AANTEKENINGEN grammatica deel 1

advertisement
DISCO I
LES 1 – 16
AANTEKENINGEN
BIJ DE
GRAMMATICA
STRABRECHT COLLEGE GELDROP
Harrie W. M. Habets - MMXII
DISCO I aantekeningen
bladzijde 1
INHOUDSOPGAVE
0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Mijn eerste Latijn [2]
Uitspraak
Lidwoorden
Naamvallen
Zelfstandig naamwoord: verbuigingsgroepen [3]
Persoonlijk voornaamwoord
Woordvolgorde
Werkwoord: vervoegingen praesens [4]
Naamvallen: dativus [5]
Werkwoord: verleden tijd / onregelmatige perfecta [6]
INTERMEZZO 1 EN 2: INHOUD VAN DE TEKSTEN VAN LES 8-11
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
Naamvallen: ablativus [8]
Werkwoord: plusquamperfectum [9]
Werkwoord: onregelm. vervoeging velle / nolle / malle / ire
Naamvallen: genitivus [10]
Zelfstandig naamwoord: groep 3 (MK-stammen) [11]
Bijvoeglijk naamwoord [13]
Bezittelijk voornaamwoord
Zelfstandig naamwoord: geslachtsregels
Betrekkelijk voornaamwoord [14]
Vragend voornaamwoord
Accusativus cum Infinitivo [15]
Infinitivus in de AcI
Aanwijzend voornaamwoord [16]
Bijwoord
BIJLAGEN:
OVERZICHT GRAMMATICA LES 2-6
OVERZICHT GRAMMATICA LES 8-11
OVERZICHT GRAMMATICA LES 13-16
DISCO I aantekeningen
bladzijde 2
AANTEKENING 0: MIJN EERSTE LATIJN
Zonder dat je het wist ken je al heel wat Latijn….
1
klas
11
docent
2
stoel
12
rector
3
straat
13
centrum
4
muur
14
monitor
5
vader
15
agenda
6
kantoor
16
mentrix
7
computer
17
stadium
8
schrift
18
villa
9
station
19
factor
10
digitaal
20
compositie
indirecte leenwoorden
directe leenwoorden
bij wijze van voorbeeld:
putare = bedenken, menen
computare = beredeneren, berekenen, administreren
computator = rekenaar (op een “kantoor”)
 COMPUTER
AANTEKENING 1: DE UITSPRAAK VAN HET LATIJN
*In het Latijn wordt iedere letter hoorbaar uitgesproken:
dies (dag), deinde (daarna)
*Verschillen met het NL:
C als k: centrum, vicinus, cellam
G als de g in het Engelse good
QU als kw: quartus, qui, quoque
I als ie of j: ianuarius, Iuppiter
U als oe: centrum, unam
AE als ai: Caesar, Caecilianus, laetissimo
OE als oi: poena (-> penalty!!)
*Klemtoon:
De nadruk bij een woord ligt NOOIT achteraan, maar altijd op de
voorlaatste lettergreep of op de derde van achter (dit leer je vanzelf in de
praktijk bij het hardop lezen):
argentàrius, natùra, amìcus, regìna, compositiònibus
(voor een Italiaan is dit heel makkelijk, want het Latijn is zijn
“moedertaal”…..)
“Aardappelen zou een Romein dus nooit door zijn keel kunnen krijgen,
fricandellen wél”.
DISCO I aantekeningen
bladzijde 3
AANTEKENING 2: LIDWOORDEN
Het Latijn heeft geen lidwoorden; je moet dus zelf “de/het/een” aanvullen
als dat nodig is of logisch lijkt. “De” en “het” vul je aan als je al weet over
wie of wat het in een zin gaat, anders gebruik je “een” (dus niet: “Er liep
eens het mooie prinsesje door het bos” aan het begin van een verhaal!).
AANTEKENING 3: ZELFSTANDIGE NAAMWOORDEN:
NAAMVALLEN
Het Latijnse zelfstandig naamwoord zit fundamenteel anders in elkaar dan
het Nederlandse. Je kunt aan de VORM van het ZNw zien wat de
FUNCTIE/TAAK ervan in de zin is: b.v. onderwerp, lijdend voorwerp,
meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepaling.
JanUS videt PetrUM / PetrUS videt JanUM (het gaat over Jan en Piet die
elkaar zien).
Deze vormveranderingen noemen we NAAMVALLEN.
Dus: de naamval geeft de functie van een ZNw in een zin aan.
De naamval NOMINATIVUS is de vorm die het woord heeft als het
ONDERWERP is in de zin (of naamwoordelijk deel van het gezegde bij een
persoonsvorm van “zijn”).
De naamval ACCUSATIVUS is de vorm van het ZNw als LIJDEND
VOORWERP
[NB (=Nota Bene, let op!): ook na bepaalde voorzetsels staat het ZNw in
de accusativus: b.v. achter per (door…heen), inter (tussen…in) en ad
(naar…toe)].
Het maken van die verschillende vormen van het ZNw heet “verbuigen”.
NB twee belangrijke termen:
onderwerp = “subject”, lijdend voorwerp = “object”!!!
AANTEKENING 4: ZELFSTANDIGE NAAMWOORDEN:
STAM- OF VERBUIGINGSGROEPEN
Het Latijnse zelfstandig naamwoord is ingedeeld in drie stam- oftewel
verbuigingsgroepen.
1 op-A
2 op –US (-ER)/-UM
3 rest
NOMINATIVUS
rosa
dominus/puer/bellum
rex
ACCUSATIVUS
rosam
dominum/puerum/bellum
regem
NOMINATIVUS
rosae
domini/pueri/bella
reges
ACCUSATIVUS
rosas
dominos/pueros/bella
reges
DISCO I aantekeningen
bladzijde 4
OPMERKINGEN BIJ HET SCHEMA:
 Bij woorden op -UM is de accusativus hetzelfde als de nominativus;
ze eindigen in het meervoud allebei op –A
 Bij woorden van groep 3 is bij het meervoud de nominativus en
accusativus hetzelfde
 Alleen bij woorden op –US bestaat er nog een aparte naamval
wanneer iemand toegesproken wordt; het woord eindigt dan op –E.
Deze naamval heet “vocativus”.
 Je leert de woorden in de woordenlijst altijd in de nominativus; zo
weet je meteen in welke groep een woord thuis hoort.
AANTEKENING 5: PERSOONLIJK VOORNAAMWOORD
Ook het persoonlijk voornaamwoord (ik-jij-hij/zij-wij-jullie-ze) heeft
naamvalsvormen:
ik/wij
jij/jullie
hij/zij/ze
NOM
ego
tu
is/ea
ACC
me
te
eum/eam
NOM
nos
vos
ei/eae
ACC
nos
vos
eos/eas
NB: nos en vos kunnen nominativus én accusativus zijn.
AANTEKENING 6: WOORDVOLGORDE
In een Latijnse zin is de woordvolgorde “vrijer” dan in het Nederlands,
omdat je aan de VORM (naamval) van het woord kunt zien wat de functie
ervan in de zin is. Heel vaak is de volgorde nominativus – accusativus –
(bepaling) –persoonsvorm
deus puellam inter arbores videt (“’n god meisje tussen de bomen ziet”).
AANTEKENING 7: HET WERKWOORD
A. PERSOONSUITGANGEN
In een Latijnse zin zie je aan de persoonsuitgang (PU) wie of wat het
onderwerp is. Daarom wordt het onderwerp in een zin soms niet apart
vermeld, omdat je aan de PU achter de stam ziet wie of wat het
onderwerp is (vaak is dat al genoemd in de zin ervóór).
1 ik
-O
1 wij
-MUS
2 jij
-S
2 jullie
-TIS
3 hij/zij
-T
3 zij
-NT
hele werkwoord: -RE
DISCO I aantekeningen
bladzijde 5
B. DE VIER VERVOEGINGSGROEPEN
Het maken van de persoonsvormen van een werkwoord noemt men
“vervoegen”.
Het Latijn kent vier groepen van werkwoorden, herkenbaar aan de STAM.
1 –A-stammen
vocA-re
2 –E-stammen (lange E)
terrÉ-re
3 –I-stammen
audI-re
4 MK-stammen (MedeKlinker)
dúC-e-re (korte –e-)
Je “vervoegt” een werkwoord door achter de stam de PU te plakken (met
een paar uitzonderingen).
SCHEMA
infinitivus
voca-re
terré-re
audi-re
dúc-e-re
praesens
ik
jij
hij/zij
wij
jullie
zij
voc-o
voca-s
voca-t
voca-mus
voca-tis
voca-nt
terre-o
terre-s
terre-t
terre-mus
terre-tis
terre-nt
audi-o
audi-s
audi-t
audi-mus
audi-tis
audi-U-nt
duc-o
duc-i-s
duc-i-t
duc-i-mus
duc-i-tis
duc-U-nt
terre!
terre-te!
audi!
audi-te!
duc(e)!
duc-i-te!
imperativus voca!
voca-te!
OPMERKINGEN
*bij de A-stammen verdwijnt de A in de ik-vorm
*bij de E-stammen staat er in de woordenlijst een streepje onder de lang
uitgesproken E
*bij de I-stammen staat er in 3e mv een bindklinker U tussen stam en PU
*bij de MK-stammen staat er een bindklinker –I- tussen stam en PU, maar
bij de 3e persoon meervoud een –U-; bij de infinitivus staat er tussen
stam en uitgang een kort uitgesproken –E*het verschil tussen een werkwoord met E-stam en MK-stam kun je dus
horen en zien bij de infinitivus in de woordenlijst!
ONREGELMATIGE WERKWOORDEN
De werkwoorden ESSE (zijn) en POSSE (<*POT-ESSE, in staat zijn,
kunnen) hebben een onregelmatige vervoeging: LEREN!!
1 sum
possum [pot-sum]
2 es
potes
3 est
potest
1 sumus
possumus [pot-sumus]
2 estis
potestis
3 sunt
possunt [pot-sunt]
DISCO I aantekeningen
bladzijde 6
NOTA BENE!
Er zijn ongeveer zes werkwoorden met een “gemengde” vervoeging. Ze
hebben een infinitivus zoals de MK-stammen maar worden vervoegd zoals
de I-stammen:
cápere = pakken, nemen (capIo, capIUnt)
fácere = maken, doen
fúgere = vluchten
rápere = grijpen, graaien, roven
cúpere = willen, wensen te
spícere = kijken
AANTEKENING 8: D A T I V U S
De naamval DATIVUS kan in een zin drie functies hebben:
*(meestal) meewerkend voorwerp, dat wil zeggen:
“voor wie of wat doet de PV iets”?
puellAE donum damus=
puer MIHI viam monstrat=
VOBIS cenam parant=
*bij een PV van esse staat de bezitter vaak in de dativus; je vertaalt de
PV van esse dan met “hebben”:
mihi filia est=
pecunia vobis non erat=
mihi sunt fietsi novi=
vobis erat fietsus novus=
(in de klas noemen we dit gebruik de “fietsdativus”)
*”dativus-object”: bij sommige werkwoorden moet voor het taalgevoel
van een Romein het lijdend voorwerp in de dativus staan, terwijl wij die
dativus dan vertalen alsof het een accusativus is, dus als lijdend
voorwerp; in de woordenlijst staat dat aangegeven, b.v.
nocere + dat. =
párcere + dat. =
appropinquare + dat. =
VORM van de dativus:
-A
-US/-ER/-UM
rosae
domino/puero/bello
rosis
dominis/pueris/bellis
(groep 3)
(regi)
(regibus)
NOTA BENE!
Bij de naamvalsuitgang –AE moet je uit het zinsverband opmaken om
welke naamval het gaat:
puellae donum dat =
puellae donum damus =
puellae donum dant = 1)
2)
!!!
DISCO I aantekeningen
bladzijde 7
AANTEKENING 9: PERFECTUM en IMPERFECTUM
Net als in het Nederlands kan ook in het Latijn een verhaal worden verteld
over iets dat in het verleden gebeurde of gebeurd is: ik liep / ik heb
gelopen. Het Latijn heeft daarvoor twee tijden: perfectum en
imperfectum.
PERFECTUM
Persoonsvormen van het Latijnse perfectum herken je aan twee dingen:
*ze hebben andere persoonsuitgangen dan het praesens (=OTT), namelijk
1 –I
1 -IMUS
2 –ISTI
2 –ISTIS
3 –IT
3 –ÉRUNT
*bijna altijd verandert de stam, met de volgende regelmatigheden:
A-stammen: -V- achter de stam, dus vocare -> vocaVi
E-stammen: -U- ipv –E-, dus terrére -> terrUi
I-stammen: -I- achter de stam, dus audire -> audiVi
MK-stammen: heel vaak vind je een “verborgen” S:
ducere - > duc-Si -> duXi
scribere -> scrib-Si -> scripSi
trahere -> trahSi -> traXi
surgere -> surgSi -> surreXi
MAAR:
*heel veel werkwoorden houden zich niet aan deze “hoofdregel”, en zijn
ONregelmatig; dan staat er in de woordenlijst de 1e persoon van het
perfectum bij vermeld, bij voorbeeld
vetare -> vetUi = …, dare -> dedi (!) = …
delére -> deleVi = …, complére -> compleVi = …
aperire -> aperUi = …, (ad)ire -> (ad)Ii (zonder V) = …
*Bij de MK-stammen zitten héél veel onregelmatige perfecta:
tóllere -> sustuli = …
en ook: cápere -> cepi = …
relínquere -> reliqui = …
fácere -> feci = …
crédere -> credidi = …
spícere -> spexi = …
*bij een paar werkwoorden is er (bijna) geen verschil te zien:
respondére -> respondi [dus: responde-t / respond-it] = …
vidére -> vidi [dus: vide-t / vid-it] = …
movére -> movi [dus: move-t / mov-it] = …
!!venire -> veni [dus: veni-t / ven-it]!! = …
!!fúgere -> fugi [dus: fug-i-t / fug-it]!! = …
NA DEZE AANTEKENING VIND JE EEN LIJST MET DE BELANGRIJKSTE WW.
NOTA BENE!
Het perfectum van ESSE (en dus ook POSSE) is óók heel apart:
1 fui
/ potui
1 fuimus / potuimus
2 fuisti / potuisti
2 fuistis / potuistis
3 fuit / potuit
3 fuérunt / potuérunt.
DISCO I aantekeningen
bladzijde 8
IMPERFECTUM
De vorming van het IMperfectum is wat eenvoudiger:
“gewone” stam + BA + persoonsuitgang (maar –M ipv –O):
vocare -> voca-ba-m
terrére -> terre-ba-m
audire -> audi-E-ba-m
dúcere -> duc-E-ba-m
NB bij de I-stammen en de MK-stammen staat er tussen BA en PU een E.
ESSE
1
2
3
en POSSE hebben (natuurlijk weer) een eigen rijtje, zonder BA:
eram / poteram
1
eramus / poteramus
eras / poteras
2
eratis / poteratis
erat / poterat
3
erant / poterant
VERSCHIL IN G E B R U I K TUSSEN PERFECTUM EN IMPERFECTUM
*Het perfectum is bij de Romein de normale tijd om de
hoofdgebeurtenissen van een verhaal uit het verleden te vertellen.
Daarmee wordt aangegeven dat het verhaal verder gaat, dat er een
nieuwe fase begint, dat er opeens iets gebeurt, of dat de verteller aan wil
geven of terug wil laten zien wat er gebeurd is.
Wij vertalen het perfectum dus meestal met een O.V.T. (ik liep [opeens]
weg), en als dat beter klinkt of uitkomt met een V.T.T. (ik ben
weggelopen).
*Het imperfectum geeft aan dat er iets bezig was te gebeuren, een tijdje
of alsmaar weer gebeurde; het laat meer de achtergronden bij de
gebeurtenissen zien, zoals een camera die rustig rond draait, zonder
opeens op iets nieuws in te zoomen (ik was aan het lopen, liep alsmaar
heen en weer, bleef maar op en neer lopen). Wij vertalen het imperfectum
dus altijd met een O.V.T., soms een beetje “versierd”.
OP DE VOLGENDE BLADZIJDEN
VIND JE EEN LIJST
VAN DE ONREGELMATIGE PERFECTA
VAN LES 6 TOT EN MET 21
DISCO I aantekeningen
bladzijde 9
Onregelmatige perfecta DISCO les 6-21
PERFECTA LES 6
esse
posse
ducere
accidere
adire
dare
dicere
fui
potui
duxi
accidi
adii
dedi
dixi
zijn
kunnen
brengen, leiden
gebeuren
gaan naar
geven
zeggen
fugere
parere
relinquere
respondere
tollere
trahere
venire
vetare
fugi
parui
reliqui
respondi
sustuli
traxi
veni
vetui
vluchten
gehoorzamen
verlaten, achterlaten
antwoorden
optillen
trekken
komen
verbieden
aperui
credidi
cucurri
horrui
statui
surrexi
openen
geloven
rennen
huiveren
besluiten
opstaan
condidi
decepi
stichten, verbergen
bedriegen
PERFECTA LES 8
aperire
credere
currere
horrere
statuere
surgere
PERFECTA LES 9
condere
decipere
PERFECTA LES 10
accipere
apparere
iubere
laedere
accepi
apparui
iussi
laesi
DISCO I aantekeningen
ontvangen
verschijnen
bevelen
beledigen
bladzijde 10
pervenire
perveni
bereiken
promittere
tacere
promisi
tacui
beloven
zwijgen
PERFECTA LES 11
avertere
consistere
deserere
effugere
excipere
averti
constiti
deserui
effugi
excepi
afwenden
blijven staan
verlaten
wegvluchten
ontvangen
fallere
perficere
tenere
vivere
fefelli
perfeci
tenui
vixi
bedriegen
voltooien
vasthouden
leven
PERFECTA LES 13
cogere
deponere
pellere
coegi
deposui
pepuli
dwingen
neerzetten; afleggen
verdrijven
parere
scire
mittere
esse
peperi
sci(v)i
misi
fui
voortbrengen
weten
zenden
zijn
cadere
colere
considere
cecidi
colui
consedi
vallen; dood neervallen
vereren, verzorgen
gaan zitten
convenire
facere
fingere
ostendere
conveni
feci
finxi
ostendi
samenkomen
maken, doen
vormen; verzinnen
(ver)tonen
PERFECTA LES14
PERFECTA LES 15
considere
noscere
consedi
novi
DISCO I aantekeningen
gaan zitten
leren kennen
bladzijde 11
deicere
deieci
naar beneden gooien
PERFECTA LES 16
addere
timere
deprehendere
interficere
dedere
vincere
extrahere
addidi
timui
deprehendi
interfeci
dedidi
vici
extraxi
toevoegen
bang zijn
betrappen, grijpen
doden
zich overgeven
overwinnen
trekken uit
tradere
tradidi
overhandigen, overleveren
PERFECTA LES 18 en 19
procedere
abducere
accurrere
alere
augere
constituere
processi
abduxi
accurri
alui
auxi
constitui
naar voren gaan
wegvoeren
komen aanrennen
voeden
vergroten
besluiten
dimittere
erumpere
gignere
incendere
invadere
irrumpere
remittere
dimisi
erupi
genui
incendi
invasi
irrupi
remisi
weg laten gaan
uitbreken
voortbrengen
in brand steken
aanvallen
binnendringen
terugzenden
PERFECTA LES 20
accendere
caedere
transfigere
accendi
cecidi
transfixi
DISCO I aantekeningen
aansteken
neerslaan
doorboren
bladzijde 12
INTERMEZZO 1 BIJ LES 8-11:
T R O J E, A E N E A S, R O M E,
I U L I U S C A E S A R en A U G U S T U S
Na de Trojaanse Oorlog, die door de Grieken wordt beslecht met de
verwoesting van Troje, vlucht de Trojaanse prins AENEAS met zijn vader
ANCHISES en zijn kleine zoontje ASCANIUS (die ook wel IULUS wordt
genoemd) met een aantal stadgenoten –maar zonder zijn bij de strijd
gestorven vrouw CREÜSA- uit Troje weg. Hij krijgt van de goden een
haast onmenselijke opdracht: voor zijn mensen een NIEUW TROJE
stichten, “in het Avondland”.
Aeneas vaart naar het Westen –waar de zon ondergaat… - en maakt
tijdens zijn zwerftochten van alles mee. Zijn vader sterft onderweg. Na
een enorme storm spoelt hij met nog maar een paar boten ergens aan; na
een ontdekkingstocht blijkt dit AFRICA te zijn, en wel een gebied waar net
een nieuwe stad gebouwd wordt: CARTHAGO, in opbouw door mensen die
óók uit hun vaderland verdreven zijn. Aeneas ontmoet hier de jonge
prinses / koningin DIDO en heeft met haar een langdurige relatie. Als die
verkeerd afloopt vertrekt hij weer (denkend aan zijn goddelijke opdracht!)
en komt terecht in zijn doel-land ITALIA: “Hesperia”, het beloofde
Avondland.
Na een lange oorlog sticht hij hier een eigen stad, LAVINIUM. Zijn zoon
Ascanius/Iulus gaat na een tijd zijn eigen weg en sticht een nieuwe stad:
ALBA LONGA. Daar worden zeven generaties later twee jongetjes –een
tweeling- geboren: ROMULUS & REMUS. Zij stichten –zo gaat het verhaalin 753 voor Christus een eigen nieuwe stad: ROMA.
-------------------------------------------------------------Ruim 600 jaar later is Rome een wereldstad geworden, baas over grote
delen van Europa, Azië en Africa. Rond 150 voor Chr. breken er echter
enorme burgeroorlogen uit, die ruim honderd jaar aanhouden.
Rond 50 voor Chr. wordt een zekere IULIUS CAESAR de nieuwe baas; als
hij vermoord wordt neemt zijn jonge geadopteerde neef OCTAVIANUS de
macht over en wordt de nieuwe alleenheerser: iedereen gaat hem
“AUGUSTUS” noemen (= de verhevene, de eerbiedwaardige) , en hij
wordt de nieuwe “CAESAR”, oftewel de eerste “keizer” van het “nieuwe”
Rome: de “tweede stichter” noemt men hem, na Romulus.
Om zijn nieuwe bewind extra uitstraling en gezag te geven (iedereen moet
weten dat hij de nieuwe Leider is!) propageert hij dat hij van goddelijke
afkomst is: “zijn grootvader, Iulius Caesar, was immers een verre
nakomeling van IULUS (Ascanius), de zoon van Aeneas, die weer een
zoon was van de godin Venus!!”
DISCO I aantekeningen
bladzijde 13
Als nieuwe “keizer” geeft hij de schrijver VERGILIUS opdracht om een
heldenverhaal (“epos”) te schrijven over de heldendaden en zwerftochten
van zijn verre “voorvader” Aeneas: die had immers de goddelijke opdracht
volbracht om een “nieuw Troje” te stichten, net zoals hij, Augustus, Rome
voor de tweede keer opnieuw gesticht had, na al die burgeroorlogen!!
Zo kregen de “nieuwe” Romeinen als het ware een eigen nationaalhistorisch verhaal met een goddelijke afkomst, en zo werd de macht van
Rome over heel de toenmalige wereld onder leiding van Augustus
gerechtvaardigd: een godin had de macht van Rome gepland!
Bovendien werd Aeneas (Augustus dus) voorgesteld als de “oer-stichter”
van Rome, en als een toonbeeld van de ideale, plichtsgetrouwe held die
altijd maar weer aan zijn volk dacht en zijn eigen persoonlijke belangen
altijd in dienst stelde van het ideaal van “een nieuwe maatschappij” –
iemand die het algemeen belang steeds belangrijker vond dan zijn privéleven.
Op deze manier werd Vergilius’ boek (de “Aeneïs”) een morele les voor de
Romeinen van zijn eigen tijd en een soort lofzang op de nieuwe keizer
Augustus: als ze eens allemaal waren zoals Aeneas met zijn heldendaden,
en zoals Augustus, zijn nieuwe “opvolger”….!!
In de schoolmediatheek vind je verschillende vertalingen van de “Aeneïs”
van Vergilius, maar ook een spannende versie van dit verhaal door PAUL
BIEGEL.
DISCO I aantekeningen
bladzijde 14
INTERMEZZO 2 BIJ LES 8-11:
CARTHAGO: AENEAS en DIDO
Na zijn ontsnapping uit Troje beleeft Aeneas tijdens zijn lange
zwerftochten met zijn mede-Trojanen allerlei avonturen. Daarbij wordt hij
voortdurend dwars gezeten door de godin Juno, die de Trojanen maar niet
kan vergeven dat zij bij het Parisoordeel naast de Gouden Appel heeft
gegrepen. Op zeker moment laat zij met hulp van de zeegod Neptunus
een enorme storm opsteken; Aeneas en de zijnen lijden schipbreuk. Na
een verkenningstocht blijkt dat ze terechtgekomen zijn op de kusten van
Africa.
Ze ontmoeten daar een beeldschone, jonge prinses, Dido geheten. Venus,
de goddelijke moeder van Aeneas, zorgt voor een mooi rustmoment voor
Aeneas: ze laat Dido smoorverliefd op hem worden ...
Dido is pas kort in Africa. Ze is eigenlijk afkomstig uit Phoenicië, een
landstreek in de buurt van het huidige Libanon met de steden Tyrus en
Sidon (nu nog steeds in de atlas te vinden!!).
Ze is daarvandaan gevlucht, nadat haar man Sychaeus na een paleisruzie
vermoord is door haar broer Pygmalion. Doodsbang is Dido gevlucht, met
een aantal landgenoten en het familiegoud dat ze heeft kunnen
meenemen.
Berooid en verdrietig komt ze aan op de kust van Africa. Daar koopt ze,
via een sluwe list, een groot stuk grond van een lokale woestijnvorst:
koning Jarbas. Bovendien laat ze hem een blauwtje lopen: haar hoofd
staat nog helemaal niet naar een nieuwe relatie met hem.
Met haar medevluchters begint ze aan de bouw van een nieuwe stad, die
Carthago gaat heten (op de plaats van het huidige Tunis).
Zoals gezegd zorgt Venus er dan voor dat er een hartstochtelijke relatie
ontstaat tussen Dido en Aeneas –natuurlijk zeer tegen het zere been van
Jarbas…
Dido aarzelt lang tussen haar overleden man Sychaeus en dit nieuwe stuk
uit het verre Troje. Aeneas vertelt haar uitvoerig over zijn verleden. Dido
krijgt van haar zus Anna het advies om samen met hem een nieuwe
toekomst te gaan opbouwen.
Maandenlang zitten Dido en Aeneas op een roze wolk, totdat Het Lot
toeslaat: Aeneas krijgt van Mercurius te horen dat Juppiter hem beveelt
om nu eindelijk zijn Fatum te volvoeren: hij moest immers “een nieuw
Troje” stichten in het Avondland!
Na een afschuwelijke ruzie besluit Aeneas Dido te verlaten en met zijn
mannen te vertrekken. Dido verwenst hem en alles wat nog na hem zal
komen, en maakt een einde aan haar leven….
DISCO I aantekeningen
bladzijde 15
AANTEKENING 10: A B L A T I V U S
De naamval ablativus kan in een Latijnse zin drie functies hebben.
*Meestal heeft hij de functie van “bijwoordelijke bepaling”, dat wil
zeggen: extra informatie bij de persoonsvorm. Daarbij gaat het dan om
-middel, manier: “waardoor, waarmee, hoe?”
-plaats of tijd: “waar, wanneer?”
-scheiding, herkomst, oorzaak: “waarvandaan, waardoor?”
In deze gevallen moet je bij de vertaling zelf een voorzetsel kiezen: “met /
door / in / op / bij / vanaf”
*Soms word je bij de vertaling geholpen omdat er in het Latijn al een
voorzetsel voor de ablativus staat:
a/ab = van…af e/ex = uit, cum = samen met, pro = vóór, in = in/op/bij
sine = zonder, de = van (boven) af / over (bij een verhaal)
NOTA BENE: cum me = mecum, cum te = tecum, cum nobis = nobiscum,
cum vobis = vobiscum, cum se = secum
NOTA BENE: het voorzetsel in kan twee naamvallen achter zich krijgen:
in + accusativus = naar, …in [richting, beweging]: in viam ambulo
in + ablativus = in/op/bij [plaats]: in via ambulo
*Bij sommige werkwoorden volgt voor het Romeinse taalgevoel een
aanvulling in de ablativus, die wij in het Nederlands vertalen als lijdend
voorwerp (“ablativus-object”, net zoiets als soms bij een dativus); dat
staat er dan in de woordenlijst bij vermeld, bv carere + ablat. = missen.
VORM:
-A
rosa
rosis
-US/-ER/-UM
domino/puero/bello
dominis/pueris/bellis
(groep 3)
(rege)
(regibus)
NOTA BENE:
Je ziet dat sommige uitgangen [-a, -o, -is, -ibus] bij meerdere naamvallen
voorkomen; uit het zinsverband moet je dan opmaken met welke
naamval/functie je te maken hebt.
AANTEKENING 11: P L U S Q U A M P E R F E C T U M
*Het plusquamperfectum [plqpf, “pulkepuf”] is de Latijnse Voltooid
Verleden Tijd (VVT); het wordt gebruikt om een gebeurtenis in het
verleden te beschrijven die al eerder dan een andere gebeurtenis in het
verleden had plaatsgevonden:
Apollo omnes filios Niobes iam necav-era-t; postea filias quoque necavit.
DISCO I aantekeningen
bladzijde 16
*Vorming van het plqpf: perfectumstam + era + persoonsuitgang
-vocare: vocat – vocabat – vocavit – vocaV-ERAt = hij had geroepen
-terrere: terret – terrebat – terruit – terrU-ERAt = …
-audire: audit – audiebat – audivit – audiV-ERAt = …
-dúcere: ducit – ducebat – duxit – duX-ERAt = …
NOTA BENE: let goed op het verschil bij ESSE en POSSE:
-esse: est
– erat
- fuit
- fuerat = …
-posse: potest – poterat – potuit – potUerat = … !!!
AANTEKENING 12: VELLE / NOLLE / MALLE / IRE
Deze werkwoorden hebben in het praesens merkwaardige rijtjes, en ook
verder hier en daar klinkerwisselingen in hun vervoeging.
Het volledige schema vind je verderop in deze set aantekeningen.
NOTA BENE
Twee vormen van NOLLE moet je goed uit elkaar houden:
nolo = ik wil niet …
noli / nolite = “wil(t) niet …” -> “je moet niet … / jullie moeten niet …”
AANTEKENING 13: G E N I T I V U S
*De naamval genitivus heeft de functie van “bijvoeglijke bepaling”, dat wil
zeggen: hij vormt een combinatie met een ander ZNw waarover hij
informatie geeft. Meestal kun je hem vertalen met “van”, en is er sprake
van een bezitsrelatie:
Aeneas dux Troianorum est = …
Romani iussis dei parent = …
De genitivus kan zowel vóór als áchter het ZNw staan waarover hij info
geeft: templa deorum / domini servus; daar is geen vaste regel voor.
*Bij een combinatie met ZNwoorden die een gevoel aanduiden (liefde,
hoop, angst, vriendschap) kan een genitivus twee bedoelingen hebben:
-de “bezit”-relatie:
amor filiae = de liefde van mijn dochter
amicitia amicorum = de vriendschap van mijn vrienden
-maar de genitivus kan ook het “voorwerp / object” bij dat ZNw vormen:
amor filiae = de liefde voor mijn dochter
amicitia amicorum = de vriendschap met mijn vrienden
Men noemt dit de genitivus “obiectivus”.
Je moet zelf uit het zinsverband opmaken welke keuze het beste uitkomt.
*Bij woorden die een hoeveelheid aanduiden staat ook vaak een
genitivus:
pars imperii = deel van het rijk / multum vini = veel [van] wijn
plus auxilii = meer [van] hulp / satis verborum = genoeg [van] woorden.
DISCO I aantekeningen
bladzijde 17
AANTEKENING 14: znw “G R O E P 3” = MK-STAMMEN
Deze verbuigingsgroep bevat ZNwoorden met een medeklinkerstam (MKstammen). De nominativus kan op heel verschillende letters uitgaan, en
meestal kun je aan de nominativus niet zien wat de stam is. Daarom staat
er in de woordenlijst altijd de nominativus meervoud bij en die moet je
erbij leren!! Als je de uitgang –es weglaat (bij onzijdige woorden de
uitgang –a) houd je de stam over; daar komen dan de andere
naamvalsuitgangen achter (die bij ALLE woorden in deze groep verder
hetzelfde zijn).
VOORBEELDEN
(rex, reg-es)
(nomen, nomin-a)
rex
nomen
reg-is
nomin-is
reg-i
nomin-i
reg-em
nomen (!!!)
reg-e
nomin-e
reg-ES
reg-um
reg-ibus
reg-es
reg-ibus
nomin-A (!)
nomin-um
nomin-ibus
nomin-a
nomin-ibus
NOTA BENE
1 bij onzijdige woorden is de accusativus ALTIJD hetzelfde als de
nominativus; in het meervoud eindigen die allebei altijd op een –A.
2 de stam moet je echt gewoon erbij leren, want daar is vaak geen pijl op
te trekken:
vox, voCes / rex, reGes / nox, noCTes / nix, niVes …..!
3 bij sommige woorden kun je in de genitivus meervoud -ium tegenkomen
in plaats van –um.
4 er zijn in deze groep ook een paar woorden op –er in de nominativus;
het verschil met die van groep 2 zie je in de woordenlijst:
puer, pueri / ager, agri // pater, patrES / mater, matrES
AANTEKENING 15: BIJVOEGLIJK NAAMWOORD
*Een bijvoeglijk naamwoord (ADIECTIVUM) geeft informatie over een
zelfstandig naamwoord (SUBSTANTIVUM). In het Latijn, met zijn
naamvallen, is het logisch dat het in dezelfde naamval, getal en geslacht
staat als het bijbehorende ZN: het “congrueert [=komt overeen]”, ofwel:
DISCO I aantekeningen
bladzijde 18
het voldoet aan de “congruentieregel”. Een adiectivum kan vóór en achter
het substantivum staan, dat maakt voor een Romein geen verschil.
*Bijvoeglijke naamwoorden worden verbogen zoals de substantiva van
groep 1 en 2:
magnus (M) – magna (V) – magnum (ONZ)
pulcher (M) – pulchra (V) – pulchrum (ONZ).
In de woordenlijst staat alleen de nominativus mannelijk vermeld.
Elk adiectivum kan bij élk substantivum staan, maar het moet dus wél
congrueren (NB “rijm” hoeft dus niet !!):
pater magnus / bonae matri / longis fluminibus / templa alta
NOTA BENE: er zijn ook nog andere adiectiva, met een nominativus op –is
en –ns: fortis = sterk, dapper / ingens = enorm, geweldig groot;
die komen pas verderop ter sprake.
AANTEKENING 16: BEZITTELIJK VOORNAAMWOORD
De bezittelijke voornaamwoorden (mijn, jouw enz.) gedragen zich als
adiectiva en voldoen dus ook aan de congruentieregel.
meus / mea / meum = mijn
tuus / tua / tuum = jouW
noster / nostra / nostrum = onze
vester / vestra / vestrum = (van) jullie
NOTA BENE
Voor het bezittelijk voornaamwoord van de 3e persoon (zijn / haar / hun)
gebruikt het Latijn de genitivus van het persoonlijk voornaamwoord hij /
zij / ze (is /ea):
eius = van hem, zijn… / van haar, haar …
eorum = van hen, hun… (mannen)
earum = van hen, hun… (vrouwen)
bv: video filios eius = 1)… 2) …
audimus filiam eorum = …
AANTEKENING 17: HOOFDREGELS VAN HET GESLACHT
Voor de toepassing van de congruentieregel moet je de (hoofd)regels van
het grammaticale geslacht van het ZNw weten.
M = mannelijk / masculinum
F = vrouwelijk / femininum
N = onzijdig / neutrum
*hoofdregel: bij alle drie de groepen geldt, dat het natuurlijk geslacht
bepalend is: pater = M, filia = V, coniunx (“partner”) = M of V.
*-groep 1: woorden op –a zijn V
-groep 2: woorden op –us en –er zijn M; woorden op –um zijn O
DISCO I aantekeningen
bladzijde 19
-groep 3: woorden van alle drie de geslachten; in de woordenlijst staat
m./ v./ o. erachter. Een paar handige weetjes:
M: woorden op –or, -os, -er (dolor, sacerdos, pater)
O: woorden met een nominativus mv op –a (nomen, flumen)
V: de meeste andere woorden (lux, urbs, virgo).
AANTEKENING 18: BETREKKELIJK VOORNAAMWOORD
*Een betrekkelijk voornaamwoord (“relativum”) leidt een bijzin in, die
informatie geeft over (oftewel: een “relatie” heeft met) een “voorafgaand”
ZN (“antecedent”):
De jongen die daar loopt ken ik heel goed
De kleuter, (aan) wie ik een snoepje geef, huilt nog steeds (tja…)
*Een relativum staat in hetzelfde geslacht en getal als het antecedent (net
als in het Nederlands: het boek, dat… / de boeken, die… ); maar de
naamval ervan wordt bepaald door de functie die het relativum in de
bijzin heeft, en die hoeft dus helemaal niet hetzelfde te zijn als die van
het antecedent (kan natuurlijk wel).
*Voorbeelden:
puer / quem vides / amicus meus est
puer / qui ibi laborat / amicus meus est
puellam / quae canit / audire non possum
puella / quam vides / non in urbe mea habitat
pueros / qui in agro laborant / non video
vir / cuius filia sum / matrem meam amat
puellas / quarum pater sum / valde amo
*NOTA BENE bij de rijtjes:
-bij M, V en O is er in de genitivus en dativus enkelvoud maar één vorm
-quae kan nomin. ev V en nomin/accus. mv O zijn
-let op de uitspraak: “koeioes”, “kwie” en “koewie”!!!
AANTEKENING 19: VRAGEND VOORNAAMWOORD
Zelfstandig gebruik: quis (m+v) – quid (o) = wie? wat?
Bijvoeglijk gebruik: qui (m) – quae (v) – quod (o) = welk(e)?
De rijtjes zijn hetzelfde als die van het betrekkelijk voornaamwoord.
Simpel: vraagzinnen hebben een vraagteken!!
NOTA BENE
*er zijn ook andere vraagwoorden: quando / ubi / cur / quomodo / …
*een zin zonder vraagwoord kan beginnen met
- -ne achter het eerste woord geplakt: een neutrale vraag zonder
bijbedoeling
- num aan het begin: je verwacht “nee”; vertalen met “toch zeker niet…?”
- nonne voorop: ‘t verwachte antwoord is “ja”; “toch zeker wel…?”
DISCO I aantekeningen
bladzijde 20
AANTEKENING 20: ACCUSATIVUS cum INFINITIVO (AcI)
Net als het Nederlands kent het Latijn het verschil tussen de directe en
indirecte rede: Jan zegt: “ik kom” // Jan zegt dat hij komt.
De indirecte rede is de niet-rechtstreekse, niet-letterlijke weergave van
iemands woorden of gedachten. Het Nederlands geeft dat weer met een
bijzin met “…, dat…”; in het Latijn staat er een accusativus met een
infinitivus.
De accusativus wordt in je vertaling het onderwerp van de bijzin met
“dat…”, en van de infinitivus maak je de pv van die bijzin.
Deze constructie ( “Accusativus cum Infinitivo”, “AcI”) komt voor bij
werkwoorden die betekenen “iets zeggen / denken / voelen” (en soms ook
bij “willen”): te semper bene laborare scio: ik weet dat je altijd goed
werkt.
Natuurlijk kan zo’n AcI ook nog aanvullingen bij zich hebben (die dan
tussen de accusativus en de infinitivus in staan); als er bij de infinitivus
nog een lijdend voorwerp hoort spreekt men van de “subiectsaccusativus”
(-> onderwerp) en “obiectsaccusativus” (-> lijdend voorwerp).
Voorbeelden:
te semper bene laborare scio =
te semper laborare bene scio =
Laocoön Graecos non abire putat =
Laocoön Graecos dolum parare dicit =
NOTA BENE!!
semper fritem consumere volo =…. : GEEN AcI !! (geen bijzin met “dat..”)
te non semper fritem consumere volo = … : WEL AcI
AANTEKENING 21: DE INFINITIVUS IN DE AcI
*Omdat er in een AcI ook wel eens iets verteld wordt dat al afgelopen of
eerder gebeurd is kent het Latijn meerdere infinitivi:
-op –RE: “infinitivus praesens activum” : praesensstam + RE
vocare / terrere / audire / dúcere / esse
-op –ISSE: “infinitivus perfectum activum”: perfectumstam + ISSE
vocavisse / terruisse / audivisse / duxisse / fuisse
*met de infinitivus op –RE geeft de verteller aan dat de gebeurtenis van
de AcI op hetzelfde moment als en dus gelijktijdig met de pv van de zin
plaats vindt of vond; de infinitivus op –ISSE betekent dat die gebeurtenis
al plaatsgevonden heeft of had, of al afgelopen is of was vóór de pv van
de zin (vóórtijdig).
DUS:
-RE = gelijktijdig, onvoltooid, bezig
-ISSE = vóórtijdig, voltooid, afgelopen
DISCO I aantekeningen
bladzijde 21
1a
dominus servos in agro laborare videt =
de baas ziet dat z’n slaven op het land werken / aan het werken zijn
1b
dominus servos in agro laborare videbat =
de baas zag dat z’n slaven op het land werkten / aan het werken waren
allebei de zinnen: gelijktijdig, bezig, op hetzelfde moment
2a
dominus servos in agro laboravisse videt =
de baas ziet dat z’n slaven op het land gewerkt hebben
2b
dominus servos in agro laboravisse videbat =
de baas zag dat z’n slaven op het land gewerkt hadden
allebei de zinnen: afgelopen, voltooid, al een tijd geleden
AANTEKENING 22: AANWIJZENDE VOORNAAMWOORDEN
*Het Latijn kent drie aanwijzende voornaamwoorden, die in verschillende
situaties gebruikt worden:
hic / haec / hoc = dit/deze (hier bij mij)
iste / ista / istuD = die/dat (daar bij jou) (soms: -, negatieve bijsmaak)
ille / illa / illuD = die/dat (daar verderop) (soms: +, positieve bijsmaak)
*Ook deze voornaamwoorden hebben naamvalsrijtjes voor M, V en O;
ze kunnen bijvoeglijk (deze…, die…, dit…, dat…) en zelfstandig (dus los,
zonder bijbehorend ZNw) voorkomen
*Verbuiging:
-in de genitivus en dativus ev is er maar één vorm voor M/V/O
-de accusativus ev M/V ziet er wat vreemd uit, met die –n-in het meervoud lijken de rijtjes erg op die van de ZNw van groep 1 en 2!
NOTA BENE
Ook is / ea / id kunnen als aanwijzend voornaamwoord worden gebruikt;
ze verwijzen meestal terug naar iets of iemand uit een voorafgaande zin.
AANTEKENING 23: BIJWOORDEN
Er zijn twee soorten bijwoorden (“adverbia”):
-echte bijwoorden: clam / subito / numquam / olim / ….
-bijwoorden die gemaakt zijn van bijvoeglijke naamwoorden; die eindigen
op –e en worden dan niet meer verbogen:
pulchre / laete / misere / …. = “op een …. manier”
DUS:
puella pulchrA cantat =
puella pulchrE cantat =
=============EINDE DEEL 1===========
DISCO I aantekeningen
bladzijde 22
Download