Beste leerling, Dit document bevat het examenverslag van het vak

advertisement
Beste leerling,
Dit document bevat het examenverslag van het vak Biologie vwo, tweede tijdvak (2014). In dit examenverslag proberen we zo goed mogelijk antwoord te
geven op de volgende vraag:
In hoeverre was het examen te maken met behulp van de op de cursus behandelde kennis & vaardigheden?
Om een zo duidelijk mogelijk verslag te maken, hebben we de examenvragen onderverdeeld in 4 categorieën.
I. Algemene (niet vakgerelateerde) kennis & vaardigheden
II. Alleen-kennis/aanpak-uit-de-cursus-vraag
III. Een-stapje-extra-vraag.
IV. Niet voorgekomen in de cursus
De eerste categorie doet een beroep op algemene basisvaardigheden, welke we bekend veronderstellen. Categorie II en III zijn vragen die op te lossen zijn
met de kennis en vaardigheden die je op de cursus geleerd hebt. De laatste categorie vragen is op de cursus niet aan bod gekomen. In bijlage 1, achteraan
dit document, vind je een nadere toelichting op deze categorieën.
Het is belangrijk om te beseffen dat deze categorieën niets zeggen over de moeilijkheidsgraad van een vraag. Een vraag die rechtstreeks op te lossen valt
met kennis en vaardigheden uit de cursus (categorie II) kan best een pittigere opgave zijn dan een vraag die niet is voorgekomen tijdens de cursus
(categorie IV).
Mocht je vragen of opmerkingen hebben naar aanleiding van dit examenverslag, dan horen we dit uiteraard heel graag! Je mag ons hier altijd over mailen
op [email protected].
Met vriendelijke groet,
Hans Huibregtse
1 van 5
aantal punten
categorie vraag
vraag
1 1
2
2
1
3
2
II Welke stof kon je gebruiken? Cellijn van jongetje tekenen: je weet dat jongetjes de geslachtschromosomen XY hebben
(aantekeningen Genetica/Definities). Uit Binas 75C zie je dat het X-chromosoom al getekend is en kun je het Y-chromosoom over
tekenen. Voor instructies om het extra isochromosoom-12p te tekenen: zie tekst.
4
1
II Welke stof kon je gebruiken? Wat een mozaiekpatroon is, kun je vinden in de tekst. In de tekst kun je ook vinden welke type
cellen het zieke fenotype hebben.
III Vervolgens beredeneer je dat hoe meer zieke cellen er aanwezig zijn in de mozaiek, hoe ernstiger de symptomen van PKS in de
patientjes zullen zijn. Afhankelijk van het aantal zieke cellen verschilt de ernst van de symptomen (beredenering).
1
toelichting categorie keuze:
IV Niet voorgekomen op de cursus: Nondisjunctie hebben we niet besproken tijdens de cursus omdat dit in voorgaande jaren niet
terugkwam op het examen. Wat meiose is, vind je terug in je aantekeningen (DNA/Celdeling) en in Binas 75B.
II Welke stof kon je gebruiken? Kernwoorden: karyogram is het overzicht van chromosomen (zoek op via register Binas/BioData,
Binas 75B). Downsyndroom: zoek op via register Binas/BioData. In Binas 75C staat dat er bij Downsyndroom een extra
chromosoom 21 aanwezig is.
5
2
II Welke stof kon je gebruiken? Het middenrif is een spier tussen de borstholte en buikholte (aantekeningen
Longen/Adembeweging). Zoek vervolgens in Binas/BioData op waar de vier opties in het lichaam lopen (Binas 82D, 83A, 84A,
85A).
6
2
II Welke stof kon je gebruiken? Bij het inademen is er in de borstholte een lagere/negatieve druk (aantekeningen
Longen/Adembeweging). Vervolgens redeneer je dat als er een negatieve druk in de borstholte is, dat buikorganen uitpuilen in de
borstholte (redenering).
7
1
I
2 8
2
II Welke stof kon je gebruiken? Fotosynthese vindt plaats in chloroplasten (aantekeningen Assimilatie/Fotosynthese). Vergelijk met
je kennis van celorganellen (aantekeningen Cel, Binas 79C) welke vorm in de afbeelding overeenkomt met chloroplasten.
9
1
IV Niet voorgekomen op de cursus: Het effect van de absorptiespectra op lichtopname en dus op de effectientie van de fotosynthese,
is niet besproken op de cursus. Wellicht heb je de redenering kunnen maken met behulp van je natuurkundige kennis over
absorptiespectra.
10
2
II Welke stof kon je gebruiken? Zoek op dat fycocyanine een pigment (tekst). In de tekst staat 'Afbeelding 2 toont het
absorptiespectrum van pigmenten...'. Zoek eventueel in het woordenboek op wat absorptie is. In afbeelding 2 zie je het
lichtspectrum in een grafiek (algemene/natuurkundige kennis). Pigmenten zorgen dus voor absorptie van licht (redenering).
11
2
II Welke stof kon je gebruiken? In de tekst staat dat door stratificatie de bovenste warme waterlaag minder mengt met de onderste
koude laag (tekst). In de bovenste laag ontvangen de algen meer licht (tekst), dat nodig is voor fotosynthese (aantekeningen
Assimilatie/Fotosynthese). Door meer fotosynthese kunnen blauwalgen beter groeien en kan blauwalgenbloei ontstaan
(redenering, aantekeningen Ecologie/Definities.
12
2
13
2
II Welke stof kon je gebruiken? Algenbloei (aantekeningen Ecologie/Definities) ontstaat door meer voedingsstoffen in het
water/bodem.
III Welke stappen moest je zetten? Het versterkt broeikaseffect wordt veroorzaakt door meer/teveel CO2 in de kringloop. Het inzicht
dat door het afzinken van algen, er koolstof/CO2 wordt onttrokken uit de kringloop, is je eerste stap (redenering). Dood
organisch materiaal wordt omgezet door reducenten tot anorganisch materiaal (aantekening Ecologie/Energie), wat leidt tot
opnieuw CO2 in kringloop (redenering).
14
2
15
3
16
2
17
1
2
3 18
19
2
2
Benodige algemene kennis & vaardigheden: De kans op chromosoomafwijkingen neemt toe na straling of bij een oudere leeftijd
van de moeder/vrouw. Dit is een indicatie voor prenatale diagnostiek uit te voeren. Deze kennis staat niet expliciet vermeld in het
examenprogramma en wordt ook niet genoemd in Samengevat. Omdat het niet expliciet in het examenprogramma staat en niet in
Samengevat; beoordelen we dit als algemene kennis.
II Welke stof kon je gebruiken? Kennis over proefopzet, het aflezen van grafieken en het trekken van conclusies (blokje
Vaardigheden)
II Welke stof kon je gebruiken? Eutrofiëring bespraken we bij aantekeningen Ecologie/definities en enkele opgaven in de
opgavebundel. Bij het versterkt broeikaseffect is meer CO2 aanwezig (algemene kennis) of is het warmer (tekst). Hierdoor kan
meer microcystine worden geproduceerd (tekst, redenering).
II Welke stof kon je gebruiken? Het aflezen van afbeeldingen en het trekken van conclusies (blokje Vaardigheden) heb je bij deze
opgave nodig. Welke informatie je aanwijzingen geeft tot giftigheid (mcy) en wat MIC is, vind je in de tekst.
III Welke stappen moest je zetten? Anatoxine-a werkt activerend op een receptor (tekst). Als een neurotransmitter aan een receptor
bindt, dan volgt eerst depolarisatie (aantekeningen Zenuwstelsel/Impulsgeleiding). Door continue aanwezigheid van anatoxine-a
blijft er activatie komen en vindt er geen repolarisatie plaats (redenering).
II Welke stof kon je gebruiken? Continue aanwezigheid van anatoxine activeert de receptoren op de spieren en dus de
spiercontracties (redenering). Een belangrijke functie van spieren vind je bij aantekeningen Longen/Adembeweging.
II Welke stof kon je gebruiken? Aantekeningen Ecologie/Relaties (ook in voorbereidende opgaven).
III Welke stappen moest je zetten? Blijkbaar is de genetische variatie in de oorspronkelijke populatie op 0km migratieafstand vanaf
Oost-Afrika groot (aflezen grafiek). Beredeneer vervolgens wat er met de genetische variatie gebeurd in een sub-populatie die zich
van de oorspronkelijke populatie heeft afgesplitst.
2 van 5
20
2
II Welke stof kon je gebruiken? Coderend DNA en niet-coderend DNA werd besproken bij DNA/Transcriptie. Coderend DNA
(genen) codeert voor eiwitten; een variatie in de code leidt snel tot niet werkzaamheid (aantekeningen DNA, Enzymen). Met kennis
over natuurlijke selectie beredeneer je dat deze variant met een niet-werkzaam enzym niet zal overleven in de populatie
(aantekeningen Evolutie).
21
2
II Welke stof kon je gebruiken? Dit is een typische proefopzet/vaardigheden vraag. Beredeneer wat een C-ureum ademtest eigenlijk
aantoont. Hoe zou je dat willen gebruiken in de proef? Bedenk vervolgens waarom je een maagbiopt wilt nemen, met in je
achterhoofd dat de onderzoekers het DNA van de H. pylori hebben onderzocht.
4 22
23
2
2
II Welke stof kon je gebruiken? Aantekeningen Bescherming/Afweerreactie behandelt deze stof letterlijk.
II Welke stof kon je gebruiken? Cel 3 is een B-cel die antistoffen maakt (aantekeningen Bescherming/Afweerreactie). Antistoffen zijn
eiwitten (aantekeningen Bescherming/Aspecifiek en specifiek), die worden gemaakt in de ribosomen op het endoplastmatische
reticulum en worden afgewerkt in het Golgi-systeem (aantekeningen Cel).
24
2
II Welke stof kon je gebruiken? Dit is een typische opzoekvraag! Zoek via register Binas/BioData de tabel over allergische
reactie/allergie (Binas 75M). In de tabel zie je een mestcel en het proces hoe degranulatie plaatsvindt. Eerste stap is hierbij dat het
allergeen bind aan een IgE-molecuul. (Opzoeken Binas/BioData).
25
1
II Welke stof kon je gebruiken? Redeneer volgens het voorbeeld van een bloedvatvernauwing (aantekeningen
Bloedsomloop/Vatenstelsel) wat er gebeurt met de hoeveelheid bloedtoevoer als er bloedvatverwijding optreedt.
III Welke stappen moest je zetten? Beredeneer dat bij een grotere doorlaatbaarheid, er meer afweercellen/eiwitten van
immuunsysteem, naar de plek van de infectie kunnen.
II Welke stof kon je gebruiken? Zie aantekeningen Bescherming/Afweerreactie. Zie kolom 'buiten gastheercel': antistoffen binden
eerst aan een ziekteverwekker buiten de gastheercel, die daarna wordt gefagocyteerd door de macrofaag (ook Binas 84N - niet in
BioData).
1
26
2
27
2
28
2
5 29
2
III Welke stappen moest je zetten? Diffusie wordt bepaald door onder andere concentratieverschil (aantekeningen
Longen/Gaswisseling), zo ook bij ionen. Het chloride-ion is negatief geladen. Je kunt beredeneren dat de mate van transport van
een negatief geladen ion beinvloed kan worden door de positieve of negatieve lading aan de zijdes van het celmembraan
(redenering).
30
2
31
2
III Welke stappen moest je zetten? Zoek op in Binas/BioData 'structuur' geeft je een tabel met de primaire tot quaternaire structuur.
Het figuur waarin je meerdere subeenheden ziet (zoals bij GABA-receptor) vind je bij de quaternaire structuur.
III Welke stappen moest je zetten? GABA is een remmende neurotransmitter (tekst), die dus het potentiaal van de zenuwcel omlaag
brengt / hyperpolarisatie (aantekeningen Zenuwstelsel/Impulsgeleiding). Het neuron wordt dus meer negatief, dus het negatief
geladen chloride-ion stroomt de cel in (redenering).
32
2
III Welke stappen moest je zetten? De kennis over allosterische modulatoren staat niet in het examenprogramma en wordt daarom
uitgelegd in de tekst. Dit is daarom een redeneervraag naar aanleiding van informatie in de tekst. Gebruik bij de redenering wat je
nu precies bekijkt: een receptor van neurotransmitters met een effect op het zenuwstelsel.
33
2
II Welke stof kon je gebruiken? Uit de aantekeningen over enzymen weet je dat een mutatie kan zorgen voor het slechter
functioneren van het enzym, doordat de vorm is veranderd (aantekeningen DNA/Enzymen). Beredeneer vervolgens waarom een
vormverandering op de bindingsplaats voor agonisten meer impact heeft dan op de bindingsplaats voor allosterische modulatoren
(redenering).
34
1
II Welke stof kon je gebruiken? GABA-receptor is een receptor voor de neurotransmitter GABA. De receptoren voor
neurotransmitters zitten op het postsynaptische membraan/neuron (aantekeningen Zenuwstelsel/Signaaloverdracht).
III Welke stappen moest je zetten? Bedenk daarnaast wat het effect is van meer GABA-transporteiwitten voor de heropname van
GABA naar het presynaptische neuron; er zal minder GABA in de synapsspleet zijn, en dus kan dit een verklaring zijn voor
gewenning (redenering).
1
IV Niet voorgekomen op de cursus: In Binas 84M zie je staan dat door de mediatoren gladde spiercellen samentrekken. In welk deel
van de luchtwegen deze spieren zitten, is niet besproken op de cursus.
II Welke stof kon je gebruiken? Reflex is een onbewust proces (aantekeningen Zenuwstelsel/Schakeling). Grote hersenen verzorgen
de bewuste processen (aantekeningen Zenuwstelsel/Bouw). Het middenrif trekt samen bij inademing (aantekeningen
Longen/adembeweging). Door middel van exclusie kom je tot het goede antwoord.
35
2
II Welke stof kon je gebruiken? De aantekeningen over de verschillende onderdelen van het zenuwstelsel (aantekeningen
Zenuwstelsel/Bouw). Noem een onderdeel van het zenuwstelsel en zijn functie, en geef vervolgens een mogelijke verklaring dat als
die functie minder goed wordt uitgevoerd; er meer kans is op een ongeval (redenering).
36
1
37
1
2
II Welke stof kon je gebruiken? Aantekeningen Proefopzet: noem een verschil tussen hoe een experiment zou moeten volgens de
samenvatting in je opgavebundel, en het quasi-experiment op het examen.
II Welke stof kon je gebruiken? Aantekeningen Proefopzet: hypothese. Gebruik hierbij de gegevens in de tekst.
II Welke stof kon je gebruiken? Met de kennis over Proefopzet (aantekeningen) in je hoofd, bepaal je of er vanaf het moment dat het
benzodiazepine gebruik ging verschillen, ook een (groter) verschil ontstond in het voorkomen van heupfracturen.
73
3 van 5
I
II
III
IV
percentage
aantal punten
categorie
verdeling per categorie:
1
1%
51 70%
16 22%
5
7%
73 100%
In hoeverre was het examen te maken met behulp van de op de cursus opgedane kennis & vaardigheden?
Dit gold voor: 93% van de vragen (namelijk categorie I, II en III).
4 van 5
Bijlage 1: Toelichting categorieën
Categorie I: Algemene (niet vakgerelateerde) kennis & vaardigheden
Dit betreft de volgende vragen: vragen waarbij een beroep wordt gedaan op algemene kennis & vaardigheden. Dit zijn kennis & vaardigheden die niet zijn
opgenomen in de eindtermen in de syllabus en niet in Samengevat staan (zo ja: dan behoren de vragen tot één van de drie andere categorieën).
Categorie II: alleen-kennis/aanpak-uit-de-cursus-vraag
Dit betreft de volgende vragen:
• Vragen die letterlijk voorkomen in de uitleg (in de uitleg of in een klassikaal voorbeeld);
• Vragen die letterlijk met een stappenplan op te lossen zijn;
• Vragen die vergelijkbaar zijn met opgaven uit de opgavenbundel die vrijwel altijd worden opgegeven door de hoofddocent;
• Theorievragen die niet worden behandeld op de cursus, maar die we je van tevoren via de vakkenpagina geadviseerd hebben te leren (uit bijv.
Samengevat);
• Vragen die vergelijkbaar zijn met vragen uit de voorbereidende opgaven.
Categorie III: een-stapje-extra-vraag
Dit betreffen vragen waarbij je, de naam zegt het al, een stapje extra moet zetten. Oftewel: je moest je kennis en vaardigheden behandeld tijdens de cursus
combineren met een stukje ‘inzicht’. Bijvoorbeeld:
• Je moet net even buiten het stappenplan om denken;
• Je moet informatie uit de tekst halen om een bepaalde variabele voor een formule of berekening uit te rekenen.
Categorie IV: niet voorgekomen op de cursus
Dit betreft de volgende vragen:
• Vragen over begrippen die niet voorkomen in de uitleg, de standaard opgegeven opgaven door de hoofddocent, en waarbij het woordenboek ook geen
soelaas biedt;
• Vragen over grote-bak-stof die niet voorkomen in standaard opgegeven opgaven door de hoofddocent, de voorbereidende opgaven of opgegeven stof
op de vakkenpagina.
• Vragen waarvan je redelijkerwijs niet kon vaststellen dat het om een (op de cursus behandeld) concept in een andere context gaat.
5 van 5
Download