aanpassingen vwo 2003 tijdvak 1

advertisement
AANPASSINGEN EXAMENS 2010 TIJDVAK 1
VMBO-GL en TL BIOLOGIE
EXAMENOPGAVEN
Algemene opmerking: alle afbeeldingen vervallen.
titelblad

tekst aangepast (Bij dit examen horen een bijlage en een uitwerkbijlage.):
Bij dit examen hoort een bijlage.
bladzijde 2

vraag 3 aangepast:
Een mannetje van een bepaalde vogelsoort is in zijn territorium tijdens de paartijd aan
het zingen. Hij heeft nog geen vrouwtje.
In het gebied waarin het territorium ligt, bevinden zich nog vier andere vogels:
vogel P: een mannetje van dezelfde soort in zijn eigen territorium;
vogel Q: een mannetje van dezelfde soort dat geen eigen territorium heeft;
vogel R: een vrouwtje van dezelfde soort zonder mannetje;
vogel S: een mannetje van een andere soort die ook in de paartijd zingt.
→ Vul de letters van de vogels in bij het cijfer dat hoort bij het gedrag dat ze vertonen
als reactie op het zingende mannetje. Gebruik elke letter eenmaal.
1 De vogel wordt gelokt naar het territorium van het zingende mannetje.
2 De vogel gaat ook zingen.
3 De vogel wordt weggejaagd door het zingende mannetje.
4 De vogel reageert niet op het zingende mannetje.
correctievoorschrift vraag 3 aangepast (maximaal 2 punten)
Gedrag bij het horen van het zingende mannetje:
1 De vogel wordt gelokt naar het territorium van het zingende mannetje: R
2 De vogel gaat ook zingen: P
3 De vogel wordt weggejaagd door het zingende mannetje: Q
4 De vogel reageert niet op het zingende mannetje: S
Indien vier letters juist ingevuld: 2 punten
Indien drie of twee letters juist ingevuld: 1 punt
Indien één of geen letter juist ingevuld: 0 punten
1/8
bladzijde 3

tabel aangepast:
bt
De tabel bestaat uit 6 kolommen:
Kolom 1: dag
Kolom 2: bak 1, vochtigheidsgraad van de compost 10%
Kolom 3: bak 2, vochtigheidsgraad van de compost 25%
Kolom 4: bak 3, vochtigheidsgraad van de compost 50%
Kolom 5: bak 4, vochtigheidsgraad van de compost 75%
Kolom 6: bak 5, vochtigheidsgraad van de compost 98%
1; 0; 0; 60; 80; 0
3; 0; 86; 126; 70; 0
5; 0; 114; 21; 0; 23
et
bladzijde 4

tekst aangepast (Volgens de evolutietheorie ... in een stamboom.):
De olifanten behoren tot de Proboscidea of slurfdragers. De slurfdragers zijn ontstaan
in het Vroeg-Tertiair (50 miljoen jaar geleden) uit de voorhoefdieren. De oerslurfdragers
waren veel kleiner dan de olifant (ongeveer ter grootte van de dwergnijlpaard). Ze
hadden nog geen slurf. De Moeritherium was één van de eerste slurfdragers.
Zo'n dertig miljoen jaar geleden ontstonden grotere slurfdragers. Ze hadden al een
kleine slurf en maalkiezen.
Vijf miljoen jaar geleden is de familie Elephantidae ontstaan, waartoe zowel de huidige
olifanten (de Afrikaanse en de Aziatische olifant) als de mammoeten behoren.
In Nederland worden veel mammoetbotten en -kiezen gevonden. Ze worden opgevist
uit de Noordzee, die in de koude perioden van het Pleistoceen droog lag.

vraag 5 aangepast:
Naar aanleiding van deze stamboom worden twee uitspraken gedaan.
→ Geef bij elke uitspraak aan of deze juist is of onjuist.
1 De mammoet is de voorouder van de Aziatische en Afrikaanse olifant.
2 De mammoetbotten en -kiezen zijn van alleseters.
correctievoorschrift vraag 5 aangepast (maximaal 1 punt)
1 De mammoet is de voorouder van de Aziatische en Afrikaanse olifant: onjuist
2 De mammoetbotten en -kiezen zijn van alleseters: onjuist

vraag 6 aangepast:
Leg uit hoe het komt dat er mammoeten op de plaats waar de Noordzee nu ligt
leefden?
2/8
correctievoorschrift vraag 6 aangepast (maximaal 1 punt)
Uit het antwoord moet duidelijk worden dat er:
1 geen Noordzee was
2 er een ijstijd gaande was
3 Engeland met Nederland verbonden was
bladzijde 5

vraag 8 aangepast:
Het menselijk lichaam telt circa 200 tot 210 botten, afhankelijk van de wijze waarop ze
worden geteld. Bijvoorbeeld: telt het bekken als één bot of als zes botten? Gewoonlijk
wordt uitgegaan van 206 botten. Variaties komen voor in aantal ribben en
schedelbeenderen. Een baby heeft meer dan 300 beenderen.
a Leg uit hoe het komt dat volwassen mensen minder botten hebben dan kleine
kinderen.
b Uit welke stof bestaan de beenderen bij baby's vooral?
correctievoorschrift vraag 8 aangepast (maximaal 2 punten)
a Veel beenderen zullen gaan vergroeien tot een enkel been.
b Kraakbeen.
Per juist gegeven antwoord: 1 punt
bladzijde 6

tekst bij vraag 9 aangepast (Er wordt een onderzoek ... (zie de afbeelding).):
Er wordt een onderzoek gedaan naar de werking van verteringssappen. Hiervoor
worden drie reageerbuizen gevuld.
Buisje 1: speeksel met zetmeel en water
Buisje 2: maagsap met zetmeel en water
Buisje 3: dunne darmsap met zetmeel en water
bladzijde 7


verwijzing naar afbeelding in tekst vervalt
vraag 11 aangepast:
Soms kan een patiënt na een tracheotomie niet goed zelf eten. Er wordt dan vloeibare
voeding toegediend door een slangetje. Waar zal het uiteinde van zo'n slangetje zich
dan bevinden?
(Kies uit: A B C)
A in de luchtpijp
B in de slokdarm
C in de twaalfvingerige darm
bladzijde 8

tekst aangepast (In de afbeelding ... de impulsen aan.):
3/8
Iemand prikt zich aan een brandnetel. Zenuwcellen in de huid geleiden impulsen via
het ruggenmerg naar een spier.

vraag 13 aangepast:
Treedt als gevolg van deze impulsen een reflex op of een bewuste beweging? Leg dit
uit.

vraag 14 aangepast:
Er zijn drie typen zenuwcellen.
Van welke zenuwcel ligt het cellichaam en de uitlopers in het ruggenmerg?
(Kies uit: A B C)
A schakelcel
B bewegingszenuwcel
C gevoelszenuwcel
bladzijde 9: geen aanpassingen
bladzijde 10

vraag 18 aangepast:
Elke keer als je met je ogen knippert, wordt traanvocht over de ogen verspreid. Als de
traanklieren niet voldoende traanvocht produceren, ontstaan 'droge ogen'. De ogen
worden dan rood en branderig. Het voelt aan alsof er steeds iets in de ogen zit. Door te
weinig traanvocht kan de buitenste, doorzichtige laag van het oog beschadigd raken.
Hoe heet deze buitenste, doorzichtige laag van het oog?
(Kies uit: A B C D)
A het harde oogvlies
B het hoornvlies
C het netvlies
D het vaatvlies
correctievoorschrift vraag 18 aangepast (maximaal 2 punten)
Antwoord B is juist.
bladzijde 11

verwijzing naar afbeelding in vraag 20 vervalt
bladzijde 12

vraag 21 aangepast:
Er wordt in de klas onderzocht of een plantenwortel een bepaald gas afgeeft. Van een
plant die in een pot met aarde staat, wordt de wortel afgesneden. De wortel wordt
bovenin een buisje met kalkwater gehangen. Het gas dat de plantenwortel afgeeft
maakt het kalkwater wit.
→ Wat is de naam van dit gas?
4/8
bladzijde 13: geen aanpassingen
bladzijde 14

vraag 28 aangepast:
Er wordt een onderzoek gedaan naar de afweer tegen ziekteverwekkers bij de
tiendoornstekelbaars.
Een aantal tiendoorns wordt besmet met een bepaalde ziekteverwekker. De reactie van
het afweersysteem van de vissen is zoals bij de mens.
Na de besmetting wordt elke dag het aantal ziekteverwekkers in het bloed van de
vissen bepaald. De resultaten worden weergegeven in onderstaande tabel.
bt
De tabel bestaat uit 2 kolommen:
Kolom 1: aantal dagen na de besmetting
Kolom 2: gemiddeld aantal ziekteverwekkers per mL bloed
1; 50
2; 100
3; 150
4; 200
5; 250
6; 300
7; 350
8; 300
et
Tijdens het onderzoek wordt ook de hoeveelheid antistof tegen de ziekteverwekker in
het bloed van de vissen bepaald.
→ Is die hoeveelheid antistof in het bloed van de tiendoorns op dag 8 groter dan,
kleiner dan of gelijk aan de hoeveelheid op dag 3? Leg je antwoord uit met behulp van
de tabel.
bladzijde 15

vraag 29 aangepast:
A Welk orgaan van het mannelijk voortplantingsstelsel produceert zaadcellen?
B Welk orgaan van het mannelijk voortplantingsstelsel slaat zaadcellen op?
correctievoorschrift vraag 29 aangepast (maximaal 2 punten)
A teelballen
B bijballen
Per juist gegeven antwoord: 1 punt
bladzijde 16: geen aanpassingen
5/8
bladzijde 17

vraag 34 aangepast:
In informatie 1 is informatie gegeven over het vrouwelijk voortplantingsstelsel.
→ Waar rijpen eicellen zich in het vrouwelijk voortplantingsstelsel?

vraag 35 aangepast:
In informatie 1 worden enkele gebeurtenissen weergegeven.
P Hoe noemen we de gebeurtenis wanneer een eicel na rijping vrijkomt?
Q Wat gebeurt er met de bevruchte eicel als deze in de baarmoeder aankomt?

vraag 36 aangepast:
→ Zijn de genoemde delingen uit informatie 1 mitoses (= gewone celdelingen) of
meioses (= reductiedelingen)? Leg je antwoord uit.
bladzijde 18

vraag 37 aangepast:
De cellen in het spierweefsel van de baarmoeder bevatten 46 chromosomen.
→ Hoeveel chromosomen bevinden zich in de zaadcel? Leg je antwoord uit.

vraag 39 aangepast:
De tabel geeft de veranderingen weer in de hoeveelheid hCG in het bloed van een
zwangere vrouw. Vier tijdstippen worden met een letter aangegeven.
bt
De tabel bestaat uit 3 kolommen:
Kolom 1: tijdtip
Kolom 2: aantal weken na de eerste dag van de laatste menstruatie
Kolom 3: hoeveelheid hCG in het bloed
T; 3; 0
U; 4; 4
V; 5; 8
W; 6; 16
et
Welke letter geeft het tijdstip aan waarop een zwangerschapstest op zijn vroegst een
positieve uitslag kan geven volgens informatie 2?
(Kies uit: A B C D)
A letter T
B letter U
C letter V
D letter W
6/8
bladzijde 19

vraag 42 aangepast:
De resusfactor van het bloed is een erfelijke eigenschap. Het gen voor resuspositief
bloed is dominant (A).
→ Wat is het genotype van een resusbaby (zie informatie 3)? En wat is het genotype
van de moeder van zo'n baby? Kies uit: AA, Aa of aa.

vraag 44 aangepast:
In informatie 5 staan in een tabel gegevens over het gewicht van een foetus tijdens een
zwangerschap.
→ Wat is groei en wat is ontwikkeling?
correctievoorschrift vraag 44 aangepast (maximaal 2 punten)
- groei: meer van dezelfde cellen
- ontwikkeling: vorming van nieuwe type cellen
Per juist gegeven antwoord: 1 punt

vraag 47 aangepast:
Wat zijn de kenmerken van een ader?
(Kies uit: A B C D)
A wel kleppen en vervoert bloed naar het hart toe
B geen kleppen en vervoert bloed naar het hart toe
C wel kleppen en vervoert bloed van het hart af
D geen kleppen en vervoert bloed van het hart af

vraag 48 aangepast:
Welk orgaan vormt het tussenstation tussen de bloedsomloop van de moeder en de
bloedsomloop van de ongeboren baby?

vraag 49 aangepast:
Zwangere vrouwen moeten vaak naar het toilet voor meestal kleine plasjes.
→ Leg uit waarom zwangere vrouwen vaker moeten plassen dan normaal.
bladzijde 20

vraag 50 aangepast:
Sonja is in verwachting. De eerste dag van haar laatste menstruatie was op 12 januari.
→ Bepaal met behulp van informatie 7 en onderstaande tabel op welke dag ze 'is
uitgerekend'.
bt
De tabel bestaat uit 2 kolommen:
Kolom 1: maand
Kolom 2: aantal dagen
7/8
Jan; 31
Feb; 29
Mrt; 31
Apr; 30
Mei; 31
Jun; 30
Jul; 31
Aug; 31
Sep; 30
Okt; 31
Nov; 30
Dec; 31
et
BIJLAGE
Algemene opmerking: alle afbeeldingen vervallen.
titelblad: geen aanpassingen
bladzijde 2

informatie 1 aangepast:
Een vrijgekomen eicel reist via één van de eileiders naar de baarmoeder. De eileider,
zo dun als een sliert spaghetti, verzorgt het transport. Eicellen kunnen namelijk niet uit
zichzelf bewegen. De eileiders zijn aan de binnenkant met een soort haartjes bekleed.
Deze haartjes maken golfbewegingen in de richting van de baarmoeder. Zo worden de
eicellen netjes in de goede richting vervoerd. In de eileider vindt ook de bevruchting
plaats.
De bevruchte eicel gaat zich al delen in de eileider.
bladzijde 3

informatie 5: tekst aangepast (Na twee maanden zwangerschap wordt de baby een
foetus genoemd.):
Na drie maanden zwangerschap wordt de baby een foetus genoemd. Dit komt omdat
er daarna voornamelijk groei van de baby plaatsvindt.
bladzijde 4


informatie 6: verwijzing naar afbeelding vervalt
informatie 7: tekst vervalt (In de afbeelding ... van de zwangerschap.)
UITWERKBIJLAGE

uitwerkbijlage vervalt
8/8
Download