivus doel, bedoeling gevolg (ontkenning : ut non) tijdstip (louter feit) ontkende bedoeling na ww van « vrezen » ontkenning : ne non AANTEKENING 46: DEPONENTIA Het Latijn kent ongeveer 30 speciale werkwoorden : ze hebben alleen passieve rijtjes/vormen, die echter actieve betekenis hebben. Men zegt wel eens dat ze hun passieve betekenis hebben ‘afgelegd’ [depónere = neerleggen] : verbum deponens / verba deponentia. Ze komen voor in alle vijf de vervoegingsgroepen ; hun rijtjes zijn gelijk aan de passieve vormen van de gewone werkwoorden. In de woordenlijst herken je ze aan de passieve infinitivus-uitgang op –ri (en bij de MK-stammen op –i in plaats van –ri !!). Bij deponentia mag je het voltooid deelwoord (ppp) ook ONvoltooid vertalen : locutus = gesproken hebbend / sprekend. NB ‘semi-deponentia’ : Er zijn vier werkwoorden die half-deponens zijn ; ze gedragen zich ‘normaal’ in de onvoltooide tijden, maar hebben in perfectum en plusquamperfectum alleen passieve rijtjes met actieve betekenis : gaudére – gavisus sum = zich verheugen - ik heb me verheugd audére – ausus sum = durven - ik heb gedurfd solére –solitus sum = zich aanwennen - ik heb me eraan gewend confídere – confisus sum = vertrouwen - ik heb vertrouwd. DISCO II aantekeningen Pagina 19 De meest voorkomende deponentia: A-stammen hortari = aansporen mirari = bewonderen suspicari = verdenken conari = proberen precari = smeken morari = treuzelen E-stammen reri, ratus sum = menen polliceri, pollicitus sum=beloven vereri, veritus sum = vrezen videri, visus sum = schijnen confiteri, confessus s.=bekennen mereri, meritus sum = verdienen I-stammen mentiri, mentitus sum = liegen potiri, potitus s.=overmeesteren oriri, ortus sum = ontstaan experiri, expertus s.=ervaren MK-stammen loqui, locutus sum = spreken sequi, secutus sum = volgen queri, questus sum = klagen uti, usus sum = gebruiken (+abl.) fungi, functus sum = vervullen (+abl.) frui, fructus sum = genieten van (+abl.) proficisci, profectus sum = vertrekken ulcisci, ultus sum = wreken adipisci, adeptus sum = krijgen vehi, vectus sum = rijden oblivisci, oblitus sum = vergeten (+gen.) I/O-stammen *-gredi, -gressus sum = -gaan* mori, mortuus sum = sterven pati, passus sum = lijden, ondergaan *progredi, aggredi, congredi, ingredi, … AANTEKENING 47: IPSE en IDEM IPSE Het voornaamwoord ipse / ipsa / ipsum (zelf) wordt gebruikt om een congruerend woord te benadrukken; je kunt het weergeven met ‘zelf’, ‘juist’, ‘net’, ‘precies’, ‘exact’, … virum ipsum video = … virum ipse video = … illo ipso tempore intravit = … illo tempore ipsa intravit = … Ipse wordt verbogen zoals groep 1 en 2, maar: - let op de nominativus ev mannelijk - in de genitivus en dativus ev één vorm voor M/V/O: -ius en –i !! IDEM/EADEM/IDEM Dit voornaamwoord bestaat uit is/ea/id plus het onverbuigbare achtervoegsel –dem, en betekent ‘dezelfde’ / ‘hetzelfde’. Het wordt dus verbogen zoals is/ea/id, maar let op de verandering van -m in –n: eundem, eandem, eorundem, earundem. NB ‘dezelfde als’ = idem ac / idem atque DISCO II aantekeningen Pagina 20 AANTEKENING 48: ABLATIVUS ABSOLUTUS Het Latijn kent een paar -voor óns taalgevoel- merkwaardige zinswendingen, bij voorbeeld de AcI. De meest vreemde echter is de Ablativus Absolutus (ABLABS). Die kennen wij in het NL nauwelijks meer: Onverrichterzake ging hij maar weer naar huis = …….. Niets meer aan de orde zijnde sloot de voorzitter de vergadering = ………… IJs en weder dienende kom ik morgen naar school = …………… De AblAbs is in een Latijnse zin een bijwoordelijke bepaling die als aanvulling info geeft bij de pv van de zin; je kunt hem dus “grammaticaal” weglaten terwijl de inhoudelijke betekenis van de zin toch blijft bestaan, maar dan wel zonder die extra informatie. De AblAbs bestaat uit een naamwoord (meestal zelfstandig naamwoord) plus een congruerend participium, beide in de ablativus; deze twee woorden (soms met aanvullingen) staan “los” van de grammatica van de rest van de zin (absolutus = vrijstaand, losgemaakt). manibus trementibus ianuam aperuit = “de handen bevend” maakte hij de deur open his verbis dictis pater iratus intravit = “deze woorden gezegd zijnde” kwam vader boos binnen hostibus appropinquantibus cives urbem reliquerunt = “de vijanden dichterbij komend” verlieten de burgers de stad. In het NL moet je de AblAbs bijna altijd met een bijzin (of een bijwoordelijke bepaling) weergeven; je maakt van het naamwoord het onderwerp van je bijzin, en van het participium de pv. De keuze van het voegwoord hangt af van de context: *terwijl/nadat/toen… (tijd) *omdat…. (reden) *hoewel… (toegeving) LET OP: Als er een PPA staat is die AblAbs gelijktijdig met de hoofd-pv (dus nóóit “nadat”), en áltijd onvoltooid; de tijd pas je aan aan de hoofd-pv, dus let op tegenwoordige of verleden tijd. Als er een PPP staat is die AblAbs altijd vóórtijdig aan de hoofd-pv (dus nóóit “terwijl”), en áltijd voltooid (dus al afgelopen vóórdat de pv plaatsvindt). Een paar voorbeelden: te adiuvante cenam paravi =… urbe capta cives valde timebant =… Caesar bello in Gallia finito Romam rediit =… furibus praedam dividentibus rixa orta est =… DISCO II aantekeningen Pagina 21 LET OP: Een participium kan ook heel vaak “coniunctum” (verbonden) gebruikt worden, met een vast zinsdeelwoord (bv een nominativus of een accusativus of een dativus): Hannibal hostes videns fugere constituit = puellis in villa lacrimantibus semper dulcia damus = fures praedam dividentes e villa fugavi = Dit gebruik ken je al heel lang !! SIMPELE TIP: Bij jouw persoonlijke AblAbs-“test” kun je het participium wel “weghalen”, maar dan houd je een los woord over in de ablativus waar je in de rest van de zin niets mee kan; Bij een “participium coniunctum” heeft het woord waarmee dat participium is “verbonden” een functie in de zin; dat woord kun je dus niet weglaten in je vertaling, het participium meestal wél. Kijk maar in de voorbeeldzinnen hierboven! 1 2 3 4 5 6 STAPPENPLAN: herken een woordgroep in de ablativus (!!!!) TJATJATJA zelfstandig naamwoord: -a/-is, -o/-is, -e/-ibus, -u/-ibus, -e/-ebus ppa: -nte/-ntibus ppp: -a/-o/-is kijk of je te maken hebt met een ppa (onvoltooid) of ppp (voltooid) maak van deze woordgroep eerst een “onhandige” hoofdzin, om de mededeling te begrijpen (zie de voorbeelden hierboven) maak van de twee woorden een bijzin; het naamwoord wordt onderwerp, het participium wordt pv; voeg eventuele aanvullingen ertussenin toe aan je bijzin kies het voegwoord dat het best past bij de rest van de zin (maar let op onvoltooid of voltooid, dus gelijktijdig of al afgelopen, welk voegwoord je ook kiest!!!) probeer je vertaling minder houterig te maken (“nadat deze woorden gehoord waren > nadat hij deze woorden gehoord had > na/vanwege/ondanks het horen van deze woorden”) NB De AblAbs kan ook voorkomen zónder participium; je kunt er dan gemakshalve in je vertaling “zijnde” bij denken. Onthoud daarom de BNw en ZNw die een functie of taak, leeftijd, of toestand uitdrukken: invitus (niet-willend), absens (afwezig), vivus (levend), mortuus (gestorven). parentibus invitis… / Nerone vivo… / Hannibale duce… / Romulo rege…/ me absente …: makkelijk om te vertalen met een voorzetselbepaling. DISCO II aantekeningen Pagina 22 AANTEKENING 49: GERUNDIUM De infinitivus kan, net als in het NL, ook als onzijdig zelfstandig naamwoord worden gebruikt: (het) leren bevalt me, aan hard werken heb ik een hekel. Als je dat “hele-werkwoord-als-ZNw” verbuigt noemt men dat het “gerundium”; je herkent het aan de letters –[e]nd- achter de stam, en dan de uitgangen van bellum: vocare audire vocandi audiendi vocando audiendo ad vocandum ad audiendum vocando audiendo (het gerundium van ire ziet er vreemd uit : eundi, eundum, eundo) ars discendi [linguam Latinam] difficilis non est = … ad [verba] discendum domi maneo = … discendo [verba] multas horas agimus = … Omdat het gerundium een vorm van het werkwoord is kan het ook aanvullingen krijgen, bv een lijdend voorwerp. Soms komt de combinatie “genitivus+causa/gratia” voor: “wegens, omwille van, vanwege…”. De accusativus komt alleen voor met ad: “om te …”. NB een gerundium komt natuurlijk alleen in het onzijdig enkelvoud voor….! AANTEKENING 50: GERUNDIVUM deel I: met esse Het gerundiVum is een van het werkwoord gevormd BIJVOEGLIJK NAAMWOORD met passieve betekenis, dat aangeeft dat de handeling van dat werkwoord gedaan moet worden; ook deze vorm herken je aan de letters –(e)nd- achter de stam, maar daarachter de naamvalsuitgangen van het BNw magnus/magna/magnum: laudare -> laudandus/a/um: geprezen moetende worden, lovenswaardig punire -> puniendus/a/um: gestraft moetende worden, te straffen. Het gerundiVum komt vaak voor als naamwoordelijk deel van het gezegde, in combinatie met een persoonsvorm van esse (of met de infinitivus, bij een AcI): “gerundivum van de verplichting”. bijvoorbeeld : magister semper laudandus est … pueri puniendi sunt … verba discenda erant … Carthaginem delendam esse censeo…. DISCO II aantekeningen Pagina 23 NB Degene door wie de handeling moet worden gedaan staat niet, zoals normaliter bij een passivum, in de ablativus + ab, maar in een “losse” dativus “auctoris” (=”van de doener”): mihi laborandum est… NB Een gerundiVum kan ook worden gesubstantiveerd, dus als (onzijdig) zelfstandig naamwoord worden gebruikt; dat gebruik kom je nog tegen in ons “eigen” NL: agenda = dingen die gedaan moeten worden dividend(um) = dat wat verdeeld moet worden referendum = dat wat (teruggebracht ->) nagevraagd moet worden legenda = dingen die … memorandum = dat wat … propaganda = dingen die … (prope + ágere) AANTEKENING 51: GERUNDIVUM deel II: dominant gebruik Het gerundivum komt ook voor in een congruerende combinatie met een ZNw, maar ZONDER pv van esse. In deze gevallen krijgt de betekenis van het gerundivum in deze woordgroep meer nadruk dan die van het ZNw, ofwel: de betekenis van het BNw/gerundivum “domineert” (overheerst) het ZNw. De betekenis van “moeten” wordt in de vertaling ondergeschikt, en de inhoudelijke betekenis van het werkwoord overheerst: cupidus sum fabulae narrandae = (ik verlang naar een te vertellen verhaal ->) ik ben begerig naar het vertellen van een verhaal (cupidus + genit.) studeo linguae Latinae discendae = (ik streef naar de te leren Latijnse taal ->) ik leg me toe op het leren van de Latijnse taal (studére+ dativus) parati sumus ad opera perficienda = (we zijn bereid tot de af te maken klussen ->) we zijn bereid om de klussen af te maken (ad + accusat.) multi discipuli verbis discendis gaudent = (veel leerlingen zijn blij over de te leren woordjes ->) veel leerlingen verheugen zich over het woorden leren (gaudére + ablat.) NB De bovenstaande voorbeelden kunnen voor een Romein in een zin evengoed een combinatie van een gerundium plus aanvulling bevatten: cupidus sum narrandi -> fabulam studemus discendo -> linguam Latinam parati sumus ad perficiendum -> opera discipuli gaudent discendo -> verba SIMPEL: vertaal een woordgroep met [–nd- plus ZNw zonder vorm van esse] met “het / te + hele werkwoord” !!! DISCO II aantekeningen Pagina 24 AANTEKENING 52: DOMINANT GEBRUIKT PARTICIPIUM Soms kan ook een participium “dominant” worden gebruikt: de betekenis van het participium “overheerst” dan die van het zelfstandig naamwoord. Je kunt in zo’n geval het deelwoord beter vertalen met een zelfstandig naamwoord, want de letterlijke weergave klinkt ’n beetje vreemd: Livius historiam Romae “Ab Urbe Condita” scripsit = …. Sicilia insula amissa Carthagines angebat = … Vergelijk in het NL : aangifte doen van een gestolen fiets / boos zijn om je verloren Ipad. AANTEKENING 53: twee SPECIALS bij het RELATIVUM RELATIVUM MET INGESLOTEN ANTECEDENT Je moet eten wat de pot schaft / wie dit leest is gek “wat” en “wie” zijn in deze zinnen betrekkelijke voornaamwoorden, maar het normaliter voorafgaande woord (antecedent) ontbreekt, ofwel: het zit opgesloten in het relativum: dat, wat… / hij, die… facimus [id] quod promittimus = … [ea] quae magistri dicunt non semper vera sunt = … [is] qui hoc legit stultus est = … RELATIEVE AANSLUITING Soms begint in het Latijn een hoofdzin met een betrekkelijk voornaamwoord, waarvan het antecedent in de voorafgaande hoofdzin staat. Dat gebeurt vooral als die twee zinnen inhoudelijk nauw met elkaar samenhangen, dus bij elkaar aansluiten; men spreekt dan van een “relatieve aansluiting”. In de vertaling geef je het relativum weer met een aanwijzend voornaamwoord. Bijvoorbeeld: Unam filiam duosque filios habeo. Quorum Ianus maior est = … Janus iuvenis pulcherrimus erat. Quem ut Claudia vidit, amabat = … In het NL zie je dit ook wel eens: Hij zegt soms zomaar iets. Wat niet iedereen even leuk vindt! AANTEKENING 54: VOORNAAMWOORDEN = PRONOMINA 1 PERSOONLIJK ego / tu / is-ea-id / nos / vos / ei-eae-ea DISCO II aantekeningen Pagina 25 2 BEZITTELIJK meus / tuus / suus / noster / vester / suus : congruentieregel! eius / eorum / earum: van hem – zijn / van haar - haar / van hen – hun NB suus = “van zichzelf” = onderwerp van de zin 3 AANWIJZEND hic / haec / hoc : deze dit (hier) iste / ista / istud : die dat (daar) [soms -] ille / illa /illud : die dat (daar) [soms +] is / ea / id : verwijst terug 4 BEPALEND ipse / ipsa / ipsum : zelf, juist, precies idem / eadem /i(d)dem : dezelfde (-dem: onverbuigbaar achtervoegsel) 5 BETREKKELIJK qui / quae / quod 6 VRAGEND Quis? Quid? Wie? Wat? Qui / quae / quod? Welke…? 7 ONBEPAALD aliquis = iemand / aliquid = iets (soms verdwijnt ali-) aliqui / aliqua / aliquod = een of andere, enkele, een paar quisque = iedereen / quidque = iets quique / quaeque / quodque = iedere, elke ... quidam / quiddam = iemand / iets LET OP: omnis = íedere, élke / omnes = álle(n) / omnia = álle dingen, álles quisquam / quicquam = ook maar iemand / iets (met ontkenning) nemo / neminem / nullus = niemand BIJZONDERHEDEN uter / utra / utrum = wie / wat (van de twee)? uterque / utraque / utrumque = ieder / elk (van de twee) ne-uter / neutra / neutrum = geen / niemand /niets (van de twee) nullus / nulla / nullum = helemaal niemand / geen enkele / nul… alius = ’n ander alter = de ander (van twee) alii…alii = sommige(n)…andere(n) alter…alter = de een…de ander LET OP: ullus / nullus / totus / solus / unus / alter / alius: slechts één vorm in de genitivus en dativus enkelvoud M / V / O !! DISCO II aantekeningen Pagina 26