DISCO I LES 1 – 16 AANTEKENINGEN BIJ DE GRAMMATICA STRABRECHT COLLEGE GELDROP Harrie W. M. Habets - MMXII DISCO I aantekeningen bladzijde 1 INHOUDSOPGAVE 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 Mijn eerste Latijn [2] Uitspraak Lidwoorden Naamvallen Zelfstandig naamwoord: verbuigingsgroepen [3] Persoonlijk voornaamwoord Woordvolgorde Werkwoord: vervoegingen praesens [4] Naamvallen: dativus [5] Werkwoord: verleden tijd / onregelmatige perfecta [6] INTERMEZZO 1 EN 2: INHOUD VAN DE TEKSTEN VAN LES 8-11 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 Naamvallen: ablativus [8] Werkwoord: plusquamperfectum [9] Werkwoord: onregelm. vervoeging velle / nolle / malle / ire Naamvallen: genitivus [10] Zelfstandig naamwoord: groep 3 (MK-stammen) [11] Bijvoeglijk naamwoord [13] Bezittelijk voornaamwoord Zelfstandig naamwoord: geslachtsregels Betrekkelijk voornaamwoord [14] Vragend voornaamwoord Accusativus cum Infinitivo [15] Infinitivus in de AcI Aanwijzend voornaamwoord [16] Bijwoord BIJLAGEN: OVERZICHT GRAMMATICA LES 2-6 OVERZICHT GRAMMATICA LES 8-11 OVERZICHT GRAMMATICA LES 13-16 DISCO I aantekeningen bladzijde 2 AANTEKENING 0: MIJN EERSTE LATIJN Zonder dat je het wist ken je al heel wat Latijn…. 1 klas 11 docent 2 stoel 12 rector 3 straat 13 centrum 4 muur 14 monitor 5 vader 15 agenda 6 kantoor 16 mentrix 7 computer 17 stadium 8 schrift 18 villa 9 station 19 factor 10 digitaal 20 compositie indirecte leenwoorden directe leenwoorden bij wijze van voorbeeld: putare = bedenken, menen computare = beredeneren, berekenen, administreren computator = rekenaar (op een “kantoor”) COMPUTER AANTEKENING 1: DE UITSPRAAK VAN HET LATIJN *In het Latijn wordt iedere letter hoorbaar uitgesproken: dies (dag), deinde (daarna) *Verschillen met het NL: C als k: centrum, vicinus, cellam G als de g in het Engelse good QU als kw: quartus, qui, quoque I als ie of j: ianuarius, Iuppiter U als oe: centrum, unam AE als ai: Caesar, Caecilianus, laetissimo OE als oi: poena (-> penalty!!) *Klemtoon: De nadruk bij een woord ligt NOOIT achteraan, maar altijd op de voorlaatste lettergreep of op de derde van achter (dit leer je vanzelf in de praktijk bij het hardop lezen): argentàrius, natùra, amìcus, regìna, compositiònibus (voor een Italiaan is dit heel makkelijk, want het Latijn is zijn “moedertaal”…..) “Aardappelen zou een Romein dus nooit door zijn keel kunnen krijgen, fricandellen wél”. DISCO I aantekeningen bladzijde 3 AANTEKENING 2: LIDWOORDEN Het Latijn heeft geen lidwoorden; je moet dus zelf “de/het/een” aanvullen als dat nodig is of logisch lijkt. “De” en “het” vul je aan als je al weet over wie of wat het in een zin gaat, anders gebruik je “een” (dus niet: “Er liep eens het mooie prinsesje door het bos” aan het begin van een verhaal!). AANTEKENING 3: ZELFSTANDIGE NAAMWOORDEN: NAAMVALLEN Het Latijnse zelfstandig naamwoord zit fundamenteel anders in elkaar dan het Nederlandse. Je kunt aan de VORM van het ZNw zien wat de FUNCTIE/TAAK ervan in de zin is: b.v. onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepaling. JanUS videt PetrUM / PetrUS videt JanUM (het gaat over Jan en Piet die elkaar zien). Deze vormveranderingen noemen we NAAMVALLEN. Dus: de naamval geeft de functie van een ZNw in een zin aan. De naamval NOMINATIVUS is de vorm die het woord heeft als het ONDERWERP is in de zin (of naamwoordelijk deel van het gezegde bij een persoonsvorm van “zijn”). De naamval ACCUSATIVUS is de vorm van het ZNw als LIJDEND VOORWERP [NB (=Nota Bene, let op!): ook na bepaalde voorzetsels staat het ZNw in de accusativus: b.v. achter per (door…heen), inter (tussen…in) en ad (naar…toe)]. Het maken van die verschillende vormen van het ZNw heet “verbuigen”. NB twee belangrijke termen: onderwerp = “subject”, lijdend voorwerp = “object”!!! AANTEKENING 4: ZELFSTANDIGE NAAMWOORDEN: STAM- OF VERBUIGINGSGROEPEN Het Latijnse zelfstandig naamwoord is ingedeeld in drie stam- oftewel verbuigingsgroepen. 1 op-A 2 op –US (-ER)/-UM 3 rest NOMINATIVUS rosa dominus/puer/bellum rex ACCUSATIVUS rosam dominum/puerum/bellum regem NOMINATIVUS rosae domini/pueri/bella reges ACCUSATIVUS rosas dominos/pueros/bella reges DISCO I aantekeningen bladzijde 4 OPMERKINGEN BIJ HET SCHEMA: Bij woorden op -UM is de accusativus hetzelfde als de nominativus; ze eindigen in het meervoud allebei op –A Bij woorden van groep 3 is bij het meervoud de nominativus en accusativus hetzelfde Alleen bij woorden op –US bestaat er nog een aparte naamval wanneer iemand toegesproken wordt; het woord eindigt dan op –E. Deze naamval heet “vocativus”. Je leert de woorden in de woordenlijst altijd in de nominativus; zo weet je meteen in welke groep een woord thuis hoort. AANTEKENING 5: PERSOONLIJK VOORNAAMWOORD Ook het persoonlijk voornaamwoord (ik-jij-hij/zij-wij-jullie-ze) heeft naamvalsvormen: ik/wij jij/jullie hij/zij/ze NOM ego tu is/ea ACC me te eum/eam NOM nos vos ei/eae ACC nos vos eos/eas NB: nos en vos kunnen nominativus én accusativus zijn. AANTEKENING 6: WOORDVOLGORDE In een Latijnse zin is de woordvolgorde “vrijer” dan in het Nederlands, omdat je aan de VORM (naamval) van het woord kunt zien wat de functie ervan in de zin is. Heel vaak is de volgorde nominativus – accusativus – (bepaling) –persoonsvorm deus puellam inter arbores videt (“’n god meisje tussen de bomen ziet”). AANTEKENING 7: HET WERKWOORD A. PERSOONSUITGANGEN In een Latijnse zin zie je aan de persoonsuitgang (PU) wie of wat het onderwerp is. Daarom wordt het onderwerp in een zin soms niet apart vermeld, omdat je aan de PU achter de stam ziet wie of wat het onderwerp is (vaak is dat al genoemd in de zin ervóór). 1 ik -O 1 wij -MUS 2 jij -S 2 jullie -TIS 3 hij/zij -T 3 zij -NT hele werkwoord: -RE DISCO I aantekeningen bladzijde 5 B. DE VIER VERVOEGINGSGROEPEN Het maken van de persoonsvormen van een werkwoord noemt men “vervoegen”. Het Latijn kent vier groepen van werkwoorden, herkenbaar aan de STAM. 1 –A-stammen vocA-re 2 –E-stammen (lange E) terrÉ-re 3 –I-stammen audI-re 4 MK-stammen (MedeKlinker) dúC-e-re (korte –e-) Je “vervoegt” een werkwoord door achter de stam de PU te plakken (met een paar uitzonderingen). SCHEMA infinitivus voca-re terré-re audi-re dúc-e-re praesens ik jij hij/zij wij jullie zij voc-o voca-s voca-t voca-mus voca-tis voca-nt terre-o terre-s terre-t terre-mus terre-tis terre-nt audi-o audi-s audi-t audi-mus audi-tis audi-U-nt duc-o duc-i-s duc-i-t duc-i-mus duc-i-tis duc-U-nt terre! terre-te! audi! audi-te! duc(e)! duc-i-te! imperativus voca! voca-te! OPMERKINGEN *bij de A-stammen verdwijnt de A in de ik-vorm *bij de E-stammen staat er in de woordenlijst een streepje onder de lang uitgesproken E *bij de I-stammen staat er in 3e mv een bindklinker U tussen stam en PU *bij de MK-stammen staat er een bindklinker –I- tussen stam en PU, maar bij de 3e persoon meervoud een –U-; bij de infinitivus staat er tussen stam en uitgang een kort uitgesproken –E*het verschil tussen een werkwoord met E-stam en MK-stam kun je dus horen en zien bij de infinitivus in de woordenlijst! ONREGELMATIGE WERKWOORDEN De werkwoorden ESSE (zijn) en POSSE (<*POT-ESSE, in staat zijn, kunnen) hebben een onregelmatige vervoeging: LEREN!! 1 sum possum [pot-sum] 2 es potes 3 est potest 1 sumus possumus [pot-sumus] 2 estis potestis 3 sunt possunt [pot-sunt] DISCO I aantekeningen bladzijde 6 NOTA BENE! Er zijn ongeveer zes werkwoorden met een “gemengde” vervoeging. Ze hebben een infinitivus zoals de MK-stammen maar worden vervoegd zoals de I-stammen: cápere = pakken, nemen (capIo, capIUnt) fácere = maken, doen fúgere = vluchten rápere = grijpen, graaien, roven cúpere = willen, wensen te spícere = kijken AANTEKENING 8: D A T I V U S De naamval DATIVUS kan in een zin drie functies hebben: *(meestal) meewerkend voorwerp, dat wil zeggen: “voor wie of wat doet de PV iets”? puellAE donum damus= puer MIHI viam monstrat= VOBIS cenam parant= *bij een PV van esse staat de bezitter vaak in de dativus; je vertaalt de PV van esse dan met “hebben”: mihi filia est= pecunia vobis non erat= mihi sunt fietsi novi= vobis erat fietsus novus= (in de klas noemen we dit gebruik de “fietsdativus”) *”dativus-object”: bij sommige werkwoorden moet voor het taalgevoel van een Romein het lijdend voorwerp in de dativus staan, terwijl wij die dativus dan vertalen alsof het een accusativus is, dus als lijdend voorwerp; in de woordenlijst staat dat aangegeven, b.v. nocere + dat. = párcere + dat. = appropinquare + dat. = VORM van de dativus: -A -US/-ER/-UM rosae domino/puero/bello rosis dominis/pueris/bellis (groep 3) (regi) (regibus) NOTA BENE! Bij de naamvalsuitgang –AE moet je uit het zinsverband opmaken om welke naamval het gaat: puellae donum dat = puellae donum damus = puellae donum dant = 1) 2) !!! DISCO I aantekeningen bladzijde 7 AANTEKENING 9: PERFECTUM en IMPERFECTUM Net als in het Nederlands kan ook in het Latijn een verhaal worden verteld over iets dat in het verleden gebeurde of gebeurd is: ik liep / ik heb gelopen. Het Latijn heeft daarvoor twee tijden: perfectum en imperfectum. PERFECTUM Persoonsvormen van het Latijnse perfectum herken je aan twee dingen: *ze hebben andere persoonsuitgangen dan het praesens (=OTT), namelijk 1 –I 1 -IMUS 2 –ISTI 2 –ISTIS 3 –IT 3 –ÉRUNT *bijna altijd verandert de stam, met de volgende regelmatigheden: A-stammen: -V- achter de stam, dus vocare -> vocaVi E-stammen: -U- ipv –E-, dus terrére -> terrUi I-stammen: -I- achter de stam, dus audire -> audiVi MK-stammen: heel vaak vind je een “verborgen” S: ducere - > duc-Si -> duXi scribere -> scrib-Si -> scripSi trahere -> trahSi -> traXi surgere -> surgSi -> surreXi MAAR: *heel veel werkwoorden houden zich niet aan deze “hoofdregel”, en zijn ONregelmatig; dan staat er in de woordenlijst de 1e persoon van het perfectum bij vermeld, bij voorbeeld vetare -> vetUi = …, dare -> dedi (!) = … delére -> deleVi = …, complére -> compleVi = … aperire -> aperUi = …, (ad)ire -> (ad)Ii (zonder V) = … *Bij de MK-stammen zitten héél veel onregelmatige perfecta: tóllere -> sustuli = … en ook: cápere -> cepi = … relínquere -> reliqui = … fácere -> feci = … crédere -> credidi = … spícere -> spexi = … *bij een paar werkwoorden is er (bijna) geen verschil te zien: respondére -> respondi [dus: responde-t / respond-it] = … vidére -> vidi [dus: vide-t / vid-it] = … movére -> movi [dus: move-t / mov-it] = … !!venire -> veni [dus: veni-t / ven-it]!! = … !!fúgere -> fugi [dus: fug-i-t / fug-it]!! = … NA DEZE AANTEKENING VIND JE EEN LIJST MET DE BELANGRIJKSTE WW. NOTA BENE! Het perfectum van ESSE (en dus ook POSSE) is óók heel apart: 1 fui / potui 1 fuimus / potuimus 2 fuisti / potuisti 2 fuistis / potuistis 3 fuit / potuit 3 fuérunt / potuérunt. DISCO I aantekeningen bladzijde 8 IMPERFECTUM De vorming van het IMperfectum is wat eenvoudiger: “gewone” stam + BA + persoonsuitgang (maar –M ipv –O): vocare -> voca-ba-m terrére -> terre-ba-m audire -> audi-E-ba-m dúcere -> duc-E-ba-m NB bij de I-stammen en de MK-stammen staat er tussen BA en PU een E. ESSE 1 2 3 en POSSE hebben (natuurlijk weer) een eigen rijtje, zonder BA: eram / poteram 1 eramus / poteramus eras / poteras 2 eratis / poteratis erat / poterat 3 erant / poterant VERSCHIL IN G E B R U I K TUSSEN PERFECTUM EN IMPERFECTUM *Het perfectum is bij de Romein de normale tijd om de hoofdgebeurtenissen van een verhaal uit het verleden te vertellen. Daarmee wordt aangegeven dat het verhaal verder gaat, dat er een nieuwe fase begint, dat er opeens iets gebeurt, of dat de verteller aan wil geven of terug wil laten zien wat er gebeurd is. Wij vertalen het perfectum dus meestal met een O.V.T. (ik liep [opeens] weg), en als dat beter klinkt of uitkomt met een V.T.T. (ik ben weggelopen). *Het imperfectum geeft aan dat er iets bezig was te gebeuren, een tijdje of alsmaar weer gebeurde; het laat meer de achtergronden bij de gebeurtenissen zien, zoals een camera die rustig rond draait, zonder opeens op iets nieuws in te zoomen (ik was aan het lopen, liep alsmaar heen en weer, bleef maar op en neer lopen). Wij vertalen het imperfectum dus altijd met een O.V.T., soms een beetje “versierd”. OP DE VOLGENDE BLADZIJDEN VIND JE EEN LIJST VAN DE ONREGELMATIGE PERFECTA VAN LES 6 TOT EN MET 21 DISCO I aantekeningen bladzijde 9 Onregelmatige perfecta DISCO les 6-21 PERFECTA LES 6 esse posse ducere accidere adire dare dicere fui potui duxi accidi adii dedi dixi zijn kunnen brengen, leiden gebeuren gaan naar geven zeggen fugere parere relinquere respondere tollere trahere venire vetare fugi parui reliqui respondi sustuli traxi veni vetui vluchten gehoorzamen verlaten, achterlaten antwoorden optillen trekken komen verbieden aperui credidi cucurri horrui statui surrexi openen geloven rennen huiveren besluiten opstaan condidi decepi stichten, verbergen bedriegen PERFECTA LES 8 aperire credere currere horrere statuere surgere PERFECTA LES 9 condere decipere PERFECTA LES 10 accipere apparere iubere laedere accepi apparui iussi laesi DISCO I aantekeningen ontvangen verschijnen bevelen beledigen bladzijde 10 pervenire perveni bereiken promittere tacere promisi tacui beloven zwijgen PERFECTA LES 11 avertere consistere deserere effugere excipere averti constiti deserui effugi excepi afwenden blijven staan verlaten wegvluchten ontvangen fallere perficere tenere vivere fefelli perfeci tenui vixi bedriegen voltooien vasthouden leven PERFECTA LES 13 cogere deponere pellere coegi deposui pepuli dwingen neerzetten; afleggen verdrijven parere scire mittere esse peperi sci(v)i misi fui voortbrengen weten zenden zijn cadere colere considere cecidi colui consedi vallen; dood neervallen vereren, verzorgen gaan zitten convenire facere fingere ostendere conveni feci finxi ostendi samenkomen maken, doen vormen; verzinnen (ver)tonen PERFECTA LES14 PERFECTA LES 15 considere noscere consedi novi DISCO I aantekeningen gaan zitten leren kennen bladzijde 11 deicere deieci naar beneden gooien PERFECTA LES 16 addere timere deprehendere interficere dedere vincere extrahere addidi timui deprehendi interfeci dedidi vici extraxi toevoegen bang zijn betrappen, grijpen doden zich overgeven overwinnen trekken uit tradere tradidi overhandigen, overleveren PERFECTA LES 18 en 19 procedere abducere accurrere alere augere constituere processi abduxi accurri alui auxi constitui naar voren gaan wegvoeren komen aanrennen voeden vergroten besluiten dimittere erumpere gignere incendere invadere irrumpere remittere dimisi erupi genui incendi invasi irrupi remisi weg laten gaan uitbreken voortbrengen in brand steken aanvallen binnendringen terugzenden PERFECTA LES 20 accendere caedere transfigere accendi cecidi transfixi DISCO I aantekeningen aansteken neerslaan doorboren bladzijde 12 INTERMEZZO 1 BIJ LES 8-11: T R O J E, A E N E A S, R O M E, I U L I U S C A E S A R en A U G U S T U S Na de Trojaanse Oorlog, die door de Grieken wordt beslecht met de verwoesting van Troje, vlucht de Trojaanse prins AENEAS met zijn vader ANCHISES en zijn kleine zoontje ASCANIUS (die ook wel IULUS wordt genoemd) met een aantal stadgenoten –maar zonder zijn bij de strijd gestorven vrouw CREÜSA- uit Troje weg. Hij krijgt van de goden een haast onmenselijke opdracht: voor zijn mensen een NIEUW TROJE stichten, “in het Avondland”. Aeneas vaart naar het Westen –waar de zon ondergaat… - en maakt tijdens zijn zwerftochten van alles mee. Zijn vader sterft onderweg. Na een enorme storm spoelt hij met nog maar een paar boten ergens aan; na een ontdekkingstocht blijkt dit AFRICA te zijn, en wel een gebied waar net een nieuwe stad gebouwd wordt: CARTHAGO, in opbouw door mensen die óók uit hun vaderland verdreven zijn. Aeneas ontmoet hier de jonge prinses / koningin DIDO en heeft met haar een langdurige relatie. Als die verkeerd afloopt vertrekt hij weer (denkend aan zijn goddelijke opdracht!) en komt terecht in zijn doel-land ITALIA: “Hesperia”, het beloofde Avondland. Na een lange oorlog sticht hij hier een eigen stad, LAVINIUM. Zijn zoon Ascanius/Iulus gaat na een tijd zijn eigen weg en sticht een nieuwe stad: ALBA LONGA. Daar worden zeven generaties later twee jongetjes –een tweeling- geboren: ROMULUS & REMUS. Zij stichten –zo gaat het verhaalin 753 voor Christus een eigen nieuwe stad: ROMA. -------------------------------------------------------------Ruim 600 jaar later is Rome een wereldstad geworden, baas over grote delen van Europa, Azië en Africa. Rond 150 voor Chr. breken er echter enorme burgeroorlogen uit, die ruim honderd jaar aanhouden. Rond 50 voor Chr. wordt een zekere IULIUS CAESAR de nieuwe baas; als hij vermoord wordt neemt zijn jonge geadopteerde neef OCTAVIANUS de macht over en wordt de nieuwe alleenheerser: iedereen gaat hem “AUGUSTUS” noemen (= de verhevene, de eerbiedwaardige) , en hij wordt de nieuwe “CAESAR”, oftewel de eerste “keizer” van het “nieuwe” Rome: de “tweede stichter” noemt men hem, na Romulus. Om zijn nieuwe bewind extra uitstraling en gezag te geven (iedereen moet weten dat hij de nieuwe Leider is!) propageert hij dat hij van goddelijke afkomst is: “zijn grootvader, Iulius Caesar, was immers een verre nakomeling van IULUS (Ascanius), de zoon van Aeneas, die weer een zoon was van de godin Venus!!” DISCO I aantekeningen bladzijde 13 Als nieuwe “keizer” geeft hij de schrijver VERGILIUS opdracht om een heldenverhaal (“epos”) te schrijven over de heldendaden en zwerftochten van zijn verre “voorvader” Aeneas: die had immers de goddelijke opdracht volbracht om een “nieuw Troje” te stichten, net zoals hij, Augustus, Rome voor de tweede keer opnieuw gesticht had, na al die burgeroorlogen!! Zo kregen de “nieuwe” Romeinen als het ware een eigen nationaalhistorisch verhaal met een goddelijke afkomst, en zo werd de macht van Rome over heel de toenmalige wereld onder leiding van Augustus gerechtvaardigd: een godin had de macht van Rome gepland! Bovendien werd Aeneas (Augustus dus) voorgesteld als de “oer-stichter” van Rome, en als een toonbeeld van de ideale, plichtsgetrouwe held die altijd maar weer aan zijn volk dacht en zijn eigen persoonlijke belangen altijd in dienst stelde van het ideaal van “een nieuwe maatschappij” – iemand die het algemeen belang steeds belangrijker vond dan zijn privéleven. Op deze manier werd Vergilius’ boek (de “Aeneïs”) een morele les voor de Romeinen van zijn eigen tijd en een soort lofzang op de nieuwe keizer Augustus: als ze eens allemaal waren zoals Aeneas met zijn heldendaden, en zoals Augustus, zijn nieuwe “opvolger”….!! In de schoolmediatheek vind je verschillende vertalingen van de “Aeneïs” van Vergilius, maar ook een spannende versie van dit verhaal door PAUL BIEGEL. DISCO I aantekeningen bladzijde 14 INTERMEZZO 2 BIJ LES 8-11: CARTHAGO: AENEAS en DIDO Na zijn ontsnapping uit Troje beleeft Aeneas tijdens zijn lange zwerftochten met zijn mede-Trojanen allerlei avonturen. Daarbij wordt hij voortdurend dwars gezeten door de godin Juno, die de Trojanen maar niet kan vergeven dat zij bij het Parisoordeel naast de Gouden Appel heeft gegrepen. Op zeker moment laat zij met hulp van de zeegod Neptunus een enorme storm opsteken; Aeneas en de zijnen lijden schipbreuk. Na een verkenningstocht blijkt dat ze terechtgekomen zijn op de kusten van Africa. Ze ontmoeten daar een beeldschone, jonge prinses, Dido geheten. Venus, de goddelijke moeder van Aeneas, zorgt voor een mooi rustmoment voor Aeneas: ze laat Dido smoorverliefd op hem worden ... Dido is pas kort in Africa. Ze is eigenlijk afkomstig uit Phoenicië, een landstreek in de buurt van het huidige Libanon met de steden Tyrus en Sidon (nu nog steeds in de atlas te vinden!!). Ze is daarvandaan gevlucht, nadat haar man Sychaeus na een paleisruzie vermoord is door haar broer Pygmalion. Doodsbang is Dido gevlucht, met een aantal landgenoten en het familiegoud dat ze heeft kunnen meenemen. Berooid en verdrietig komt ze aan op de kust van Africa. Daar koopt ze, via een sluwe list, een groot stuk grond van een lokale woestijnvorst: koning Jarbas. Bovendien laat ze hem een blauwtje lopen: haar hoofd staat nog helemaal niet naar een nieuwe relatie met hem. Met haar medevluchters begint ze aan de bouw van een nieuwe stad, die Carthago gaat heten (op de plaats van het huidige Tunis). Zoals gezegd zorgt Venus er dan voor dat er een hartstochtelijke relatie ontstaat tussen Dido en Aeneas –natuurlijk zeer tegen het zere been van Jarbas… Dido aarzelt lang tussen haar overleden man Sychaeus en dit nieuwe stuk uit het verre Troje. Aeneas vertelt haar uitvoerig over zijn verleden. Dido krijgt van haar zus Anna het advies om samen met hem een nieuwe toekomst te gaan opbouwen. Maandenlang zitten Dido en Aeneas op een roze wolk, totdat Het Lot toeslaat: Aeneas krijgt van Mercurius te horen dat Juppiter hem beveelt om nu eindelijk zijn Fatum te volvoeren: hij moest immers “een nieuw Troje” stichten in het Avondland! Na een afschuwelijke ruzie besluit Aeneas Dido te verlaten en met zijn mannen te vertrekken. Dido verwenst hem en alles wat nog na hem zal komen, en maakt een einde aan haar leven…. DISCO I aantekeningen bladzijde 15 AANTEKENING 10: A B L A T I V U S De naamval ablativus kan in een Latijnse zin drie functies hebben. *Meestal heeft hij de functie van “bijwoordelijke bepaling”, dat wil zeggen: extra informatie bij de persoonsvorm. Daarbij gaat het dan om -middel, manier: “waardoor, waarmee, hoe?” -plaats of tijd: “waar, wanneer?” -scheiding, herkomst, oorzaak: “waarvandaan, waardoor?” In deze gevallen moet je bij de vertaling zelf een voorzetsel kiezen: “met / door / in / op / bij / vanaf” *Soms word je bij de vertaling geholpen omdat er in het Latijn al een voorzetsel voor de ablativus staat: a/ab = van…af e/ex = uit, cum = samen met, pro = vóór, in = in/op/bij sine = zonder, de = van (boven) af / over (bij een verhaal) NOTA BENE: cum me = mecum, cum te = tecum, cum nobis = nobiscum, cum vobis = vobiscum, cum se = secum NOTA BENE: het voorzetsel in kan twee naamvallen achter zich krijgen: in + accusativus = naar, …in [richting, beweging]: in viam ambulo in + ablativus = in/op/bij [plaats]: in via ambulo *Bij sommige werkwoorden volgt voor het Romeinse taalgevoel een aanvulling in de ablativus, die wij in het Nederlands vertalen als lijdend voorwerp (“ablativus-object”, net zoiets als soms bij een dativus); dat staat er dan in de woordenlijst bij vermeld, bv carere + ablat. = missen. VORM: -A rosa rosis -US/-ER/-UM domino/puero/bello dominis/pueris/bellis (groep 3) (rege) (regibus) NOTA BENE: Je ziet dat sommige uitgangen [-a, -o, -is, -ibus] bij meerdere naamvallen voorkomen; uit het zinsverband moet je dan opmaken met welke naamval/functie je te maken hebt. AANTEKENING 11: P L U S Q U A M P E R F E C T U M *Het plusquamperfectum [plqpf, “pulkepuf”] is de Latijnse Voltooid Verleden Tijd (VVT); het wordt gebruikt om een gebeurtenis in het verleden te beschrijven die al eerder dan een andere gebeurtenis in het verleden had plaatsgevonden: Apollo omnes filios Niobes iam necav-era-t; postea filias quoque necavit. DISCO I aantekeningen bladzijde 16 *Vorming van het plqpf: perfectumstam + era + persoonsuitgang -vocare: vocat – vocabat – vocavit – vocaV-ERAt = hij had geroepen -terrere: terret – terrebat – terruit – terrU-ERAt = … -audire: audit – audiebat – audivit – audiV-ERAt = … -dúcere: ducit – ducebat – duxit – duX-ERAt = … NOTA BENE: let goed op het verschil bij ESSE en POSSE: -esse: est – erat - fuit - fuerat = … -posse: potest – poterat – potuit – potUerat = … !!! AANTEKENING 12: VELLE / NOLLE / MALLE / IRE Deze werkwoorden hebben in het praesens merkwaardige rijtjes, en ook verder hier en daar klinkerwisselingen in hun vervoeging. Het volledige schema vind je verderop in deze set aantekeningen. NOTA BENE Twee vormen van NOLLE moet je goed uit elkaar houden: nolo = ik wil niet … noli / nolite = “wil(t) niet …” -> “je moet niet … / jullie moeten niet …” AANTEKENING 13: G E N I T I V U S *De naamval genitivus heeft de functie van “bijvoeglijke bepaling”, dat wil zeggen: hij vormt een combinatie met een ander ZNw waarover hij informatie geeft. Meestal kun je hem vertalen met “van”, en is er sprake van een bezitsrelatie: Aeneas dux Troianorum est = … Romani iussis dei parent = … De genitivus kan zowel vóór als áchter het ZNw staan waarover hij info geeft: templa deorum / domini servus; daar is geen vaste regel voor. *Bij een combinatie met ZNwoorden die een gevoel aanduiden (liefde, hoop, angst, vriendschap) kan een genitivus twee bedoelingen hebben: -de “bezit”-relatie: amor filiae = de liefde van mijn dochter amicitia amicorum = de vriendschap van mijn vrienden -maar de genitivus kan ook het “voorwerp / object” bij dat ZNw vormen: amor filiae = de liefde voor mijn dochter amicitia amicorum = de vriendschap met mijn vrienden Men noemt dit de genitivus “obiectivus”. Je moet zelf uit het zinsverband opmaken welke keuze het beste uitkomt. *Bij woorden die een hoeveelheid aanduiden staat ook vaak een genitivus: pars imperii = deel van het rijk / multum vini = veel [van] wijn plus auxilii = meer [van] hulp / satis verborum = genoeg [van] woorden. DISCO I aantekeningen bladzijde 17 AANTEKENING 14: znw “G R O E P 3” = MK-STAMMEN Deze verbuigingsgroep bevat ZNwoorden met een medeklinkerstam (MKstammen). De nominativus kan op heel verschillende letters uitgaan, en meestal kun je aan de nominativus niet zien wat de stam is. Daarom staat er in de woordenlijst altijd de nominativus meervoud bij en die moet je erbij leren!! Als je de uitgang –es weglaat (bij onzijdige woorden de uitgang –a) houd je de stam over; daar komen dan de andere naamvalsuitgangen achter (die bij ALLE woorden in deze groep verder hetzelfde zijn). VOORBEELDEN (rex, reg-es) (nomen, nomin-a) rex nomen reg-is nomin-is reg-i nomin-i reg-em nomen (!!!) reg-e nomin-e reg-ES reg-um reg-ibus reg-es reg-ibus nomin-A (!) nomin-um nomin-ibus nomin-a nomin-ibus NOTA BENE 1 bij onzijdige woorden is de accusativus ALTIJD hetzelfde als de nominativus; in het meervoud eindigen die allebei altijd op een –A. 2 de stam moet je echt gewoon erbij leren, want daar is vaak geen pijl op te trekken: vox, voCes / rex, reGes / nox, noCTes / nix, niVes …..! 3 bij sommige woorden kun je in de genitivus meervoud -ium tegenkomen in plaats van –um. 4 er zijn in deze groep ook een paar woorden op –er in de nominativus; het verschil met die van groep 2 zie je in de woordenlijst: puer, pueri / ager, agri // pater, patrES / mater, matrES AANTEKENING 15: BIJVOEGLIJK NAAMWOORD *Een bijvoeglijk naamwoord (ADIECTIVUM) geeft informatie over een zelfstandig naamwoord (SUBSTANTIVUM). In het Latijn, met zijn naamvallen, is het logisch dat het in dezelfde naamval, getal en geslacht staat als het bijbehorende ZN: het “congrueert [=komt overeen]”, ofwel: DISCO I aantekeningen bladzijde 18 het voldoet aan de “congruentieregel”. Een adiectivum kan vóór en achter het substantivum staan, dat maakt voor een Romein geen verschil. *Bijvoeglijke naamwoorden worden verbogen zoals de substantiva van groep 1 en 2: magnus (M) – magna (V) – magnum (ONZ) pulcher (M) – pulchra (V) – pulchrum (ONZ). In de woordenlijst staat alleen de nominativus mannelijk vermeld. Elk adiectivum kan bij élk substantivum staan, maar het moet dus wél congrueren (NB “rijm” hoeft dus niet !!): pater magnus / bonae matri / longis fluminibus / templa alta NOTA BENE: er zijn ook nog andere adiectiva, met een nominativus op –is en –ns: fortis = sterk, dapper / ingens = enorm, geweldig groot; die komen pas verderop ter sprake. AANTEKENING 16: BEZITTELIJK VOORNAAMWOORD De bezittelijke voornaamwoorden (mijn, jouw enz.) gedragen zich als adiectiva en voldoen dus ook aan de congruentieregel. meus / mea / meum = mijn tuus / tua / tuum = jouW noster / nostra / nostrum = onze vester / vestra / vestrum = (van) jullie NOTA BENE Voor het bezittelijk voornaamwoord van de 3e persoon (zijn / haar / hun) gebruikt het Latijn de genitivus van het persoonlijk voornaamwoord hij / zij / ze (is /ea): eius = van hem, zijn… / van haar, haar … eorum = van hen, hun… (mannen) earum = van hen, hun… (vrouwen) bv: video filios eius = 1)… 2) … audimus filiam eorum = … AANTEKENING 17: HOOFDREGELS VAN HET GESLACHT Voor de toepassing van de congruentieregel moet je de (hoofd)regels van het grammaticale geslacht van het ZNw weten. M = mannelijk / masculinum F = vrouwelijk / femininum N = onzijdig / neutrum *hoofdregel: bij alle drie de groepen geldt, dat het natuurlijk geslacht bepalend is: pater = M, filia = V, coniunx (“partner”) = M of V. *-groep 1: woorden op –a zijn V -groep 2: woorden op –us en –er zijn M; woorden op –um zijn O DISCO I aantekeningen bladzijde 19 -groep 3: woorden van alle drie de geslachten; in de woordenlijst staat m./ v./ o. erachter. Een paar handige weetjes: M: woorden op –or, -os, -er (dolor, sacerdos, pater) O: woorden met een nominativus mv op –a (nomen, flumen) V: de meeste andere woorden (lux, urbs, virgo). AANTEKENING 18: BETREKKELIJK VOORNAAMWOORD *Een betrekkelijk voornaamwoord (“relativum”) leidt een bijzin in, die informatie geeft over (oftewel: een “relatie” heeft met) een “voorafgaand” ZN (“antecedent”): De jongen die daar loopt ken ik heel goed De kleuter, (aan) wie ik een snoepje geef, huilt nog steeds (tja…) *Een relativum staat in hetzelfde geslacht en getal als het antecedent (net als in het Nederlands: het boek, dat… / de boeken, die… ); maar de naamval ervan wordt bepaald door de functie die het relativum in de bijzin heeft, en die hoeft dus helemaal niet hetzelfde te zijn als die van het antecedent (kan natuurlijk wel). *Voorbeelden: puer / quem vides / amicus meus est puer / qui ibi laborat / amicus meus est puellam / quae canit / audire non possum puella / quam vides / non in urbe mea habitat pueros / qui in agro laborant / non video vir / cuius filia sum / matrem meam amat puellas / quarum pater sum / valde amo *NOTA BENE bij de rijtjes: -bij M, V en O is er in de genitivus en dativus enkelvoud maar één vorm -quae kan nomin. ev V en nomin/accus. mv O zijn -let op de uitspraak: “koeioes”, “kwie” en “koewie”!!! AANTEKENING 19: VRAGEND VOORNAAMWOORD Zelfstandig gebruik: quis (m+v) – quid (o) = wie? wat? Bijvoeglijk gebruik: qui (m) – quae (v) – quod (o) = welk(e)? De rijtjes zijn hetzelfde als die van het betrekkelijk voornaamwoord. Simpel: vraagzinnen hebben een vraagteken!! NOTA BENE *er zijn ook andere vraagwoorden: quando / ubi / cur / quomodo / … *een zin zonder vraagwoord kan beginnen met - -ne achter het eerste woord geplakt: een neutrale vraag zonder bijbedoeling - num aan het begin: je verwacht “nee”; vertalen met “toch zeker niet…?” - nonne voorop: ‘t verwachte antwoord is “ja”; “toch zeker wel…?” DISCO I aantekeningen bladzijde 20 AANTEKENING 20: ACCUSATIVUS cum INFINITIVO (AcI) Net als het Nederlands kent het Latijn het verschil tussen de directe en indirecte rede: Jan zegt: “ik kom” // Jan zegt dat hij komt. De indirecte rede is de niet-rechtstreekse, niet-letterlijke weergave van iemands woorden of gedachten. Het Nederlands geeft dat weer met een bijzin met “…, dat…”; in het Latijn staat er een accusativus met een infinitivus. De accusativus wordt in je vertaling het onderwerp van de bijzin met “dat…”, en van de infinitivus maak je de pv van die bijzin. Deze constructie ( “Accusativus cum Infinitivo”, “AcI”) komt voor bij werkwoorden die betekenen “iets zeggen / denken / voelen” (en soms ook bij “willen”): te semper bene laborare scio: ik weet dat je altijd goed werkt. Natuurlijk kan zo’n AcI ook nog aanvullingen bij zich hebben (die dan tussen de accusativus en de infinitivus in staan); als er bij de infinitivus nog een lijdend voorwerp hoort spreekt men van de “subiectsaccusativus” (-> onderwerp) en “obiectsaccusativus” (-> lijdend voorwerp). Voorbeelden: te semper bene laborare scio = te semper laborare bene scio = Laocoön Graecos non abire putat = Laocoön Graecos dolum parare dicit = NOTA BENE!! semper fritem consumere volo =…. : GEEN AcI !! (geen bijzin met “dat..”) te non semper fritem consumere volo = … : WEL AcI AANTEKENING 21: DE INFINITIVUS IN DE AcI *Omdat er in een AcI ook wel eens iets verteld wordt dat al afgelopen of eerder gebeurd is kent het Latijn meerdere infinitivi: -op –RE: “infinitivus praesens activum” : praesensstam + RE vocare / terrere / audire / dúcere / esse -op –ISSE: “infinitivus perfectum activum”: perfectumstam + ISSE vocavisse / terruisse / audivisse / duxisse / fuisse *met de infinitivus op –RE geeft de verteller aan dat de gebeurtenis van de AcI op hetzelfde moment als en dus gelijktijdig met de pv van de zin plaats vindt of vond; de infinitivus op –ISSE betekent dat die gebeurtenis al plaatsgevonden heeft of had, of al afgelopen is of was vóór de pv van de zin (vóórtijdig). DUS: -RE = gelijktijdig, onvoltooid, bezig -ISSE = vóórtijdig, voltooid, afgelopen DISCO I aantekeningen bladzijde 21 1a dominus servos in agro laborare videt = de baas ziet dat z’n slaven op het land werken / aan het werken zijn 1b dominus servos in agro laborare videbat = de baas zag dat z’n slaven op het land werkten / aan het werken waren allebei de zinnen: gelijktijdig, bezig, op hetzelfde moment 2a dominus servos in agro laboravisse videt = de baas ziet dat z’n slaven op het land gewerkt hebben 2b dominus servos in agro laboravisse videbat = de baas zag dat z’n slaven op het land gewerkt hadden allebei de zinnen: afgelopen, voltooid, al een tijd geleden AANTEKENING 22: AANWIJZENDE VOORNAAMWOORDEN *Het Latijn kent drie aanwijzende voornaamwoorden, die in verschillende situaties gebruikt worden: hic / haec / hoc = dit/deze (hier bij mij) iste / ista / istuD = die/dat (daar bij jou) (soms: -, negatieve bijsmaak) ille / illa / illuD = die/dat (daar verderop) (soms: +, positieve bijsmaak) *Ook deze voornaamwoorden hebben naamvalsrijtjes voor M, V en O; ze kunnen bijvoeglijk (deze…, die…, dit…, dat…) en zelfstandig (dus los, zonder bijbehorend ZNw) voorkomen *Verbuiging: -in de genitivus en dativus ev is er maar één vorm voor M/V/O -de accusativus ev M/V ziet er wat vreemd uit, met die –n-in het meervoud lijken de rijtjes erg op die van de ZNw van groep 1 en 2! NOTA BENE Ook is / ea / id kunnen als aanwijzend voornaamwoord worden gebruikt; ze verwijzen meestal terug naar iets of iemand uit een voorafgaande zin. AANTEKENING 23: BIJWOORDEN Er zijn twee soorten bijwoorden (“adverbia”): -echte bijwoorden: clam / subito / numquam / olim / …. -bijwoorden die gemaakt zijn van bijvoeglijke naamwoorden; die eindigen op –e en worden dan niet meer verbogen: pulchre / laete / misere / …. = “op een …. manier” DUS: puella pulchrA cantat = puella pulchrE cantat = =============EINDE DEEL 1=========== DISCO I aantekeningen bladzijde 22