Verzwegen zinnen. Een sociologie en geschiedenis van lichaam en

advertisement
Artikel: Verzwegen zinnen. Een sociologie en geschiedenis van lichaam en lichamelijkheid
Auteur: Gert Hekma
Verschenen in: Skript Historisch Tijdschrift, jaargang 9.4, 199-210.
© 2014 Stichting Skript Historisch Tijdschrift, Amsterdam
ISSN 0165-7518
Abstract: Not available.
Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd en/of vermenigvuldigd zonder schriftelijke toestemming van
de uitgever.
Skript Historisch Tijdschrift is een onafhankelijk wetenschappelijk blad dat vier maal per jaar
verschijnt. De redactie, bestaande uit studenten en pas afgestudeerden, wil bijdragen aan
actuele historische debatten, en biedt getalenteerde studenten de kans om hun werk aan een
breder publiek te presenteren.
Een abonnement op Skript kost 20 euro per jaar. U kunt lid worden door het
machtigingsformulier in te vullen op www.skript-ht.nl. Ook kunt u een e-mail sturen naar de
redactie, dan krijgt u het machtigingsformulier thuisgestuurd. Losse nummers zijn
verkrijgbaar bij de redactie. Artikelen ouder dan een jaar zijn gratis te downloaden op
www.skript-ht.nl/archief.
Skript Historisch Tijdschrift • Spuistraat 134, kamer 558 • 1012 VB Amsterdam •
www.skript-ht.nl • [email protected]
GERT HEKMA
Verzwegen zinnen
Een sociologie en geschiedenis van lichaam en lichamelijkheid
Mensen hebben geen lichaam, ze zijn lichaam. Zowel in de sociologie als in de
geschiedenis is deze belichaming om verschillende redenen genegeerd als
onderzoeksobject. In deze inleiding wil ik aangeven welke aanzetten er desalniettemin bestaan voor serieuze studie van lichaam en lichamelijkheid. In de maatschappijwetenschappen is de aandacht meestal uitgegaan naar betrekkingen
tussen personen en groepen, waarbij het aspect van de belichaming is overgeslagen. Toch is de alledaagse ervaring in hoge mate een lichamelijke: honger, dorst,
arbeid, seks, vermoeidheid, uitputting, dronkenschap, ziekte. Na enkele tradities
binnen de wetenschappen te hebben aangeduid, wil ik een antwoord trachten te
fonnuleren op de vraag of het lichaam een goed uitgangspunt is voor onderzoek.
Als socioloog richt ik me in deze inleiding sterk op de betekenis van belichaming
voor de sociale wetenschappen.
, .
. '
Het is opmerkelijk dat binnen de sociologie zelf vrijwel geen
aandacht voor het lichaam bestaat. Intermediaire vakken tussen
biologie en sociologie zoals de sociobiologie zijn bij sociologen vrijwel niet aangeslagen, vooral omdat de premissen biologisch zijn en omdat aan sociobiologische inzichten hooguit
lippendienst wordt bewezen. En toch is de sociologie zelf ontstaan uit een natuurwetenschap. De geneeskundige plaatsbeschrijvingen en de statistieken betreffende ziekte en sociale en
geografische omstandigheden die in de vorige eeuw met zoveel
kundigheid binnen de medische wetenschap werden opgesteld,
zijn te beschouwen als fundamenten voor de sociologie die
sinds 1848 is ontwikkeld. Maar met het losweken van de sociologen uit de natuurwetenschappen ontstond tegelijkertijd een
breuk die sociologen hebben aanvaard. Zo behielden ze een
prettige afstand tot de wereldveroveraars die de natuurwetenschappen zouden worden. Door hun meüiodologie te schoeien
op mathematische basis hebben de sociale wetenschappers
gepoogd aansluiting te vinden bij hun succesvollere collega's:
door de 'hardheid' van de natuurwetenschappen na te apen in
plaats van de 'zachtheid' van hun eigen vak te verdedigen. Tegelijk hebben ze het lichaam gelaten voor wat het volgens hen
was: als 'natuurlijk' fenomeen een object van onderzoek voor
biologie en geneeskunde. Het lijkt me een ernstige vergissing.
Alleen al door een historische analyse te maken van de presentatie van het lichaam in de geneeskunde zal duidelijk worden hoezeer het lichaam een maatschappelijk product is. De uiterlijke
vorm is veranderd, bijvoorbeeld de lengte, terwijl misvormingen en littekens zoveel mogelijk zijn weggepoetst. Maar ook
199
wat de artsen zien in het menselijk lichaam, is aan veranderingen onderhevig, zoals vooral Michel Foucault in zijn Geboorte
van de kliniek. Een archeologie van de medische blik, naar
voren heeft gebracht.
Een maatschappijwetenschap van het lichaam stuit onmiddellijk op het aloude natuur-cultuurdebat. Daarin zijn twee voor de
sociologie interessante standpunten in te nemen. Allereerst een
strikt nominalistische positie waarin de natuur zoals wij die
kennen, als cultuurproduct wordt beschouwd. Extreem gesteld:
er bestaat geen natuur buiten de menselijke waarneming. Een
tweede visie houdt in dat de cultuur misschien voortbouwt op
natuurlijke hoedanigheden, maar dat zij zodra ze vorm heeft
gekregen, de natuur weer verandert, enzovoort. De cultuur is
evenzeer uitkomst van de natuur als de natuur uitkomst is van
de cultuur. Zo bezien is het lichaam een hybride waarin cultuur
en natuur met elkaar zijn verweven.
Een sociologie van het lichaam heeft betrekking op concrete
sociale fenomenen: het gezonde en zieke lichaam, arbeid, geweld, seksualiteit, sport, de inzet van de zintuigen, tijdelijkheid
en ruimtelijkheid, kledij, meubilair, gebouwde omgeving, leefstijlen, kleur en sekse. Een ontelbaar aantal onderwerpen kan
aan de orde komen. Het merkwaardige is nu dat zulke onderweipen in de sociologie zeker aan de orde zijn geweest, maar
vrijwel nooit met betrekking tot lichaam en lichamelijkheid.
Sociologen hebben zich altijd geworpen op relaties tussen handelende personen. Bij sport en arbeid letten ze op organisatorische verbanden, bij architectuur op stedelijke netwerken, bij
ziekte op het medische regime. Het lichaam bleef zoek. Ik zal
hier eerst aangeven waar aanknopingspunten te vinden zijn voor
een sociologie van het lichaam en me daarna afvragen wat
lichaam en lichamelijkheid als onderzoeksobject betekenen.
Filosofie, geschiedenis, antropoiogie
De genotsfilosofie van J.O. de Lamettrie, voorloper van het
materialistische determinisme, maar veeleer nog de lichaamsfilosofie van D.A.F. de Sade hebben de grondslag gelegd voor
een bloeiende filosofische cultuur in Frankrijk waarin Uchamelijkheid en seksualiteit centraal staan. Al in het tijdperk van de
rede zette Sade lichaam en seks (vooral de 'tegennatuurlijke'
seks, de sodomie) in tegen de geest van rationalisme en tegen
het geloof in goede natuur en maatschappelijke vooruitgang.
Pas in de twintigste eeuw begint Sade's filosofie sporen te
trekken in het Franse denken, op de grens van literatuur en
filosofie: Bataille, Klossowski, Blanchot, Barthes, Derrida,
Foucault. Recentelijk heeft Le Brun een nieuwe visie op Sade
gelanceerd. Zij verwijt eerdere Sade-kenners de 'goddelijke markies' teveel te hebben genormaliseerd, waardoor zijn ontstellende radicaliteit is gesmoord in brave filosofische schema's. Sade
200
1. Over Sade, zie: Bataiiie, verscheurt terwijl een moderne Sadeaan als Bataille verbluft.[l]
Kiossowsi<i, Bianchot, Barthes, Le j ^et de Verlichting be gOD een traditie waarbinnen de redelijkBrun. Voor volledige titels, zie _ . . , ,
.
,.., ,
-j j -
J O J
..
-u .
i.\
literatuurlijst "Cid de Zinnelijkheid domineerde. Sade verzette zich tegen het
eenzijdige vertrouwen van de Verlichtingsfilosofen in de rede,
waardoor de lichamelijkheid werd uitgedreven, zoals de moraaltheologie eerder het zondige vlees had geëxcommuniceerd. De
historicus Peter Gay verbaast zich over deze achttiende-eeuwse
ontwikkeling: "In its treatment of the passions, as in its treatment of metaphysics, the Enlightenment was not an age of
2. Gay, 189. reason but a revolt against rationalism." [2] Gay gelooft nog
steeds in de rede en in de verenigbaarheid van rationalisme en
hedonisme op basis van een filosofie die al twee eeuwen door
• haar vertrouwen in de rede geen raad weet met het genoegen om
het genoegen. In deze traditie maakt Freud er zijn levenswerk
van de 'driften' wetenschappelijk en maatschappelijk te temmen
met het oedipale heilsmodel. Het rationalisme van Verlichting
. • en moderne wetenschap is op gespannen voet blijven staan met
het hedonisme. In het werk van Sade is de spanning van rede en
zinnen uitgangspunt, terwijl binnen de hoofdstroom van de Verlichting het plezier werd onderworpen aan de dictaten van de
redelijkheid. Filosofen van de Duitse Tegenverlichting als
Hamann, Herder en Jacobi zochten een uitweg uit de patstelling
door in de analyse de taal centraal te stellen waarin zinnelijkheid
aan redelijkheid is gekoppeld.
In de negentiende eeuw was het de geneeskunde die als natuurwetenschap van het menselijk leven het lichaam tot haar object
nam en als zodanig maatschappelijke erkenning verwierf. In de
literatuur van romantiek en decadentie bleef ruimte bestaan voor
lichamelijke expressiviteit. Door de opmars van de medische
wetenschap met haar degeneratieleer raakte de decadente literatuur, waarbinnen ruimte was gecreëerd voor zinnelijkheid, in
discrediet. Max Nordau's studie over literatuur en degeneratie
Entartung (1893) was het wetenschappelijke antwoord op literaire experimenten.
Foucault heeft met zijn historiserende filosofie voortgebouwd
op de literaire en filosofische tradities die in de Verlichting en
de negentiende-eeuwse wetenschap werden bestreden. Waanzin,
misdaad en perversie zijn voor hem geen perifere verschijnselen,
maar de assen waaromheen denken en praktijken in de moderne
Westerse samenleving draaien. Daarin verschilt zijn visie in
ieder geval met die van Norbert Elias, zoals we later zullen
zien. Door de gecombineerde inspanningen van filosofen en
historici is het thema van het lichaam fundamenteel geworden
voor onderzoek in geestes-en maatschappijwetenschappen en
wordt het ontdaan van de natuurwetenschappelijke metafysica
waarin het nog steeds is ondergedompeld. Te lang is bijvoorbeeld in de seksuologie het onderzoek gebaseerd gebleven op
biologische vooronderstellingen van driften, behoeftes en geaardheden. Zulke begrippen zijn tot dusver zonder verklarende
waarde gebleven, hoezeer ze ook gemeengoed zijn geworden.
''
•
Na de filosofie is binnen de historische wetenschappen inter-
.201
3. Cahiers intemationaux de
sociologie 77 (1984) Le Corps:
Current Sociology 33.2 (1985), Les
sociologies et le corps; Actions et
recherches sociales N.S. 18.1
(1985) Corps etmodemité, waarin
Franse breedsprakigheid het
meestal wint van analytische kracht
of het aardige detail.
4. Zie Scuil, Donnelly, SmithRosenberg, Suleiman, Weeks,
Gerard & Hekma, Brod,
Representations 14 (1986) over
'Sexuality and madness' waaraan
vooral sociologen en historici
hetiben bijgedragen.
5. Ortner & Whitehead, Capian.
esse ontwikkeld voor de geschiedenis van het lichaam, in het
bijzonder rond het Franse tijdschrift Annü!/e.y. Het trotse onderschrift Economies. Sociétés. Cultures, wordt in brede zin opgevat en zeker in het laatste decennium is veel onderzoek gedaan
dat direct betrekking heeft op lichamelijkheid. In en rond de
Annales zijn verschillende auteurs actief geweest: Ariès, De
Certeau, Perrot, Corbin, Vigarello. Het is zeker ook onder
invloed van de Franse filosofie geweest dat zulke thema's zo
dwingend aan de orde zijn gesteld juist in Frankrijk. Ook de
sociologie is niet onaangeraakt gebleven en verschillende Franse sociologische tijdschriften besteedden in 1984-'85 aandacht
aan het lichaam. [3] Uit deze publicaties wordt duidelijk hoezeer
badgewoontes, geurzin, prostitutie, pedagogie, kortom de omgang met het lichaam maatschappelijk en historisch zijn gevormd en hoe diep zulke gewoontes ingrijpen in het sociale en
individuele leven. Voorstellingen over hygiëne hebben invloed
op ziekte en gezondheid, op seksueel gedrag, op de inrichting
van huizen en steden, op de bereiding van voedsel, op de bewegingen van verkeer en legers, op de psychische gesteldheid,
enzovoorts.
Het is door de invloed van de Annates^c\\.oo\ en van de historiserende filosofie geweest dat in de Angelsaksische landen dergelijke thema's aandacht hebben gekregen. Vooral rond waanzin,
vrouwelijkheid en seksualiteit is veel onderzoek verricht.[4]
Maar er is in Amerika ook een stroming die zich met ideeëngeschiedenis bezig houdt, waarbinnen het lichamelijke aan de orde
is gekomen. Het zijn vooral George L. Mosse en zijn leerlingen die centraal stellen in de geschiedenis wat eens rafelrand was.
Interessant zijn de speciale nummers van zijn Journal of contemporary history over seksualiteit en decadentie. Robert A.
Nye en Sander L. Gilman hebben zich gestort op vragen van
ras, seks en degeneratie.
Een derde rijke bron van inspiratie voor een sociologie van het
lichaam is de culturele antropologie. Binnen deze discipline
heeft altijd meer aandacht bestaan voor geslachtelijkheid, seksualiteit, lichamelijkheid en andere alledaagse en huiselijke thema's. De Westerse mens heeft ver moeten kijken alvorens dichtbij te zien. Al in 1909 richtte Arnold van Gennep de blik op
'drempel-rituelen', in het bijzonder de initiatie, in zijn boek
Rites de passage. In 1929, toen ook de Annales gingen verschijnen, publiceeerden Bronislaw Malinowski en Magaret
Mead over seksualiteit en 'gender'. Het is de Engelse symbolische antropologie geweest die in navolging van Levi-Strauss
de sociale betekenis van lichaam, lichaamsdelen en lichaamsuitwerpselen heeft bevestigd: Mary Douglas, Rodney Needham en
Victor Turner. Verder zijn enkele opmerkelijke bundels verschenen over de sociale constructie van 'gender' en seksualiteit. Hoezeer de moderne opvattingen over homoseksualiteit, mannelijkheid en kinderlijke seksualiteit cultureel zijn bepaald, is naar
voren gekomen uit het onderzoek van Herdt naar de rituele pederastie bij de Melanesiërs. Hier neemt de initiatie van jongen
202
naar man de vorm aan van lichamelijk homoseksueel contact:
pre-pubers moeten zaad van pubers tot zich nemen. Sperma is
de fysieke metafoor van de mannelijke socialisatie. Ondanks
zulke homoseksuele inwijdingen gaat het merendeel van de
jongemannen vervolgens het huwelijkspad op. Wat in het
Westen als pedofilie een misdrijf is, heeft ginds fundamentele
waarde voor de man-wording.
Tenslotte verdient de psychoanalyse vermelding omdat zij
expliciet heeft gewezen op de betekenis van het lichamelijke,
zoals het zindelijk worden van het kind in verband met zijn
latere psychische en seksuele welbevinden. Maar hier geldt het
bezwaar dat de omgang met het lichaam slechts uitgangspunt is
voor een relationeel, in het bijzonder oedipaal model. Bovendien
heeft psychoanalyse als beperking dat het in de eerste plaats om
therapie en niet om sociologische of historische analyse gaat.
Verder gaat het om een driftleer waarvan de biologische premissen niet historisch of maatschappelijk worden geplaatst. De
cultuurhistorische essays die door Freud vanuit psychoanalytisch perspectief zijn geschreven, zijn te zwaar belast met psychologische inzichten.
En de sociologie?
Ongetwijfeld zijn in het werk van de grondleggers van de sociologie aanknopingspunten te vinden voor een thematisering van
het lichaam, bijvoorbeeld in het werk van Emile Durkheim
over zelfmoord en over primitieve classificaties, of in Georg
Simmels beschouwingen over de mode en over de schaamte. De
meest waardevolle aanzetten zijn evenwel van Marcel Mauss en
Norbert Elias gekomen. In 1934 hield de eerste een lezing over
Les techniques du corps waarin hij mede op grond van zijn oorlogservaringen en zijn sportieve activiteiten het sociale en historische karakter van lichaamstechnieken aangaf. Als Frans liaisonofficier had hij de Engelse troepen in de Eerste Wereldoorlog
bij moeten staan. Op weinig voor de hand liggende punten bleken Franse en Engelse gebruiken ingrijpend te verschillen.
Engelsen konden niet met Franse schoppen spitten en niet op
Franse marsmuziek marcheren. Ook waren sinds Mauss'jeugd
zwem- en rentechnieken veranderd. Was het vroeger gewoonte
geweest water te happen en uit te spugen bij het zwemmen, als
was de zwemmer een stoomboot, en was het ook gebruik geweest de handen bij het rennen tegen het lichaam te houden,
zulke manieren waren in de jaren dertig volkomen achterhaald.
Vele voorbeelden gaf hij verder uit de antropologie over slaap-,
baar- en dansgewoontes om het culturele karakter van lichaamstechnieken te illustreren en een pleidooi te houden voor een sociologische analyse daarvan. Het seksespecifieke karakter van
lichamelijke gebruiken werd aangeroerd.
Mauss schreef een artikel over lichaamstechnieken, Elias een
203
6. Fascinerend is in dit opzicht een
biografische notitie van Elias: op het
moment dat hij in de Eerste
Wereldoorlog het front bereikt en
daarmee de twintigste-eeuwse
barbarij onder ogen krijgt, weigert
zijn geheugen. Daar waar de
vooruitgang omslaat in haar
tegendeel en massamoord wordt,
verdwijnt de herinnering. Hoe
zouden de wereldoorlogen, Biafra of
Cambodja ook ooit als bewijzen van
sublimatie of gedesublimeerde
sublimatie kunnen fungeren? Vgl.
'De geschiedenis van Norbert Elias',
(Amsterdam 1987) 33-35.
7. Turner noemt verder Armstrong,
Blacking, Freund, Hudson.
8. Hebdige, Brake.
tweedelig werk Ober den Prozefi der Tivilisation (1939). In het
eerste deel toont Elias grote aandacht voor alledaagse gewoontes: tafelmanieren, eet- en slaapgewoontes, neus snuiten, spugen. Zijn theorie is een sociologische versie van de psychoanalyse. Beide onderzoeksmodellen zijn opnieuw zwaar belast met
biologische drifttheorieën die noch voor de psychologie noch
voor de sociologie overtuigende verklarende waarde hebben.
Maar waar Freud een cultuurpessimist is, gelooft Elias in
culturele vooruitgang door voortschrijdende beheersing van de
driften en toenemende schaamte voor onbehoorlijk gedrag.
Hoewel hij aangeeft dat lichamelijke gewoontes vormbaar zijn,
blijft hij vasthouden aan biologische inzichten over behoeftes
en driften. Zowel het ééndimensionale ontwikkelingsmodel van
toenemende civilisatie dat weliswaar allerlei marginale aanpassingen heeft ondergaan, als de driftleer impliceren belangrijke
beperkingen voor een sociologie van het lichaam. Het vooruitgangsgeloof levert een onwerkbaar dwangmodel op[6]; de driftleer betekent een emstige beperking omdat het historische karakter van 'driften' geen object van analyse is. Elias' analyse is
dat sociale differentiatie tot integratie leidt, waardoor differentiatieprocessen (homoseksualiteit. Turken en Marokkanen in
Nederland, kinderemancipatie) ondergeschikt worden aan integratie - en assimilatieprocessen (het Nederlandse of Europese
burgerschap). In Foucaults visie is differentiatie juist de motor
van culturele ontwikkeling, waarbij de zogenaamd abnormale
pool van vergelijking (waanzin, misdaad, perversie) richtinggevend is, en integratie al helemaal niet het einddoel daarvan.
Elias' visie heeft een sterke invloed gehad op de Amsterdamse
sociologen. In zijn spoor heeft Goudsblom over smetangst geschreven; De Swaan over agorafobie; Gleichmann over riolering, w.c.'s en slaapkamers; De Regt over de disciplinering van
arbeidersgezinnen; Van Daalen over lichamelijke nabijheid in
een stedelijke omgeving; Blok over infame beroepen. Elias'
theorie heeft onderzoekers geïnspireerd tot interessante sociaalhistorische studies waarbij het perspectief veelal bleef gefixeerd
op maatschappelijke assimilatie. Duidelijk komt dit naar voren
in De Swaans essaybundel Het lied van de kosmopoliet (1987).
Vooral in Amsterdam is de sociologie beïnvloed door de civilisatietheorie, terwijl historici meestal een kritische afstand hebben behouden tot dit ontwikkelingsmodel.
De meest systematische poging vanuit de sociologie om tot
een analyse van het lichaam te komen is gedaan door Turner in
The body and society. Explorations in social theory. [7] Daarnaast valt eveneens voor Engeland de Birmingham-school te
noemen waarbinnen raciale en sekse-verschillen, stijl, popmuziek en subcultuur belangrijke thema's zijn. Terwijl in de
Amerikaanse sociologie subculturen werden beschouwd als
sociale pathologie of als vormen van deviantie, leggen deze
Engelse sociologen de nadruk op klasse, ideologie en taal, maar
vooral op stijl.[8] Evenals bij Turner gaat het om een combinatie van marxisme en Franse filosofie. Met eenzelfde theoreti204
• •
, ..
sche bagage heeft de socioloog Weeks, medewerker van de
History Workshop, zich op (homo)seksualiteit gestort.
In een fenomenologische traditie werken Franse sociologen
als Baudrillard en Maffesoli. De eerste heeft consumptie, mode
en seks, de tweede geweld en orgieën geanalyseerd als sociale
fenomenen. Vooral Maffesoli heeft zich in Frankrijk ontwikkeld als een regisseur van een tegendraadse sociologie waarin
vormen van lichamelijkheid, zoals geweld en seks, als fundamenten van het sociale verkeer worden gezien. Volgens hem is
het een strategische misser om het bestrijden van vandalisme en
onaangepaste seksualiteit tot doel van overheidsbeleid te maken.
Erotiek en dollen bevorderen de sociale cohesie en bestrijding
ervan werkt averechts. Hij stelt een positieve strategie voor,
namelijk om maatschappelijke omgangsvormen te vinden voor
gewelddadige en erotische explosies. Artauds Theater van de
wreedheid zou daar een voorbeeld van kunnen zijn.
Een sociologie en geschiedenis van het lichaam
.
"• ,
y,,
•
Het lichaam lijkt een concreet onderzoeksobject, maar tegelijk
is het een vaag en algemeen begrip. De belangrijkste betekenis
van zo'n thema is voorlopig de attenderende waarde: de aandacht
raakt gevestigd op onderwerpen van geschiedenis en maatschappij die lange tijd buiten beschouwing zijn gebleven. Voor zover
studie is gemaakt van lichamehjkheid, hebben biologische
vooronderstellingen over driften en behoeften, over eeuwige
vrouwelijkheid en ingemetselde geaardheid, het zicht op historische en sociale dynamiek ernstig vertroebeld. Met het onderzoek van lichaam en lichamelijkheid worden twee bewegingen
aan de gang gezet. In de eerste plaats treedt een verbreding op
van het wetenschappelijke onderzoeksterrein. Ten tweede ontstaat ruimte quasi-biologische categorieën sociologisch en historisch te benaderen en te analyseren hoe het lichaam zelf in
geschiedenis en samenleving vorm heeft gekregen.
Het thematiseren van het lichaam betekent een ombuiging
van het wetenschappelijke onderzoek. De resultaten van zo'n
vernieuwing zijn niet te voorzien, maar de eerste stappen die
zijn gezet met de studie van waanzin, misdaad, vrouwelijkheid
en homoseksualiteit, zijn veelbelovend. Er ontstaat ruimte voor
• nieuwe interpretatiekaders. Obligate analyseschema's in politieke en economische termen worden verrijkt met een culturele
visie waarin alledaagsheid en lichamelijkheid een centrale rol
spelen. Bijzondere thema's als sekse, seksualiteit, ras, waanzin
laijgen een breder kader waarbinnen ze op elkaar betrokken
„ kunnen worden. Lichaam en lichamelijkheid zijn naast biologische en psychologische hoedanigheden ook sociaal-culturele
vormen met repercussies voor economische en politieke omstandigheden, zoals economie en politiek op hun beurt niet zonder gevolgen zijn voor lichaam en lichamelijkheid. Met zo'n
onderwerp krijgen geschiedenis en sociologie een nieuwe di205
mensie waar tevoren nauwelijks aandacht voor bestond. Separate kaders krijgen een kader, namelijk dat van lichaam en lichamelijkheid, waarbij het vooralsnog de vraag is hoe waardevol
dit raamwerk is. De plaats van lichaam en lichamelijkheid in
samenleving en geschiedenis is als onderwerp wel erg breed en
in dit opzicht zal verder onderzoek de vruchtbaarheid van dit uitgangspunt moeten leren. In ieder geval gaat het om een fascinerend thema met vele vertakkingen.
Het succes van de metafoor over het beest in de mens toont
hoe machtig biologische zienswijzes op de samenleving zijn.
Falende socialisatiemechanismes zijn te vaak herleid tot biologische problemen. De menselijke fysiologie krijgt evenwel pas
betekenis in een culturele en historische context. De beestachtige èn de beschaafde mens zijn sociale resultantes. Dat sociobiologen zulke stappen betreffende de sociale vormgeving van
fysieke hoedanigheden overslaan, geeft aan hoe belangrijk een
analyse van de plaats van het lichaam in de samenleving is,
zowel voor het wetenschappelijke als voor het maatschappelijke
verkeer. Want de vraag is niet hoe het lichaam zich uitdrukt in
de samenleving, maar hoe de samenleving omgaat met en vorm
geeft aan lichaam en lichamelijkheid.
Literatuur
Ariès (P.), L'enfant et la familie sous l'ancien régime (Parijs
1960).
Ariès (P.) & Béjin (A.), Sexualités occidentales =
Communications 35 (1982).
Armstrong (D.), The political anatomy of the body. Medical
knowledge in Britain in the 20th century {Cambridge 1983).
Barthes (R.), Sade, Fourier, Loyola (Parijs 1971).
Bataille (G.), L'érotisme (Parijs 1957).
Blacl<ing (J.) (ed.), Anthropology of the body {London 1977).
Blanchot (M.), Lautréamont et Sade (Parijs 1963).
Blok (A.), 'infame beroepen', in: Symposion 3.^/2 (1981) 104129.
Brake (iVI.), The sociology of youth culture and youth subculture
(London 1980).
Brake (M.) (ed.), Human sexual relations. Towards a redefinition
of sexual politics (HarmonósworXh Middlesex 1982).
Bred (H.) (ed.), The making of masculinities. The new men's
studies (Boslon 1987).
Brun (A. Le), Soudain un bloc d'ablme, Sade (Parijs 1986).
Caplan (P.) (ed.). The cultural construction of sexuality
(London/New York 1987).
Certeau (M. de), L'invention du quotidien (Parijs 1980).
Chamberlain (J.E.) & Gilman (S.L.) (eds.), Degeneration. The
dark side of progress (New York 1985).
Clair (J.) & Szeeman (H.) (eds.). The bachelor machines
(Venetië 1975).
206
Corbin (A.), Les filles de noce. Misère sexuelle et prostitution,
19e-20e siècles. (Parijs 1978).
Corbin (A.), Pestdamp en bloesemgeur Een geschiedenis van
de reuk (1982, Nijmegen 1987).
Daalen (R. van). Klaagbrieven en gemeentelijk ingrijpen,
Amsterdam 1865-1920 {Amsterdam 1987).
Descamps (M.A.), Psychosociologie de la mode (Parijs 1979).
Descamps (M.A.), L'invention du corps (Parijs 1986).
Donnelly (M.), Managing the mind. A study of medical
psychology in early 19th-century Britain (London 1983).
Douglas (M.), Purity and danger An analysis of the concepts of
pollution and taboo (London 1966).
Foucault (M.), Geboorte van de kliniek. Een archeologie van de
medische blik l.^^&Z, Nijmegen 1983).
Foucault (M.), Surveiller et punir Naissance de la prison (Parijs
1975).
Foucault (M.), Histoire de la sexualité, 3 delen (Parijs 1976/'84).
Freud (S.), Totem und Tajbu (1912-'13).
Freud (S.), Das Unbehagen in derKultur{^930).
Freund (P.E.S.), The civilized body. Social domination, control,
and health (Philadelphia 1982).
Gay (P.), The Enlightenment. An interpretation. 2. The science
of freedom (New York 1969, 1979^).
Gerard (K.) & Hekma (G.) (eds.). The pursuit of sodomy. Male
homosexuality from the Renaissance throughout the
Enlightenment (New York 1987).
Gilman (S.L.), Difference and pathology. Stereotypes of
sexuality, race, and madness (Ithaca/London 1985).
Gleichmann (P.R.), 'Die VerhSuslichung von Harn- und
Kotentleerungen', in:/Wec^/!'?/n-Mensc/7-Gese//sc/7aft 4.1 (1979)
46-52.
Goudsblom, (J.), ' Civilisatie, besmettingsangst en hygiëne' in:
Sociologisch Tijdschrift'i (^ 977) 271-300.
Hebdige (D.), Subculture. The meaning of style {London 1979).
Herdt (G.H.), Guardians of the flutes. Idioms of masculinity. A
study of ritualized homosexuality (New York 1981).
Herdt (G.H.) (ed.). Ritual of manhood. Male initiation in Papua
New Guinea (Berkeley 1982).
Herdt (G.H.) (ed.), Ritualized homosexuality in Melanesia
(Berkeley 1984).
Hudson (L.), Bodies of knowledge. The psychological
significance of the nude in art (London 1982).
Journal of contemporary history 17.1 en 2 (1982) over
Decadence en Sexuality.
Klossowski (P.), Sade, mon prochain (Parijs 1972^).
Maffesoli (M.), L'ombre de Dionyzos. Contribution k une
sociologie de I'orgie (Parijs 1982).
id., Essais sur la violence banale et fondatrice (Parijs 1984).
Mauss (M.), 'Les techniques du corps', in: Mauss, Sociologie et
anthropologie (Parijs 1983^) 365-386.
Mosse (G.L.), Nationalism and sexuality. Respectability and
abnormal sexuality in modern Europe (New York 1985).
Needham (R.) (ed.). Right and left. Essais on dual symbolic
•classification (Chicago 1973).
Nye (R.A.), Crime madness, and politics in modern France: The
207
medical concept of national decline (Princeton 1985).
Ortner (S.B.) & Whitehead (H.) (eds.), Sexual meanings. The
cultural construction of gender and sexuality (Cambridge 1981).
Perrot (P.), Werken aan de schijn. Veranderingen van het
vrouwelijk lichaam {^984, Nijmegen 1987).
Regt (A. de), Arbeidersgezinnen en beschavingsarbeid.
Ontwikkelingen in Nederland 1870-1940 (Meppel/Amsterdam
1984).
Scuil (A.T.), Museums of madness. The social organization of
insanity in 19th-century England {Lonóon 1979).
Smith-Rosenberg (C), Disorderly conduct. Visions of gender in
Victorian America (New York 1985).
Sontag (S.), bijvoorbeeld haar Illness as a metaphor (Uew York
1978).
Suleiman (S.R.) (ed.), The female body in Western culture
(Cambridge Ma./London1986).
Swaan (A. de), 'Uitgangsbeperking en uitgaansangsf, in: De
G/ds 142.8 (1979) 5-31.
Turner (B.S.), The body and society. Explorations in social
theory (London 1984).
Turner (V.), The forest of Symbols: Aspects of Ndembu ritual
(Ithaca 1967).
Vigarello (G.), Le corps redressé. L'histoire d'unpouvoir
pédagogique (Parijs 1978).
Vigarello (G.), Le propre et le sale. L'hygiène du corps depuis le
Moyen Age (Parijs 1985).
Weeks (J.), Sexuality, politics and society (London 1981).
208
Download