Veelgestelde vragen over akkoord CAO-BVE 2003 Vragen over Vakantie en Taakbeleid Waarop is de tot nu toe bestaande vakantiepraktijk gebaseerd? In de huidige CAO BVE staat sinds 1993 een verwijzing naar de regelingen in hoofdstuk I-C van het Rechtspositiebesluit Onderwijs. Deze inmiddels vervallen regelingen dateren nog van voor de ROC-vorming en waren verschillend voor het middelbaar beroepsonderwijs, v.a.v.o., basiseducatie en vormingswerk. Belangrijkste punt uit deze RpbO-regeling was dat het onderwijzend personeel “vakantieverlof met behoud van bezoldiging” geniet gedurende de schoolvakanties, dan wel in de periode waarin de instelling geen onderwijs verzorgt of examens afneemt. Omdat de leerlingenvakanties formeel waren vastgelegd door voorschriften in de destijds bestaande onderwijswetten, was er sprake van een vakantieverlof van 60 dagen voor het mbo, maar kenden b.v. de basiseducatie en het vormingswerk 24 dagen met een “inverdienmogelijkheid”. Wat is er sindsdien veranderd? Bij de invoering van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB) in 1996 heeft de overheid bepaald dat er geen voorschriften meer zijn ten aanzien van leerlingen/deelnemersvakanties. Ook de regelgeving voor de verplichte vakantiespreiding is niet meer voorschrijvend voor de BVE. Werkgevers kunnen dus een eigen beleid voeren t.a.v. het vaststellen van de vakanties. Overigens dient de Medezeggenschapsraad hier bij betrokken te worden. In de regel hanteren de meeste instellingen de vakantiedata van het voortgezet onderwijs en loopt men min of meer gelijk op. Met de invoering van de WEB werd het Rechtspositiebesluit voor de BVE op 1-8-1996 vervangen door een beperkt kaderbesluit. Het hoofdstuk I-C, waarin de vakantieverlofregeling was vervat, verviel. Formeel was het vakantieverlof vanaf dat tijdstip niet meer geregeld. In de CAO BVE wordt sinds 1996 in artikel F13 naar de oude RpbO-regelingen verwezen. Hiermee werd de bestaande vakantiepraktijk per instelling voortgezet. Gevolg hiervan was ook dat door inverdienregelingen werknemers met een minder aantal vakantiedagen door het maken van meer uren per week het vakantieverlof konden “opplussen”. Wat hebben recente gerechtelijke uitspraken met de vakantieregeling te maken? In augustus 2002 hebben de hoogste rechtscolleges in ons land, de Centrale Raad van Beroep en de Hoge Raad, uitspraak gedaan in een conflict over opschorting van vakantiedagen bij ziekte-, zwangerschaps- en bevallingsverlof. Deze uitspraak had ongewild ook verregaande gevolgen voor de vakantieregeling van het onderwijzend personeel in de BVE. De conclusies van de Hoge Raad waren: o Een leerkracht heeft geen recht op een vast aantal (60) dagen vakantieverlof per jaar; o Er is geen sprake van opbouw van vakantieverlofdagen; o De werkgever in de BVE stelt zelf de deelnemersvakanties vast. De uitspraak van de Hoge Raad maakte dat het CAO-artikel F13, dat de op 31 juli 1996 op de instelling bestaande RpbO-vakantieregeling handhaaft, betekenisloos werd voor de bepaling van het aantal vakantiedagen. De werkgevers verenigd in de Bve Raad hebben unaniem het besluit genomen om deze gelegenheid aan te grijpen tot het maken van andere afspraken over de vakantie. Waarom moest er over een vakantieregeling worden onderhandeld? De uitspraak van de Hoge Raad en het ontbreken van wettelijke voorschriften over de deelnemersvakantie in de BVE hadden tot gevolg dat de Bve Raad zich juridisch gesteund voelde om een principieel onderscheid te maken tussen vakantiedagen en verlofdagen. De CAO zou volgens een unaniem besluit van alle werkgevers alleen nog het recht op het aantal vakantiedagen volgens artikel F12 (35 dagen, inclusief de christelijke en algemeen erkende feestdagen) moeten bevatten. De Bve Raad was van mening dat hierover niet hoefde te worden onderhandeld. De AOb heeft in januari 2003 hierover de leden via een Nieuwsbrief op de hoogte gesteld. Tevens werd een brief gestuurd aan alle Colleges van bestuur waarin werd aangegeven dat er per instelling actie zou worden gevoerd indien het huidige aantal vrije dagen per jaar zou wijzigen. De bonden hebben CAO-overleg opgeschort tot er bij de werkgevers bereidheid was om over de vakantieregeling afspraken te maken in de CAO. Waarover is onderhandeld? Vanaf de start van de CAO-onderhandelingen is de vakantieregeling het grote discussiepunt. Inzet van de bonden is daarbij geweest om een juridisch sluitende vakantieregeling af te spreken, zonder dat er afbreuk werd gedaan aan het huidige aantal vrije dagen. De Bve Raad wilde niet verder gaan dan het maken van een afspraak over 30 vakantiedagen, exclusief de erkende feest- en gedenkdagen. Daarnaast zou de bedrijfsvoering per instelling bepalend zijn voor het aantal overige vrije dagen. Daarover wilde men geen getallen vastleggen in de CAO. Het taakbeleid op de instelling zou bepalend zijn voor het aantal verlofdagen per jaar. De AOb heeft samen met de andere bonden daarop o.a. voorgesteld om in de CAO een totaal van 190 werkdagen per jaar en 10 dagen voor deskundigheidsbevordering vast te leggen. Hierdoor zouden er per jaar 61 vrije dagen gegarandeerd zijn. Werkgevers wilden hiermee alleen instemmen, indien de bonden alle passages over het geregelde model taakbeleid wilden laten vervallen. Dit was voor de bonden onbespreekbaar. Op 5 juni dreigde het overleg definitief te stranden. Hierdoor zouden de werknemers in de BVE een salarisverhoging mislopen en zou de vakantie helemaal niet geregeld worden.Sinds 1 februari 2003 worden de onderhandelingen over het salaris niet meer met de minister van onderwijs, maar met de Bve Raad gevoerd. Omdat beide partijen een dergelijke situatie ongewenst vonden, is een tussen-CAO over een beperkt aantal zaken met een looptijd tot 1 februari 2004 afgesproken. In de nieuwe CAO-onderhandelingen zal het punt vakantie en taakbeleid opnieuw aan de orde komen. Hoe is het aantal vrije dagen gegarandeerd? Voor het aantal vrije dagen van het OP zijn in samenhang de nieuwe artikelen F1, F12 en F15 b van belang. Het nieuwe artikel F12 is een aanpassing van het bestaande artikel F12. Dit artikel regelt dat voor het hele personeel de normjaartaak 1659 uur bedraagt en dat er recht bestaat op 30 vakantiedagen, exclusief de algemeen erkende feestdagen uit artikel A-1 van de CAO (Nieuwjaarsdag, Koniginnedag, 5 mei) en de christelijke feestdagen uit artikel A-10 (Goede Vrijdag, Tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, Tweede Pinksterdag, Eerste en Tweede Kerstdag) In plaats van artikel F13 (dat zoals al eerder vermeld door de uitspraak van de Hoge Raad, de Centrale Raad van Beroep en het vervallen van de wettelijke voorschriften voor de vaststelling van deelnemersvakanties zijn betekenis heeft verloren) zijn nu een aantal waarborgen ingebouwd om het huidige aantal vrije dagen per instellingen te handhaven: o Het aantal dagen waarop werknemers die tot de categorie OP behoren,met werkzaamheden kunnen worden belast, is onderwerp van overleg in het IGO. (F-1, lid2) De betekenis van dit artikel is dat het aantal te werken dagen niet kan wijzigen zonder tussenkomst van de bonden, die in het Instellings Georganiseerd Overleg zijn vertegenwoordigd. Zo kan een werkgever niet morrelen aan het aantal dagen zonder overleg. Juist de centrales moeten dan een rol hebben: bonden hebben stakingsrecht en kunnen op instellingsniveau actie voeren tegen niet gewenste voorstellen. o Art. F1 lid 1 regelt dat bij veranderingen in het taakbeleid die kunnen leiden tot verandering van het aantal verlofdagen inhoudelijk gesproken moet worden met de Personeelsgeleding van de Medezeggenschapsraad en over de arbeidsvoorwaardelijke gevolgen met het IGO. De werkgevers wilden dit afregelen met de PMR. De AOb was daar op tegen. De PMR heeft geen machtsmiddelen om een actie van de werkgever in deze tegen te gaan. In artikel F-3, lid 5 staan de arbeidsvoorwaardelijke gevolgen (o.a. de vrije opneembaarheid) vermeld. o Verder staat in artikel F-15b dat de werkgever met o.a. de AOb een eigen vakantieregeling kan afspreken. Er zijn dus drie barrières die de werkgever moet nemen om af te kunnen wijken van de gangbare praktijk. Voor ons een aanvaardbare garantie. Indien een werkgever aan de vrije dagen wil tornen dan zal dat leiden tot door ons ondersteunde acties in de instelling. Waar staan de 60 dagen geregeld? Zowel in de oude CAO als in de nieuwe CAO staan de 60 dagen niet zwart op wit. Ook in het oude rechtspositiebesluit was het aantal dagen niet aangegeven. De praktijk van het lesgeven leidde tot een situatie van 60 of meer vrije dagen. Overigens diende altijd de normjaartaak van 1659 uur gerealiseerd te worden. De vrije dagen zijn een gevolg van de wijze waarop het werk is georganiseerd. Bepalend hiervoor is het aantal contactweken en het aantal uren dat men daarin moet werken. De bepalingen rondom het taakbeleid geven aan dat de werkgever de regie heeft over 1576 uur (1659 uur, minus 83 uur die de werknemer ter eigen besteding heeft voor deskundigheidsbevordering). In de regel wordt er op een instelling 40 uur of meer per week gewerkt. Uitgaande van een 8-urige werkdag leidt dit tot maximaal 197 werkdagen. Een jaar kent 365,25 dagen, waarvan 104 in het weekeinde vallen. Er resteren dus 261 dagen. Bij 197 werkdagen is er dus al sprake van 64 vrije dagen. Aan de hand van deze vuistregel zijn berekeningen voor de eigen situatie te maken. Op veel instellingen is reeds een vakantieregeling in overleg met het IGO tot stand gekomen. Deze regelingen blijven gehandhaafd en kunnen hooguit worden aangepast om te kunnen bepalen welke dagen bij ziekte opschortende werking kennen. Worden onze mooie lange vakanties afgeschaft? Met deze vraag werden wij geconfronteerd door het Landelijk Platform Medezeggenschap BVE. Op basis van het onderhandelaarsakkoord voor de CAO BVE 2003 is een mail verspreid waarin op uitermate tendentieuze wijze, door het verspreiden van onjuistheden, de indruk wordt gewekt als zouden de vakbonden het aantal jaarlijkse vrije dagen hebben weggegeven. Helaas heeft het Platform, ondanks alle bereidheid die daar altijd toe bestaat bij de vakbonden, ons niet om een reactie gevraagd voordat zij de berichtgeving deed. Met een juiste uitleg, die wij ook via onze websites en de diverse bijeenkomsten op de instellingen geven, zijn de conclusies die het Platform trekt, op eenvoudige wijze te ontkrachten. Wij betreuren het dat op deze wijze velen op het verkeerd been worden gezet en de AOb in een kwaad daglicht wordt gesteld. In het CAO-akkoord is in artikel F-1, in lid 2 opgenomen dat het aantal dagen waarop werknemers die tot de categorie OP behoren met werkzaamheden kunnen worden belast, onderwerp van overleg is in het Instellings Georganiseerd Overleg. Hier zitten de professionele onderhandelaars van de AOb aan tafel. Daarmee is afgeregeld dat de werkgever het aantal werkdagen in een jaar niet kan wijzigen ten opzichte van de huidige situatie op de instelling. Voorbeeld: In de huidige situatie wordt gedurende 38 weken gewerkt. In deze weken wordt de normjaartaak gerealiseerd, hetgeen betekent dat er gemiddeld in deze weken 41,5 uur gewerkt wordt. Het aantal verlofdagen bedraagt dan meer dan 60. De keuze voor een spreiding over 38 is overeengekomen met het personeelsdeel van de Medezeggenschapsraad. De nieuwe CAO bepalingen leggen vast dat het aantal dag in deze regeling (190), waarop het OP werkzaamheden kunnen worden opgedragen niet kan wijzigen, zonder tussenkomst van het IGO, waarin met de bonden zal moeten worden onderhandeld. Dit los van eventuele instemming die een PMR (al of niet onder druk) heeft gegeven. De AOb zal op alle instellingen, die onverhoopt toch met wijzigingsvoorstellen komen, aan dit standpunt vasthouden. Wij kunnen ons dan, ook voor de rechter, beroepen op de CAO. Dat is winst ten opzichte van de huidige situatie, waarin alleen maar een verwijzing staat (F13) naar oude, onderling verschillende, regelingen van het middelbaar beroepsonderwijs, basiseducatie, vormingswerk en vavo. De uitspraken van de Hoge Raad en de Centrale Raad van Beroep hebben deze echter betekenisloos gemaakt. De garantie aan alle werknemers is, dat wij in overleg met de leden acties gaan voeren wanneer Colleges van Bestuur toch veranderingen willen doorvoeren. Daarbij is geen enkele actievorm uitgesloten. Waarom is er door de AOb geen actie gevoerd? We zijn in deze situatie terechtgekomen doordat de werkgeversorganisatie, de Bve Raad, van zijn leden (alle Colleges van Bestuur), de opdracht had gekregen om geen landelijke regeling af te spreken voor het totaal aantal vrije dagen. Alleen de wettelijk verplichte vakantieregeling, de 30 dagen uit artikel F12, mocht worden vastgelegd. Door de uitspraak van de Hoge Raad en het feit dat de werkgevers zich netjes aan de wettelijke bepalingen in het Burgerlijk Wetboek houden, was het risico te groot dat acties door de rechter zouden worden verboden. Dat zou onze onderhandelingspositie danig hebben verzwakt. De nieuwe CAO-bepalingen t.a.v. het taakbeleid maken het ons mogelijk om bij iedere werkgever, die toch verslechteringen door wil voeren, nu wel actie te voeren. Er ligt immers een nieuwe CAO-afspraak aan ten grondslag. Daarmee is het ook niet meer mogelijk dat individuele werkgevers zich kunnen verschuilen achter landelijke bepalingen en op de eigen instelling verantwoording moeten afleggen aan het eigen personeel. Zo heeft iedere werkgever in de hand of er arbeidsonrust ontstaat door het willen wijzigen van de bestaande vakantieregeling. De AOb garandeert met de bepalingen in de nieuwe CAO het huidige aantal vrije dagen voor het OP. Een werkgever die toch tracht hierin iets te wijzigen, stuurt aan op een conflict met de bond. De AOb zal in overleg met zijn leden dan actiemiddelen inzetten, waarbij geen enkele actievorm wordt uitgesloten. Wat is er afgesproken rondom zwangerschaps- en bevallingsverlof? Voor de werkneemster die niet behoort tot het OP geldt dat wanneer het verlof samenvalt met reeds vastgelegd vakantieverlof, alle dagen worden opgeschort. Op een later tijdstip kunnen de dagen alsnog worden opgenomen. Voor de werkneemster die tot het OP behoort geldt dat wanneer het verlof samenvalt met enkele of alle dagen van de 30 vakantiedagen die zijn vastgelegd, alle dagen tot een maximum van 30 worden opgeschort. De vakantiedagen kunnen op een later tijdstip in overleg tussen de werkneemster en de werkgever opnieuw worden verleend. Hoe gaat het in de praktijk met opgeschorte vakantiedagen? Hier geldt allereerst een onderscheid tussen OP en overig personeel. Iedere werknemer, die niet tot het OP behoort, behoudt, bij samenloop van reeds ingeroosterde vakantiedagen met ziekte of bepaalde vormen van verlof, zijn vakantiedagen uit artikel F12. Deze dagen worden op een nader tijdstip opnieuw verleend. Er dient altijd sprake te zijn van minimaal 2 aaneengesloten weken vakantieverlof in de periode 1 april tot 30 oktober. Dit is geregeld in het Burgerlijk Wetboek en de CAO bevat geen bepaling om hiervan af te wijken. Voor de werknemer die tot het OP behoort geldt dat men binnen de deelnemersvakanties 30 dagen dient aan te wijzen, die worden aangemerkt als vakantieverlof. Indien er sprake is van samenloop van ziekte of bepaalde vormen van verlof, is er sprake van opschorting van maximaal 23 van deze vastgelegde vakantiedagen. Deze opgeschorte dagen dienen te worden opgenomen in perioden waarin er geen contacturen staan ingeroosterd. Mag mijn werkgever een eigen vakantieregeling vaststellen? Ja, dat is toegestaan, mits er over de regeling overeenstemming wordt bereikt met de vakorganisaties in het Instellings Georganiseerd Overleg. De onderhandelaars zullen alleen akkoord gaan met regelingen die een verbetering zijn van de CAO-regeling. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn, wanneer er afspraken worden gemaakt over ondersteunend personeel met lesondersteunende taken. In de huidige CAO wilden de werkgevers daar geen landelijke afspraken over maken. In de praktijk is het zo dat veel van deze werknemers tijdens uitvoeringsweken meer werken dan 36,86 uur per week en daarmee dus extra verlof opbouwen. Per instelling kunnen deze regelingen worden geformaliseerd. Vragen over de Salarisbepalingen Wat betekent het dat de ZKOO versneld wordt afgebouwd? Jargon in een akkoord leidt tot misverstanden. Het is geenszins de bedoeling dat de ziektekostenregeling wordt afgeschaft. De ZKOO wordt in stapjes teruggebracht naar een vergoeding van 50% van de standaardpolis zoals berekend door het Centraal Planbureau. Dat is ook in de vorige CAO's (toen nog de Onderwijs CAO) voor de BVE gebeurd. De opbrengst van deze operatie wordt gebruikt om het structurele deel van de eindejaarsuitkering te bekostigen. Hierdoor blijft het geld beschikbaar voor de arbeidsvoorwaarden. Met versnelde afbouw van de ZKOO in het akkoord is bedoeld dat we dit jaar, iets eerder dan oorspronkelijk afgesproken, het ZKOO-percentage van 50,12 % terugbrengen naar 50%. De 0,12% vindt u terug in de eindejaarsuitkering. Het resultaat is dat de vergoeding in het kader van de ZKOO al dit jaar zijn gebracht op het niveau van 50% van de kosten van een standaardpolis. De bedragen per maand bedragen: €67,59 voor (mede)betrokkenen; €33,79 voor kinderen tot 16 jaar, €39,49 voor kinderen ouder dan 16 jaar, vallend onder de regeling. Verder blijven de aanvullende toeslagen van €12,03 en €5,45 per maand ongewijzigd. De ZKOO blijft, maar is nu dus "vervroegd afgebouwd" naar een vergoeding van 50% van de standaardpolis. Indien de CPB-berekening van de standaardpolis hoger uitvalt dan nu het geval, dan groeit de vergoeding dus automatisch mee tot het niveau van 50%. Welke CAO geldt er voor Vmbo-werknemers? Binnen AOC’s en ROC’s en vakscholen zijn door overname van scholen voor voortgezet onderwijs zogenaamde verticale scholengemeenschappen ontstaan. Zowel in de CAO Voortgezet Onderwijs als de CAO BVE zijn bepalingen opgenomen over de arbeidsvoorwaarden die voor de betrokken werknemers van kracht zijn. Voor vmbo-scholen binnen AOC’s, ROC’s en vakscholen kon de CAO-BVE volledig worden toegepast. Door de decentralisatie van de primaire arbeidsvoorwaarden in de BVE per 1 februari 2003 is er een nieuwe situatie ontstaan. Formeel dienen de vmbo-scholen, die hun bekostiging op grond van de Wet op het Voortgezet Onderwijs ontvangen, het Kaderbesluit VO voor het betreffende personeel toe te passen. Op de werknemers, die conform hun arbeidsovereenkomst aan een dergelijke vmbo-afdeling zijn verbonden, zijn de salarisbepalingen uit de Onderwijs CAO van toepassing. In de definitieve teksten van de CAO, die eind september beschikbaar komen, zal hierop nog nader worden ingegaan. Op grond van de salarisbetaling zal duidelijk worden of een werknemer formeel tot het personeelsbestand VO of BVE behoort. De VO-werknemers zullen een herberekening van het salaris van 2,25 % met terugwerkende kracht tot 1 maart 2003 hebben gekregen. Voor de werknemers in de BVE is dat 2,3% vanaf 1 april 2003. Werknemers zullen bij onduidelijkheden eerst hun werkgever om uitleg dienen te vragen. De AOb kan u pas verder helpen, wanneer de werkgever duidelijk heeft gemaakt onder welk personeelsbestand u valt. Dit zal dan ook nog uit de arbeidsovereenkomst moeten blijken. Vragen over de Besluitvorming en de Ledenraadpleging. Is het akkoord niet te snel langs de leden gejaagd? Via het Landelijk Platform Medezeggenschap BVE kwam kritiek dat wij er snel een akkoord doorheen jagen. Verder zou de AOb niet luisteren naar de leden en zou de wijze van besluitvorming ondemocratisch zijn. De kwaliteit van de afspraken staat of valt niet met de tijd, die we er verder in de discussie nog aan besteden. De onderhandelaars van de AOb (Gerrit Stemerding en André Steenhart) hebben op basis van een totaalpakket met plussen en minnen een afweging gemaakt om het met een positief advies aan de leden voor te leggen. Na afsluiting van het akkoord, op donderdagavond 5 juni, heeft de AOb alle leden in de BVE door middel van een Nieuwsbrief op hun huisadres geïnformeerd over de inhoud. Via onze website is de integrale tekst van het akkoord onmiddellijk voor iedereen toegankelijk geweest. Voor toelichting op het akkoord konden leden de AOb mailen. Verspreid over het hele land hebben er 16 bijeenkomsten op BVE-instellingen plaats gevonden. Door medewerkers van de AOb werd het akkoord toegelicht en alle vragen werden beantwoord. Iedere bijeenkomst werd afgesloten met een peiling onder de aanwezige leden. Op 3 bijeenkomsten in het land stemden de leden tegen het akkoord (Mondriaan, Arcus, ROC Westerschelde) Op het totaal van de peilingen in het land bleek 75% van de leden voor het akkoord. Op 20 juni heeft definitieve besluitvorming plaatsgevonden in de Sectorraad BVE. Hierin zitten de gekozen vertegenwoordigers van alle BVE-instellingen. Op grond van rapportage uit de ledenbijeenkomsten in het land, de ontvangen e-mails en informatie uit eigen netwerken, hadden de sectorraadsleden zich een mening gevormd. Ook de Sectorraad ging met een 75% meerderheid akkoord. Dat definitieve besluitvorming binnen 14 dagen heeft plaatsgevonden, heeft te maken met de start van de zomervakanties in een groot deel van het land. De AOb-besluitvorming is tot stand gekomen via een open, voor iedereen controleerbaar proces, door verkozen kaderleden werkzaam in de sector. Kenmerk van democratische besluitvorming is naar onze mening ook het kunnen voeren van een discussie. Daarom geldt bij de AOb dat alleen diegenen, die ook daadwerkelijk aanwezig zijn op een besluitvormende vergadering, mee kunnen stemmen.