Gelijke behandeling van tijdelijke werknemers Wet van 7 november 2002 tot uitvoering van de richtlijn 1999/70/EG van de Raad van de Europese Unie van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, UNICE en CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd 2 maart 2005 publicatienr. 2/05 2 Colofon Uitgave: Stichting van de Arbeid Bezuidenhoutseweg 60 Postbus 90405 2509 LK DEN HAAG tel.: 070 - 3 499 577 fax: 070 - 3 499 796 e-mail: [email protected] http://www.stvda.nl Druk: Huisdrukkerij SER © 2005, Stichting van de Arbeid Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande toestemming van de Stichting van de Arbeid. INHOUDSOPGAVE 1. Inleiding 4 2. Verschijningsvormen van tijdelijke arbeid en onderscheid naar contractduur de arbeidsvoorwaarden in CAO's 5 3. 3.1 3.2 3.3 Het formele kader De richtlij n De raamovereenkomst De implementatiewet 6 6 6 7 4. Direct of indirect onderscheid, objectieve rechtvaardiging 8 5. 5.1 5.2 5.3 Het omgaan met onderscheid naar contractduur in de arbeidsvoorwaarden Volledige uitsluiting van tijdelijke werknemers Onderscheid in de arbeidsvoorwaarden Conclusie - 6. 6. l 6.2 Bepalingen met betrekking tot de arbeidsmarktpositie van tijdelijke werknemers 11 Toegang tot scholing en opleiding 11 Melding van vacatures voor onbepaalde tijd 12 7. De Commissie Gelijke Behandeling 8 9 9 11 13 Bijlage 1: Tekst van de wet van 7 november 2002 Bijlage 2: Raamovereenkomst van het EVV, de UNICE en het CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd van 18 maart 1999 Bijlage 3: Brochure VNO-NCW, Gelijke behandeling: wat wél en wat niet mag! 2003 Bijlage 4: 'Contracten voor bepaalde tijd'; onderzoek van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Arbeidsinspectie, augustus 2002 Gelijke behandeling van tijdelijke werknemers 1. Inleiding Op 22 november 2002 is de Wet van 7 november 2002 tot uitvoering van de richtlijn 1999/7O/EG van de Raad van de Europese Unie van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, UNICE en CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (hierna: de implementatiewet) van kracht geworden. Deze wet verbiedt in beginsel het maken van onderscheid tussen werknemers in de arbeidsvoorwaarden op grond van het al dan niet tijdelijke karakter van de arbeidsovereenkomst. ï 2 De bedoeling van de raamovereenkomst is onder meer het verbeteren van, wat wordt genoemd, de kwaliteit van tijdelijke arbeid door de toepassing van het nondiscriminatiebeginsel, alsmede het stellen van een kader om misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen. De raamovereenkomst bevat verder voorschriften over het informeren van tijdelijke werknemers over vacatures voor vaste banen en het vergemakkelijken van de toegang tot opleidingsmogelijkheden teneinde de arbeidskansen van tijdelijke werknemers te vergroten. De raamovereenkomst bedeelt uitdrukkelijk een rol toe aan sociale partners in de lidstaten van de Europese Unie bij de uitvoering en toepassing van de overeenkomst. De Stichting van de Arbeid wil met deze notitie invulling geven aan haar rol als overlegorgaan van sociale partners op nationaal niveau in Nederland. De notitie is bedoeld als hulpmiddel voor ondernemingen en CAO-partijen bij het beoordelen of de genoemde regelgeving consequenties zou moeten hebben voor afspraken op decentraal niveau en, zo ja, welke. 3 Dat deze nota thans (d.w.z. geruime tijd na het van kracht worden van de Wet van 7 november 2002) verschijnt is mede een gevolg van het feit dat de Stichting prioriteit heeft verleend aan de evaluatie van de Wet Flexibiliteit en Zekerheid vanwege de raakvlakken tussen beide. De notitie is als volgt opgezet: - hoofdstuk 2 bevat een beschouwing over de verschijningsvormen van tijdelijke arbeid en onderscheid naar contractduur in CAO's; - hoofdstuk 3 schetst in vogelvlucht het formele kader; - hoofdstuk 4 behandelt de begrippen 'objectieve rechtvaardiging' en '(in)direct onderscheid'; - hoofdstuk 5 spiegelt onderscheid op grond van contractduur in de arbeidsvoorwaarden aan de wettelijke condities; - hoofdstuk 6 behandelt een tweetal thema's ten aanzien waarvan de raamovereenkomst een specifieke opdracht legt bij sociale partners (toegang tot scholing en meiding van vacatures voor onbepaalde tijd). 2 Voor de tekst van de wet, zie bijlage 1. Richtlijn 1999/70/EG van 28 juni 1999, respectievelijk Raamovereenkomst van het EVV, de UNICE en het CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd van 18 maart 1999. Zie bijlage 2. Inmiddels zijn ook door afzonderlijke centrale organisaties brochures over dit onderwerp verschenen zoals de VNO-NCW-brochure: Gelijke behandeling : wat wél en niet mag! Zie hiervoor bijlage 3. De Stichting richt zich in deze notitie op onderscheid bij de arbeidsvoorwaarden naar 'bepaald/onbepaald'4, alsmede op de bevordering van arbeidskansen van tijdelijke werknemers. Dat is hetgeen waarop de implementatiewet betrekking heeft. De raamovereenkomst heeft een bredere strekking. Een belangrijk deel daarvan wordt in Nederland reeds bestreken door arbeidswetgeving (bijvoorbeeld in de zogeheten ketenbepaling van artikel 7:667, leden 4 en 5 Burgerlijk Wetboek) en blijft hier buiten beschouwing. Voor een bredere, beleidsmatige beschouwing over de relatie tussen tijdelijke arbeid, flexibiliteit in de bedrijfsvoering en rechtszekerheid voor werknemers verwijst de Stichting naar haar nota 'Flexibiliteit en Zekerheid' van 1996 alsmede naar de evaluatie van deze nota in 2004.5 2. Verschijningsvormen van tijdelijke arbeid en contractduur in de arbeidsvoorwaarden in CAO's onderscheid naar De arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd eindigt van rechtswege op het moment van de overeengekomen einddatum, tenzij opzegging is overeengekomen. Meestal zal de overeengekomen einddatum een kalenderdatum zijn. Het kan echter ook zijn dat de bepaaldheid van het einde van de arbeidsovereenkomst wordt gerelateerd aan de afloop van een seizoen (seizoensarbeid) of het gereedkomen van een bepaald project. Ook qua duur kunnen arbeidsovereenkomsten sterk van elkaar verschillen. Zo is het mogelijk dat iemand een aantal dagen op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd werkzaam is, maar ook enkele jaren. In het laatste geval onderscheidt de tijdelijke arbeidsovereenkomst zich in de praktijk niet of nauwelijks van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De vraag of onderscheid in de arbeidsvoorwaarden wordt gemaakt tussen werknemers met een contract voor bepaalde tijd en werknemers met een contract voor onbepaalde tijd is geen theoretische. Dit blijkt uit onderzoek van de Arbeidsinspectie.6 De Arbeidsinspectie heeft in 2002 118 CAO's van zowel bedrijven als bedrijfstakken onderzocht. Gezamenlijk zijn deze CAO's van toepassing op ruim 4 miljoen werknemers, d.w.z. ongeveer 80% van het totale aantal werknemers waarop een CAO van toepassing is. In 20 CAO's worden werknemers met een tijdelijk contract gedeeltelijk, afhankelijk van de contractduur, uitgesloten van de CAO. In 12 CAO's worden tijdelijke werknemers uitgesloten van specifieke arbeidsvoorwaarden, zoals premiespaarregelingen, of wordt onderscheid gemaakt bij de toepassing van arbeidsvoorwaarden. Het betreft bijvoorbeeld een bepaling waarin werknemers met een tijdelijk contract aanspraak hebben op een lagere aanvulling op de WAO-uitkering dan werknemers in vaste dienst. Deze cijfers hebben betrekking op contracten voor bepaalde tijd 'in engere zin'. Worden ook oproepkrachten, vakantiewerkers, seizoenskrachten, In deze notitie wordt met 'bepaald/onbepaald' bedoeld: arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, respectievelijk arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd. Stichting van de Arbeid; Nota Flexibiliteit en Zekerheid; 3 april 1996 - publicatienr. 2/96 alsmede Nota inzake de evaluatie van de Wet Flexibiliteit en Zekerheid en van de Wet Allocatie Arbeidskrachten door intermediairs, l april 2004 - publicatienr. 5/04. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Arbeidsinspectie, Contracten voor Bepaalde en Onbepaalde tijd, Den Haag, augustus 2002. Het onderzoek is bijgevoegd als bijlage 4. thuiswerkers en stagiaires in de beschouwing betrokken, dan maken 78 van de 118 CAO's (66 procent) onderscheid. De Arbeidsinspectie heeft volstaan met het vaststellen van onderscheid in CAO's naar 'bepaald/onbepaald'. Zij stelt uitdrukkelijk dat op basis van CAO-afspraken alléén doorgaans niet kan worden beoordeeld of sprake is van een objectief gerechtvaardigd onderscheid, of niet. 3. Het formele kader Voor de Nederlandse situatie vormt de implementatiewet het primaire formele kader bij het beoordelen of onderscheid ten aanzien van arbeidsvoorwaarden naar 'bepaald/onbepaald' geoorloofd is, of niet. Dit neemt niet weg dat de raamovereenkomst en de richtlijn voorschriften bevatten die rechtstreeks van belang zijn voor sociale partners en werkgevers. Het is dus van belang om ook de relevante voorschriften van de raamovereenkomst en de richtlijn te kennen. 3.1 De richtlijn De richtlijn strekt ertoe om de raamovereenkomst te doen uitvoeren. Sociale partners op Europees niveau hebben hierom verzocht. De richtlijn verbindt de lidstaten wat het te bereiken resultaat betreft, maar laat hen de bevoegdheid om vorm en middelen te bepalen. hi de overwegingen van de richtlijn wordt de doelstelling van de raamovereenkomst overgenomen en, onder meer, geplaatst in de context van een resolutie van de Raad van de Europese Unie van 9 februari 1999 inzake werkgelegenheidsrichtsnoeren, die sociale partners op alle passende niveaus uitnodigt overeenkomsten te sluiten om de organisatie van het werk te moderniseren, met inbegrip van flexibele arbeidspatronen, teneinde ondernemingen productief, en concurrerend te maken en het vereiste evenwicht tussen flexibiliteit en zekerheid tot stand te brengen. 3.2 De raamovereenkomst De raamovereenkomst is van toepassing op werknemers met een contract voor bepaalde tijd die werken uit hoofde van een arbeidsovereenkomst of een arbeidsverhouding (clausule 2.1). Zij bevat voorschriften die er op zijn gericht om de kwaliteit van arbeid voor bepaalde tijd te verbeteren. Het belangrijkste daarvan is het non-discriminatiebeginsel, dat luidt: (4.1) 'Met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden worden werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd louter op grond van het feit dat zij voor bepaalde tijd werken, niet minder gunstig behandeld dan vergelijkbare werknemers in vaste dienst, tenzij het verschil in behandeling om objectieve redenen gerechtvaardigd is.' (4.2) 'Wanneer zulks passend is, wordt het 'pro rata temporis'-beginsel toegepast.' (4.3) 'De wijze waarop deze clausule wordt toegepast, wordt door de lidstaten - na raadpleging van de sociale partners - en/of de sociale partners bepaald met inachtneming van de Europese wetgeving en de nationale wetgeving, collectieve arbeidsovereenkomsten en gebruiken.' (4.4) 'Vaststelling van de anciënniteit met betrekking tot bepaalde arbeidsvoorwaarden geschiedt voor werknemers met arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd aan de hand van dezelfde criteria als voor werknemers in vaste dienst, behalve wanneer verschillende periodes van anciënniteit op basis van objectieve gronden gerechtvaardigd zijn. ' Hierboven is het begrip 'vergelijkbare werknemers in vaste dienst' gebruikt. De raamovereenkomst verstaat hier onder: (3.2) '"vergelijkbare werknemer in vaste dienst": een werknemer met een arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd, in dezelfde vestiging, die hetzelfde of soortgelijk werk verricht of dezelfde of een soortgelijke functie uitoefent, waarbij rekening wordt gehouden met kwalificaties/bekwaamheden. Indien in dezelfde vestiging geen vergelijkbare werknemer in vaste dienst werkzaam is, wordt de vergelijking gemaakt op basis van de geldende collectieve overeenkomst of, bij ontstentenis van een geldende collectieve overeenkomst, de geldende wetgeving, de nationale collectieve overeenkomst of gebruiken.' Van belang is voorts de non-regressieclausule in de raamovereenkomst: (8.3) 'De uitvoering van de bepalingen van deze overeenkomst vormt geen geldige reden om het algemene niveau van bescherming van de werknemers op het door deze overeenkomst bestreken gebied te verlagen.' 3.3 De implementatiewet Met de implementatiewet is een nieuw artikel 649 in titel 7.10 van het Burgerlijk wetboek (BW) ingevoegd. Deze bepaling is op 7 november 2002 in werking getreden. Dit artikel, dat zich richt tot de werkgever, luidt: Artikel 7:649 BW '7. De werkgever mag geen onderscheid maken tussen werknemers in de arbeidsvoorwaarden op grond van het al dan niet tijdelijke karakter van de arbeidsovereenkomst, tenzij een dergelijk onderscheid objectief gerechtvaardigd is.'______________ De implementatiewet kent ook een algemene bepaling inzake een verbod op het maken van onderscheid in de arbeidsvoorwaarden op grond van het al dan niet tijdelijke karakter van de arbeidsovereenkomst, tenzij een dergelijk onderscheid objectief gerechtvaardigd is (artikel II van de wet). Deze bepaling is onder meer relevant voor CAO-partijen. De implementatiewet bevat voorts het voorschrift dat de werkgever verplicht is de werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tijdig en duidelijk in kennis te stellen van een vacature terzake van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd (artikel 7:657 BW). De hierboven bedoelde artikelen 7:649 en 7:657 BW zijn van overeenkomstige toepassing op arbeid die wordt verricht anders dan krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht of ambtelijke aanstelling, met uitzondering van uitzendarbeid. 4. Direct of indirect onderscheid, objectieve rechtvaardiging De implementatiewet heeft zowel betrekking op direct onderscheid, als op indirect onderscheid. Direct onderscheid is onderscheid op grond van het al dan niet tijdelijke karakter van de arbeidsovereenkomst. Indirect onderscheid is onderscheid op basis van een ander criterium dat leidt tot onderscheid op grond van het al dan niet tijdelijke karakter van de arbeidsovereenkomst. Zo kunnen regelingen die een dienstverband van een bepaalde minimumduur vereisen voordat ze toepasselijk zijn een indirect onderscheid opleveren indien de betrokken tijdelijke werknemers steeds te kort werken om voor die regelingen in aanmerking te komen. Het gaat hier dus om onderscheid op een neutrale, niet in de wet genoemde indirecte grond die resulteert in direct onderscheid. Uit de tekst van de implementatiewet blijkt dat het maken van direct of indirect onderscheid op grond van het al dan niet tijdelijke karakter van de arbeidsovereenkomst niet categorisch verboden is. Cruciaal is of dergelijk onderscheid 'objectieve gerechtvaardigd' kan worden geoordeeld. Dat hangt af van de volgende vragen: • Is sprake van een legitiem doel (of doelen)? Dat wil zeggen: a) beantwoordt het doel aan een daadwerkelijk bestaande behoefte van de werkgever c.q. van partijen bij het decentrale arbeidsvoorwaardenoverleg; b) is het nagestreefde doel niet strijdig met andere wetgeving, het recht of de maatschappelijke betamelijkheid; en c) ontbreekt aan het doel ieder oogmerk van verboden onderscheid? • Is het middel passend? Dat wil zeggen: is het middel geschikt om het doel te bereiken dan wel bestaat de gerechtvaardigde verwachting dat door het gebruik van het middel het doel gerealiseerd zal worden? • Is het gebruik van dat middel noodzakelijk om het doel te bereiken? Dat wil zeggen: a) kan het doel niet bereikt worden met een ander middel, waarbij geen sprake is van onderscheid en b) kan het doel niet bereikt worden met een ander middel, waarbij sprake is van minder vergaand onderscheid dan wel van compensatie van de nadelen?7 5. Het omgaan met onderscheid naar contractduur in de arbeidsvoorwaarden Ontleend aan: Tweede Kamer, Vergaderjaar 2001-2002, 28 170 (Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid), nr. 7. Gelijke behandeling is de norm; onderscheid moet worden gelegitimeerd. Er kunnen redenen zijn om onderscheid te maken in de arbeidsvoorwaarden naar 'tijdelijk' of 'vast' dienstverband. Daarbij is telkens de vraag aan de orde wat het oogmerk van het onderscheid is, of het doel geoorloofd is, of het middel geschikt is en of het per se op deze manier moet. Het is wellicht nuttig om kort stil te staan bij de 'vergelijkbare werknemer in vaste dienst'. Gesuggereerd is wel dat geen sprake kan zijn van onderscheid in de situatie waarin tijdelijke werknemers werk doen dat niet ook door vaste krachten in de betrokken onderneming wordt gedaan. Dit is een onjuiste veronderstelling. In §3.2 is de omschrijving in de raamovereenkomst van de 'vergelijkbare werknemer in vaste dienst' verwoord (clausule 3, lid 2). Daaruit blijkt dat, indien in dezelfde ves- tiging geen vergelijkbare werknemer in vaste dienst werkzaam is, de vergelijking moet worden gemaakt op basis van de geldende CAO of, als zo'n CAO er niet is, overeen- komstig de wetgeving of nationale gebruiken. Hieronder wordt, ter indicatie, onderscheid naar 'bepaald/onbepaald' beschreven, waarbij telkens wordt aangegeven hoe dit onderscheid zich verhoudt tot de wettelijke criteria. Aan de hand daarvan kan worden beoordeeld hoe zou moeten worden omgegaan met dat onderscheid. Uiteindelijk beslist in het concrete geval de rechter. 5.1 Volledige uitsluiting van tijdelijke werknemers o Volledige uitsluiting van de CAO betreft veelal vakantiekrachten (werknemers die op basis van een arbeidsovereenkomst tijdens de (zomer)vakantieperiode worden ingezet), maar ook stagiairs en seizoenwerknemers. 9 De uitsluiting van deze groepen wordt veelal gemotiveerd met het argument dat toepassing van de reguliere arbeidsvoorwaardenregeling op hen te duur en te omslachtig zou zijn. De vragen die men zich moet stellen zijn: • is het redelijk dat deze tijdelijke werknemers niet onder de CAO worden gebracht omdat dat tot onevenredige kosten of administratieve lasten zou leiden (is het doel legitiem); • is algehele uitsluiting een geschikt middel; • kan het ook anders, waarbij minder vergaand onderscheid wordt gemaakt (bijvoorbeeld langs de weg van gedeeltelijke uitsluiting); • worden de betrokken werknemers gecompenseerd? In algemene zin kan worden opgemerkt dat gehele uitsluiting van tijdelijke werknemers van de CAO een relatief zwaar middel is. 5.2 Onderscheid in de arbeidsvoorwaarden Onderscheid naar 'bepaald/onbepaald' in specifieke CAO-arbeidsvoorwaarden is bepaald niet ongebruikelijk, zoals het onderzoek van de Arbeidsinspectie laat zien. In dit hoofdstuk wordt kortheidshalve de term 'CAO' gebruikt. Het gestelde is evenwel ook van toepassing op arbeidsvoorwaardenregelingen, niet zijnde collectieve arbeidsovereenkomsten. Andere categorieën zijn: werknemers met 'reguliere', maar korte dienstverbanden, oproepkrachten, thuiswerkers. 10 Indien CAO-partijen van oordeel zijn dat er gronden zijn om ten aanzien van specifieke arbeidsvoorwaarden onderscheid te maken naar 'bepaald/onbepaald', doen zij er verstandig aan om deze te toetsen aan het vereiste van 'objectieve rechtvaardiging'. Dus: • is het legitiem om tijdelijke werknemers uit te sluiten van de betrokken arbeidsvoorwaarde en welk doel wordt daarmee gediend; • is gedeeltelijke uitsluiting een geschikt middel om dit doel te bereiken; • is een alternatief denkbaar dat minder bezwarend is; • als wordt gekozen voor gedeeltelijke uitsluiting, worden de betrokken werknemers dan gecompenseerd? Hieronder volgen enkele voorbeelden van onderscheid, gespiegeld aan het vereiste van objectieve rechtvaardiging. Winstdeling In de wetsgeschiedenis wordt een voorbeeld aangehaald van een onderneming die seizoensgebonden activiteiten verricht. Daartoe worden (ook) tijdelijke werknemers, de zogeheten campagnekrachten, ingezet. Deze delen, onder andere, niet mee in de winstdelingsregeling van het bedrijf en dat terwijl zij zeer zeker ook bijdragen aan het bedrijfsresultaat. De reden van de uitsluiting is gelegen in het vermijden van administratieve lasten en het beheersen van kosten. De vraag is of dat doel in een redelijke verhouding staat tot het uitsluiten van de tijdelijke werknemers van de winstuitkering. Vakantie- en adv-dagen Op grond van artikel 7:641 van het BW kunnen vakantiedagen worden afgekocht. Het is dus denkbaar dat met tijdelijke werknemers wordt afgesproken dat zij net als de vaste medewerkers geen vakantie opnemen tijdens een bepaalde periode, maar dat zij in plaats hiervan de vakantiedagen krijgen uitbetaald. Op die manier worden deze tijdelijke werknemers niet minder gunstig behandeld dan de vaste werknemers. Wat arbeidsduurverkorting betreft is het van belang dat ook tijdelijke werknemers adv-dagen opbouwen als zij meer werken dan waarvoor zij betaald krijgen. Krijgen zij alle gewerkte uren uitbetaald, dan hebben zij dus ook geen aanspraak op adv. Kinderopvangregelingen Een minder gunstige behandeling van tijdelijke werknemers kan worden voorkomen door deze werknemers een andere voorziening te bieden. Dat kan een vergoeding zijn, waarmee tijdelijke werknemers (zo nodig) zelf in kinderopvang kunnen voorzien. De rechtvaardiging hiervoor kan liggen in het gegeven dat deze werknemers tijdens hun dienstverband dezelfde behoefte aan kinderopvang kunnen hebben als werknemers die voor de desbetreffende bedrijfsregeling in aanmerking komen. Sociale plannen De implementatiewet verbiedt het maken van onderscheid tussen 'tijdelijke' en 'vaste' werknemers in alle arbeidsvoorwaarden, tenzij dit onderscheid objectief gerechtvaardigd is. Dit betekent dat ook onderscheid in sociale plannen tussen 'tijdelijke' en 11 'vaste' werknemers in beginsel verboden is. Als een tijdelijk contract afloopt hangende een collectief ontslag van een groep vaste werknemers, kan het buiten toepassing laten van het sociaal plan op tijdelijk krachten objectief gerechtvaardigd zijn. Naarmate werknemers voor bepaalde tijd echter langer werken voor dezelfde werkgever kan het moeilijker zijn om voor het buiten toepassing laten van het sociaal plan op deze werknemers een objectieve rechtvaardiging te vinden. Suppletieregelingen Arbeidsvoorwaarden kunnen ook betrekking hebben op de periode na beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Het kan hierbij gaan om een suppletie op een werkloosheidsuitkering. De regering heeft tijdens de parlementaire behandeling van de implementatiewet uitdrukkelijk aangegeven dat het verbod van onderscheid ook betrekking heeft op die arbeidsvoorwaarden die na beëindiging van de arbeidsovereenkomst aan de orde zijn. 5.3 Conclusie De aangehaalde voorbeelden tonen aan dat het antwoord op de vraag of onderscheid in de arbeidsvoorwaarden naar 'bepaald/onbepaald' objectief gerechtvaardigd is, sterk afhankelijk is van het concrete geval. Onderscheid moet toetsbaar zijn. In geval van twijfel is het raadzaam de Commissie gelijke behandeling om advies te vragen. Op deze plaats wil de Stichting nog iets zeggen over de kostenaspecten van gelijke behandeling van werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en werknemers met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Niet uit te sluiten is dat gelijke behandeling in de arbeidsvoorwaarden kostenverhogend uitpakt, al naar gelang de keuzes die ondernemingen en CAO-partijen maken. Dit zou voor hen een argument kunnen zijn om onderscheid te laten voortbestaan. Echter, vaste jurisprudentie van de Commissie gelijke behandeling leert dat financieel-economische overwegingen op zichzelf niet voldoende zijn als objectieve rechtvaardigingsgrond10, net zo min als administratieve of organisatorische problemen. In het kader van een gedegen afweging tussen doel en middelen kunnen dergelijke aspecten uiteraard wel een rol spelen bij het beantwoorden van de vraag of onderscheid in de arbeidsvoorwaarden kan worden gemaakt tussen tijdelijke en vaste werknemers of dat een andere oplossing moet worden gezocht. 6. Bepalingen met betrekking tot de arbeidsmarktpositie van tijdelijke werknemers 6.1 Toegang tot scholing en opleiding De raamovereenkomst schrijft voor dat: (6.2) 'Voorzover mogelijk moeten werkgevers de toegang van werknemers met een contract voor bepaalde tijd tot passende opleidingsmogelijkheden vergemakkelijken teneinde hun vaardigheden, carrièremogelijkheden en beroepsmobiliteit te vergroten.' Zie bijvoorbeeld oordeel 01-139. 12 De wet bevat op dit punt geen specifieke regeling. Toegang tot scholing is een arbeidsvoorwaarde en valt daarmee onder het algemene non-discriminatiebeginsel. Dat wil zeggen dat tijdelijke werknemers gelijke toegang tot scholing dienen te hebben als vaste werknemers. Wenst men niettemin onderscheid te maken, dan dient daarvoor een objectieve rechtvaardigingsgrond te zijn. Dat geldt óók wanneer men onderscheid zou willen maken ten gunste van tijdelijke werknemers, bijvoorbeeld met het oog op het bevorderen van hun arbeidskansen. De wet verbiedt immers élk onderscheid naar ' bepaald/onbepaald', tenzij sprake is van een objectieve rechtvaardigingsgrond. In dit geval zou deze erin kunnen liggen dat CAO-partijen tijdelijke werknemers een extra steuntje willen geven om zich te kunnen handhaven of verbeteren op de arbeidsmarkt.11 De Stichting van de Arbeid heeft in de nota inzake de evaluatie van de Wet flexibiliteit en zekerheid12 ter zake van de toegang tot opleidingsmogelijkheden voor tijdelijke werknemers aanbevolen om tijdelijke werknemers (waaronder tevens zogeheten flexwerkers zijn begrepen) ten minste toegang te verschaffen tot opleidingsmogelijkheden die van belang zijn om het eigen werk optimaal te kunnen doen. Uitgangspunt daarbij is dat aan hen geen beperkingen worden opgelegd, tenzij deze objectief kunnen worden gerechtvaardigd. Voorts heeft de Stichting aanbevolen om tijdelijke werknemers toegang te bieden tot opleidingsmogelijkheden die hen in staat stellen om hun employability te vergroten. 6.2 Melding van vacatures voor onbepaalde tijd De raamovereenkomst schrijft voor dat: (6.1) 'De werkgevers stellen werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in kennis van vacatures in de onderneming of vestiging teneinde hun dezelfde kans op een vaste betrekking te garanderen als andere werknemers. De informatie mag worden verstrekt door middel van een algemene bekendmaking op een geschikte plaats in de onderneming of vestiging.' In titel 7.10 van het BW is een nieuw artikel 657 ingevoegd, dat luidt: Artikel 7:657 BW '1. De werkgever is verplicht de werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tijdig en duidelijk in kennis te stellen van een vacature terzake van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. 2. Het bepaalde in lid l is niet van toepassing op een uitzendovereenkomst als bedoeld in artikel 690.'____________________________________ Er zijn werknemers die bewust kiezen voor een tijdelijk dienstverband. Er zijn er ook die tijdelijk werk zien als een entree op de arbeidsmarkt, als een opstapje naar een 'vaste baan'. Voor hen is het van belang om kansen op zo'n baan te benutten. Daartoe moeten ze wel op de hoogte zijn van relevante vacatures. Vandaar de verplichting van artikel 7:657 BW. De CAO is een belangrijk instrument ter bevordering van het zogeheten employabilitybeleid. Zie: Stichting van de Arbeid; Werk maken van employabilitybeleid; 15 maart 2001 - publicatienr. 2/01. Stichting van de Arbeid; Nota inzake de evaluatie van de Wet flexibiliteit en zekerheid en de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs; l april 2004 - publicatienr. 5/04. 13 7. De Commissie Gelijke Behandeling De Commissie gelijke behandeling (CGB) is ingesteld bij wet (Algemene Wet Gelijke Behandeling). Zij is een onafhankelijk orgaan dat is belast met toezicht op de naleving van wettelijke antidiscriminatiebepalingen. De CGB oordeelt op verzoek in gelijke-behandelingskwesties en mag ook uit eigen beweging een onderzoek instellen als zij meent dat in strijd met de wet gehandeld wordt. De oordelen van de commissie zijn niet bindend. Zij is geen rechterlijke instantie in de zin dat zij de rechter vervangt. Wie zijn recht wil verwezenlijken moet zich tot de rechter wenden en kan daarbij het oordeel van de commissie overleggen. Het is niet noodzakelijk om eerst een oordeel van de commissie te vragen, men kan ook direct naar de rechter stappen. Het uitspreken van oordelen is de belangrijkste taak van de CGB en vormt de basis voor de andere taken, zoals: • het bevorderen van de naleving van de gelijkebehandelingswetgeving door toe te zien op de uitvoering van de oordelen (onder andere door uit te leggen hoe deze in de praktijk toegepast kunnen worden); • het adviseren over bestaande en voorgenomen wetgeving op het gebied van gelijke behandeling; en • het geven van voorlichting, trainingen en colleges over gelijke behandeling. De CGB geeft desgevraagd haar visie op (voorgenomen) bepalingen in CAO's of arbeidsvoorwaardenregelingen waarin onderscheid wordt gemaakt tussen contracten voor bepaalde tijd en contracten voor onbepaalde tijd. Bijlage l Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jt M«IMTHNDRAI Jaargang 2002 56O Wet van 7 november 20O2 tot uitvoering van de richtlijn 1999/7O/EG van de Raad van de Europese Unie van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het ter uitvoering van richtlijn 1999/70/EG van de Raad van de Europese Unie van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd noodzakelijk is de Nederlandse wetgeving aan te passen; Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: ARTIKEL l Titel 7.10 van het Burgerlijk Wetboek1 wordt al»-vc4gt gewijzigd: A. Na artikel 648 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende: Artikel 649 1. De werkgever mag geen onderscheid maken tussen werknemers in de arbeidsvoorwaarden op grond van het al dan niet tijdelijke karakter van de arbeidsovereenkomst, tenzij een dergelijk onderscheid objectief gerechtvaardigd is. 2. De opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever wegens de omstandigheid dat de werknemer in of buiten rechte een beroep heeft gedaan op het bepaalde in lid 1, is vernietigbaar. Artikel! 647 leden 2 en 3 is van toepassing. 3. Een beding in strijd met lid 1 is nietig. 4. De Commissie gelijke behandeling, genoemd in artikel 11 van dte Algemene wet gelijke behandeling, kan onderzoeken of een onderscheid is of wordt gemaakt als bedoeld in lid 1. De artikelen 12,13, 14, 15, 2<D, tweede lid en 33 van de Algemene wet gelijke behandeling zijn van overeenkomstige toepassing. Staatsblad 2002 560 5. Het bepaalde in de leden 1 tot en met 4 is niet van toepassing op een uitzendovereenkomst als bedoeld in artikel 690. B. Artikel 657 komt te luiden: Artikel 657 1. De werkgever is verplicht de werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tijdig en duidelijk in kennis te stellen van een vacature terzake van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. 2. Het bepaalde in lid 1 is niet van toepassing op een uitzendovereenkomst als bedoeld in artikel 690. ARTIKEL II 1. Het maken van onderscheid tussen werknemers in de arbeidsvoorwaarden op grond van het al dan niet tijdelijke karakter van de arbeidsovereenkomst is verboden, tenzij een dergelijk onderscheid objectief gerechtvaardigd is. 2. Een beding in strijd met het eerste lid is nietig. 3. De Commissie gelijke behandeling, genoemd in artikel 11 van de Algemene wet gelijke behandeling, kan onderzoeken of een onderscheid is of wordt gemaakt als bedoeld in het eerste lid. De artikelen 12, 13, 14, 15, 20, tweede lid, en 33 van de Algemene wet gelijke behandeling zijn van overeenkomstige toepassing. 4. Het bepaalde in de leden 1 tot en met 3 is niet van toepassing op een uitzendovereenkomst als bedoeld in artikel 690 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. ARTIKEL III In geval een natuurlijke persoon, rechtspersoon of bevoegd gezag een ander onder zijn gezag arbeid laat verrichten, anders dan krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht of ambtelijke aanstelling, zijn de artikelen 649 en 657 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige toepassing. ARTIKEL IV Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad, waarin zij wordt geplaatst. Staatsblad 2002 560 2 Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal: Kamerstukken II 2000/2001, 2001/2002, 27 661. Handelingen II 2001/2002, blz. 4301–4309; 4605. Kamerstukken I 2001/2002, 27 661 (322, 322a, 322b, 322c). Handelingen I 2002/2003, zie vergadering d.d. 5 november 2002. 1 Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 7 november 2002, Stb. 545. Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te ’s-Gravenhage, 7 november 2002 Beatrix De Minister van Justitie, J. P. H. Donner De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, K. L. Phoa Uitgegeven de eenentwintigste november 2002 De Minister van Justitie, J. P. H. Donner STB7447 ISSN 0920 - 2064 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2002 Staatsblad 2002 560 3 Bijlage 2 Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen 10.7.1999 L 175/43 RICHTLIJN 1999/70/EG VAN DE RAAD van 28 juni 1999 betreffende de door het EW, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, (7) Overwegende dat de Commissie, overeenkomstig artikel 3, lid 2, van de Overeenkomst betreffende de sociale politiek, de sociale partners heeft geraadpleegd over de mogelijke richting van een communautair optreden op het gebied van flexibele arbeidstijden en zekerheid voor de werknemers; (8) Overwegende dat de Commissie, die na deze raadpleging een communautair optreden wenselijk achtte, de sociale partners opnieuw heeft geraadpleegd over de inhoud van het overwogen voorstel, zulks overeenkomstig artikel 3, lid 3, van genoemde overeenkomst; (9) Overwegende dat de algemene brancheoverkoepelende organisaties (Unie van Industrie- en Werkgeversfederaties der Europese Gemeenschap (UNICE), Europees Centrum van gemeenschapsbedrijven (CEEP) en Europees Verbond van Vakverenigingen (E W)), de Commissie op 23 maart 1998 met een gezamenlijk schrijven hebben medegedeeld de in artikel 4 van genoemde overeenkomst bedoelde procedure te willen beginnen; dat zij de Commissie bij gezamenlijk schrijven om een extra termijn van drie maanden hebben verzocht; dat de Commissie dit verzoek heeft ingewilligd en de onderhandelingsperiode heeft verlengd tot 30 maart 1999; Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 139, lid 2, Gezien het voorstel van de Commissie, (1) Overwegende dat ingevolge de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam de bepalingen van de Overeenkomst betreffende de sociale politiek bij het Protocol nr. 14 betreffende de sociale politiek, gehecht aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, zijn verwerkt in de artikelen 136 tot 139 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap; (2) Overwegende dat de sociale partners overeenkomstig artikel 139, lid 2, van het Verdrag gezamenlijk kunnen verzoeken om tenuitvoerlegging van de op communautair niveau gesloten overeenkomsten door een besluit van de Raad op voorstel van de Commissie; (3) Overwegende dat punt 7 van het Gemeenschapsbandvest van de sociale grondrechten van de werkenden onder meer bepaalt dat de verwezenlijking van de interne markt moet leiden tot een verbetering van de levensstandaard en arbeidsvoorwaarden voor de werkenden in de Europese Gemeenschap. Dit proces wordt verwezenlijkt door onderlinge opwaartse aanpassing van die voorwaarden, betreffende met name andere arbeidsvormen dan arbeid voor onbepaalde tijd, zoals arbeid voor een bepaalde duur, deeltijdarbeid, uitzendarbeid en seizoenarbeid; (10) Overwegende dat de Raad geen besluit heeft genomen over het voorstel voor een richtlijn betreffende bepaalde arbeidsbetrekkingen en concurrentievervalsing ('), noch over het voorstel voor een richtlijn betreffende bepaalde arbeidsbetrekkingen en de arbeidsvoorwaarden (2); Overwegende dat genoemde brancheoverkoepelende organisaties op 18 maart 1999 een raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd hebben gesloten en dat zij de Commissie gezamenlijk hebben verzocht deze raamovereenkomst uit te voeren door een besluit van de Raad op voorstel van de Commissie, overeenkomstig artikel 4, lid 2, van de Overeenkomst betreffende de sociale politiek; (11) Overwegende dat de Raad in zijn resolutie van 6 december 1994 over „enkele vooruitzichten van een sociaal beleid in de Europese Unie: bijdrage aan de economische en sociale convergentie van de Unie" ('), de sociale partners heeft verzocht de mogelijkheden tot het sluiten van overeenkomsten te benutten, omdat deze in de regel dichter aansluiten bij de sociale werkelijkheid en problematiek; (12) Overwegende dat de overeenkomstsluitende partijen in de preambule van de op 6 juni 1997 gesloten raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid te kennen hebben gegeven dat het hun bedoeling was om ook de mogelijkheden na te gaan voor vergelijkbare overeenkomsten voor andere vormen van flexibele arbeid; (13) Overwegende dat de sociale partners speciale aandacht hebben willen schenken aan arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, doch tevens te kennen hebben gegeven van plan te zijn na te gaan of soortgelijke overeenkomsten voor uitzendarbeid noodzakelijk zijn; (4) (5) (6) Overwegende dat er in de conclusies van de Europese Raad van Essen op is gewezen dat er maatregelen moeten worden genomen om „het werkgelegenheidseffect van de groei te vergroten, met name door een flexibelere organisatie van het werk die tegemoetkomt aan de wensen van de werknemers en beantwoordt aan de eisen van de concurrentie"; Overwegende dat de resolutie van de Raad van 9 februari 1999 inzake de werkgelegenheidsrichtsnoeren voor 1999 de sociale partners op alle passende niveaus uitnodigt overeenkomsten te sluiten om de organisatie van het werk te moderniseren, met inbegrip van flexibele arbeidspatronen, teneinde de ondernemingen productief en concurrerend te maken en het vereiste evenwicht tussen flexibiliteit en zekerheid tot stand te brengen; (') PB C 224 van 8.9.1990, blz. 6 en PB C 305 van 5.12.1990, blz. 8. C) PB C 224 van 8.9.1990, blz. 4. (') PB C 368 van 23.12.1994, blz. 6. L 175/44 (14) Overwegende dat de partijen bij deze overeenkomst beoogden een raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te sluiten waarin de algemene beginselen en minimumvoorschriften inzake arbeidsovereenkomsten en arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd worden geformuleerd; dat zij hun wil te kennen hebben gegeven de kwaliteit van arbeid voor bepaalde tijd te verbeteren door de toepassing van het non-discriminatiebeginsel te garanderen, en een kader vast te stellen om misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen; (15) Overwegende dat het passende besluit voor de uitvoe- ring van deze raamovereenkomst een richtlijn is in de zin van artikel 249 van het Verdrag; dat deze richtlijn derhalve de lidstaten verbindt wat het te bereiken resultaat betreft, maar hun tegelijk de bevoegdheid laat om de vorm en de middelen daartoe te bepalen; (16) Overwegende dat overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel, zoals neergelegd in artikel 5 van het Verdrag, de doelstellingen van deze richtlijn niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt; dat deze richtlijn niet verdergaat dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken; (l 7) Overwegende dat deze richtlijn het aan de lidstaten over- laat om bepaalde in de raamovereenkomst gebruikte termen die niet nauwkeurig zijn gedefinieerd net als bij andere sociale richtlijnen waarin soortgelijke termen worden gebruikt, zelf te definiëren overeenkomstig hun nationale recht en/of praktijken, voorzover deze defïni- ties niet indruisen tegen de inhoud van de raamovereenkomst; (18) Overwegende dat de Commissie overeenkomstig haar mededeling van 14 december 1993 inzake de tenuitvoerlegging van het protocol betreffende de sociale politiek en haar mededeling van 20 mei 1998 betreffende de aanpassing en de bevordering van de sociale dialoog op (20) Overwegende dat het Europees Parlement op 6 mei 1999 een resolutie betreffende de raamovereenkomst van de sociale partners heeft aangenomen; (21) Overwegende dat de tenuitvoerlegging van de raamovereenkomst bijdraagt tot de verwezenlijking van de in artikel 136 van het Verdrag genoemde doelstellingen, HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD: Artifee! l Deze richtlijn is gericht op de uitvoering van de op 18 maart 1999 door de algemene brancheoverkoepelende organisaties (EW, UNICE, CEEP) gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die in de bijlage is opgenomen. Artifee! 2 De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 10 juli 2001 hieraan te voldoen of verzekeren zich er uiterlijk op die datum van dat de sociale partners de nodige bepalingen bij overeenkomst hebben ingevoerd; de lidstaten moeten alle nodige maatregelen treffen om de in deze richtlijn voorgeschreven resultaten te allen tijde te kunnen waarborgen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis. De lidstaten kunnen in geval van bijzondere moeilijkheden of uitvoering door middel van een collectieve overeenkomst zo nodig en na raadpleging van de sociale partners maximaal een jaar extra krijgen. In dat geval stellen zij de Commissie daarvan onverwijld in kennis. Wanneer de lidstaten de in de eerste alinea bedoelde bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar de onderhavige richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten. Artikel 3 communautair niveau, bij de opstelling van haar voorstel voor een richtlijn rekening heeft gehouden met de repre- Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendma- overeenkomst en de wettigheid van de clausules" van de Artikel 4 sentativiteit en het mandaat van de partijen bij deze raamovereenkomst; dat de ondertekenaars een voldoende gecumuleerde representativiteit hebben; (19) 10.7.1999 Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen Overwegende dat de Commissie het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité heeft ingelicht door hun de tekst van de overeenkomst, vergezeld van haar voorstel voor een richtlijn en de toelichting, te doen toekomen overeenkomstig de mededeling van de Commissie inzake de tenuitvoerlegging van het protocol betreffende de sociale politiek; king in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten. Gedaan te Luxemburg, 28 juni 1999. Voor de Raad De Voorzitter M. NAUMANN 10.7.1999 | NL | Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen BI/LAGE Raamovereenkomst van het EW, de UNICE en het CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd Preambule Deze raamovereenkomst illustreert de rol die de sociale partners kunnen spelen in de Europese werkgelegenheidsstrategie die op de buitengewone Europese Raad van Luxemburg in 1997 is overeengekomen, en vormt na de raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid een nieuwe bijdrage aan de totstandbrenging van een beter evenwicht tussen „flexibiliteit van de arbeidstijd en zekerheid voor de werknemers". De partijen bij deze overeenkomst erkennen dat arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd de normale arbeidsverhou- ding tussen een werkgever en een werknemer zijn en zullen blijven. Zij erkennen ook dat arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in sommige omstandigheden in de behoeften van zowel de werkgever als de werknemer voorzien. Deze overeenkomst bevat de algemene beginselen en minimumeisen met betrekking tot arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, onder erkenning van het feit dat bij de nadere toepassing ervan rekening moet worden gehouden met de specifieke nationale, sectoriële en seizoensituaties. Zij is een blijk van de bereidheid van de sociale partners een algemeen kader vast te stellen om de gelijke behandeling van werknemers met arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te waarborgen door hen tegen discriminatie te beschermen, en om gebruik te maken van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd op een manier die zowel voor de werkgevers als voor de werknemers aanvaardbaar is. Deze overeenkomst is van toepassing op werknemers met arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd met uitzondering van degenen die door een uitzendbureau ter beschikking van een inlener worden gesteld. De partijen bij deze overeenkomst zijn voornemens de behoefte aan een soortgelijke" overeenkomst inzake uitzendarbeid te bestuderen. Deze overeenkomst heeft betrekking op de arbeidsvoorwaarden van werknemers met arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, onder erkenning van het gegeven dat de regeling van de wettelijke stelsels van sociale zekerheid tot de bevoegdheid van de lidstaten behoort. In dit verband hebben de sociale partners akte genomen van de verklaring over werkgelegenheid van de Europese Raad van Dublin van december 1996, waarin deze onder meer de noodzaak heeft onderstreept de socialezekerheidsstelsels werkgelegenheidsvriendelijker te maken door het ontwikkelen van socialezekerheidsstelsels die zich kunnen aanpassen aan nieuwe arbeidspatronen en een goede sociale bescherming kunnen bieden aan mensen die dergelijke arbeid verrichten. De partijen bij deze overeenkomst herhalen hun in de raamovereenkomst van 1997 inzake deeltijdarbeid verwoorde standpunt dat de lidstaten aan deze verklaring onverwijld uitvoering moeten geven. Bovendien wordt ook erkend dat er vernieuwingen in de aanvullende regelingen inzake sociale bescherming nodig zijn om deze aan de huidige omstandigheden aan te passen, en in het bijzonder te voorzien in de overdraagbaarheid van rechten. Het EW, de UNICE en het CEEP verzoeken de Commissie deze raamovereenkomst aan de Raad voor te leggen voor een besluit waardoor deze voorschriften verbindend worden in de lidstaten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de sociale politiek bij het Protocol nr. 14 betreffende de sociale politiek, gehecht aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. De partijen bij deze overeenkomst verzoeken de Commissie om in haar voorstel aan de Raad tot uitvoering van deze overeenkomst de lidstaten te vragen om uiterlijk twee jaar nadat de Raad het besluit heeft genomen, de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen teneinde aan dat besluit te voldoen, dan wel zich ervan te verzekeren (') dat de sociale partners voor het einde van die periode de nodige maatregelen bij overeenkomst invoeren. Om rekening te houden met bijzondere moeilijkheden of met de uitvoering door middel van collectieve overeenkomsten, kunnen de lidstaten zo nodig en na raadpleging van de sociale partners maximaal een jaar extra krijgen om aan deze bepaling te voldoen. De partijen bij deze overeenkomst wensen dat de sociale partners geraadpleegd worden alvorens een lidstaat het initiatief tot wettelijke of bestuursrechtelijke maatregelen neemt om aan deze overeenkomst te voldoen. Onverminderd de rol van de nationale rechterlijke instanties en van het Europese Hof van Justitie wensen de partijen bij deze overeenkomst dat iedere aangelegenheid met betrekking tot de interpretatie van deze overeenkomst op Europees niveau in eerste instantie door de Commissie aan hen voor advies wordt voorgelegd. Algemene overwegingen 1. Gelet op de Overeenkomst betreffende de sociale politiek bij het Protocol nr. 14 betreffende de sociale politiek, gehecht aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 3, lid 4, en artikel 4, lid 2; 2. Overwegende dat artikel 4, lid 2, van de Overeenkomst betreffende de sociale politiek erin voorziet dat op communautair niveau gesloten overeenkomsten op gezamenlijk verzoek van de ondertekenende partijen ten uitvoer worden gelegd door een besluit van de Raad op voorstel van de Commissie; (') In de zin van artikel 2, lid 4, van de Overeenkomst betreffende de sociale politiek bij het Protocol nr. 14 betreffende de sociale politiek, gehecht aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap: L 175/45 L 175/46 | NL | Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen 3. Overwegende dat de Commissie in haar tweede consultatiedocument over flexibiliteit van de arbeidstijd en zekerheid voor de werknemers haar voornemen kenbaar heeft gemaakt een juridisch bindende communautaire maatregel voor te stellen; 4. Overwegende dat het Europees Parlement in zijn advies over het voorstel voor een richtlijn inzake deeltijdarbeid de Commissie heeft verzocht onverwijld voorstellen in te dienen voor richtlijnen inzake andere vormen van flexibele arbeid, zoals arbeid voor bepaalde tijd en uitzendarbeid; 5. Overwegende dat de Europese Raad in zijn conclusies van de buitengewone werkgelegenheidstop in Luxemburg de sociale partners heeft verzocht door middel van onderhandelingen overeenstemming te bereiken over regelingen tot „modernisering van de arbeidsorganisatie, met inbegrip van flexibele arbeidsregelingen, teneinde ondernemingen productief en concurrerend te maken en het vereiste evenwicht tussen flexibiliteit en zekerheid tot stand te brengen"; 6. Overwegende dat arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd de normale arbeidsverhouding zijn en bijdragen tot de levenskwaliteit van de betrokken werknemers en de rendementsverhoging; 7. Overwegende dat het gebruik van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd op basis van objectieve gronden een manier is om misbruik te voorkomen; 8. Overwegende dat arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd typisch zijn voor sommige sectoren, beroepen en activiteiten en zowel de werkgevers als de werknemers goed kunnen uitkomen; 9. Overwegende dat meer dan de helft van de werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in de Europese Unie vrouw is en dat deze overeenkomst daarom kan bijdragen tot een verbetering van de situatie op het gebied van de gelijke kansen voor vrouwen en mannen; 10. Overwegende dat deze overeenkomst voor de vaststelling van de wijze van toepassing van de hierin opgenomen algemene beginselen, minimumnormen en bepalingen verwijst naar de lidstaten en de sociale partners, teneinde rekening te houden met de situatie in iedere lidstaat en de omstandigheden van bijzondere sectoren en beroepen, met inbegrip van seizoenactiviteiten; 11. Overwegende dat in deze overeenkomst rekening is gehouden met de noodzaak om de regels van het sociaal beleid te verbeteren, het concurrentievermogen van de economie van de Gemeenschap te bevorderen en te vermijden dat zodanige administratieve, financiële en juridische lasten worden opgelegd dat de oprichting en ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen daardoor wordt belemmerd; 12. Overwegende dat de sociale partners de eerst aangewezenen zijn om oplossingen te vinden die beantwoorden aan de behoeften van zowel werkgevers als werknemers, en dat hun daarom een speciale rol moet worden toegekend bij de uitvoering en toepassing van deze overeenkomst, ZIJN DE ONDERTEKENENDE PARTIJEN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN: Doe) (clausule 1) Het doel van deze raamovereenkomst is: a) de kwaliteit van arbeid voor bepaalde tijd te verbeteren door de toepassing van het non-discriminatiebeginsel te waarborgen; b) een kader vast te stellen om misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen. Werkingssfeer (clausule 2) 1. Deze overeenkomst is van toepassing op werknemers met een contract voor bepaalde tijd die werken uit hoofde van een arbeidsovereenkomst of een arbeidsverhouding, als omschreven bij wet, collectieve overeenkomsten of gebruiken in iedere lidstaat. 2. De lidstaten — na raadpleging van de sociale partners — en/of de sociale partners kunnen bepalen dat deze overeenkomst niet van toepassing is op: a) leerovereenkomsten en het leerlingwezen; b) arbeidsovereenkomsten en arbeidsverhoudingen die zijn gesloten in het kader van een speciaal door of met steun van de overheid uitgevoerd opleidings-, arbeidsinpassings- en omscholingsprogramma. Definities (clausule 3) In deze overeenkomst wordt verstaan onder 1. .werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd": iemand met een rechtstreeks tussen een werkgever en een werknemer aangegane arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding voor bepaalde tijd waarvan het einde wordt bepaald door objectieve voorwaarden zoals het bereiken van een bepaald tijdstip, het voltooien van een bepaalde taak of het intreden van een bepaalde gebeurtenis; 2. „vergelijkbare werknemer in vaste dienst": een werknemer met een arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd, in dezelfde vestiging, die hetzelfde of soortgelijk werk verricht of dezelfde of een soortgelijke functie uitoefent, waarbij rekening wordt gehouden met kwalificaties/bekwaam h eden. Indien in dezelfde vestiging geen vergelijkbare werknemer in vaste dienst werkzaam is, wordt de vergelijking gemaakt op basis van de geldende collectieve overeenkomst of, bij ontstentenis van een geldende collectieve overeenkomst, overeenkomstig de wetgeving, de nationale collectieve overeenkomsten of gebruiken. 10.7.1999 10.7.1999 | NL l Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen Non-discriminatiebeginsel (clausule 4) 1. Met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden worden werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd louter op grond van het feit dat zij voor bepaalde tijd werken, niet minder gunstig behandeld dan vergelijkbare werknemers in vaste dienst, tenzij het verschil in behandeling om objectieve redenen gerechtvaardigd is. 2. Wanneer zulks passend is, wordt het „pro rata temporis"-beginsel toegepast. 3. De wijze waarop deze clausule wordt toegepast, wordt door de lidstaten — na raadpleging van de sociale partners — en/of de sociale partners bepaald met inachtneming van de Europese wetgeving en de nationale wetgeving, collectieve arbeidsovereenkomsten en gebruiken. 4. Vaststelling van de anciënniteit met betrekking tot bepaalde arbeidsvoorwaarden geschiedt voor werknemers met arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd aan de hand van dezelfde criteria als voor werknemers in vaste dienst, behalve wanneer verschillende periodes van anciënniteit op basis van objectieve gronden gerechtvaardigd zijn. Maatregelen ter voorkoming van misbruik (clausule 5) 1. Teneinde misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen, voeren de lidstaten, na raadpleging van de sociale partners overeenkomstig de nationale wetgeving, collectieve overeenkomsten of gebruiken, en/of de sociale partners, wanneer er geen gelijkwaardige wettelijke maatregelen ter voorkoming van misbruik bestaan, op een wijze die rekening houdt met de behoeften van bepaalde sectoren en/of categorieën werknemers, een of meer van de volgende maatregelen in: a) vaststelling van objectieve redenen die een vernieuwing van dergelijke overeenkomsten of verhoudingen rechtvaardigen; b) vaststelling van de maximale totale duur van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd; c) vaststelling van het aantal malen dat dergelijke overeenkomsten of verhoudingen mogen worden vernieuwd. 2. De lidstaten, na raadpleging van de sociale partners, en/of, waar nodig, de sociale partners bepalen onder welke voorwaarden arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd: a) als „opeenvolgend" worden beschouwd; b) geacht worden voor onbepaalde tijd te gelden. Voorlichting en arbeidskansen (clausule 6) 1. De werkgevers stellen werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in kennis van vacatures in de onderneming of vestiging teneinde hun dezelfde kans op een vaste betrekking te garanderen als andere werknemers. Deze informatie mag worden verstrekt door middel van een algemene bekendmaking op een geschikte plaats in de onderneming of vestiging. 2. Voorzover mogelijk moeten werkgevers de toegang van werknemers met een contract voor bepaalde tijd tot passende opleidingsmogelijkheden vergemakkelijken teneinde hun vaardigheden, carrièremogelijkheden en beroepsmobiliteit te vergroten. Voorlichting en raadpleging (clausule 7) 1. Bij de berekening van de drempel waarboven conform de nationale bepalingen in de onderneming werknemersvertegenwoordigingen als bedoeld in de nationale en communautaire wetgeving kunnen worden ingesteld, moet rekening worden gehouden met de werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. 2. De wijze waarop clausule 7.1 wordt toegepast, wordt door de lidstaten — na raadpleging van de sociale partners — en/of de sociale partners bepaald overeenkomstig de nationale wetgeving, collectieve overeenkomsten of gebruiken en met inachtneming van clausule 4.1. 3. Voorzover mogelijk zouden de werkgevers het verstrekken van passende informatie over arbeid van bepaalde duur in de onderneming aan de bestaande vertegenwoordigingen van werknemers in overweging moeien nemen. Bepalingen betreffende de uitvoering (clausule 8) 1. De lidstaten en/of de sociale partners kunnen bepalingen handhaven of invoeren die gunstiger zijn dan die welke in deze overeenkomst zijn opgenomen. 2. Deze overeenkomst doet geen afbreuk aan meer specifieke Gemeenschapsbepalingen en vooral niet aan Gemeenschapsbepalingen op het gebied van gelijke behandeling van en gelijke kansen voor mannen en vrouwen. 3. De uitvoering van de bepalingen van deze overeenkomst vormt geen geldige reden om het algemene niveau van bescherming van de werknemers op het door deze overeenkomst bestreken gebied te verlagen. 4. Deze overeenkomst laat het recht van de sociale partners onverlet om op het daartoe geschikte niveau, waaronder het Europese, overeenkomsten te sluiten waardoor de voorzieningen van deze overeenkomst worden aangepast en/of aangevuld op een manier die rekening houdt met de specifieke behoeften van de betrokken sociale partners. L 175/47 L 175/48 l NL | Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen 10. 7. 1999 5. Het voorkomen en beslechten van geschillen alsmede de behandeling van klachten over de toepassing van deze overeenkomst geschieden in overeenstemming met de nationale wetgeving, collectieve arbeidsovereenkomsten of gebruiken. 6. De ondertekenende partijen herzien de toepassing van deze overeenkomst vijfjaar na het besluit van de Raad, indien een van de partijen bij deze overeenkomst hierom verzoekt. Fritz VERZETNITSCH . Georges JACOBS Antonio CASTELLANO AUYANET Voorzitter van het EVV Voorzitter van de UNICE Voorzitter van het CEEP Emilio GABAGLIO Dirk F. HUDIG Jytte FREDENSBORG Secretaris-generaal van het EW Secretaris-generaal van de UNICE Secretaris-generaal van het CEEP 18 maart 1999 Bijlage 3 Praktijk___________ Handreiking voor ondernemingen FMDEJCWM ^roriiyi Gelijke behandeling: wat wél en wat niet mag De gevolgen van de nieuwe wetgeving voor werkgevers Gelijke behandeling: wat wél en wat niet mag De gevolgen van de nieuwe V N O JM C W wetgeving voor werkgevers Gelijke behandeling: wat wei en wat met mag ___ ______________________________VNO-NCW, FME-CWM, AWVN Vereniging VNO-NCW De Vereniging VNO-NCW is de grootste centrale ondernemingsorganisatie van Nederland. Zij behartigt de gemeenschappelijke belangen van 150 brancheverenigingen met hun ruim 102.000 aangesloten ondernemingen. De vijf bij VNO-NCW aangesloten regionale werkgeversverenigingen en Jong Management vertegenwoordigen 8.500 persoonlijke leden. VNO-NCW representeert 90 procent van de werkgelegenheid in de marktsector. Postbus 93002, 2509 AA Den Haag Telefoon 070 349 03 49 Fax 070 349 03 00 Antwoordnummer VNO-NCW 070 349 03 66 (telefonische vraagbaak voor leden) Internet www.vno-ncw.nl Vereniging FME-CWM De Vereniging FME-CWM is de bedrijfstakorganisatie voor de metaal-, kunststof-, elektronica- en elektrotechnische industrie. De 3.000 aangesloten bedrijven hebben een gezamenlijke jaaromzet van 50 miljard euro (waarvan 30 miljard uit export) en bieden werk aan ruim 275.000 personen. Bij FME-CWM zijn 160 brancheorganisaties gehuisvest. De Vereniging FME-CWM heeft regionale kantoren in Apeldoorn, Barendrecht, Haren (Gn), Tilburg en Uithoorn. Postbus 190, 2700 AD Zoetermeer Telefoon 079 353 11 00 Fax 079 353 13 65 Helpdesk 0900 821 21 91 Internet www.fme.nl Werkgeversvereniging AWVN AWVN behartigt de belangen van en adviseert werkgevers in de marktsector op sociaal-economisch gebied. Namens 850 leden-ondernemingen en 65 bedrijfstakorganisaties is AWVN betrokken bij de totstandkoming van 500 CAO's in de industrie, commerciële dienstverlening, handel en not-for-profitsector. Postbus 568, 2003 RN Haarlem Telefoon 023 510 11 01 Fax 023 510 11 00 Internet www.awvn.nl © VNO-NCW Oktober 2003 ISBN: 90-5771-101-X Hoewel bi) de samenstelling van deze brochure de grootst mogelijke zorgvuldigheid is betracht, zijn de makers niet aansprakelijk voor schade, van welke aard ook, die het directe of indirecte gevolg is van handelingen en/of beslissingen die (mede) gebaseerd zijn op de informatie in deze brochure. VNO-NCW, FME-CWM, AWVN ____ ______ _____ _________ _____Gelijke behandeling: wal wél en wat niet reag Inhoud 1. Wat is gelijke behandeling? 1.1 Direct en indirect onderscheid 1.2 Objectieve rechtvaardiging 1.3 Reikwijdte 1.4 1.5 1.6 1.7 Voor wie is de wet bedoeld? Intimidatie Nietige bedingen Ontslagbescherming 6 6 7 7 9 9 10 10 1.8 Bewijslast 10 1.9 Commissie Gelijke Behandeling 11 2. Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte 2.1 Algemeen 2.2 Uitzonderingen 2.3 Verplichte aanpassingen 2.4 Arbeid 2.5 Arbeidsbemiddeling 2.6 Overig 13 13 14 18 20 20 3. Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid 3.1 Algemene uitzonderingen 21 21 12 3.2 3.3 3.4 3.5 Het criterium leeftijd De toegang tot arbeid, werving en selectie Arbeidsvoorwaarden Het volgen van scholing 22 23 24 25 3.6 3.7 3.8 3.9 Arbeidsomstandigheden Ontslag Arbeidsbemiddeling Lidmaatschap organisaties 26 26 27 28 3.10 Inwerkingtreding 28 Gelijke behandeling: wat wél en wat niet mag__________________________________________VNO-NCW. 4. Wet verbod onderscheid bepaalde/onbepaalde tijd (Wobot) 4.1 Achtergrond van de wet 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8 4.9 Gelijke behandeling Vergelijkbare werknemer Objectieve rechtvaardiging Primaire arbeidsvoorwaarden Secundaire arbeidsvoorwaarden Tijdelijke werknemers ook onder sociaal plan? Vacaturemelding Tenslotte FME-CWM, AWVN 29 29 29 30 30 31 32 34 35 35 Bijlage 37 Meer informatie 41 VNO-NCW. FME-CWM. AWVN__________________________________________Ge!i|ke behandeling: wat wél en wat niet reag Voorwoord Discrimineren mag niet. Dat geldt eveneens voor werkgevers. De overheid ziet er steeds scherper op toe dat het ook niet gebeurt. Welk onderscheid mogen werkgevers wél maken en wanneer gaan ze over de schreef? De bestaande wetgeving gaf daarvoor al een aantal richtlijnen. In 2003 zijn bovendien drie nieuwe wetten totstandgekomen die de gewenste gelijke behandeling verder uitwerken. Op grond van die nieuwe wetten is het expliciet verboden onderscheid te maken op grond van leeftijd of handicap en op basis van chronische ziekte. Ook mag geen onderscheid worden gemaakt tussen werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en werknemers met een contract voor onbepaalde tijd. De nieuwe wetten kunnen grote gevolgen hebben voor de manier waarop werkgevers met hun personeel moeten omgaan. Wat mag wel en wat niet? Op deze vragen geeft deze brochure het antwoord. Gelijke behandeling: wat wél en wat niet mag VNO-NCW, FME-CWM, AWVN 1. Wat is gelijke behandeling? Elke vorm van discriminatie is verboden, staat in artikel l van de Grondwet. Dit verbod is voor meerdere vormen van discriminatie uitgewerkt in wetten. Zo bepaalt de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB) dat er geen onderscheid mag worden gemaakt tussen werknemers op grond van geslacht, ras, nationaliteit, burgerlijke staat, seksuele gerichtheid, godsdienst, levensovertuiging en politieke overtuiging. In het Burgerlijk Wetboek (BW) zijn een aantal artikelen opgenomen die onderscheid op grond van verschil in arbeidsduur verbieden. In datzelfde BW en in de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid (WGB) wordt het maken van onderscheid tussen mannen en vrouwen verboden. Sindsdien zijn er drie nieuwe wetten totstandgekomen die expliciet onderscheid verbieden op grond van een dienstverband voor bepaalde of onbepaalde tijd1, leeftijd2 of handicap en chronische ziekte3. 1.1 Direct en indirect onderscheid De wetten gelijke behandeling verbieden het maken van zowel direct als indirect onderscheid. Bij direct onderscheid wordt de werknemer ongelijk behandeld op grond van één van de hiervoor genoemde vormen van discriminatie. Er zijn echter ook situaties mogelijk waarin een werknemer niet direct wordt gediscrimineerd, maar waarin de opstelling van de werkgever er toch voor zorgt dat hij wordt benadeeld. Dit heet indirect onderscheid. Daar is bijvoorbeeld sprake van als het recht op aanvulling tot 100 procent van het loon tijdens ziekte gekoppeld is aan de voorwaarde dat de werknemers ten minste zes maanden in dienst moeten zijn. In de Wet gelijke behandeling op grond van handicap en chronische ziekte is direct onderscheid altijd verboden, tenzij de wet 1 Staatsblad 2002, 560. 2 Wetsvoorstel Gelijke behandeling op grond van leeftijd bij arbeid, beroep en beroepsonderwijs. TK 2001-2002, 28170, nrs 1-2 3 Staatsblad 2003, 206 VNO-NCW. FME-CWM, AWVN__________________________________________Ge'ijke behandeling: wat wél en wat niet mag er een uitzondering voor maakt (zie verderop in deze brochure). Indirect onderscheid is niet verboden als het 'objectief gerechtvaardigd' is. In de Wet verbod onderscheid bepaalde en onbepaalde tijd (Wobot) en de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd wordt altijd bekeken of onderscheid (direct of indirect) objectief gerechtvaardigd kan worden. 1.2 Objectieve rechtvaardiging De toets die wordt toegepast om te beoordelen of het (indirecte) onderscheid ook verboden is, heet de objectieve rechtvaardigingstoets. De werkgever die (indirect) onderscheid maakt, moet een aantal dingen kunnen aantonen: - het gemaakte onderscheid moet een zwaarwegend doel dienen en de handelwijze die tot het onderscheid leidt, moet aan een werkelijke behoefte van de onderneming beantwoorden; - het gemaakte onderscheid is (het meest) geschikt en passend om het gestelde doel te bereiken; - het gemaakte onderscheid is noodzakelijk om het doel te bereiken. Het is dus niet voldoende dat een objectief gerechtvaardigd doel wordt gediend. Ook de manier waarop naar dat doel wordt gestreefd, wordt beoordeeld. Bijvoorbeeld of het doel niet ook op een andere, minder discriminerende manier kan worden bereikt. 1.3 Reikwijdte De nieuwe wetten verbieden onderscheid in arbeidsverhoudingen. De reikwijdte van de Wobot is daarbij beperkt tot de arbeidsvoorwaarden. Het gaat daarbij ook om arbeidsrelaties die geen arbeidsovereenkomst of ambtelijke aanstelling zijn, maar waarbij wel onder gezag arbeid wordt verricht. De Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd gaat over arbeid in brede zin. Het gaat, naast arbeidsvoorwaarden, om werving en selectie, arbeidsbemiddeling, het aangaan en het einde van een arbeidsverhouding, de aanstelling en het einde van een dienstverband van een Gelijke behandeling: wat wél en wat niet mag VNO-NCW, FME-CWM, AWVN ambtenaar, scholing in het kader van de arbeid, promotie en arbeidsomstandigheden. Het verbod heeft ook betrekking op arbeidsverhoudingen die geen arbeidsovereenkomst of ambtelijke aanstelling zijn, maar waarin wel onder andermans gezag arbeid wordt verricht. Denk hierbij aan vrijwilligerswerk of stagiairs. Daarnaast richt het verbod zich ook op leeftijdsdiscriminatie in het vrije beroep, het beroepsonderwijs en het lidmaatschap van werkgevers- en werknemersorganisaties of een vereniging van beroepsgenoten. De wet die onderscheid naar handicap en chronische ziekte verbiedt, reikt nog verder. Het verbiedt ook onderscheid op het terrein van het openbaar vervoer. Op het gebied van de arbeid verbiedt de Wet onderscheid bij werving en selectie, arbeidsbemiddeling, het aangaan en het einde van een arbeidsverhouding, de aanstelling en het einde van een dienstverband van een ambtenaar, arbeidsvoorwaarden, scholing in het kader van de arbeid en de bevordering. Anders dan bij de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd vallen SCHEMA REIKWIJDTE Arbeidsvoorwaarden Werving & selectie Arbeidsbemiddeling Intimidatie Aangaan & einde arbeidsverhouding en aanstelling ambtenaar Scholing Bevordering Arbeidsomstandigheden Vrije beroep Beroepsonderwijs Lidmaatschap werkgevers- en werknemersorganisaties Openbaar vervoer l 8 Wobot x ' Leeftijd x x x x Handicap x x x x x x x x x X X X x x x Over scholing is in het kader van de Wobot discussie mogelijk. Zie hiervoor hoofdstuk 3. x VNO-NCW, FME-CWM, AWVN _______________________________Gelijke behandeling: wat wél en wal niet mag arbeidsomstandigheden dus niet onder het wetsvoorstel. Het verbod wordt ook van toepassing op vrijwilligers en stagiairs, mits er sprake is van een gezagsrelatie. Ook wordt onderscheid in het vrije beroep en het beroepsonderwijs verboden. Deze brochure gaat met name in op de gevolgen van de wetten op het terrein van de arbeidsovereenkomst. 1.4 Voor wie is de wet bedoeld? Het verbod op onderscheid tussen tijdelijke en vaste arbeidsovereenkomst is bedoeld voor werkgevers. Maar het verbod geldt ook voor andere partijen die de arbeidsvoorwaarden bepalen, zoals de caopartijen. De wetten die gaan over leeftijd en handicap en chronische ziekte richten zich tot werkgevers, maar ook tot andere organisaties die bij de arbeidsverhoudingen zijn betrokken. Zo geldt het verbod eveneens voor het UWV (Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen), het CWI (Centrum voor werk en inkomen), pensioenfondsen en uitzendbureaus. Cao-partijen zijn bij het maken van cao-afspraken ook gebonden aan het verbod. En deze wetten zijn verder van toepassing op werknemers die leiding geven in opdracht van hun werkgever. 1.5 Intimidatie Het verbod op leeftijdsdiscriminatie bevat tegelijkertijd een verbod tot intimidatie op grond van leeftijd. Een werkgever moet ervoor zorgen dat er geen vervelende werksituatie ontstaat waarbij oudere of jongere werknemers het slachtoffer worden van kwetsende, beledigende of vernederende grapjes en opmerkingen of gebaren en afbeeldingen. De werkgever is ook verantwoordelijk voor het gedrag van werknemers die namens hem leiding geven binnen de organisatie. Intimiderend gedrag is altijd verboden. Ook in de Wet gelijke behandeling handicap en chronische ziekte wordt op termijn een verbod op intimidatie opgenomen. Gelijke behandeling: wat wél en wat niet mag 1.6 VNO-NCW, FME-CWM, AWVN Nietige bedingen Bepalingen of bedingen die discrimineren of een verboden onderscheid bevatten, zijn nietig en gelden dus niet. De rest van de overeenkomst blijft overigens bestaan, behalve als het overige deel sterk samenhangt met het nietige beding. 1.7 Ontslagbescherming Als een werknemer een beroep heeft gedaan op één van deze wetten en hij wordt om die reden ontslagen, dan kan hij de nietigheid van het ontslag inroepen. Bij de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd geldt deze bescherming ook voor werknemers die een collega hebben geholpen om een beroep te doen op deze wet. Deze wet biedt eveneens bescherming tegen represailles van de werkgever. De benadeelde werknemer moet binnen twee maanden na het ontslag de nietigheid inroepen en binnen zes maanden de gang naar de rechter maken. De ontslagbescherming geldt ook voor werknemers die een beroep doen op het verbod om onderscheid te maken op grond van leeftijd of handicap en chronische ziekte. De werkgever hoeft niet per se schade te betalen als hij in strijd met de ontslagbescherming een werknemer heeft ontslagen. Maar de rechter kan hem wel een schadevergoeding opleggen wegens onredelijk ontslag. 1.8 Bewijslast De Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte en de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid bevatten een expliciete regeling voor de bewijslast. Als de werknemer feiten aanvoert die doen vermoeden dat er sprake is van discriminatie dan wordt de bewijslast omgekeerd. De werkgever moet dan aantonen dat hij niet in strijd met de wet heeft gehandeld. 10 VNO-NCW, FME-CWM, AWVN 1.9 Geiijke behandeling: wat wel en wat niet mag Commissie Gelijke Behandeling De Commissie Gelijke Behandeling krijgt de bevoegdheid om klachten van werknemers over discriminatie te onderzoeken en te beoordelen. Ook ondernemingsraden kunnen zich tot de Commissie wenden. Bovendien kan de Commissie op verzoek advies geven of op eigen initiatief een onderzoek instellen. Daarnaast kunnen werkgevers en cao-partijen hun eigen handelen (preventief) aan de Commissie laten voorleggen. De Commissie is onafhankelijk en laagdrempelig en onderzoekt kosteloos of er sprake is van ongelijke behandeling. Het oordeel van de Gommissie is niet bindend, maar een rechter moet wel motiveren waarom hij afwijkt van het oordeel van de Commissie. Werknemers hoeven zich niet tot de Commissie te wenden, ze kunnen zich ook rechtstreeks tot een rechter richten. 11 Gelijke behandeling: wat wél en wat niet mag________________________________________VNO-NCW, FME-CWM, AWVN 2. Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte Doel van deze wet is om mensen met een handicap of chronische ziekte dezelfde kansen te geven om aan de samenleving deel te nemen als mensen die geen beperkingen kennen. De wet wil noodzakelijke voorzieningen scheppen en ook de individuele rechtsbescherming verbeteren. De wet bestrijkt de terreinen arbeid, het vrije beroep, het beroepsonderwijs en het openbaar vervoer. Wat betreft het openbaar vervoer moeten reizigers met een mobiliteitsbeperking uiteindelijk zonder hulpverlening kunnen reizen. Het openbaar vervoer moet daarom voldoende toegankelijk worden gemaakt. Het is de bedoeling van het ministerie van Verkeer en Waterstaat dat alle nieuw te ontwikkelen en te bouwen treinen en bussen aan de moderne toegankelijkheidseisen zullen voldoen. In de praktijk betekent dit dat bussen uiterlijk in 2010 en treinen uiterlijk in 2030 voldoende toegankelijk zullen zijn. Onder beroepsonderwijs valt het beroepsonderwijs tot en met het •wetenschappelijk onderwijs en om- en bijscholingscursussen. Het voortgezet onderwijs (regulier en volwassenenonderwijs) valt in principe buiten de werking van de wet. Het praktijkonderwijs valt er wel onder. Verder valt het gehele traject van toegang tot het onderwijs tot het aanbieden van onderwijs waaronder de beroepspraktijkvorming, het afnemen van toetsen en het afsluiten van het onderwijs onder het verbod op onderscheid. Ook is het maken van onderscheid verboden als het gaat om het uitoefenen van een vrij beroep. Het gaat dan om de voorwaarden voor en de toegang tot het vrije beroep en de mogelijkheden tot uitoefening van en ontplooiing binnen het vrije beroep. In het kader van deze brochure zal met name worden ingegaan op de gevolgen van de wet voor werkgevers. 12 VNO-NCW, FME-CWM, AWVN__________________________________________Geüjke behandeling: wat wél en wat niet mag 2.1 Algemeen De wet verbiedt direct of indirect onderscheid op grond van handicap en chronische ziekte. Handicap en chronische ziekte worden in de wet niet nader omschreven. Het gaat om praktische beperkingen die een handicap of een chronische ziekte met zich mee kunnen brengen en niet om nauw te omschrijven eigenschappen van een persoon. Handicaps en chronische ziekten kunnen fysiek, verstandelijk of psychisch van aard zijn. Een handicap is in beginsel onomkeerbaar. Een chronische ziekte is dat soms niet, maar is in ieder geval langdurig van aard. De wet biedt niet alleen bescherming tegen het maken van ongerechtvaardigd onderscheid op grond van het bestaan van een handicap, maar ook in gevallen wanneer die beperking ten onrechte wordt aangenomen. Te denken valt aan een ex-kankerpatiënt die als een chronische zieke wordt beschouwd, of een rolstoeler waarvan wordt verondersteld dat deze daarmee ook verstandelijke beperkingen zou hebben. Hetzelfde geldt voor de veronderstelling dat een eenmaal geconstateerd psychisch probleem van blijvende aard is. ledere burger geniet bescherming op grond van deze wet. Het gaat hierbij niet om het hebben van een handicap of chronische ziekte, maar om het gediscrimineerd worden ten opzichte van degene die zo'n beperking niet of juist wel heeft. 2.2 Uitzonderingen Indirect onderscheid is alleen toegestaan als het objectief gerechtvaardigd is. Die objectieve rechtvaardigheid moet in het concrete geval wor- den aangetoond. Daarnaast geldt het verbod op direct onderscheid niet als: - het onderscheid noodzakelijk is om de veiligheid en de gezondheid te beschermen; - het onderscheid een regeling, norm of praktijk betreft die tot doel heeft bepaalde voorzieningen en faciliteiten te scheppen of in stand 13 Gelijke behandeling: wat wél en wat niet mag VNO-NCW, FME-CWM, AWVN te houden die bedoeld zijn voor personen met een handicap of chronische ziekte (te denken valt bijvoorbeeld aan de Wet sociale werkvoorziening (Wsw), of de Wet op de (re)integratiearbeidsgehandicapten (Wet REA)); - het onderscheid tot doel heeft personen met een handicap of chronische ziekte een bevoorrechte positie te geven zodat feitelijke achterstanden opgeheven of verminderd kunnen worden. 2.3 Verplichte aanpassingen Werkgevers mogen dus in principe geen onderscheid maken tussen gehandicapte en chronisch zieke werknemers en gezonde werknemers. Aan dat verbod is de verplichting verbonden om de werkplek aan te passen, zodat gehandicapten of chronisch zieken normaal kunnen werken. Die verplichting geldt niet als die aanpassingen zo ingrijpend of duur zijn dat de kosten die de werkgever maakt in geen verhouding staan ten opzichte van de opbrengsten. Het gaat om zowel materiële als immateriële aanpassingen. Het kan bijvoorbeeld gaan om aangepaste materialen waarmee kan worden gewerkt, maar het kan ook gaan om aanpassingen tijdens het volgen van opleidingen, om aangepaste werktijden of om aangepaste begeleiding. Als op grond van de Wet REA een vergoeding mogelijk is dan vormt dit een indicatie voor de vraag welke, met name materiële, aanpassingen verricht kunnen worden. De aanpassing dient verder doeltreffend te zijn en moet worden getroffen als er behoefte aan is. Een aanpassing kan slechts dan van een werkgever worden gevraagd als het treffen van die aanpassing geen onevenredige belasting vormt. (Op elk van deze elementen wordt hieronder ingegaan.) 2.3.1 Doeltreffend De aanpassingen moeten doeltreffend zijn, dat wil zeggen dat ze geschikt en noodzakelijk moeten zijn om de gehandicapte of chronische zieke als ieder ander te laten deelnemen aan het maatschappelijk leven. Geschikt 14 VNO-NCW, FME-CWM, AWVN Geüjke behandeling: wat wél en wat niet mag is de aanpassing die belemmeringen kan wegnemen en die de zelfstandigheid en volwaardige participatie en integratie van de gehandicapte of chronisch zieke kan bevorderen. Daarnaast moet worden nagegaan of de gevraagde voorziening ook noodzakelijk is. Kan met een andere (minder kostbare) voorziening hetzelfde doel worden bereikt? Bij de beoordeling welke aanpassing in het concrete geval doeltreffend is, zal medisch of arbeidsdeskundig advies een belangrijke rol spelen. Uiteraard is hierbij de mening van de gehandicapte ook van belang. Pas nadat is vastgesteld welke aanpassing tegen welke prijs doeltreffend is, kan de vraag worden gesteld of het treffen van deze aanpassing niet een onevenredige belasting voor de organisatie vormt. 2.3.2 Naar gelang de behoefte Het gaat niet om een algemene verplichting maar om een in een concrete situatie benodigde aanpassing. Het zal dus de werkgever duidelijk moeten zijn dat er behoefte is aan een aanpassing. Bovendien moet hij weten welke aanpassing in concreto gewenst is. Hier ligt een verantwoordelijkheid voor de gehandicapte of chronisch zieke om de behoefte aan een aanpassing ter sprake te brengen. De Wet op de medische keuringen (Wmk) blijft onverminderd van toepassing. De Wmk verbiedt aanstellingskeuringen, tenzij er voor de functie specifieke gezondheidseisen gelden. Ook bepaalt de wet dat er buiten de aanstellingskeuringen om aan de (aspirant)werknemer geen vragen gesteld mogen worden over zijn gezondheid en zijn ziekteverzuim. De Wmk verbiedt echter niet dat de (aspirant)werknemer uit zichzelf die informatie verstrekt over zijn gezondheidstoestand met het oog op het aanpassen van het werk. En als het gaat om een aanpassing in zijn concrete situatie dan is het aan de (aspirant)werknemer om kenbaar te maken dat hij een aanpassing nodig heeft. De werkgever kan zich laten adviseren door zijn arbodienst. Die kan een onderzoek verrichten om te kijken of de aanpassing daadwerkelijk nodig is. Vervolgens kan de dienst aangeven welke aanpassing redelijk is. Een dergelijk aanpassingsonderzoek is niet in strijd met de Wmk. Een (aspirant)werknemer is niet verplicht om hieraan mee te werken. Als hij echter niet meewerkt en de werkgever dus niet kan beoordelen 15 Gelijke behandeling: wat wél en wat niet mag VNO-NCW, FME-CWM, AWVN of, en zo ja welke, aanpassingen nodig zijn, maakt de werkgever die de (aspirant)werknemer daarom niet aanstelt of bevordert zich niet schuldig aan verboden onderscheid op grond van handicap of chronische ziekte. 2.3.3 Onevenredige belasting De aanpassing die nodig is moet niet een te grote belasting voor de werkgever vormen. De wet heeft het in dit geval over een onevenredige belasting. De vraag of er sprake is van een onevenredige belasting komt pas aan de orde als vastgesteld is dat het gaat om een doeltreffende aanpassing. Aan de orde is hier een redelijkheidstoets. In de contractuele fase van het arbeidsproces is al bekend wat redelijkerwijs van een werkgever kan worden gevraagd wat betreft het aanbieden van werk aan een werknemer die gedeeltelijk arbeidsongeschikt is geraakt. Op grond van bestaande rechtspraak is het zo dat een werkgever gedwongen kan worden de werknemer de bedongen arbeid voortaan in parttime te laten verrichten. Ook kan in bepaalde situaties van de werkgever gevraagd worden dat hij de werknemer een deel van de taken van de bedongen arbeid fulltime laat verrichten of dat hij de werknemer andere passende arbeid aanbiedt. In sommige gevallen kan ook van de werkgever worden geëist dat hij de bestaande organisatie of arbeidsverdeling aanpast met het oog op de mogelijkheden van de werknemer. Meestal mag daarbij meer van de werkgever worden gevraagd wanneer omstandigheden op de werkvloer tot arbeidsongeschiktheid hebben geleid. De werknemer is verplicht om redelijke voorstellen van de werkgever aan te nemen en kan ze slechts afwijzen wanneer aanvaarding redelijkerwijs niet van hem verlangd kan worden. Ook als de omstandigheden voor rekening van de werknemer komen is dit zo. Daarnaast geldt dat als de arbeidsongeschikte voor geen van de (nieuwe) werkzaamheden in het bedrijf geschikt is, dan niet van de werkgever kan worden gevergd dat deze hem werk aanbiedt. Deze op jurisprudentie gebaseerde praktijk staat inmiddels in de Wet verbetering poortwachter. Waar het gaat om de precontractueJe fase biedt de bestaande jurisprudentie nog weinig aanknopingspunten. Het is niet duidelijk welke doeltreffende aanpassing een te grote belasting voor de werkgever vormt. 16 VNO-NCW, FME-CWM, AWVN Gelijke behandeling: wat wél en wat niet mag Wel speelt ook in deze fase goed werkgeverschap een rol, maar hoe dat er precies uit ziet wordt niet duidelijk uit de jurisprudentie. Als er een financiële compensatie voor de doeltreffende aanpassing bestaat (bijvoorbeeld een tegemoetkoming op grond van de Wet REA), dan kan die aanpassing financieel gezien niet als onevenredig worden beschouwd. De toets of de gevraagde aanpassing wel of niet een onevenredige belasting vormt voor de werkgever houdt een afweging van belangen in. Het belang van de gehandicapte of chronisch zieke kan afwijken van het belang van de 'werkgever. De aanpassing moet wel proportioneel zijn. Sommige veranderingen, denk bijvoorbeeld aan aanpassingen van gebouwen, hebben ook gevolgen voor andere gebruikers dan de gehandicapte of chronisch zieke. Er moet'dus een brede afweging worden gemaakt van de baten en de lasten. In de praktijk zal onder meer rekening kunnen worden gehouden met de volgende aspecten: - de grootte van de organisatie of instelling qua werknemers; - de noodzakelijke investeringen en kosten voor het aanbrengen van de aanpassing; - de beschikbare financiële tegemoetkomingen, bijvoorbeeld loonkostensubsidies, persoonsgebonden budgetten in het kader van de Wet REA, tegemoetkomingen in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg); - de operationele en technische haalbaarheid van de aanpassing; - de financiële draagkracht van de onderneming of instelling. Bij operationele haalbaarheid gaat het om situaties waarbij bepaalde maatregelen toch niet kunnen worden genomen, omdat zij tegelijkertijd de arbeidsomstandigheden van de werknemers weer bedreigen of bijvoorbeeld de kwaliteit van de producten negatief beïnvloeden. Werkgevers moeten zich wat technische haalbaarheid betreft houden aan de algemeen erkende stand van de techniek in hun bedrijfstak, (vergelijk ook artikel 3, eerste lid van de Arbeidsomstandighedenwet 1998). Verder zijn er nog een paar elementen die mee kunnen wegen bij de vraag of de aanpassing een onevenredige belasting vormt voor de werkgever. De duur van de arbeidsrelatie speelt bijvoorbeeld een rol. Als er sprake is van een kort en tijdelijk dienstverband dan wordt een kost- 17 Gelijke behandeling: wat wél en wat niet mag__________________________________________VNO-NCW, FME-CWM, AWVN bare aanpassing eerder als een onevenredige belasting beschouwd. Ook de aanwezigheid van alternatieven moet worden meegewogen. Bij het volgen van beroepsonderwijs kan het zijn dat er in de regio vergelijkbaar onderwijs voorhanden is waar al aanpassingen zijn gedaan om chronisch zieken en gehandicapten toe te laten. Op voorhand kan dus niet nauwkeurig worden aangegeven wat een doeltreffende aanpassing is en wat als een onevenredige belasting moet worden beschouwd. Met deze bepaling wordt dus min of meer een open norm in de wet opgenomen. De werkgever kan juridisch worden aangesproken als hij geen doeltreffende aanpassing wil verrichten. In de praktijk zal, wanneer een verhuurder van een bedrijfsgebouw weigert een bepaalde voorziening te laten aanbrengen, de werkgever/huurder die verhuurder moeten aanspreken. Als de verhuurder weigert toestemming te geven dan kan de huurder een machtiging aan de kantonrechter vragen om veranderingen aan het gebouw te mogen aanbrengen. Het huurrecht vormt dus geen beletsel voor de verplichting om doeltreffende aanpassingen te doen. 2.4 Arbeid Het verbod om onderscheid te maken op grond van handicap of chronische ziekte geldt in arbeidsverhoudingen bij: - het aanbieden van een betrekking en de behandeling bij de vervulling van een openstaande betrekking; - het aangaan en het beëindigen van een arbeidsverhouding; - het aanstellen tot ambtenaar en het beëindigen van het dienstverband van een ambtenaar; - de arbeidsbemiddeling; - arbeidsvoorwaarden; - het laten volgen van onderwijs, scholing en vorming tijdens of voorafgaand aan een arbeidsverhouding; - bevordering/promotie. De wet verbiedt het maken van onderscheid bij werving en selectie van werknemers, zowel intern als extern. Wel houdt de werkgever de vrij- 18 VNO-NCW. FME-CWM, AWVN__________________________________________Gelijke behandeling: wat wél en wat met ma. heid om de meest geschikte kandidaat te selecteren of iemand af te wijzen wegens onvoldoende geschiktheid voor de functie. De werkgever is immers volgens geen enkele wet verplicht een persoon aan te stellen of te handhaven in een functie waarvoor die persoon niet de noodzakelijke fysieke of mentale geschiktheid bezit. De sollicitant moet dan ook eerlijk vertellen over zaken die van belang zijn voor het vervullen van de functie. Dit kan ook de ziekte of handicap betreffen. Mede gezien de Wet op de medische keuringen is het van belang dat de sollicitant de behoefte aan een aanpassing kenbaar maakt. Het niet tijdens de sollicitatieprocedure kenbaar maken van de behoefte aan een aanpassing die het vervullen van de functie nauwelijks beïnvloed, zal geen rol spelen bij de vraag of de aanpassing een onevenredige belasting vormt. Het verbod op het maken van onderscheid gaat overigens niet zo ver dat een werkgever ervoor moet zorgen dat een vacature zodanig wordt aangeboden dat een onbekende groep personen met een variëteit aan handicaps hier toegang toe krijgt. Een vacature hoeft dus niet in braille gepubliceerd te worden. Ook het maken van onderscheid bij ontslag is verboden. In dit kader voldoen de huidige beschermende maatregelen uit het Ontslagbesluit aan de wettelijke vereisten. Bepaalde regelingen of praktijken op het gebied van arbeidsvoonvaarden, bijvoorbeeld werktijden, wachtdagen bij ziekte, prestatiebeloning, enzovoorts, kunnen een nadelig effect hebben voor specifieke groepen werknemers. Toch betekent dit niet per se dat zij als verboden onderscheid moeten worden beschouwd. Of dat het geval is hangt af van de rechtvaardiging die voor het (indirecte) onderscheid wordt aangevoerd. Ook als een werkgever zijn werknemers laat bijscholen geldt het verbod op onderscheid. Bevordering van een werknemer valt ook onder het verbod. 19 Gelijke behandeling: wat wél en wat niet mag VNO-NCW, FME-CWM, AWVN 2.5 Arbeidsbemiddeling Arbeidsbemiddeling valt ook onder het verbod van onderscheid naar handicap of chronische ziekte. Arbeidsbemiddeling dient ruim te worden uitgelegd. Hieronder vallen ook het aanbieden van een werkervaringsplaats en het geven van advies en voorlichting over beroepsen schoolkeuze voor zover de wet ze beschrijft. 2.6 Overig Voor de onderwerpen ontslagbescherming, bewijslastverdeling en Commissie gelijke behandeling wordt verwezen naar de inleiding in deze brochure. 20 VNO-NCW. FME-CWM, AWVN_______________________________ _____ Gelijke behandeling: wal wél en wat met mag 3. Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid De Wet gelijke behandeling verbiedt onderscheid op grond van leeftijd bij arbeid, beroep en beroepsonderwijs. Het verbod op onderscheid op grond van leeftijd geldt bij werving, selectie en aanstelling van personeel, arbeidsbemiddeling, arbeidsvoorwaarden, bevordering en ontslag. Ook is intimidatie op grond van leeftijd verboden. Daarnaast is het van toepassing op beroepsonderwijs, beroepskeuzevoorlichting, loopbaanoriëntatie en het lidmaatschap van werkgevers- of werknemersorganisaties of een vereniging van beroepsgenoten. 3.1 Algemene uitzonderingen Onderscheid - direct of indirect - op grond van leeftijd is alleen toegestaan als het objectief gerechtvaardigd is. Dit begrip is nader uitgewerkt in hoofdstuk 1. De objectieve rechtvaardiging moet in het concrete geval aangetoond worden. Alleen ten aanzien van het verbod op intimidatie zijn geen uitzonderingen mogelijk. Daarnaast zijn er in de wet enkele concrete uitzonderingen opgenomen: 1. Bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst op de AOW-gerechtigde leeftijd. 2. In (aanvullende) pensioenregelingen. Het betreft - de vaststelling van toetredingsleeftijden, - het vaststellen van leeftijden voor het verkrijgen van een recht op pensioenuitkeringen (pensioengerechtigde leeftijd) - en het gebruik van leeftijdscriteria in actuariële berekeningen. Deze uitzondering zorgt ervoor dat de huidige pensioensystematiek niet hoeft te worden aangepast. Onder pensioen wordt verstaan: 21 Gelijke behandeling: wat wél en wat niet mag VNO-NCW, FME-CWM, AWVN ouderdomspensioen, invaliditeitspensioen, weduwenpensioen weduwnaarspensioen, partner- en/of wezenpensioen op risicobasis. Ook als in een pensioenregeling sprake is van verschillende pensioen(ingangs)leeftijden / pensioengerechtigde leeftijden voor werknemers of voor groepen of categorieën werknemers zijn deze uitgezonderd van het verbod op onderscheid naar leeftijd. Daarbij moet men bedenken dat een dergelijk onderscheid op grond van andere gelijke behandelingswetgeving wel verboden onderscheid kan opleveren. Zo is onderscheid naar geslacht in pensioenregelingen niet toegestaan. 3. Werkgelegenheidsbeleid dat speciaal gericht is op de bevordering van de arbeidsdeelname van jongeren of ouderen. Zo blijft er een apart minimumjeugdloon bestaan, omdat dit tot doel heeft jongeren een grotere kans op werk te geven. 3.2 Het criterium leeftijd Leeftijd is niet bij voorbaat een 'verdacht' criterium voor onderscheid. Een leeftijdscriterium kan in veel gevallen een objectief criterium zijn. Ook kan het een beschermend karakter hebben, bijvoorbeeld als het gaat om de belasting van oudere of jonge werknemers. Daarom is in de wet geen onderscheid gemaakt tussen direct en indirect onderscheid wat betreft het verbod. Beide vormen van onderscheid kunnen objectief gerechtvaardigd zijn. Het verbod betreft dus zowel direct als indirect onderscheid. Bij direct onderscheid gaat het om concrete leeftijdsgrenzen, maar ook om leeftijdscategorieën. Voorbeelden zijn het opnemen van een leeftijdsgrens in een personeelsadvertentie of het toekennen van extra vakantiedagen bij het bereiken van een bepaalde leeftijd. Indirect onderscheid betekent dat door het verwijzen naar een ander criterium dan leeftijd toch in het bijzonder personen van een bepaalde leeftijd worden getroffen. Voorbeelden zijn het opnemen in een personeelsadvertentie van criteria als senior, junior, aantal jaren ervaring 22 VNO-NCW, FME-CWM. AWVN________________________________________ Gelijke behandeling: wat wél en wat niet mag of pas afgestudeerd of het toekennen van gratificaties op grond van anciënniteit. De genoemde voorbeelden hoeven in de concrete situatie niet te leiden tot verboden onderscheid, mits er een objectieve rechtvaardiging aan ten grondslag ligt. 3.3 De toegang tot arbeid, werving en selectie Het is verboden om bij het aanbieden van een vacature onderscheid naar leeftijd te maken. Het gaat dan om zowel direct als indirect onderscheid. Het begrip vacaturemelding wordt breed uitgelegd. Naast advertenties gaat het hierbij onder meer om werving via internet en andere vormen van bekendmaking van de vacature. Bij werving en selectie van personeel komt het regelmatig voor dat een ervaringseis van een aantal jaren (een leeftijdsgrens) of een ander criterium zoals 'ervaren' wordt gesteld. In sommige gevallen kan dit objectief gerechtvaardigd zijn. Dan zal aannemelijk moeten worden gemaakt dat het stellen van de leeftijdsgrens of dat criterium noodzakelijk is om de specifieke werkzaamheden naar behoren te kunnen verrichten. In die gevallen moet de reden voor het stellen van de leeftijdsgrens of dat criterium vermeld worden in de vacaturemelding. Een reden waarom het toegestaan kan zijn om leeftijdseisen te stellen bij de werving van personeel is bijvoorbeeld dat de kosten voor de investering in de opleiding van de werknemer onevenredig hoog zijn in verhouding tot de resterende arbeidsjaren tot pensionering. Er is dan een zwaarwegend bedrijfsbelang om dit onderscheid te maken. Leeftijdsopbouw van het personeelsbestand kan ook een reden zijn om bij werving en selectie onderscheid naar leeftijd te maken. Dit kan objectief gerechtvaardigd zijn. Bijvoorbeeld als alle leidinggevenden tegen de pensioengerechtigde leeftijd aanzitten, kan het objectief gerechtvaardigd zijn om een jongere manager aan te trekken vanwege de continuïteit. Ook de omstandigheid dat leeftijd vanwege de aard van 23 Gelijke behandeling: wat wei en wat niet mag VNO-NCW, FME-CWM, AWVN de specifieke beroepsvereisten of de context waarin deze worden uitgevoerd, een wezenlijk en bepalend kenmerk vormt, kan een reden zijn om onderscheid te maken. Een voorbeeld betreft het stellen van een leeftijdsgrens bij de werving van een acteur die een rol moet spelen van een jongere of een bejaarde. Of een mannequin die kleding moet showen voor 15 of 16-jarigen. Het ligt niet voor de hand daar een 60-jarige voor aan te stellen. Ook voor werving- en selectiebureaus is het niet toegestaan om een opdracht uit te voeren waarin leeftijdsgrenzen of andere criteria gehanteerd worden, die een verboden onderscheid naar leeftijd betekenen. 3.4 Arbeidsvoorwaarden Voorbeelden van leeftijdsgrenzen die vaak worden gesteld zijn leeftijdsvakantiedagen en seniorenverlof. Die moeten in het vervolg objectief gerechtvaardigd worden. Dat betekent dat voor een dergelijke regeling die bijvoorbeeld in een cao is opgenomen voldoende gronden aanwezig moeten zijn om de regeling objectief te rechtvaardigen. Het betekent niet dat bij elke concrete toepassing van de regeling er een objectieve rechtvaardiging aangetoond moet worden. Als voorbeeld kan genoemd worden de Jeeftijdsvakantiedagen. Het legitieme doel kan gelegen zijn in het rekening houden met de verminderde belastbaarheid van oudere werknemers. Zo kan ziekteverzuim en instroom in de WAO voorkomen worden. Het toekennen van extra vakantiedagen kan hieraan een bijdrage leveren. Dit kan ook van toepassing zijn op bijvoorbeeld seniorenverlof. Steeds moet de objectieve rechtvaardiging voor de concrete regeling worden aangetoond. Salarissystemen zijn veelal gebaseerd op anciënniteit. Anciënniteit betreft het aantal dienstjaren bij een werkgever of in een bepaalde functie. Hiervoor moet een objectieve rechtvaardiging bestaan. Het belonen van toenemende ervaring of trouw aan de werkgever kan hierbij een rol spelen. Daarnaast kan het bevorderen van de motivatie van werknemers een legitiem doel zijn. Ook het hoger belonen van werknemers omdat zij over meer ervaring beschikken is toegestaan. 24 VNO-NCW. FME-CWM, AWVN_________________________________________Geiijke behandeling: wat wél en wat niet mag Dit dient wel gerechtvaardigd te worden op basis van de concrete omstandigheden. Bezien moet worden of een groter aantal dienstjaren werkelijk leidt tot een grotere vaardigheid of deskundigheid gezien de concrete aard van het werk. Ook kan het gerechtvaardigd zijn om het personeelsverloop te beperken door een langer dienstverband aantrekkelijker te maken. Ook hiervoor geldt dat het aan de hand van de specifieke omstandigheden beoordeeld moet worden. In het algemeen gesproken kunnen belangen als leeftijdsopbouw van het personeelsbestand, de continuïteit van de bedrijfsvoering, werkgelegenheid voor andere werknemers dermate zwaar wegen dat onderscheid op grond van leeftijd noodzakelijk is. Dit kan dan objectief gerechtvaardigd zijn, op voorwaard-e dat het ten aanzien van de concrete regeling kan worden aangetoond. 3.5 Het volgen van scholing Het is verboden onderscheid te maken bij - loopbaanoriëntatie en beroepskeuzevoorlichting; - onderwijs dat gericht is op toetreding tot en functioneren op de arbeidsmarkt. Het gaat om het hele 'traject': de toegang tot het onderwijs of de scholing, het aanbieden van het onderwijs of de scholing, het afnemen van toetsen en het afsluiten van onderwijs. Als een werkgever zijn werknemers Iaat bijscholen of een uitzendbureau werkzoekenden in aanmerking laat komen voor cursussen, mag daarbij geen onderscheid naar leeftijd worden gemaakt. Van een objectieve rechtvaardiging kan bijvoorbeeld sprake zijn indien de investering in de opleiding van de werknemer onevenredig hoog zou zijn in verhouding tot de nog resterende arbeidsjaren tot zijn pensionering. 25 Gelijke behandeling: wat wél en wat niet mag 3.6 _____ ______________________________VNO-NCW, FME-CWM, AWVN Arbeidsomstandigheden In de Arbeidsomstandighedenwet en de daarop gebaseerde regelgeving zijn verschillende bepalingen opgenomen die tot doel hebben jeugdige werknemers te beschermen. Deze zijn objectief gerechtvaardigd. 3.7 Ontslag Afspraken in cao's over ontslag op een bepaalde leeftijd voor bepaalde functies (het zogeheten functionele leeftijdsontslag, bijvoorbeeld bij beroepsvliegers) leiden tot onderscheid op grond van leeftijd. Dit kan objectief te rechtvaardigen zijn als de veiligheid of gezondheid van de betrokkenen of derden in het geding is. In gevallen waarin door middel van keuringen eenvoudig kan worden vastgesteld of de werknemer nog in staat is om de functie naar behoren te vervullen, kan een verplichte leeftijdsgrens voor ontslag niet gerechtvaardigd zijn. Er wordt een uitzondering gemaakt voor ontslag op de AOW-gerechtigde leeftijd of een hogere leeftijd. Ontslag wegens het ingaan van een prepensioenuitkering voor het 65e levensjaar is dus verboden, tenzij er een objectieve rechtvaardiging voor bestaat. Dan moet daarvoor een legitiem doel zijn, terwijl de middelen voor het bereiken van dat doel geschikt en passend zijn. Mogelijkheden voor een objectieve rechtvaardiging liggen in de bescherming van de gezondheid van de werknemer, maar ook veiligheidsoverwegingen en zwaarwegende bedrijfsbelangen zoals continuïteit van het bedrijf en werkgelegenheid van andere werknemers (doorstroming). Het bereikt hebben van de pensioenleeftijd zal als algemene regel echter geen rechtvaardiging opleveren voor een onvrijwillig ontslag vóór de leeftijd van 65 jaar. Voor het ontslag wegens het ingaan van een prepensioenuitkering vóór het 65e levensjaar is een overgangsbepaling getroffen. Dit verbod is tot 2 december 2006 niet van toepassing. Alle vormen van beëindiging zijn hieronder begrepen. Voorwaarde is wel dat het gaat om beëindiging wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Deze leeftijd kan individueel, tussen werkgever en werknemer overeengekomen zijn 26 VNO-NCW, FME-CWM. AWVN __ ______Geüjke behandeling: wal wél en wat niet mag (in de individuele arbeidsovereenkomst, bij een pensioentoezegging op individueel niveau), en collectief (cao, pensioenregeling). Wel moet dit reeds voor de inwerkingtreding van de wet in de arbeidsovereenkomst (cao) of de toezegging omtrent het pensioen opgenomen zijn. Na 2 december 2006 kan een werknemer dus de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst op de prepensioenregeling aanvechten. Als dit inderdaad ongerechtvaardigd onderscheid blijkt te zijn, dan ontvangt de werknemer zonder nadere aanpassingen van de (pre-)pensioenregeling zowel een pensioenuitkering als loon. Eén van de mogelijkheden om dit tegen te gaan is om in de (pre-) pensioenregeling een bepaling op te nemen dat niet zowel (volledig) loon als een (volledige) pensioenuitkering ontvangen kan worden. Bij opzegging wegens bedrijfseconomische redenen is in beginsel toestemming van het CWI noodzakelijk. Het Ontslagbesluit geeft een regeling die gehanteerd moet worden bij de bepaling van de ontslagvolgorde. Daarbij wordt vaak het anciënniteitbeginsel of het zogeheten afspiegelingsbeginsel gehanteerd. Beide leiden tot onderscheid op grond van leeftijd. Dit wordt in de toelichting op het wetsvoorstel gezien als objectief gerechtvaardigd onderscheid. Ontslag op basis van anciënniteit (de werknemer met het minst aantal dienstjaren wordt het eerst ontslagen) kan dus gerechtvaardigd zijn. Argument hierbij is dat de zorgplicht van de werkgever toeneemt naarmate de werknemer langer in dienst is. Bovendien worden oudere werknemers die langer in dienst zijn op die manier beschermd, in verband met hun slechtere arbeidsmarktpositie. 3.8 Arbeidsbemiddeling Arbeidsbemiddeling valt ook onder het verbod op onderscheid naar leeftijd. Arbeidsbemiddeling heeft een ruime betekenis. Ook het aanbieden van een werkervaringsplaats of voorlichting en advies over beroepskeuze vallen onder dit begrip. 27 Gelijke behandeling: wat wél en wat niet mag 3.9 ________VNO-NCW, FME-CWM, AWVN Lidmaatschap organisaties Werkgevers- en werknemersorganisaties mogen geen onderscheid op grond van leeftijd maken bij het lidmaatschap. Het betreft ook voordelen en rechten die aan het lidmaatschap verbonden zijn, zoals het actief en passief kiesrecht en het bekleden van bepaalde functies. 3,10 Inwerkingtreding Op het moment van schrijven was nog niet bekend wanneer deze wet inwerking zal treden. Het zal waarschijnlijk of l december 2003 zijn of een datum halverwege het jaar 2004. Achtergrond is dat de Europese Richtlijn voorschrijft dat de richtlijn op 2 december 2003 inwerking treedt. De parlementaire behandeling van het wetsvoorstel is echter op een laat tijdstip afgerond waardoor er weinig gelegenheid is voor ondernemingen en cao-partijen om regelingen aan te passen. Wellicht zal daarom de inwerkingtreding worden uitgesteld. 28 VNO-NCW. FME-CWM. AWVN__________________________________________Gelijke behandeling: wat wél en wal niet mag 4. Wet verbod onderscheid bepaalde/onbepaalde tijd (Wobot) Op 22 november 2002 is de Wet verbod onderscheid bepaalde/onbepaalde tijd (Wobot) van kracht geworden. Deze wet verbiedt het maken van onderscheid in arbeidsvoorwaarden tussen werknemers met een vast contract (een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd) en een tijdelijk contract (een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd), tenzij voor dit onderscheid een objectieve rechtvaardiging bestaat. Tevens verplicht de wet het melden van vacatures aan tijdelijke werknemers. 4.1 Achtergrond van de wet De Wobot is gebaseerd op een Europese richtlijn over contracten voor bepaalde tijd. Deze richtlijn is weer een uitvloeisel van een akkoord tussen sociale partners op Europees niveau. In deze raamovereenkomst wordt het vaste contract gezien als het 'standaardcontract'. Daar staat tegenover dat sociale partners het belang van tijdelijke contracten voor de flexibiliteit van de arbeidsmarkt onderstrepen. Vanuit de gedachte dat het vaste contract de standaard is, worden lidstaten verplicht om grenzen te stellen aan het maximum aantal opeenvolgende contracten voor bepaalde tijd. In Nederland is dit gebeurd in de Wet flexibiliteit en zekerheid. In deze wet is geregeld dat er binnen een periode van drie jaar maximaal drie aansluitende contracten voor bepaalde tijd mogen worden aangegaan. 4.2 Gelijke behandeling De Wobot schrijft voor dat de arbeidsvoorwaarden voor tijdelijke en vaste krachten gelijk moeten zijn. Alleen wanneer een objectieve rechtvaardiging aanwezig is, is onderscheid toegestaan. Het verbod op onderscheid heeft twee kanten: tijdelijke krachten mogen niet slechter worden beloond, maar ook niet beter. Onder onderscheid wordt in dit verband 29 Gelijke behandeling: wat wél en wat niet mag VNO-NCW, FME-CWM, AWVN niet alleen verstaan het direct uitsluiten van tijdelijke krachten van bepaalde arbeidsvoorwaarden. Ook het indirect uitsluiten levert een ongeoorloofd onderscheid op. Een vorm van indirect onderscheid die in de praktijk vaak voorkomt is een wachttijd. Bijvoorbeeld: alleen werknemers die langer dan een jaar in dienst zijn worden opgenomen in de pensioenregeling. Een dergelijke bepaling zal altijd meer tijdelijke krachten raken dan vaste krachten en leidt daarom tot indirect onderscheid. 4.3 Vergelijkbare werknemer Wanneer wordt gesproken over gelijke behandeling, gaat het erom dat gelijke gevallen gelijk moeten worden behandeld. Het enige verschil dat bestaat, is gelegen in de aard van de overeenkomst. Een en ander betekent dat een tijdelijke werknemer alleen aanspraak kan maken op de arbeidsvoorwaarden waar een vaste kracht recht op heeft, wanneer zij hetzelfde of vergelijkbaar werk doen. In de raamovereenkomst staat een definitie van het begrip vergelijkbare werknemer in vaste dienst: "een werknemer met een arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd in dezelfde vestiging die hetzelfde of soortgelijke werk verricht of dezelfde of een soortgelijke functie uitoefent, waarbij rekening wordt gehouden met kwalificaties/bekwaamheden" Deze definitie is niet opgenomen in de wet, maar is wel rechtstreeks van toepassing. Dit betekent onder andere dat] indien de door de tijdelijke werknemers verrichte arbeid uitsluitend door hen wordt verricht en niet door vergelijkbare werknemers met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, er geen sprake is van onderscheid als bedoeld in de Wobot. Als vakantiekrachten (die per definitie een tijdelijk contract hebben) dus werk doen dat niet wordt verricht door vaste werknemers, dan blijft het dus mogelijk deze categorie werknemers anders te belonen. 4.4 Objectieve rechtvaardiging Als sprake is van gelijke of vergelijkbare arbeid, mag een onderscheid alleen worden gemaakt wanneer hiervoor een objectieve rechtvaar- 30 VNO-NCW, FME-CWM, AWVN ____ _________Geiyke behandeling: wat wél en wat niet mag diging bestaat. Zowel direct als indirect onderscheid kan objectief worden gerechtvaardigd. Enige voorbeelden van situaties waarin sprake is van een dergelijke rechtvaardiging: - de arbeidsvoorwaarde kent een verplichting voor de werkgever die langer duurt dan de arbeidsovereenkomst. Hierbij kan men bijvoorbeeld denken aan een optieregeling of een opleiding die langer duurt dan de arbeidsovereenkomst. - de arbeidsvoorwaarde kan tijdens de duur van de arbeidsovereenkomst niet worden nagekomen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een kinderopvangregeling. Als een contract maar drie maanden duurt en een kinderopvangplaats is niet binnen drie maanden te krijgen, kan een objectieve rechtvaardiging aanwezig zijn. - de arbeidsvoorwaarde leidt tot (onevenredig) hoge (administratie)kosten. Opname in een pensioenregeling of in een verzekering brengt altijd administratiekosten met zich mee. Bij een pensioenregeling is men bovendien verplicht jaarlijks een pensioenopgave te verstrekken. Als er geen waardeoverdracht van het pensioen plaatsvindt moet deze opgave tot de pensioengerechtigde leeftijd jaarlijks worden verstrekt. - de arbeidsvoorwaarde leidt tot praktische problemen (bijvoorbeeld roosterproblemen). Hierbij kan men bijvoorbeeld denken aan de mogelijkheid om vakantiedagen te kopen en te verkopen. Als tijdens de periode waarin wordt gewerkt geen vakantie kan worden opgenomen, omdat er bijvoorbeeld moet worden geoogst, kan onderscheid objectief zijn gerechtvaardigd. 4.5 Primaire arbeidsvoorwaarden Onder primaire arbeidsvoorwaarden worden in dit verband verstaan loon en tijd. Voor wat betreft primaire arbeidsvoorwaarden zal een onderscheid niet snel zijn gerechtvaardigd. Voor een verschil in beloning bestaan in beginsel geen objectieve rechtvaardigingsgronden. Uitsluiting van tijdelijke krachten van het beloningssysteem is dus niet mogelijk. Uit een beloningssysteem kan ook een indirect onderscheid voortvloeien. De meeste salarissystemen kennen een hogere beloning voor werknemers die langer in dienst zijn. De werknemers met de kortste diensttijd zijn vaak werknemers met een tijdelijk contract. 31 Gelijke behandeling: wat wél en wat niet mag 4.6 __ VNO-NCW, FME-CWM, AWVN Secundaire arbeidsvoorwaarden Bij secundaire arbeidsvoorwaarden kunnen meer omstandigheden een rol spelen bij het maken van onderscheid. Hierboven is al een aantal omstandigheden aangegeven die kunnen leiden tot een objectieve rechtvaardiging. Op verschillende secundaire arbeidsvoorwaarden is tijdens de parlementaire behandeling expliciet ingegaan. Daardoor is de praktijk een aantal belangrijke handvatten gegeven. Hieronder volgt een korte weergave van het commentaar van de Minister. Pensioenregelingen Uitsluiting van een pensioenregeling is niet mogelijk enkel en alleen vanwege het feit dat de werknemer een tijdelijke arbeidsovereenkomst heeft. Het is niet zo, dat dit wetsvoorstel tot gevolg heeft dat alle werknemers die werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in een pensioenregeling moeten worden opgenomen. Het is ook met dit wetsvoorstel nog steeds mogelijk om werknemers die slechts gedurende een korte periode voor een bedrijf werken, uit te zonderen van deelname in een pensioenregeling; zolang daarbij maar geen ongerechtvaardigd onderscheid wordt gemaakt tussen werknemers met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Dat kan bijvoorbeeld door het toepassen van een zogenoemde drempelperiode. Een drempelperiode houdt in dat werknemers gedurende een bepaalde periode (bijvoorbeeld een jaar) wel deelnemen aan de pensioenregeling, maar geen rechten opbouwen. Indien de werknemer na afloop van de periode nog steeds in dienst is, wordt die periode alsnog meegeteld voor pensioenopbouw. Op deze manier kan worden gerealiseerd dat werknemers die slechts gedurende een korte periode voor een werkgever hebben gewerkt, geen "minimale' pensioenrechten opbouwen. Dat is gerechtvaardigd als deelname een onevenredig zware administratieve en financiële belasting voor werkgever en pensioenuitvoerder tot gevolg zou hebben. Spaarloon/premiesparen Ook hier kan de consequentie van aanzienlijke administratieve lastenverzwaring voor de werkgever een objectieve rechtvaardiging zijn om korte arbeidsovereenkomsten buiten deze arbeidsvoorwaarde te laten. 32 VNO-NCW'. FME-CWM. AWVN ________________________ ______________Gelijke behandeling: wat wél en wat niet mag Vakantie- en adv-dagen Op grond van artikel 641 Boek 7 BW kunnen vakantiedagen worden afgekocht. Het is dus denkbaar dat met tijdelijke werknemers wordt afgesproken dat zij net als de vaste medewerkers geen vakantie opnemen tijdens een bepaalde periode, maar dat zij in plaats hiervan de vakantiedagen krijgen uitbetaald. Op die manier worden deze tijdelijke medewerkers niet minder gunstig behandeld dan de vaste werknemers. Wat arbeidsduurverkorting betreft is het van belang dat adv-dagen worden 'opgebouwd' als men meer werkt dan waarvoor men betaald krijgt. Wanneer een campagnemedewerker alle gewerkte uren betaald krijgt, bestaat er (dus ook) geen aanspraak op adv. Aanvulling tot 90 procent gedurende twee jaar WAO Voor tijdelijke werknemers met een' (zeer) kort dienstverband zal deze arbeidsvoorwaarde niet tot een minder gunstige behandeling leiden omdat hun tijdelijke dienstverband slechts korte tijd duurt en van rechtswege eindigt. Hiermede houdt ook de plicht van de werkgever voor doorbetaling van loon en eventueel aanvulling van ziekengeld op. Het automatisch beëindigen van een dienstverband lijkt een voldoende rechtvaardiging voor het niet aanvullen van een toekomstige WAOuitkering van een tijdelijke kracht die arbeidsongeschikt is geworden. Immers de zorgplicht van de werkgever is in dit geval beperkt tot de duur van het dienstverband. WAO-gat-verzekering Het niet in aanmerking laten komen van tijdelijke werknemers voor een WAO-gat-verzekering moet evenals andere verschillen in de arbeidsvoorwaarden deugdelijk worden beargumenteerd. Het kan zijn dat een dergelijke verzekering vanwege het korte dienstverband (korter dan een jaar) bij de tijdelijke werkgever doel mist. In dat geval zal immers geen aanspraak op de verzekering kunnen worden ontleend en lijkt uitsluiting van deze voorziening van de tijdelijke werknemer vanzelfsprekend. De vraag is wel of de tijdelijke werknemer in dat geval niet een vergoeding toekomt voor het gemis van deze arbeidsvoorwaarde, zodat hijzelf desgewenst kan voorzien in een WAO-gat-verzekering. Op die wijze kan een minder gunstige behandeling worden voorkomen. 33 Gelijke behandeling: wat wél en wat niet mag ___ VNO-NCW, FME-CWM, AWVN De resultotenuitkering Als een resultatenuitkering eens per jaar wordt uitgekeerd, is het de vraag of hier zonder meer sprake is van een te rechtvaardigen onderscheid tussen vaste en tijdelijke werknemers. Immers, alle werknemers die in een bepaald jaar in de onderneming in dienst zijn geweest, hebben bijgedragen aan het jaarresultaat. Een regeling waarbij ook tijdelijke werknemers in aanmerking komen voor een (evenredige) resultatenuitkering hoeft op zichzelf ook niet kostenverhogend te werken. In de raam-overeenkomst staat dat het evenredigheidsbeginsel moet worden toegepast als dit voor de hand ligt. Kinderopvangregeling Een minder gunstige behandeling kan worden voorkomen door betrokkenen een andere voorziening te bieden. Dat kan een vergoeding zijn, waarmee tijdelijke werknemers (zonodig) zelf in kinderopvang kunnen voorzien. De rechtvaardiging hiervoor kan liggen in het gegeven dat betrokkenen tijdens hun dienstverband dezelfde behoefte aan kinderopvang kunnen hebben als werknemers die voor de betreffende bedrijfsregeling in aanmerking komen. Opleidingsregeling De vraag of en zo ja, voor welke opleiding werknemers in aanmerking komen zal onder meer worden beoordeeld aan de hand van de (totale) duur van de arbeidsrelatie, de aard van de werkzaamheden en de betreffende opleiding. Het zijn in eerste instantie de CAO-partijen die moeten beoordelen in welke gevallen en onder welke voorwaarden tijdelijke werknemers voor een opleiding in aanmerking kunnen komen. 4.7 Tijdelijke werknemers ook onder sociaal plan? De Wobot ziet alleen toe op gelijke behandeling tijdens de arbeidsovereenkomst. De tijdelijke arbeidsovereenkomst mag wel op een andere manier eindigen. Bij een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is dit van rechtswege. Een vast contract moet worden opgezegd met ontslagvergunning of worden ontbonden door de rechter. Wanneer een vast 34 VNO-NCW, FME-CWM, AWVN ___________Gelijke behandeling: wat wél en wat niet mag contract wordt beëindigd heeft de werknemer de mogelijkheid om een (schade)vergoeding te claimen. Bij een tijdelijk contract heeft een werknemer dit niet (alleen als hij bijvoorbeeld een beroepsongeval heeft gehad waarvoor de werkgever aansprakelijk is). Vaak wordt in een sociaal plan een financiële voorziening opgenomen waarin de ontslagvergoeding al bij voorbaat is vastgelegd, zodat procedures niet meer mogelijk zijn. Een tijdelijke werknemer die wordt ontslagen kan daar dus geen rechten aan ontienen. Wel kan het zijn dat een tijdelijke werknemer die bijvoorbeeld over een half jaar wordt ontslagen rechten kan ontlenen aan een herplaatsingtraject. Maar in dat geval zullen de rechten ophouden als de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt. 4.8 Vacaturemelding Een werkgever is verplicht om vacatures met een vaste arbeidsovereenkomst te melden aan werknemers met een tijdelijk contract. Hiervoor zal dus een voorziening moeten worden getroffen. Als er al een methode aanwezig is voor het openbaar maken van interne vacatures, dan zullen tijdelijke werknemers in ieder geval (op dezelfde wijze als vaste krachten) toegang moeten hebben tot deze vacatures. De verplichting tot melding van vacatures brengt overigens niet met zich mee dat een werkgever ook verplicht is om de tijdelijke kracht die solliciteert in dienst te nemen. 4.9 Tenslotte Zoals hierboven aangegeven, is tijdens de parlementaire behandeling ingegaan op een groot aantal aspecten van de Wobot. Omdat de wet is gebaseerd op een richtlijn, heeft de Minister echter niet het laatste woord. Dat is in de eerste plaats aan de Commissie Gelijke Behandeling en de rechter en in laatste instantie aan het Europese Hof van Justitie. Zekerheid vooraf kan dus moeilijk worden gegeven. Bij het inventariseren van uw arbeidsvoorwaarden is het daarom van belang dat u goed nagaat of er nu écht een wezenlijk verschil is tussen het werk dat door tijdelijke en vaste krachten wordt verricht. Wanneer u onderscheid wil maken moet er écht sprake zijn van (onoverkomelijke) bezwaren. Het 35 Gelijke behandeling: wat wél en wat niet mag____ VNO-NCW, FME-CWM AWVN is onvoldoende wanneer het 'lastig' is om arbeidsvoorwaarden op tijdelijke krachten toe te passen. De kosten kunnen in ieder geval geen objectieve reden vormen. VNO-NCW beveelt u echter wel aan de kosten voor het cao- of arbeidsvoorwaardenoverleg goed in beeld te brengen. Deze stijging van de loonkosten zou niet bovenop de algemene loonronde moeten komen. De ruimte zou moeten komen uit het geld dat voor al het personeel beschikbaar is (dit is voor 2003 maximaal 2,5%!) 36 VNO-NCW, FME-CWM, AWVN Gelijke behandeling: wat wél en wat niet ma. Bijlage In Nederland is al veel geregeld op het terrein van gelijke behandeling. Voor een groot deel is dat geënt op EG-regelgeving. Maar omgekeerd is Nederland ook vooruit gelopen op de anti-discriminatie regelgeving in Europa. In deze bijlage wordt ingegaan op die regelgeving in Nederland en de invloed daarop vanuit Europa. De historie van regelgeving over gelijke behandeling in de EG zal kort worden geschetst, waarna de huidige stand van zaken op dit terrein in Nederland aan de orde zal komen. Tot slot wordt ingegaan op de gevolgen van de recente ontwikkelingen in Europa voor de wetgeving in Nederland. Geschiedenis Europa In het E G-Verdrag is een materiële verplichting tot gelijke beloning van mannen en vrouwen opgenomen. Lidstaten zijn op grond van artikel 141 (oud 119) EG-verdrag verplicht voor gelijke beloning zorg te dragen in geval van gelijke of gelijkwaardige arbeid. Sinds 1975 zijn daarnaast diverse Europese richtiijnen met betrekking tot gelijke behandeling van mannen en vrouwen totstandgekomen. De richtiijnen kennen steeds een verschillende werkingssfeer variërend van beloning, arbeidsvoorwaarden in brede zin, sociale zekerheid tot bewijslastverdeling. De richtiijnen bevatten een minimumnorm die door de lidstaten moet worden omgezet in het nationale recht. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in talloze uitspraken uitleg gegeven aan artikel 141 (oud 119) van het EG-Verdrag en de diverse gelijke behandelingsrichtlijnen. Soms is de uitspraak van het Hof van Justitie zelfs aanleiding geweest tot het totstandbrengen van een nieuwe richtlijn, bijvoorbeeld de zogenaamde Barberrichtlijn. In september 2002 is bovendien een richtlijn totstandgekomen die een herziening is van de tweede richtlijn gelijke behandeling mannen en vrouwen. Deze richtlijn beoogt de wijzigingen te integreren die nodig zijn geworden onder andere ten gevolge van de arresten van het HvJ over gelijke behandeling van mannen en vrouwen. Per l mei 1999 (inwerkingtreding Verdrag van Amsterdam) is in het EGVerdrag een uitgebreidere gelijkheidsbepaling opgenomen. Artikel 13 geeft een expliciete bevoegdheid aan de Raad om passende maatregelen te nemen om discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele ge37 Gelijke behandeling: wat wél en wat niet mag ___ __ VNO-NCW, FME-CWM, AWVN aardheid, te bestrijden. Deze uitbreiding heeft in de afgelopen jaren geleid tot nieuwe Europese richtiijnen. Zo is een 'rasrichtlijn' totstand- gekomen die zich richt tegen rassendiscriminatie. De werkingssfeer van deze richtlijn omvat betaalde arbeid, beroepsopleidingen, lidmaatschap van vakverenigingen, sociale zekerheid, onderwijs en het aanbieden van goederen en diensten. De zogenoemde 'kaderrichtlijn' verbiedt discriminatie op grond van handicap, leeftijd, seksuele geaardheid, gods- dienst en levensovertuiging. De kaderrichtlijn heeft betrekking op arbeid in de breedste zin van het woord. Anders dan de rasrichtlijn omvat de werkingssfeer niet het aanbieden van goederen en diensten. Vermeldenswaard zijn ook de richtiijnen die tot doel hebben de positie van werknemers met zogenaamde a-typische arbeidsverhoudingen te verbeteren: een richtlijn over deeltijdarbeid en een richtlijn over con- tracten voor bepaalde tijd. Het initiatief hiertoe is genomen door de Europese sociale partners die over beide onderwerpen een Europese overeenkomst hebben gesloten. Deze richtlijnen richten zich exclusief op arbeidssituaties. Het einde van de ontwikkelingen in E U-verband is nog niet in zicht. Er wordt gewerkt aan een richtlijn inzake discriminatie op grond van geslacht buiten de arbeid. Het beginsel van gelijke behandeling zal voorts ook een plaats krijgen in het toekomstige Europese Handvest van de grondrechten van de EU. Jurisprudentie van het Hof van Justitie over de nieuwe richtiijnen kan weer aanleiding geven tot herziening of ontwikkeling van nieuwe richtlijnen. De gelijke behandelingswetgeving in Nederland De gelijke behandelingswetgeving in Nederland kan niet los worden gezien van de regelgeving op Europees niveau. Al sinds 1975 is er wetgeving die zich richt op gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid. Deze wetgeving was eerst beperkt tot gelijke beloning, maar volgend op de ontwikkelingen in Europa, is de werkingssfeer al snel uitgebreid naar werving en selectie, aanname en ontslag en arbeidsvoorwaarden. Naast de Wet gelijke behandeling mannen en vrouwen bij de arbeid (WGB m/v) kent Nederland sinds 1994 een Algemene wet gelijke behandeling (AWGB). De AWGB verbiedt discriminatie bij de arbeid en bij het aanbieden van goederen en diensten (niet sociale zekerheid) op grond van geslacht, ras, nationaliteit, godsdienst, levensovertuiging, 38 VNO-NCW, FME-CWM, AWVN_____________________________ ____ Gelijke behandeling: wat wél en wat niet mag politiek gezindheid, burgerlijke staat of hetero- of homoseksuele gerichtheid. Met het 'brede' discriminatieverbod in de AWGB liep Nederland toen vooruit op de ontwikkelingen in Europa. Veel discussie ontstond er in het parlement over de vraag of het verbod op leeftijdsdiscriminatie en discriminatie op grond van handicap in de AWGB moest worden opgenomen. Besloten is om deze verboden in afzonderlijke wetten op te nemen. De Europese 'kaderrichtlijn' van juni 2000 heeft de ontwikkeling beïnvloed en versneld. Op dit moment zijn dan ook wetsvoorstellen in behandeling die zich tegen discriminatie op grond van leeftijd of handicap richten. Behalve bij de invoering van de 'brede' AWGB liep Nederland ook vooruit op Europa bij de gelijke behandeling van deeltijdarbeid. In 1996 is de Wet verbod onderscheid arbeidsduur (WOA) in werking getreden, terwijl de Europese richtiijn over deeltijdarbeid uit 1997 dateert. De WOA verbiedt het maken van onderscheid op grond van een verschil in arbeidsduur, tenzij dit onderscheid objectief gerechtvaardigd is. De Wet inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (Wobot) van november 2002 bevat een omzetting van de reeds genoemde Europese richtlijn over arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. Gevolgen voor Nederland De recente ontwikkelingen op Europees niveau leiden tot wetten die 'nieuwe' discriminatiegronden betreffen (leeftijd, handicap en bepaalde tijd). De implementatie van de Europese richtiijnen heeft echter ook gevolgen voor reeds bestaande Nederlandse wetgeving. Die heeft namelijk niet steeds de reikwijdte die in de verschillende nieuwe richtlijnen aan de orde is. Zo zal de werkingssfeer van de AWGB moeten worden uitgebreid. De rasrichtlijn strekt zich, anders dan de AWGB, namelijk ook uit over sociale zekerheid en gezondheidszorg. Ook ligt stroomlijning in de rede van begrippen als discriminatie, indirecte discriminatie en objectieve rechtvaardiging, die in de verschillende wetten en richtlijnen anders worden gedefinieerd. Bovendien zijn recent nieuwe elementen geïntroduceerd in richtiijnen, zoals het gegeven dat onder discriminatie tevens intimidatie moet worden verstaan. Begin 2003 heeft het kabinet een wetsvoorstel ingediend om de gelijke behandelingswetgeving (met name AWGB) te wijzigen. Het wetsvoorstel beoogt de begrippen te stroomlijnen en de wetgeving in overeenstemming met de richtiijnen te brengen. Er wordt zelfs overwogen ver- 39 Gelijke behandeling: wat wél en wat niet mag VNO-NCW, FME-CWM, AWVN schillende gelijke behandelings wetten op termijn te integreren. Hoewel in Nederland al veel geregeld is op het terrein van gelijke behandeling, zal de komende tijd dus een aantal nieuwe wetten en wetswijzigingen op ons afkomen. Omdat ook op Europees niveau de ontwikkelingen verder zullen gaan, blijft de gelijke behandelingswetgeving volop in beweging. Wetgeving inzake gelijke behandeling - Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen (WGB m/v), 1980 verbiedt onderscheid op grond van geslacht bij de arbeid - Algemene wet gelijke behandeling (AWGB), 1994 verbiedt onderscheid op grond van geslacht, ras, nationaliteit, burgerlijke staat, godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, hetero- of homeseksuele gerichtheid bij de arbeid en het aanbieden van goederen en diensten - Burgerlijk Wetboek artikel 646, 647 en 648 (gelijke behandeling m/v, gelijke behandeling bij verschil in arbeidsduur) verbiedt onderscheid op grond van geslacht en op grond van verschil in arbeidsduur bij de arbeid - Wet verbod onderscheid arbeidsduur (WOA), 1996 verbiedt onderscheid op grond van verschil in arbeidsduur bij de arbeid - Wet verbod onderscheid bepaalde tijd/onbepaalde tijd (Wobot), 2002 verbiedt onderscheid op grond van het al dan niet tijdelijke karakter van de arbeidsovereenkomst bij de arbeidsvoorwaarden - Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte, 2003 verbiedt onderscheid op grond van handicap of chronische ziekte bij de arbeid, beroepsonderwijs, openbaar vervoer In behandeling - Wetsvoorstel gelijke behandeling op grond van leeftijd verbiedt onderscheid op grond van leeftijd bij o.a. de arbeid - Wetsvoorstel wijziging AWGB en enkele andere wetten (EG-implementatiewet AWGB) beoogt stroomlijning verschillende wetten gelijke behandeling 40 VNO-NCW, FME-CWM, AWVN__________________________________________Gelijke behandeling: wat wél en wat niet mag Meer informatie Adressen Vereniging VNO-NCW Postbus 93002 2509 AA Den Haag telefoon: 070 349 03 49 fax: 070 349 03 00 e-mail: [email protected] internet: www.vno-ncw.nl Vereniging FME-CWM Postbus 190 2700 AD Zoetermeer telefoon: 079 353 11 00 fax: 079 353 13 65 e-mail: [email protected] internet: www.fme.nl Werkgeversvereniging AWVN Postbus 568 2003 RN Haarlem telefoon: 023 510 11 01 fax: 023 510 11 00 internet: www.awvn.nl Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Postbus 90801 2509LV Den Haag telefoon: 070 333 44 44 internet: www.szw.nl gratis nummer publieksinformatie: 0800 9051 41 Gelijke behandeling: wat wél en wat niet mag ______ __________VNO-NCW, FME-CWM, AWVN Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Postbus 20350 2500EJ Den Haag telefoon: 070 340 79 11 publieksvoorlichting: 070 340 78 90 internet: www.minvws.nl Commissie Gelijke Behandeling Postbus 16001 3500 DA Utrecht telefoon: 030 888 38 88 e-mail: [email protected] internet: www.cgb.nl 42 FMÉ7cWM Vereniging FME-CWM Postbus 190 2700 AD Zoetermeer Telefoon: 0793531100 Telefax: E-mail: Internet: 0793531365 [email protected] http://www.fme.nl Algemene Werkgeversvereniging VNO-NCW Postbus 568 2003 RN Haarlem Telefoon: 023 510 11 01 Telefax: Internet: 023 510 11 00 http://www.awvn.nl Vereniging VNO-NCW Postbus 93002 2509 AA Den Haag Telefoon: 070 349 03 49 Telefax: E-mail: Internet: 0703490300 [email protected] http://www.vno-ncw.nl Bijlage 4 Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Postbus 90801 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Telefoon (070) 333 44 44 (Telefax (070) 333 40 33 Stichting van de Arbeid Bezuidenhoutseweg 60 2594 AW Den Haag Uw brief Onderwerp CAO-onderzoek contracten voor bepaalde en onbepaalde tijd Ons kenmerk AV/IR/2002/63571 Datum 19 SEP. 2002 Doorkiesnummer (070)3335111 Contactpersoon C.G.J. Jansens Conform eerdere aankondigingen bied ik u het onlangs door de Arbeidsinspectie afgeronde representatieve CAO-onderzoek aan naar het voorkomen van onderscheid in arbeidsvoorwaarden tussen werknemers met contracten voor bepaalde en onbepaalde tijd. Het onderzoeksrapport is tevens aangeboden aan het Parlement en de Commissie Gelijke Behandeling. Dit onderzoek is verricht om een beeld te krijgen van de CAO-praktijk in het kader van de implementatie van de Richtlijn 1999/70/EG inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. Zoals u bekend ligt een wetsvoorstel t.b.v. deze implementatie thans voor behandeling bij de Eerste Kamer. In het rapport doet de arbeidsinspectie verslag van het in november 2001 verrichte CAOonderzoek. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in 32 van de onderzochte 118 CAO's (27%) onderscheid wordt gemaakt in één of meerdere arbeidsvoorwaarden tussen werknemers met een tijdelijk en een vast contract. Overigens is het geconstateerde onderscheid in CAO's vele malen groter indien ook de onderscheidende bepalingen t.a.v. oproepkrachten, seizoenskrachten, vakantie(hulp)krachten, thuiswerkers en stagiairs worden meegerekend; in 66% van de CAO's is dergelijk onderscheid geconstateerd. De genoemde categorieën werknemers kunnen werkzaam zijn op basis van een tijdelijk contract, waardoor sprake kan zijn van indirect onderscheid tussen tijdelijke en vaste werknemers. Indien onderscheid wordt gemaakt tussen werknemers met een tijdelijk en een vast contract wil dit overigens niet per definitie zeggen dat er sprake is van ongeoorloofde ongelijke behandeling. Er kan immers sprake zijn van een objectieve rechtvaardiging voor het gemaakte onderscheid. In 20 CAO's (17%) worden werknemers met een contract voor bepaalde tijd, deels afhankelijk van de contractduur, uitgesloten van de werkingssfeer van de CAO. In 4 CAO's geldt deze uitsluiting voor alle werknemers met een tijdelijk contract ongeacht de contractduur. In de overige 16 CAO's is de uitsluiting gerelateerd aan de contractduur. Zo worden bijvoorbeeld werknemers met een contract van drie maanden of korter uitgesloten van 6 CAO's. Ten aanzien van deze 20 CAO's is recent nagegaan of deze $zW uitsluitingsbepalingen thans nog steeds gelden. Dit blijkt in ieder geval in 18 van de 20 CAO's het geval te zijn. Voorts worden werknemers met een tijdelijk contract in 10 van de onderzochte 118 CAO's (8%) uitgesloten van specifieke arbeidsvoorwaarden. Zo worden werknemers met een tijdelijk contract bijvoorbeeld uitgesloten van spaarloon- en premiespaarregelingen en opleidingen. Nu het wetsvoorstel ter implementatie van de eerdergenoemde Richtlijn in behandeling is bij de Eerste Kamer en naar verwachting op relatief korte termijn in werking treedt, vertrouw ik er op dat u net als ik de noodzaak inziet van een kritische beschouwing van de betreffende bepalingen. Ik verzoek u dan ook om de CAO-partijen op te roepen om de bepalingen, waarin onderscheid wordt gemaakt tussen werknemers met een tijdelijk en vast dienstverband, kritisch te bezien in het kader van het wetsvoorstel. Tevens verzoek ik u de CAO-partijen te informeren over de mogelijkheid om bepalingen in geval van twijfel voor advies voor te leggen aan de Commissie Gelijke Behandeling. Tot slot wil ik u in overweging geven om de CAO-partijen, die ervoor kiezen het onderscheid te handhaven, te verzoeken om de reden van onderscheid op te nemen in de CAO. Op deze wijze wordt de redengeving voor een ieder duidelijk gemaakt. hi het belang van de gelijke behandeling in arbeidsvoorwaarden tussen tijdelijke en vaste werknemers, ben ik voornemens de ontwikkelingen op dit terrein te blijven volgen. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, (Khee Liang Phoa) Arbeidsinspectie Contracten voor Bepaalde en Onbepaalde tijd # ^ De Arbeidsinspectie maakt deel uit van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Arbeidsinspectie Centraal Kantoor Afdeling Monitoring en Beleidsinformatie CONTRACTEN VOOR BEPAALDE EN ONBEPAALDE TIJD Een onderzoek naar het vóórkomen van onderscheid in arbeidsvoorwaarden tussen werknemers met een tijdelijk en een vast contract AUGUSTUS 2002 S. POTT INHOUDSOPGAVE BLZ. SAMENVATTING EN CONCLUSIE I - III 1 INLEIDING 1 2 OPZET VAN HET ONDERZOEK 2 2.1 2.2 2.3 2.4 2 2 3 3 3 Inleiding Kernbegrippen van het onderzoek Onderzoeksvragen Methodiek ONDERZOEKSRESULTATEN 5 3.1 3.1.1 3.1.2 3.1.3 3.1.4 3.1.5 5 5 Stand van zaken november 2001 Algemeen Gehele uitsluiting van de CAO Gedeeltelijke uitsluiting van de CAO Verschil in toepassing van bepaalde arbeidsvoorwaarden Overig onderscheid in toepassing van arbeidsvoorwaarden 5 7 9 10 LITERATUURLIJST BIJLAGEN: Bijlage I Bijlage II Bijlage III Bijlage IV Bijlage V Bijlage VI Relevante artikelen uit het wetsvoorstel 27661; uitvoering van de Richtlijn 1999/70/EG inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. Afbakening van het onderzoek Samenstelling van de steekproef Speciale gevallen van gehele uitsluiting De 20 CAO’s uit de steekproef van 118, met bepalingen van gehele uitsluiting van werknemers met een contract voor bepaalde tijd (enge zin) Tabellen met overige resultaten en voorbeelden Contracten voor bepaalde en onbepaalde tijd SAMENVATTING EN CONCLUSIE In de onderhavige rapportage wordt verslag gedaan van het door de Arbeidsinspectie in november 2001 uitgevoerde CAO-onderzoek ‘contracten voor bepaalde tijd’. Het doel van het onderzoek is een beeld te geven in hoeverre en op welke wijze in CAO’s onderscheid wordt gemaakt in arbeidsvoorwaarden voor werknemers met contracten voor bepaalde en onbepaalde tijd. Aanleiding tot het onderzoek is de Richtlijn 1999/70/EG betreffende de door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. Het wetsvoorstel (27 661) ter implementatie van eerdergenoemde Richtlijn ligt thans ter behandeling bij de Eerste Kamer. Onderdeel van de Richtlijn, alsmede het wetsvoorstel, is de invoering van het non-discriminatiebeginsel. Werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd mogen wat betreft de arbeidsvoorwaarden niet minder gunstig behandeld worden dan vergelijkbare werknemers in vaste dienst louter vanwege het feit dat zij voor bepaalde tijd werken, tenzij het verschil in behandeling om objectieve redenen gerechtvaardigd is. Het begrip ‘contracten voor bepaalde tijd’ kan in het kader van dit onderzoek, zowel in enge als in ruime zin worden opgevat. Het onderzoek betreft naast de CAO-bepalingen van werknemers met een contract voor bepaalde tijd (enge zin) ook afspraken met betrekking tot: oproepkrachten, seizoen(hulp)krachten, vakantiekrachten, thuiswerkers en stagiairs (ruime zin). Reden hiervoor is dat deze werknemers werkzaam kunnen zijn op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, waardoor bij onderscheidende bepalingen impliciet onderscheid naar het al dan niet tijdelijke karakter van de arbeidsovereenkomst kan worden gemaakt. Onderzoeksvraag 1: In welke mate worden werknemers met contracten voor bepaalde tijd uitgesloten van de CAO? Onderzoeksvraag 2: In welke mate worden werknemers met een contract voor bepaalde tijd uitgesloten van specifieke arbeidsvoorwaarden die in de CAO zijn vastgelegd? Welke soort afspraken betreft het hier? Onderzoeksvraag 3: In hoeverre en op welke wijze is er een verschil in toepassing van bepaalde arbeidsvoorwaarden t.o.v. werknemers met een contract voor bepaalde tijd? Onderzoeksvraag 4: Zijn er nog ‘overige CAO-bepalingen’, niet behorende tot de reikwijdte van onderzoeksvragen 1 tot en met 3 gevonden ? I Contracten voor bepaalde en onbepaalde tijd De resultaten van het onderzoek geven de stand van zaken ultimo november 2001. Het onderzoek is gebaseerd op 118 (volledige) CAO-teksten. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een standaard steekproef, bestaande uit CAO’s van zowel bedrijven als van bedrijfstakken. Het zijn 109 CAO’s uit de marktsector en 9 uit de zorgsector. Bij gebrek aan volledige informatie blijven de overheidsakkoorden in deze rapportage buiten beschouwing. In 32 van de 118 CAO’s zijn één of meerdere afspraken gevonden waarin onderscheid is gemaakt tussen werknemers met een tijdelijk contract (in enge zin) en werknemers met een vast contract. In 78 CAO’s is onderscheid geconstateerd tussen werknemers met een tijdelijk contract (in ruime zin) en werknemers met een vast contract. Tabel SC.1: Overzicht van aantal bepalingen naar de vier categorieën van uitsluiting Categorie van uitsluiting Gehele uitsluiting Gedeeltelijke uitsluiting Aantal CAO’s enge/ ruime zin 20 E/ 62 R 10 E/ 21 R Verschil in toepassing van bepaalde arbeidsvoorwaarden 2 E/ 2 R Overig onderscheid in toepassing van bepaalde arbeidsvoorwaarden 5 E/ 8R De eerste hoofdvraag had als onderwerp het vóórkomen van ‘gehele uitsluiting van alle CAObepalingen’. In 20 CAO’s werden werknemers met een tijdelijk contract in enge zin volledig uitgesloten van de CAO. Volledige uitsluiting van werknemers met een tijdelijk contract in ruime zin is gevonden in 62 CAO’s. Uit de resultaten blijkt dat deze vorm van uitsluiting het meest voorkomt onder de vakantiewerkers en de stagiairs. Onder thuiswerkers en de seizoen(hulp)krachten komt gehele uitsluiting het minst vaak voor. Het volgende vraagstuk ‘gedeeltelijke uitsluiting’ had betrekking op de bepalingen die werknemers uitsluiten van specifieke CAO-artikelen. Zulke bepalingen zijn aangetroffen in 21 van de 118 CAO’s (ruime zin). In 10 van deze CAO’s werden werknemers met een tijdelijk contract in enge zin gedeeltelijik uitgesloten. De gedeeltelijke uitsluiting komt m.n. voor t.a.v. bepalingen over aanspraak op spaarloonregeling, premiespaarregeling en opleiding. De derde vraag had als thema het ‘verschil in toepassing van bepaalde arbeids-voorwaarden’ tussen werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde en onbepaalde tijd. In 2 CAO’s werden in totaal drie van dergelijke bepalingen aangetroffen. Deze bepalingen hadden allen betrekking op werknemers met een contract voor bepaalde tijd in enge zin. Het betrof bepalingen t.a.v. het recht op aanvulling van de WAO, doorbetaling van loon onder bijzondere omstandigheden en aanvulling op de Ziektewet voor gewezen werknemers. II Contracten voor bepaalde en onbepaalde tijd De vierde en laatste hoofdvraag was een verzameling van bepalingen die niet onder de eerste drie vragen vielen - ‘overige CAO-bepalingen’. In 8 CAO’s is onderscheid gemaakt t.a.v. werknemers met een tijdelijk contract in ruime zin. In 5 CAO’s had het gemaakte onderscheid betrekking op werknemers met een tijdelijk contract in enge zin. Van alle gevallen, komt de bepaling omtrent ‘voortzetting van dienstverband’ het meest voor. Van de vier verschillende categorieën van uitsluiting tussen werknemers met en zonder een contract voor bepaald tijd komt gehele uitsluiting van de CAO het meest voor, gevolgd door gedeeltelijke uitsluiting. Deze resultaten impliceren overigens niet dat er per definitie sprake is van ongelijke behandeling van werknemers die strijdig is met het wetsvoorstel inzake arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Op basis van CAO-afspraken alleen kan veelal niet worden beoordeeld of er mogelijk sprake is van een objectieve rechtvaardiging van het gemaakte onderscheid. III Contracten voor bepaalde en onbepaalde tijd 1 INLEIDING Aanleiding voor dit onderzoek vormde de op 28 juni 1999 door de Raad van de Europese Unie vastgestelde Richtlijn 1999/70/EG. Deze Richtlijn betreft de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten Raamovereenkomst inzake arbeidsovereen-komsten voor bepaalde tijd. Deze Raamovereenkomst heeft twee doelen: verbetering van de kwaliteit van de arbeid voor bepaalde tijd door toepassing van het non-discriminatiebeginsel en het voorkomen van misbruik van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. Voor een deel zijn de krachtens de Raamovereenkomst in te voeren bepalingen reeds geldend recht in de Nederlandse arbeidswetgeving, terug te vinden zowel in het Burgerlijk Wetboek als in de Wet op de Ondernemingsraden. De invoering van het non-discriminatiebeginsel - ter voorkoming van onderscheid in arbeidsvoorwaarden van werknemers met een contract voor bepaalde en onbepaalde tijd - behoeft echter nog implementatie. Een wetsvoorstel hiertoe (TK 27 661) ligt thans voor behandeling bij de Eerste Kamer. Naast het nondiscriminatiebeginsel omvat het wetsvoorstel een verplichting voor de werkgever om werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tijdig en duidelijk in kennis te stellen van vacatures, ter zake arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd1. In de onderhavige rapportage wordt verslag gedaan van het door de Arbeidsinspectie in november 2001 uitgevoerde onderzoek. Het doel van het onderzoek is een beeld te geven van in CAO’s gemaakt onderscheid in arbeidsvoorwaarden tussen werknemers met contracten voor bepaalde tijd en werknemers met contracten voor onbepaalde tijd en (het soort) bepalingen waarin dit onderscheid is aangetroffen. In het onderzoek wordt niet ingegaan op de vraag of het aangetroffen onderscheid in arbeidsvoorwaarden ‘objectief gerechtvaardigd’ is en strijdigheid zou kunnen opleveren met de voorgestelde wetgeving inzake het non-discriminatiebeginsel. Er zullen ook geen bepalingen worden geanalyseerd die al eerder aan bod kwamen in het onderzoek van de Arbeidsinspectie Flexibiliteit en Zekerheid 2. Dit rapport is opgebouwd uit vier delen. Na de inleiding volgt hoofdstuk 2 waarin de opzet van het onderzoek nader wordt toegelicht. Aan bod komen de definities van de kernbegrippen van het onderzoek, de onderzoeksvragen en de gebruikte methodiek. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving en analyse van de onderzoeksresultaten. 1 2 In bijlage I van dit rapport is een transcriptie opgenomen van de teksten van artikel 7:649 BW en artikel 7:657 BW zoals het in het wetsvoorstel TK 27661 staat . W.Smits en J.A. Samadham, Flexibiliteit en Zekerheid, 2001. Dit onderzoek behandelt de relatie tussen de Wet Flexibiliteit en Zekerheid (de ‘Flexwet’) en afspraken in CAO’s over o.a. proeftijd, opzegging en opeenvolging van contracten voor bepaalde tijd. 1 Contracten voor bepaalde en onbepaalde tijd 2 OPZET VAN HET ONDERZOEK 2.1 Inleiding Dit hoofdstuk geeft een beschrijving van de wijze waarop het CAO-onderzoek is opgezet. In paragraaf 2.2 wordt eerst een aantal kernbegrippen gedefinieerd in het kader van dit rapport. Hierna volgt een opsomming van de belangrijkste onderzoeksvragen. Paragraaf 2.4 behandelt de gekozen methodiek om de onderzoeksgegevens te verzamelen. 2.2 Kernbegrippen van het onderzoek In het onderzoek zijn de volgende begrippen en hun definities gebruikt: • Gehele uitsluiting van de CAO: In het geval dat werknemers niet onder de werkingssfeer van de CAO vallen. • Gedeeltelijke uitsluiting van de CAO: Als werknemers uitgesloten zijn van sommige arbeidsvoorwaarden. • Verschil in toepassing bepaalde arbeidsvoorwaarden: Wanneer er een onderscheid in toepassing is van sommige arbeidsvoorwaarden, afhankelijk van de aard van de arbeidsovereenkomst. • Overig onderscheid in toepassing van arbeidsvoorwaarden: Alle bepalingen die niet onder de drie bovengenoemde definities vallen (i.e. bepalingen met terugwerkende kracht als een werkcontract wordt verlengd of omgezet in onbepaalde tijd). • Arbeidsovereenkomst: (werk)contract, dienstverband en/of dienstbetrekking. • Contracten voor bepaalde tijd: Een overeenkomst voor bepaalde tijd eindigt in principe op een van tevoren afgesproken datum, na afloop van een project of zodra degene die je vervangt weer de oude werkzaamheden hervat. De term ‘contracten voor bepaalde tijd’ moet in het kader van dit onderzoek zowel ruim als eng worden opgevat. Het onderzoek betreft naast de CAO-bepalingen van werknemers met een contract voor bepaalde tijd (enge zin) ook afspraken met betrekking tot: oproepkrachten, seizoen(hulp)krachten, vakantiekrachten, thuiswerkers en stagiairs (ruime zin)3. Reden hiervoor is dat deze werknemers werkzaam kunnen zijn op basis van een contract voor bepaalde tijd, waardoor indirect onderscheid naar het al dan niet tijdelijke karakter van de arbeidsovereenkomst kan worden gemaakt. 3 2 Voor een overzicht van de afbakening van het onderzoek zie bijlage II van dit rapport. Contracten voor bepaalde en onbepaalde tijd • Contracten voor onbepaalde tijd: Deze overeenkomsten eindigen niet automatisch op een van tevoren afgesproken datum. • Oproepkrachten: krachten ingezet bij incidentele omstandigheden en/of afroepkrachten. • Seizoen(hulp)krachten: medewerkers op koopavonden, sommige scholieren4, ochtend/avondkrachten, opvangers van piekdrukte en/of hulpen. • Vakantiekrachten: medewerkers ingezet tijdens de (zomer)schoolvakantieperioden. • Thuiswerkers: medewerkers die de bedrijfswerkzaamheden vanuit het eigen huisadres verrichten. • Stagiairs: practicanten en/of mensen die in het kader van een studie werkervaring opdoen in het bedrijf. 2.3 Onderzoeksvragen De volgende vragen zijn in dit onderzoek aan de orde: Onderzoeksvraag 1: In welke mate worden werknemers met contracten voor bepaalde tijd uitgesloten van de CAO en daarmee van alle arbeidsvoorwaarden die in de CAO zijn vastgelegd? Onderzoeksvraag 2: In welke mate worden werknemers met een contract voor bepaalde tijd uitgesloten van specifieke arbeidsvoorwaarden die in de CAO zijn vastgelegd? Welke soort afspraken betreft het hier? Onderzoeksvraag 3: In hoeverre en op welke wijze is er een verschil in toepassing van bepaalde arbeidsvoorwaarden t.o.v. werknemers met een contract voor bepaalde tijd? Onderzoeksvraag 4: Zijn er nog ‘overige CAO-bepalingen’, niet behorende tot de reikwijdte van onderzoeksvragen 1 tot en met 3 gevonden? 2.4 Methodiek De resultaten van het onderzoek gepresenteerd in hoofdstuk 3 geven de stand van zaken ultimo november 2001. Het onderzoek is gebaseerd op (volledige) CAO-teksten. Het 4 De groep ‘Scholieren’ is niet als aparte categorie opgenomen. Afhankelijk van de frequentie van het aangenomen werk, word deze categorie ingedeeld onder de andere bestaande categorieën. 3 Contracten voor bepaalde en onbepaalde tijd onderwerp leent zich niet om ook (eerste) onderhandelingsresultaten of principe-akkoorden in de beschouwing te betrekken. De reden hiervoor is de ‘juridische implicatie’ van het onderzoek. Onvolledige of veelal vage teksten in voorlopige akkoorden kunnen in vergelijking met de later aangemelde definitieve CAO tot geheel andere bevindingen leiden. In het onderzoek is gebruikt gemaakt van een standaardsteekproef, bestaande uit 118 CAO’s, zowel van bedrijven als van bedrijfstaken. Het zijn 109 CAO’s uit de marktsector en 9 uit de zorgsector. Deze CAO’s zijn ook onder te verdelen naar sector van economische activiteit. Gezamenlijk zijn deze steekproef-CAO’s van toepassing op ruim 4 miljoen werknemers, ongeveer 80% van het totale aantal werknemers waarop een CAO van toepassing is. Tabel 2.1 hieronder biedt een overzicht van het aantal werknemers per economische sector in de steekproef. Voor een complete weergave van de samenstelling van de steekproef wordt verwezen naar bijlage III van dit rapport. Tabel 2.1 Indeling van de steekproef naar sector van economische activiteit Sector Landbouw Industrie Bouwnijverheid Handel en horeca Transport en communicatie Zakelijke dienstverlening Overige dienstverlening Totaal Aantal CAO’s 4 25 6 31 16 18 18 118 Aantal werknemers 90.000 690.000 315.000 1.067.000 358.000 763.000 1.170.000 4.453.000 % werknemers van hele steekproef 2% 15,5% 7,1% 24% 8% 17,1% 29,3% 100% Tot slot is het belangrijk om op te merken dat door gebrek aan informatie het niet mogelijk was om de 8 overheidsakkoorden van de standaardsteekproef bij dit onderzoek te betrekken. 4 Contracten voor bepaalde en onbepaalde tijd 3 ONDERZOEKSRESULTATEN 3.1 Stand van zaken november 2001 3.1.1 Algemeen Zoals te zien in tabel 3.1 zijn er afspraken gevonden in 32 CAO’s (27%) waarin onderscheid wordt gemaakt t.a.v. werknemers met een contract voor bepaalde tijd in enge zin. In 78 CAO’s (66%) komen onderscheidende bepalingen t.a.v. werknemers met een tijdelijk contract in ruime zin voor. Opvallend zijn de resultaten in de sectoren Landbouw en Bouwnijverheid.. Bij een kwart van de CAO’s in de Landbouwsector zijn relevante afspraken gevonden (ruime zin). In de sector Bouwnijverheid zijn bij alle CAO’s relevante bepalingen gevonden. Tabel 3.1: Aantal CAO’s met afspraken over onderscheid in arbeidsvoorwaarden tussen verschillende categorieën van medewerkers, onderverdeeld naar sector van economische activiteit Sector Totaal aantal CAO’s Landbouw Industrie Bouwnijverheid Handel en horeca Transport & communicatie Zakelijke dienstverlening Overige dienstverlening Totaal 3.1.2 4 25 6 31 16 18 18 118 Aantal CAO’s met afspraken (ruime zin) (enge zin) 1 0 16 6 6 2 21 5 13 11 12 4 9 4 78 32 % CAO’s met afspraken per sector (ruime zin) (enge zin) 25% 0% 64% 24% 100% 33% 68% 16% 81% 69% 67% 22% 50% 22% 66% 27% Gehele uitsluiting van de CAO Gehele uitsluiting van de CAO betreft de bepalingen die werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd uitsluiten van alle bepalingen van de CAO. In 20 CAO’s worden werknemers met tijdelijke contracten in enge zin uitgesloten van de CAO. Van 62 CAO’s worden werknemers met een tijdelijk contract in ruime zin volledig uitgesloten. Tabel 3.2 geeft een overzicht van de resultaten5. Tabel 3.2: Aantal CAO’s met minimaal een bepaling van gehele uitsluiting van de CAO Uitsluiting van alle bepalingen Ja 5 Aantal CAO’s met gehele uitsluiting (ruime zin) (enge zin) 62 20 % CAO’s van de steekproef (ruime zin) (enge zin) 53% 17% Zie bijlage V voor een lijst met de namen van de 20 CAO’s uit de steekproef met bepalingen van gehele uitsluiting in enge zin. 5 Contracten voor bepaalde en onbepaalde tijd Nee Totaal 56 118 98 118 47% 100% 83% 100% Tijdens het verzamelen van de onderzoeksresultaten voor deze categorie van uitsluiting werd gezocht naar CAO-bepalingen zoals die van het voorbeeld hieronder. Voorbeeld: een gehele uitsluiting voor stagiairs, vakantiewerkers en werknemers voor bepaalde tijd uit de CAO voor het Bakkersbedrijf, ‘Deze overeenkomst is niet van toepassing op: 1. degene die middelbaar beroepsonderwijs volgt en in dat kader in een onderneming gedurende een bepaalde periode bedrijfservaring opdoet: 2. vakantiewerkers..... 3. verkooppersoneel dat ofwel gemiddeld gedurende 12 uren per 4 wekelijkse periode op de koopavond voor de werkgever arbeid verricht, oftewel wordt aangenomen voor 8 weken of korter’ . Uit tabel 3.3 blijkt dat uitsluiting van werknemers met een contract voor bepaalde tijd (ruime zin) het meest voorkomt onder de vakantiewerkers en de stagiairs. Onder thuiswerkers en de seizoen(hulp)krachten komt gehele uitsluiting het minst vaak voor. Tabel 3.3: Aantal bepalingen van gehele uitsluiting van de CAO, onderverdeeld naar de verschillende categorieën van werknemers Categorieën van werknemers Bepaalde tijd (enge zin) Oproepkrachten Seizoen(hulp)krachten Vakantiewerkers Thuiswerkers Stagiairs Totaal bepaalde tijd (ruime zin) Aantal gevallen van gehele uitsluiting in de 62 CAO’s 20 7 6 39 3 34 109 Tijdens het verzamelen van de gegevens werd ook aandacht besteed aan de relatie ‘gehele uitsluiting ten opzichte van (arbeids)contractduur’: worden werknemers met arbeidsovereenkomsten voor kortere periodes (pro-rata) vaker uitgesloten van alle CAOrechten? Tabel 3.4 geeft een opsomming van het aantal relevante bepalingen gevonden, onderverdeeld in werknemerscategorie en contractduur. Gehele uitsluiting van de CAO van een bepaalde categorie medewerkers (ongeacht de contractduur) is de meest voorkomende vorm van uitzondering. Uit de resultaten is niet gebleken dat werknemers met kortere tijdelijke arbeidsovereenkomsten in ruime zin eerder worden uitgesloten van alle CAO-bepalingen. Dit is overigens wel het geval bij werknemers met een tijdelijk contract in enge zin. De uitsluiting van deze categorie werknemers gaat veelal gepaard met een relatief korte contractduur. 6 Contracten voor bepaalde en onbepaalde tijd Tabel 3.4: Aantal bepalingen van gehele uitsluiting van de CAO, onderverdeeld naar de verschillende categorieën van werknemers en de duur van de arbeidsovereenkomsten Categorie werknemers en maximale duur van de contracten • Bepaalde tijd (enge zin) 1 of enkele dagen in dienst 5 achtereenvolgende dagen 8 weken 3 maanden 6 maanden diverse voorwaarden alle werknemers met een contract voor bepaalde tijd Aantal bepalingen van gehele uitsluiting in 62 CAO’s (20) 2 3 1 6 3 1 4 • Oproepkrachten 8 uur per week alle oproepkrachten (7) 1 6 • Seizoen(hulp)krachten 12 uur per 4 weken op koopavond alle seizoen/hulpkrachten (6) 1 5 • Vakantiewerkers 4 weken 6 weken alle vakantiewerkers (39) 1 4 34 • Thuiswerkers 18 uur per week 19 uur per week diverse voorwaarden (3) 1 1 1 • Stagiairs diverse voorwaarden alle stagiairs (34) 3 31 Totaal bepaalde tijd (ruime zin) 3.1.3 109 Gedeeltelijke uitsluiting van de CAO Gedeeltelijke uitsluiting van de CAO houdt in dat er bepalingen zijn die werknemers met een contract voor bepaalde tijd uitsluiten van toepassing van specifieke CAO-rechten. In 10 van de 118 CAO’s zijn dergelijke bepalingen gevonden t.a.v. werknemers met een tijdelijk contract in enge’ zin, zoals afgebeeld in tabel 3.5. In totaal werden arbeidskrachten met een contract voor bepaalde tijd in ruime zin gedeeltelijke uitgesloten van één of meerdere arbeidsvoorwaarden in 21 CAO’s. 7 Contracten voor bepaalde en onbepaalde tijd Tabel 3.5: Aantal CAO’s met minimaal een bepaling van gedeeltelijke uitsluiting van de CAO Gedeeltelijke uitsluiting van de CAO Ja Nee Totaal Aantal CAO’s met een gedeeltelijke uitsluiting (ruime zin) (enge zin) 21 10 97 108 118 118 % CAO’s van de steekproef (ruime zin) (enge zin) 18% 8% 82% 92% 100% 100% Om een idee te geven over hoe bepalingen van gedeeltelijke uitsluiting in de praktijk worden geformuleerd volgt hieronder een voorbeeld: Voorbeeld: een gedeeltelijke uitsluiting van hulpkrachten uit de CAO van de Schoenendetailhandel, ‘Deze overeenkomst is niet van toepassing op de rechtsverhouding die geldt tussen werkgever en hulpmedewerker voor wat de toeslagen voor het werken op de door-deweekse avonden en zaterdagmiddag betreft .’ Tabel 3.6 hieronder geeft een overzicht van bepalingen die tot deze categorie behoren en hoe vaak deze zijn gevonden onder de steekproef CAO’s. Bepalingen over aanspraak op spaarloonregeling, premiespaarregeling en opleiding komen vaker voor dan andere vormen van gedeeltelijke uitsluiting. Bij deze drie bepalingen is geen relatie geconstateerd tussen gedeeltelijk uitsluiting en contractduur, bijna alle bepalingen waren van toepassing op alle werknemers met een contract voor bepaalde tijd in enge zin, ongeacht de duur van de overeenkomst. Tabel VI.I van bijlage VI van dit rapport geeft een opsomming van het aantal gevallen van gedeeltelijke uitsluiting naar categorie van werknemers. 8 Contracten voor bepaalde en onbepaalde tijd Tabel 3.6: Overzicht van bepalingen van gedeeltelijke uitsluiting van de CAO Bepalingen van uitsluiting (totaal gevallen per soort bepaling) • Categorie werknemers • • Opleidingen: financiering en gebruik van studiefaciliteiten WW-voorziening Loon volgens loonschaal • • • Rooster tijdens weekenden/avonden (1) Diverse salarisbepalingen (2) Toeslag avonden/zaterdag middag (5) • • • • • • Toeslag op uurloon Lonen en arbeidstijd-bepalingen Premiespaarregeling Spaarloonregeling Bijzonder verlof Geen ATV (1) (2) (4) (5) (1) (2) • • • • Opbouw regeling pre-pension Kort verzuim Reorganisatie Toeslag bijzondere uren (1) (1) (1) (2) • Toeslag overwerk • Compensatie feestdagen • Regeling keuzetijd • Verhuiskosten • Vergoeding Woon-werk verkeer • Vergoeding bij overlijden • Wachtgeld • Overige bepalingen Totaal bepaalde tijd (ruime zin) 3.1.4 (5) (1) (2) (2) (2) (1) (1) (1) (1) (1) (2) (47) Bepaalde tijd (enge zin) Stagiairs Bepaalde tijd (enge zin) Oproepkrachten Seizoen(hulp)krachten Bepaalde tijd (enge zin) Stagiairs Seizoen(hulp)krachten Oproep Bepaalde tijd (enge zin) Oproepkrachten Bepaalde tijd (enge zin) Bepaalde tijd (enge zin) Vakantiekrachten Oproepkrachten Seizoen(hulp)krachten Bepaalde tijd (enge zin) Vakantiekrachten Bepaalde tijd (enge zin) Oproepkrachten Seizoen(hulp)krachten Oproepkrachten Seizoen(hulp)krachten Vakantiekrachten Oproepkrachten Bepaalde tijd (enge zin) Bepaalde tijd (enge zin) Bepaalde tijd (enge zin) Bepaalde tijd (enge zin) Bepaalde tijd (enge zin) Vakantiekrachten Aantal CAObepalingen per categorie werknemers 4 1 1 1 1 1 2 3 2 1 2 4 5 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 2 47 Verschil in toepassing bepaalde arbeidsvoorwaarden Een verschil in toepassing van bepaalde arbeidsvoorwaarden betreft geen uitsluiting van een CAO-recht maar een verschil in behandeling tussen werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en onbepaalde tijd. Er zijn 2 CAO’s waarin zulke bepalingen zijn aangetroffen, deze hebben steeds betrekking op werknemers met een contract voor bepaalde tijd in enge zin. Deze resultaten staan afgebeeld in tabel 3.7. 9 Contracten voor bepaalde en onbepaalde tijd Tabel 3.7: Aantal CAO’s met minimaal een bepaling met verschil in toepassing van bepaalde arbeidsvoorwaarden Verschil in toepassing van bepaalde arbeidsvoorwaarden Ja Nee Totaal Aantal CAO’s met een verschil in toepassing van bepaalde arbeidsvoorwaarden (ruime zin) (enge zin) 2 2 116 116 118 118 % CAO’s van de steekproef (ruime zin) (enge zin) 2% 98% 100% 2% 98% 100% Hieronder volgt een voorbeeld van een bepaling die tot deze categorie van onderscheid behoort: Voorbeeld: een verschil in toepassing van bepaalde arbeidsvoorwaarden uit de CAO van de Energie en nutsbedrijven, voor werknemers met en zonder contracten voor bepaalde tijd, ‘De aanvullende arbeidsongeschiktheidsuitkering bedraagt: a. voor zover het betreft een werknemer met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, gedurende een tijdvak van ten hoogste 26 weken het verschil tussen zijn salaris en de WAO-uitkering en daarna het verschil tussen 80% van zijn salaris en de WAO-uitkering: b. voor zover het betreft een werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, het verschil tussen 80-% van zijn salaris en WAO-uitkering.’. Er zijn drie verschillende bepalingen in 2 CAO’s gevonden: recht op aanvulling van de WAO, doorbetaling van loon onder bijzondere omstandigheden en een aanvulling op de Ziektewet voor gewezen werknemers. 3.1.5 Overig onderscheid in toepassing van arbeidsvoorwaarden Onder overig onderscheid in toepassing van arbeidsvoorwaarden vallen alle bepalingen die niet tot de categorieën van 3.1.2 tot 3.1.4 behoren. In 5 van de 118 CAO’s zijn bepalingen gevonden waarin overig onderscheid wordt gemaakt t.o.v. werknemers met een tijdelijk contract in enge zin. Er waren in totaal 8 CAO’s met deze vorm van onderscheid voor arbeidskrachten met een contract voor bepaalde tijd in ruime zin. Tabel 3.8 levert een overzicht van de verzamelde resultaten. Tabel 3.8: Aantal CAO’s met minimaal een bepaling van overig onderscheid in toepassing van bepaalde arbeidsvoorwaarden Overig onderscheid in toepassing van arbeidsvoorwaarden Ja Nee Totaal 10 Aantal CAO’s met overig onderscheid % CAO’s van de steekproef (ruime zin) (enge zin) 5 113 118 (ruime zin) (enge zin) 7% 4% 93% 96% 100% 100% 8 110 118 Contracten voor bepaalde en onbepaalde tijd Hieronder volgt een voorbeeld van een bepaling van deze categorie. Voorbeeld: van overig onderscheid uit de CAO A van de Nederlandse Philips Bedrijven B.V.: tussen werknemers met en zonder een contract voor bepaalde tijd, ‘Bonusregeling: 1.werkgeefster kent een bonusregeling voor medewerkers met een dienstverband voor onbepaalde tijd, die op 1 december van enig jaar tenminste 12 maanden in dienst van werkgeefster zijn.’ Tabel 3.9: Aantal bepalingen van overig onderscheid in toepassing van bepaalde arbeidsvoorwaarden Bepalingen van overig onderscheid (Totaal gevallen per bepaling) Categorie werknemers (Maximale duur van het contract) • Oproepkrachten (alle werknemers van deze categorie) Rechten omtrent voortzetting van (3) dienstverband • Bonusregeling (2) • Functie-indeling en Beroepsprocedure (2) • Garantie-uren (1) • Sabbatsverlof (2) • Eindejaarsuitkering (1) Totaal bepaalde tijd (ruime zin) (11) Aantal bepalingen per categorie werknemers 1 Seizoen(hulp)krachten (maximaal 10 dagen) 1 Stagiairs (alle werknemers van deze categorie) Bepaalde tijd (alle werknemers van deze categorie, enge zin) Seizoen(hulp)krachten (alle werknemers van deze categorie) 1 Stagiairs (alle werknemers van deze categorie) Oproepkrachten (alle werknemers van deze categorie) Bepaalde tijd (alle werknemers van deze categorie, enge zin) Bepaalde tijd (alle werknemers van deze categorie, enge zin) 1 2 1 1 2 1 11 Ook voor deze categorie van onderscheid is de relatie tussen frequentie en contractduur van belang. Daarom geeft tabel 3.9 een overzicht van de bepalingen die zijn aangetroffen in de CAO’s van de steekproef en van de categorieën werknemers en contractduur waarvoor zij gelden. 11 Contracten voor bepaalde en onbepaalde tijd In 8 CAO’s met bepalingen van ‘overig’onderscheid zijn in totaal 11 bepalingen aangetroffen waarin onderscheid wordt gemaakt. Van alle gevallen komt de bepaling omtrent ‘voortzetting van het dienstverband’ het meest voor. Deze bepaling houdt in dat bij contractverlenging de tijd waarin de medewerker heeft gewerkt zonder contract voor onbepaalde tijd, meetelt voor aanspraak op bepaalde CAO-rechten. De andere 5 bepalingen variëren sterk in thema en omvang. Er zijn bepalingen gevonden voor alle categorieën van medewerkers behalve de thuiswerkers. Over het algemeen gelden deze bepalingen meteen voor de hele groep van een bepaalde categorie werknemers. Tabel VI.II van bijlage VI van dit rapport geeft een opsomming van het aantal gevallen van overig onderscheid bepalingen naar categorie van werknemers. 12 Contracten voor bepaalde en onbepaalde tijd LITERATUURLIJST Ascher-Vonk I.P. Arbeidswetgeving 20001/2002, 19e druk, Kluwer, Deventer. Smits W. en Samadhan J.A. Flexibiliteit en Zekerheid, 2001, Arbeidsinspectie, Den Haag. Contracten voor bepaalde en onbepaalde tijd BIJLAGEN Contracten voor bepaalde en onbepaalde tijd Bijlage I: Relevante artikelen uit het wetsvoorstel 27 661: Uitvoering van de richtlijn 1999/70/EG van de Raad van de Europese Unie van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. Bron: Tweede Kamer, vergaderjaar 2000-2001, 27 661, nrs. 1-2. ‘Artikel 7: 649 BW 1. De werkgever mag geen onderscheid maken tussen werknemers in de arbeidsvoorwaarden op grond van het al dan niet tijdelijke karakter van de arbeids-overeenkomst, tenzij een dergelijk onderscheid objectief gerechtvaardigd is. 2. De opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever wegens de omstandig-heid dat de werknemer in of buiten rechte een beroep heeft gedaan op het bepaalde in lid 1, is vernietigbaar. Artikel 647 leden 2 en 3 is van toepassing. 3. Een beding in strijd met lid 1 is nietig. 4. De Commissie gelijke behandeling, genoemd in artikel 11 van de Algemene wet gelijke behandeling, kan onderzoeken of een onderscheid is of wordt gemaakt als bedoeld in lid 1. De artikelen 12,13, 14, 15, 20, tweede lid en 33 van de Algemene wet gelijke behandeling zijn van overeenkomstige toepassing. ‘ ‘Artikel 7: 657 BW De werkgever is verplicht de werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tijdig en duidelijk in kennis te stellen van een vacature terzake van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. ‘ Contracten voor bepaalde en onbepaalde tijd Bijlage II: Afbakening van het onderzoek INFORMATIE MEEGENOMEN IN HET INFORMATIE NIET MEEGENOMEN KADER VAN DIT ONDERZOEK IN HET KADER VAN DIT ONDERZOEK Alle CAO bepalingen van de 4 categorieën van Bepalingen die logischerwijze volgen uitsluiting: uit de aard van het contract. Onder bepaalde omstandigheden is het wettelijke toegestaan A) gehele uitsluiting van CAO; om onderscheid te maken tussen werknemers B) gedeeltelijke uitsluiting van CAO; met en zonder een contract voor onbepaalde C) verschil in toepassing bepaalde tijd. arbeidsvoorwaarden; D) overig onderscheid in toepassing van arbeidsvoorwaarden. Gegevens m.b.t. de volgende categorieën van werknemers, die in het kader van dit onderzoek onder de (enge en/of ruime) definitie van het begrip ‘contracten voor bepaalde tijd’ vallen: Voltijd/deeltijd werknemers .... - met een standaard contract voor bepaalde tijd; - met een ‘flexcontract’ (i.e. oproepkrachten, seizoen/hulpkrachten, vakantiekrachten, thuiswerkers,stagiairs); De volgende 2 vragen... 1) Is het onderscheid objectief gerechtvaardigd? 2) Zou het strijdigheid kunnen opleveren met de voorgestelde wetgeving? Er wordt speciale aandacht gegeven aan de afspraken m.b.t. toegang tot opleidingsmogelijkheden: ‘Alleen de specifieke bepalingen van de overeenkomsten voor bepaalde tijd zijn relevant, niet de algemene bepalingen die voor alle categorieën medewerkers gelden.’ Contractspecifieke bepalingen omtrent: - proeftijd - einde overeenkomst/ tussentijdse opzegging - verlenging/voortzetting/omzetting van overeenkomst. Beide vragen inzake het nondiscriminatiebeginsel Deze bepalingen zijn al eerder aan bod gekomen in het onderzoek ‘Flexibiliteit en Zekerheid’ Bepalingen omtrent WW-recht van Bepalingen met de intentie om het gebruik van medewerkers zonder contract voor onbepaalde tijdelijk contracten zoveel mogelijke te tijd. beperken, en werknemers bij voorkeur een vast contract te bieden. Geen afspraken m.b.t. uitzendkrachten Afspraken over de bekendmaking van vacatures in de onderneming. Contracten voor bepaalde en onbepaalde tijd Bijlage III: nr 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 Samenstelling van de steekproef CAOnaam Landbouw Tuinbouw Hoveniersbedrijf Landbouwwerktuigen exploiterende ondernemingen Unilever Bakkersbedrijf Heineken Nederland Beheer B.V. Textielindustrie Confectie-industrie Timmerfabrieken Kartonnage- en flexibele verpakkingsbedrijf Grafi-media Akzo Nobel Chemicals Akzo Nobel Nederland B.V. (HP) DSM Limburg B.V. Akzo Nobel Pharma B.V. Akzo Nobel Fibers/Akzo Engeneering B.V. Betonproduktenindustrie Metaal- en elektrotechnische industrie Metaal- en elektrotechnische industrie (HP) Hoogovens Metaalbewerking (metaalnijverheid) Oce Nederland B.V. Philips (cao A) Philips (cao B) Carrosseriebedrijf (metaalnijverheid) Meubelindustrie en meubileringsbedrijven Sociale werkvoorziening Energie- en nutsbedrijven Bouwbedrijf Bouwbedrijf UTA-personeel Elektrotechnischbedrijf (metaalnijverheid) Loodgieters- fitters- en c.v. bedrijven (metaalnijverheid) Schilders- afwerkings- en glaszetbedrijf Stukadoors- afbouw- en terrazzobedrijf Motorvoertuigen en tweewielerbedrijven (metaalnijverheid) Bloemen en planten (groothandel) Levensmiddelen en/of zoetwaren (groothandel) Vleessector ( vh. Vleesgroothandel en exportslachterijen) Technische groothandel Textielgoederen en aanverwante artikelen; Groothandel Informatie-, Communicatie- en Kantoortechn.branche Detailhandel (VAD) Bijenkorf B.V. Hema Levensmiddelen (grootwinkelbedrijven) Levensmiddelenbedrijf Vroom en Dreesmann B.V. Aardappelen groenten fruit (groothandel) Slagersbedrijf bik 11 11 14 14 154 158 159 170 182 203 212 222 241 241 241 244 247 266 270 270 271 280 300 320 320 342 361 366 400 452 452 453 453 454 454 501 512 513 513 514 514 516 520 521 521 521 521 521 513 522 wns 17900 44170 12500 15000 4400 41500 4000 12500 12000 12500 10000 56070 3170 4010 7800 3660 3030 11500 185110 19890 12000 93670 4100 20000 14000 11530 24840 90000 29000 150000 42000 33000 43520 33790 12410 57000 dd_ing 01-01-1998 01-07-1998 01-03-2000 01-03-2001 01-06-1999 01-07-2001 01-01-2000 01-07-2000 01-07-2000 01-01-2000 01-01-2000 01-02-2000 01-01-2000 01-01-2000 01-04-2001 01-01-2000 01-01-2000 01-03-2001 01-07-2000 01-07-2000 01-04-1999 01-03-1999 01-07-2000 01-04-2000 01-04-2000 01-03-1999 01-04-2001 01-12-2000 01-03-2001 01-01-2001 01-03-1999 01-03-1999 01-03-1999 01-05-1999 01-01-2000 01-03-1999 dd_exp 01-01-2001 01-01-2001 01-03-2002 01-03-2003 01-03-2001 01-02-2002 01-01-2001 01-07-2001 01-05-2002 01-01-2001 01-07-2002 01-02-2002 01-04-2001 01-04-2001 01-04-2003 01-04-2001 01-04-2001 01-03-2002 01-07-2002 01-07-2002 01-04-2002 01-03-2001 01-07-2001 01-01-2002 01-01-2002 01-03-2001 01-04-2002 01-05-2002 03-03-2003 01-01-2002 01-03-2001 01-03-2001 01-03-2001 01-05-2001 01-01-2002 01-03-2001 22000 14800 10950 49260 10130 44000 67170 5000 10000 120000 82000 10000 8100 15000 01-10-1999 01-06-1999 01-04-2001 01-04-2000 01-04-2000 01-04-2000 01-06-2000 01-02-2000 01-02-2001 01-04-2001 01-04-2001 01-02-2000 01-01-2001 01-04-2000 01-07-2001 01-06-2001 01-04-2002 01-04-2003 01-04-2002 01-04-2001 01-06-2001 01-05-2001 01-02-2003 01-04-2002 01-04-2002 01-02-2001 01-07-2002 01-04-2002 Contracten voor bepaalde en onbepaalde tijd nr 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 107 108 110 111 CAOnaam Apotheken Drogisterijbranche Bloemendetailhandel Boekhandel en Kantoorvakhandel Doe het zelf branche Electrotechnische detailhandel Gemengde- en speelgoedbranche IKEA Nederland & IKEA Systems Mode- en Sportdetailhandel (v/h Textieldetailhandel) Schoenendetailhandel Textiel grootwinkelbedrijven Tuincentrumbranche Wonen Horeca- en aanverwant bedrijf Verblijfsrecreatie Contract-cateringbedrijf NS Reizigers Beroepsgoederenvervoer over de weg (NOB) Goederenvervoer Nederland (KNV) Openbaar vervoer Selectvracht B.V. Taxivervoer Van Gend en Loos B.V. KLM -cabinepersoneel KLM -grondpersoneel ANWB Reisorganisaties TNT Postgroep (v/h PTT Nederland nv) Postkantoren Zaterdagbestellers (v/h PTT Zaterdagbestellers) KPN Callcenter Agents KPN N.V. ABN-AMRO Fortis-bank ING-bank Rabo-bank Achmea B.V. ABP/USZO SNS Reaal Groep Verzekeringsbedrijf (binnendienst) Woningcorporaties Origin Nederland Pinkroccade Arbeidsvoorzieningsorganisatie Start Uitzendbureaus; vaste medewerkers Uitzendkrachten (ABU) Uitzendkrachten (NBBU) Beveiligingsorganisaties (particuliere) Schoonmaak- en glazenwassersbedrijf GAK Groep St. Sociaal Fonds Bouwnijverheid Hoger Beroepsonderwijs Nederlandse universiteiten (deel 1 openbare univ.) bik 523 523 524 524 524 524 524 524 524 524 524 524 524 550 552 555 601 602 602 602 602 602 602 620 632 633 633 640 640 641 642 642 651 651 651 651 652 660 660 660 702 721 721 745 745 745 745 745 746 747 753 753 803 803 wns 16020 17000 14500 20000 16400 15000 21000 3100 79880 12500 20000 10000 30000 227500 18000 16500 11000 110000 20000 14050 5500 25000 3500 6720 16530 3530 10000 65000 4640 12500 4000 34000 36000 10000 33000 45000 7430 4000 6000 23000 22210 6500 6000 9000 3500 18000 320000 17500 25800 170000 13000 3230 30000 42070 dd_ing 01-04-2000 01-04-2000 01-04-2000 01-04-2000 01-04-2000 01-07-1999 01-04-1999 01-04-2001 01-04-2000 01-01-2000 01-04-2000 01-04-1999 01-04-2001 01-07-2000 01-07-2000 01-03-1999 01-04-2000 01-01-2001 01-04-2001 01-01-2000 01-04-2000 01-01-2000 01-04-2001 01-04-1997 01-07-1998 01-04-1998 01-04-2001 01-04-2001 01-04-1999 01-04-2001 01-01-2000 01-04-2000 01-06-2001 01-06-2000 01-06-2000 01-06-2001 01-01-2001 01-04-1999 01-06-2000 01-04-2000 01-01-2000 01-01-2000 01-11-1999 01-07-1999 01-07-1998 01-04-2000 01-01-1999 01-01-1999 01-04-2000 01-03-1999 01-01-1998 01-01-1998 01-06-2000 01-06-2000 dd_exp 01-04-2002 01-04-2002 01-04-2002 01-04-2002 01-04-2001 01-07-2001 01-10-2001 01-04-2002 01-04-2002 01-07-2002 01-04-2002 01-04-2001 01-04-2003 01-07-2002 01-07-2002 01-03-2001 01-04-2001 01-04-2003 01-04-2003 01-01-2002 01-04-2001 01-01-2002 01-04-2003 01-06-1998 01-09-2000 01-04-2000 01-04-2003 01-04-2002 01-04-2001 01-04-2002 01-04-2001 01-04-2001 01-06-2002 01-06-2001 01-04-2002 01-06-2002 01-04-2002 01-04-2001 01-06-2001 01-04-2002 01-01-2001 01-05-2001 01-04-2001 01-01-2000 01-07-1999 01-04-2001 01-01-2004 01-01-2004 01-04-2002 01-01-2001 01-01-2000 01-01-2000 01-06-2002 01-06-2002 Contracten voor bepaalde en onbepaalde tijd nr 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 CAOnaam Nederlandse universiteiten (deel 2 bijzondere univ.) Arbo Unie Nederland Academische ziekenhuizen Huisartsenzorg (v/h doktersassistenten) Ziekenhuiswezen Geestelijke gezondheidszorg (GGZ) Gehandicaptenzorg Jeugdhulpverlening Kinderopvang Thuiszorg Verpleeg- en verzorgingstehuizen Welzijnswerk Holland Casino’s Kappersbedrijf bik 803 851 851 851 851 853 853 853 853 853 853 853 927 930 wns 10340 3000 30000 10500 362000 60000 95000 14600 30000 114500 193000 40000 4000 21490 dd_ing 01-06-2000 01-07-1999 01-05-2000 01-05-2001 01-04-1998 01-04-1999 01-04-2000 01-04-2000 01-01-2000 01-04-2001 01-01-2001 01-05-2000 01-05-2000 01-07-2000 dd_exp 01-06-2002 01-01-2001 01-03-2002 01-05-2002 01-04-1999 01-04-2000 01-07-2001 01-04-2002 01-01-2001 01-04-2002 01-01-2002 01-03-2003 01-05-2001 01-07-2002 Contracten voor bepaalde en onbepaalde tijd Bijlage IV Speciale gevallen van gehele uitsluiting Tabel IV.I: Overzicht van het aantal bepalingen met ‘Speciale gevallen van gehele uitsluiting’ Zijn er per CAO bepalingen van gehele uitsluiting ? Ja Ja + speciale vorm van gehele uitsluiting Alleen speciale vorm van gehele uitsluiting Nee Totaal Aantal CAO’s met een gehele uitsluiting 56 6 6 50 118 Tijdens de dataverzameling van dit onderzoek zijn bepalingen gevonden die niet behoren tot 1 van de 4 vormen van uitsluiting van hoofdstuk 3. Deze vorm wordt hier genoemd ‘speciale vorm van gehele uitsluiting’. Het betreft het geval wanneer een werknemer in principe niet onder de werking van een CAO valt, maar voor een aantal onderwerpen wordt een uitzondering gemaakt zodat de werknemer zich alsnog op deze CAO-artikelen kan beroepen. Veel van de speciale gevallen van gehele uitsluiting waren CAO-bepalingen over lonen en toeslagen. Hieronder een voorbeeld: Voorbeeld: een speciale vorm van gehele uitsluiting van oproepkrachten, in de CAO van de Jeugdhulpverlening: ‘Indien de werknemer met wie een afroepovereenkomst is afgesloten (de afroepcontractant) op afroep werkzaamheden verricht, wordt zijn salaris vastgesteld volgens de salarisregeling van deze CAO.’ Omdat deze gevallen niet behoren tot een ‘zuivere vorm’ van gehele uitsluiting worden zij niet meegerekend in de analyse van paragraaf 3.1.2 van dit rapport. De bovenstaande tabel IV.I geeft een overzicht van zowel de zuivere gevallen van gehele uitsluiting van de CAO als van de speciale gevallen van gehele uitsluiting. In 56 CAO’s zijn bepalingen van gehele uitsluiting gevonden maar geen speciale gevallen. Daarnaast zijn in 6 CAO’s beide soorten gevallen van uitsluiting gevonden. Dit verklaart de 62 CAO (56+6) waar minimaal een bepaling van gehele uitsluiting is van ‘gehele uitsluiting’ uit tabel 3.3. Verder hadden 6 CAO’s alleen speciale uitsluitingen en 50 geen enkele vorm van uitsluiting. Tabel IV.II geeft een specificatie van de 12 CAO’s (6+6) waarin minimaal een speciale vorm van gehele uitsluiting’is gevonden. Hieruit blijkt dat deze vorm van uitsluiting vooral bij oproepkrachten wordt toegepast. Voor thuiswerkers zijn geen bepalingen gevonden. Contracten voor bepaalde en onbepaalde tijd Tabel IV.II: Specificatie van de bepalingen gevonden in de 12 CAO’s met minimaal een speciaal geval van gehele uitsluiting Categorie werknemers en maximale duur van de contracten • Bepaalde tijd (enge zin) 6 maanden Aantal bepalingen per categorie werknemers (1) 1 • Oproepkrachten alle oproepkrachten (6) 6 • Seizoen(hulp)krachten alle seizoen/hulpkrachten (3) 3 • Vakantiewerkers alle vakantiewerkers (3) 3 Totaal bepaalde tijd (ruime zin) 13 In 1 CAO komen twee bepalingen voor zodat in totaal in 12 CAO’s 13 speciale gevallen van uitsluiting zijn gevonden. Contracten voor bepaalde en onbepaalde tijd Bijlage V: De 20 CAO’s uit de steekproef van 118, met bepalingen van gehele uitsluiting van werknemers met een contract voor bepaalde tijd (enge zin) CAOnaam Bakkersbedrijf Metaalbewerking (metaalnijverheid) Philips (cao B) Carrosseriebedrijf (metaalnijverheid) Elektrotechnischbedrijf (metaalnijverheid) Loodgieters- fitters- en c.v. bedrijven (metaalnijverheid) Motorvoertuigen en tweewielerbedrijven (metaalnijverheid) Bloemen en planten (groothandel) Aardappelen groenten fruit (groothandel) Beroepsgoederenvervoer over de weg (NOB) Goederenvervoer Nederland (KNV) Openbaar vervoer KLM -cabinepersoneel KLM -grondpersoneel Postkantoren KPN N.V. Start Ziekenhuiswezen Geestelijke gezondheidszorg (GGZ) Verpleeg- en verzorgingstehuizen bik 158 280 320 342 453 453 501 wns 41500 93670 14000 11530 33000 43520 57000 dd_ing 01-07-2001 01-03-1999 01-04-2000 01-03-1999 01-03-1999 01-03-1999 01-03-1999 dd_exp 01-02-2002 01-03-2001 01-01-2002 01-03-2001 01-03-2001 01-03-2001 01-03-2001 512 513 602 602 602 620 632 640 642 745 851 853 853 22000 8100 110000 20000 14050 6720 16530 4640 34000 3500 362000 60000 193000 01-10-1999 01-01-2001 01-01-2001 01-04-2001 01-01-2000 01-04-1997 01-07-1998 01-04-1999 01-04-2000 01-07-1998 01-04-1998 01-04-1999 01-01-2001 01-07-2001 01-07-2002 01-04-2003 01-04-2003 01-01-2002 01-06-1998 01-09-2000 01-04-2001 01-04-2001 01-07-1999 01-04-1999 01-04-2000 01-01-2002 Contracten voor bepaalde en onbepaalde tijd Bijlage VI Tabellen met overige resultaten en voorbeelden Tabel VI.I: Aantal bepalingen van gedeeltelijke uitsluiting van de CAO, onderverdeeld naar de verschillende categorieën van werknemers Categorieën van werknemers Bepaalde tijd (enge zin) Oproepkrachten Seizoen(hulp)krachten Vakantiewerkers Thuiswerkers Stagiairs Totaal bepalingen voor werknemers voor bepaalde tijd (ruime zin) Aantal gevallen van gedeeltelijke uitsluiting in de 21 CAO’s 23 9 7 5 0 3 47 Gedeeltelijke uitsluiting van de CAO betreft vooral de categorie werknemers met een contract voor bepaalde tijd in enge zin, er zijn geen gevallen hiervan onder de thuiswerkers. Er werden 47 van deze bepalingen gevonden in 21 CAO’s. Veel CAO’s hadden een gedeeltelijke uitsluiting voor meerdere categorieën van werknemers en daardoor in het aantal bepalingen groter dan het aantal CAO’s. Tabel VI.II: Aantal bepalingen van overig onderscheid, onderverdeeld naar de verschillende categorieën van werknemers Categorieën van werknemers Bepaalde tijd (enge zin) Oproepkrachten Seizoen(hulp)krachten Vakantiewerkers Thuiswerkers Stagiairs Totaal bepaalde tijd (ruime zin) Aantal gevallen van overig onderscheid in de 8 CAO’s 5 2 2 0 0 2 11 De bepalingen van overig onderscheid in arbeidsvoorwaarden werden vooral gevonden onder de categorie werknemers met een contract voor bepaalde tijd. Er waren geen gevallen van overig onderscheid onder de vakantiewerkers en de thuiswerkers.