Verslag expertmeeting Schadelijke Praktijken 7 april 2016, 14.00-16.30 uur Kinderrechtenhuis, Leiden Het Netwerk VN-Vrouwenverdrag en Defence for Children- ECPAT (DCI) organiseerden op donderdag 7 april 2016 een expertmeeting over schadelijke praktijken (o.a. vrouwelijke genitale verminking, gedwongen huwelijk en eer gerelateerd geweld). Deze praktijken treffen zowel vrouwen als meisjes; daarom hebben de comités die toezicht houden op het Vrouwenverdrag en op het Kinderrechtenverdrag voor het eerst hun krachten gebundeld en gezamenlijke aanbevelingen geformuleerd om deze praktijken te bestrijden (CEDAW en CRC in de Joint General Recommendation GR 31 CEDAW en GR 18 CRC). De bijeenkomst stond in het teken van het formuleren van aanbevelingen voor een effectieve aanpak van schadelijke praktijken in Nederland. Leontine Bijleveld, voorzitter van het Netwerk VN-Vrouwenverdrag, leidde de bijeenkomst. Twee deskundigen hielden een inleiding: Martin Vegter, juridisch adviseur Kinderrechten en Migratie bij Defence for Children (DCI) en Petra Snelders, adviseur huiselijk geweld en schadelijke praktijken, voorheen werkzaam bij Movisie en nu freelancer op het gebied van mensenrechten, vrouwen en migratie. Introductie Leontine Bijleveld heet iedereen welkom en introduceert de twee sprekers van deze bijeenkomst. Ze vertelt vervolgens kort over het VN-Vrouwenverdrag en het CEDAW comité dat toezicht houdt op de implementatie ervan door verdragsstaten. Het verdrag gaat over de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen. Elke vier jaar moeten de staten die het verdrag geratificeerd hebben, waaronder ook Nederland, rapporteren over de voortgang van de uitvoering van het verdrag. De regeringsrapportage van het Koninkrijk der Nederlanden is in oktober 2014 verschenen. Hierna volgt eerst een schriftelijke ronde: een werkgroep uit het CEDAW comité formuleert vragen in een presessie: de List of Issues. Het comité laat zich graag informeren door ngo’s over hun perceptie van de naleving van het verdrag door de regering. Het Netwerk VN-Vrouwenverdrag heeft deze informatie gebundeld in een Schaduwrapportage. Na een schriftelijke reactie van de regering wisselt het CEDAW vervolgens een dag lang met een Nederlandse regeringsdelegatie van gedachten over de vrouwenrechten in Nederland. Daarna publiceert het CEDAW in zogeheten Concluding Observations aanbevelingen voor de Nederlandse regering. We zitten nu in de zesde rapportage cyclus. In maart was de presessie. Leden van het netwerk hebben een mondelinge toelichting gegeven op de schaduwrapportage. De Nederlandse regering zal de komende periode vragen van het CEDAW comité gaan beantwoorden. Enkele van de vragen van CEDAW gaan over schadelijke praktijken en negatieve stereotypen ten aanzien van zwarte, migranten en vluchtelingen vrouwen. De discussie vandaag gaat over wat hierover opgenomen kan worden in de volgende schaduwrapportage. Lezing Martin Vegter Over een deel van de in zijn inleiding gepresenteerde materie heeft Martin Vegter onlangs een artikel gepubliceerd: ‘Moeders wil is geen wet. Gebrekkige bescherming van Guineese meisjes als 1 moeder tegen besnijdenis is’. 1 Er zijn op de Helpdesk Kinderrechten en Migratie van Defence for Children plusminus 30 gevallen per jaar waarin vrouwelijke genitale verminking (VGV) een asielmotief is. Asiel in geval van VGV kan op twee manieren worden verleend: op grond van vervolging (grond A), wat volgt uit het VN Vluchtelingenverdrag; op grond van subsidiaire bescherming tegen foltering/onmenselijke en vernederende behandeling (grond B). VGV is volgens de UNHCR een vorm van vervolging en dus kan er in theorie op de A-grond asiel worden verleend aan iemand die risico loopt op VGV in het land van herkomst. De praktijk in Nederland laat echter zien dat er met name asiel op de B-grond wordt verleend wanneer er risico op VGV bestaat en dus op marteling/foltering. VGV wordt in Nederland dus niet als vervolging beschouwd. Bij de Helpdesk bij DCI komen onder andere zaken uit Sierra Leone, Guinee, Liberia, Nigeria en Egypte. In Guinee is de prevalentie van VGV erg hoog bij alle bevolkingsgroepen. De vraag is hoe door Nederland wordt bepaald of iemand risico loopt. Jurisprudentie omtrent VGV Een eerste voorbeeld dat Vegter aanhaalt is een zaak uit 2010, waarbij de Raad van State (RvS) besloot dat een moeder met haar dochter ondanks het risico op VGV kon terugkeren naar het land van herkomst, Guinee. De RvS achtte het aannemelijk dat de moeder haar dochter kon beschermen tegen VGV omdat ze economisch zelfstandig was. Er was m.a.w. geen bezwaar tegen de afwijzing van het asielverzoek. Moeder en dochter hebben de zaak vervolgens voorgelegd aan het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en om een Interim Measure verzocht (een voorlopige maatregel die Nederland verbiedt hen uit te zetten naar Guinee). Het EHRM heeft die Interim Measure afgegeven. Daarin heeft de IND (strikt genomen: de staatssecretaris) destijds aanleiding gezien de vrouw uit te nodigen opnieuw asiel aan te vragen. Dat deed zij en vervolgens werd aan haar en haar dochter alsnog een asielvergunning verleend. In 2015 was er eenzelfde uitspraak van de Raad van State. Dit keer woog zwaar dat de moeder zelf had aangegeven dat zij niet wilde dat haar dochter besneden werd. De RvS oordeelde dat dit voldoende was om haar in staat te achten haar dochter tegen VGV te beschermen. Volgens Vegter lijkt deze wil van de ouders en met name van de moeder nu bepalend geworden te zijn, terwijl in eerdere Ambtsberichten van het ministerie van Buitenlandse Zaken steeds werd gesteld dat het voor ouders lastig is om VGV te weigeren vanwege de sociale druk. Bovendien is het feit dat de moeder niet wil dat haar dochter besneden wordt nu juist de reden voor moeder (en dochter) om asielbescherming te vragen, omdat zij bang is dat zij de druk toch niet zal kunnen weerstaan. In het meest recente Ambtsbericht van Buitenlandse Zaken (2014) wordt gesuggereerd dat het aantal gevallen van VGV licht zou afnemen, maar dit blijkt niet uit de cijfers. Percentages blijven gelijk. Volgens Vegter is er geen reden om aan te nemen dat de wil van de moeder in Guinee van doorslaggevend belang is geworden. Er zijn in het laatste Ambtsbericht vertrouwelijke bronnen opgevoerd waaruit verbetering zou blijken. Deze informatie wordt niet ondersteund door andere bronnen met betrekking tot VGV in Guinee. Over het gebruik van vertrouwelijke bronnen zijn Kamervragen gesteld door de SP. In zijn antwoord stelt de staatssecretaris dat omwille van de veiligheid van de bronnen de identiteit niet kan worden prijsgegeven. Vegter zet vraagtekens bij deze suggestie van verbetering en vraagt zich af welk gevaar deze bronnen zouden lopen. Na de negatieve uitspraak van de Raad van State legt een Guineese vrouw haar zaak voor aan het antiFoltercomité, dat toezicht houdt op de naleving van het VN Verdrag tegen foltering. In december 2015 werd deze klacht van de meerderjarige Guineese vrouw door het Committee Against Torture (CAT) 1 Asiel & Migratierecht (A&MR) 2016 nr. 3 p. 115-122 2 gegrond verklaard. De vrouw had een hersteloperatie ondergaan en kon als onbesneden worden gezien. Daarom was het risico op herbesnijdenis voor haar aanwezig, zo luidde het oordeel van het CAT. Ze had eerder, tijdens haar jeugd, een besnijdenis ondergaan met ernstige gevolgen voor haar fysieke en mentale welzijn. Ook die aspecten spelen een belangrijke rol bij het oordeel van het CAT dat uitzetting van deze vrouw in strijd is met het anti-Folterverdrag. Haar klacht werd daarom gegrond verklaard. Het CAT benadrukt dat VGV weliswaar strafbaar is gesteld in Guinee, maar dat vrouwen daar geen effectieve bescherming aan kunnen ontlenen. Vegter wijst op een hiaat in de uitspraken van de Raad van State. De RvS houdt namelijk geen rekening met de gevolgen als een moeder er daadwerkelijk in zou slagen haar kind te beschermen tegen VGV. De sociale druk is groot, net als de maatschappelijke consequenties van het onbesneden zijn: het kind kan uitgescholden en geïsoleerd worden en als een paria behandeld worden in de samenleving. Er zijn grote maatschappelijke consequenties van het onbesneden zijn, waardoor bescherming in die context bijna onmogelijk is. Die onmenselijke behandeling van een kind kan ook een asielgrond vormen. De hoogste vreemdelingenrechter in België heeft, in tegenstelling tot de RvS, een quasi-zekerheid vastgesteld dat een Guinees meisje bij terugkeer besneden wordt, los van individuele kenmerken. Die beoordeling van het risico in België staat dus haaks op de beoordeling van ditzelfde risico in Nederland. Het gevolg kan zijn dat Guineese meisjes naar België gaan in plaats van Nederland voor een asielaanvraag, met een grotere kans op succes. Het strenge beleid van de IND gaat volgens Vegter te ver en moet worden veranderd. Vragen/discussie Diana Geraci (Pharos) merkt op dat het erg slecht is dat er geen openlijke bronnen zijn in de VGV zaken, terwijl dit in de wetenschap ondenkbaar is. Steffie van Waardenburg (BlijfGroep) is benieuwd naar wat er met de Kamervragen van de SP is gebeurd. Die vragen zijn door de staatssecretaris beantwoord, maar deze antwoorden gingen niet in op de reden waarom in het nieuwste Ambtsbericht vertrouwelijke bronnen zijn opgevoerd. Er is slechts gesteld dat er in een Ambtsbericht gebruik mag worden gemaakt van anonieme bronnen. DCI heeft hierover wel regelmatig contact met de SP-fractie in de Tweede Kamer. Ineke Boerefijn (CRM) wijst erop dat het verdrag van Istanbul (het verdrag van de Raad van Europa ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld) bepalingen bevat over VGV. Interessant is ook een boek van de Raad van Europa en Amnesty International dat de verdragsbepalingen uitlegt. Leontine Bijleveld merkt op dat het fijn was voor de betrokkene haar asielverzoek alsnog toegewezen te krijgen na het voorleggen van haar zaak aan het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. De keerzijde is dat er geen uitspraak van het EHRM in deze VGV-zaak is gedaan, terwijl zo’n uitspraak een grote impact zou kunnen hebben gehad, voor vergelijkbare gevallen. Desgevraagd beaamt Vegter dat dit asielaanbod aan betrokkene ook uitgelegd kan worden als strategie van de Nederlandse regering om voor hen kansloze EHRM-uitspraken te vermijden. Petra Snelders Zowel vrouwen (VN-Vrouwenverdrag, CEDAW) als meisjes (VN-Kinderrechtenverdrag, CRC) worden getroffen door schadelijke praktijken. Het is belangrijk te beseffen dat deze praktijken diepgeworteld zijn in sociale gedragingen en te maken hebben met de machtsverschillen tussen vrouwen en mannen en ongelijke rolpatronen. Vrouwen en meisjes hebben een inferieure positie ten opzichte van mannen en jongens en schadelijke praktijken houden deze machtspositie in stand. Zulke praktijken zijn meestal gewelddadig maar kunnen ook subtiel zijn, zoals door groepsdruk. Ze worden in de aanbevelingen van de twee verdragscomités dan ook gezien als een ernstige vorm van schending van mensenrechten en vrijheden. Het geweld is intergenerationeel overgebracht en kan worden uitgevoerd door familie, gemeenschap of de samenleving. Dit heeft gevolgen voor de gehele 3 ontwikkeling en ontplooiing van meisjes, hun gezondheid en mogelijkheden tot participatie. Ook jongens kunnen overigens het slachtoffer zijn. Voorheen werd er gesproken over ‘schadelijke traditionele praktijken’. De term traditioneel is er echter uitgehaald omdat ‘traditie’ voor veel mensen een positieve klank heeft en omdat schadelijke praktijken niet alleen uit tradities voort komen. Verder is het belangrijk te beseffen dat schadelijke praktijken niet alleen in islamitische gemeenschappen voorkomen, maar ook voorkomen bij bijvoorbeeld de Sinti, Roma, orthodoxe joden en orthodoxe christenen. Het is niet toe te spitsen op een bepaalde religie of gemeenschap. Vier vormen van schadelijke praktijken Voor beide verdragscomités zijn de schadelijke praktijken duidelijk vormen van geweld. Er worden in de aanbeveling vier vormen uitgebreid besproken. Een eerste vorm is vrouwelijke genitale verminking (VGV) waarmee de seksualiteit van vrouwen en meisjes gecontroleerd wordt. Een tweede vorm is kindhuwelijken en gedwongen huwelijk, waaronder ook huwelijkse gevangenschap wordt verstaan. Deze vorm is vaak gelinkt met de derde vorm, polygamie. Een vierde vorm van schadelijke praktijken zijn misdaden in naam van de zogenaamde eer van een familie of gemeenschap. De dader(s) straft ongetolereerd gedrag af om culturele, religieuze of traditionele gewoonten te herstellen of te behouden. Ook andere praktijken zijn aan deze hoofdvormen te linken, zoals steniging en incest. Denk ook aan lichamelijke aanpassingen gericht op het in stand houden van een bepaald vrouwbeeld (nek-ringen, schaamlipcorrecties, dun zijn). Vereisten De twee verdragscomités bevelen aan alomvattend, holistisch beleid te ontwikkelen om schadelijke praktijken te voorkomen en te bestrijden. Politieke verantwoordelijkheid op alle niveaus is noodzakelijk; alle sectoren (horizontaal) en alle actoren hierin op elk niveau (verticaal) zijn belangrijk in de coördinatie van beleid. Ook een nationaal juridisch raamwerk met budget is nodig. In de hele aanpak moet er verwezen worden naar onderliggende structurele oorzaken van schadelijke praktijken; stereotypen en ongelijke genderrollen moeten aangepakt worden. De comités hechten groot belang aan het verzamelen, analyseren en verspreiden van kwalitatieve en kwantitatieve gegevens. De dataverzameling in Nederland staat nog in de kinderschoenen: cijfers zijn momenteel zeer onduidelijk, onvolledig en nauwelijks onderbouwd. Er zijn vooral schattingen. Meer onderzoek hiernaar behoort dan ook op de agenda van de overheid te staan. Wetgeving In de wetgeving is een brede aanpak belangrijk. De comités vinden dat professionals een meldplicht moeten hebben. Het strafrecht moet samen gaan met voorzieningen voor bescherming van slachtoffers. Schadelijke praktijken moeten dan ook als asielgrond kunnen worden aangevoerd. In de Nederlandse wetgeving zijn schadelijke praktijken strafbaar als vorm van ernstige mishandeling. Maar in de praktijk wordt er weinig vervolgd, met name in het geval van VGV. Er waren slechts zeven VGV-zaken in de afgelopen vijf jaar die allen geseponeerd zijn door gebrek aan bewijs als het niet in Nederland is gebeurd of omdat er geen medewerking was vanuit de ouders. Met betrekking tot VGV zijn er weinig concrete signalen, er wordt bij Veilig Thuis met name alleen dreiging geconstateerd. Een vraag is of het strafrecht helpt bij het voorkomen van VGV of dat het slechts ‘symbool wetgeving’ is. Uit een rapport van Pharos 2013 blijkt dat de mentaliteit niet veranderd is maar men wel bang is voor uithuisplaatsing van kinderen waardoor de VGV praktijken minder lijken voor te komen. Wat betreft de huwelijksdwang en polygamie schrijft de wet voor dat je boven de 18 jaar moet zijn 4 om te trouwen en dat huwelijken tussen neven en nichten, polygame huwelijken en kindhuwelijken niet zijn toegestaan. In de praktijk zijn er veel signalen maar harde gegevens zijn niet bekend. Daarom luidt ook hier de vraag of en hoe het strafrecht helpt bij het voorkomen en bestrijden van het geweld. Wat is de effectiviteit in de praktijk? In de Aanbeveling wordt er met betrekking tot preventie en bescherming onder andere gewezen op het vergroten van de kracht van vrouwen en meisjes, een actieve betrokkenheid van relevante stakeholders, het betrekken van mannen en jongens, een 24 uurs hotline en kindvriendelijke en gender sensitieve procedures. In Nederland zijn er campagnes, aandachtsfunctionarissen (Veilig Thuis), gespecialiseerde opvang (mannen), draaiboeken en veel voorlichting. Samenwerking met alle actoren en sectoren op alle niveaus is belangrijk. In Nederland zijn er overleggen met kleine groepen, maar met name zmv-vrouwenorganisaties hebben er weinig vertrouwen in dat ze wezenlijke invloed hebben op beleidsontwikkelingen en beleidsbeslissingen. Decentralisatie en bezuinigingen zorgen voor verlies van expertise en leiden tevens tot minder contact met lokale ketenorganisaties. In onze schaduwrapportage ten behoeve van de presessie van CEDAW is opgenomen dat er weinig aandacht is voor kindbruiden buiten de groep Syrische vluchtelingen en is gewezen op tekortschietende wetgeving ten aanzien van huwelijkse gevangenschap en gedwongen achterlating in het land van herkomst van de ouders. Als reactie vraagt CEDAW meer informatie over regeringsmaatregelen tegen negatieve stereotypering en discriminatie van migranten vrouwen, over de stand van zaken in wetgeving van civielrechtelijke maatregelen tegen huwelijksdwang en over de maatregelen tegen huwelijkse gevangenschap. Vragen/discussie Joyce Brummelman (DCI) vraagt zich af in welke fase we nu zitten met CEDAW en wat er nu gebeurt. De CEDAW vragen zijn net binnen en de regering moet in mei/juni reageren. Eind oktober is dan de zitting met 1 dag gereserveerd voor Nederland. Ineke Boerefijn (CRM) en Steffie Waardenburg (BlijfGroep) stellen het beroepsgeheim aan de kaak, tegenover de aanbeveling van de verdragscomités tot meldplicht van professionals. Verplicht melden heeft volgens hen negatieve gevolgen en is te kort door de bocht. In plaats van zo’n meldplicht moet er meer aandacht worden besteed aan deskundigheid op terrein van schadelijke praktijken bij de professionals, vindt Annemiek Goes (Movisie). Petra Snelders beaamt noodzaak van deze deskundigheidsbevordering. Roxane Warring (Moetd) merkt op dat in het algemene beleid van professionals schadelijke praktijken een ‘ver van m’n bed show’ zijn, nog meer dan huiselijk geweld. Ook hier ligt een vraag naar deskundigheid. Volgens Petra Snelders staat er genoeg op papier maar is het de vraag in hoeverre de informatie ook echt in de praktijk wordt gebruikt. Leontine Bijleveld vraagt of er in de programma’s voor jongeren over seksueel geweld ook de schadelijke praktijken benoemd worden. Aaf Tiems (ministerie VWS) antwoordt dat seksuele normen en waarden er in mee worden genomen en dat het belangrijk is voor jongeren om te weten wat er is en wat hun rechten zijn. Roxane Warring (Moetd) stelt dat de schadelijke praktijken er niet nadrukkelijk in opgenomen zijn maar dat vormen ervan wel worden meegenomen. Diana Geraci (Pharos) vult aan dat het er ook bij Pharos in verweven zit. Roxane Warring (Moetd) stelt dat er nog breder gekeken moet worden naar wat je rechten als mens en als kind zijn, in plaats van te kijken naar slechts de extremen waar het mis gaat. Pien Klieverik (DCI) wijst op dit punt van mensen-en kinderrechten op het project platform 2032. Dit is een nieuw onderwijsprogramma voor toekomstig onderwijs waarin leerlingen werken aan hun persoonlijke ontwikkeling en waarin, naast een vaste kern van kennis en vaardigheden, ruimte is voor verdieping 5 en verbreding op basis van hun capaciteiten en interesses. Ineke Boerefijn (CRM) vertelt dat het College voor de Rechten van de Mens de wettelijke plicht/taak heeft om mensenrechten educatie te bevorderen en dat het hierin meegenomen zou moeten worden. Leonie van Gils (vrouwenbelangen) vult aan dat vroeger in de lessen (op school) sociaal gedrag een punt van aandacht was. Diana Geraci (Pharos) wijst op vrouwen die met hun kinderen worden achtergelaten in het land van herkomst. Het probleem is hoe je hulp kunt inroepen bij achterlating. Ambassades zijn niet altijd even makkelijk te bereiken. En wat gebeurt er als je er in slaagt naar Nederland terug te keren? In de praktijk is er niet meteen hulp en opvang. Daarvoor wordt er gekeken naar gevaar, veiligheid en dreiging en achterlating wordt niet beschouwd als geweld (gevaar, veiligheid en dreiging). Er is wel ambulante hulp. Leontine Bijleveld stelt dat het ook vaak gaat om kinderen met de Nederlandse nationaliteit. Diana Geraci (Pharos) vindt dat meer aandacht voor deze specifieke vormen van geweld tegen vrouwen noodzakelijk is. In Nederland is er het probleem van bewijslast - het moet via de huisarts of kennissen kenbaar gemaakt worden. De vrouwenopvang is overbelast. Aaf Tiems (ministerie VWS) stelt dat het probleem van achterlaten meer zichtbaar moet worden en dat er naar praktische oplossingen gezocht moet worden. Diana Geraci (Pharos) wijst op het belang van huisvesting voor deze vrouwen en Petra Snelders vult aan dat er meer opvang nodig is. Rukio Adow (VGV GGD Haaglanden) stelt dat mannen smoesjes gebruiken voor VGV, bijvoorbeeld dat de vrouw daarmee een goede vrouw zou worden. In de Aanbeveling wordt nadrukkelijk gesteld dat er geen rechtvaardigingsgronden voor schadelijke praktijken zijn. Ineke Boerefijn (CRM) vindt ook het hebben van geen verblijfsvergunning bij het risico op schadelijke praktijken een probleem. Over polygamie wordt het volgende besproken. Shamsa Said (SONPPCAN) stelt dat polygamie vaak nog moeilijker bespreekbaar te maken is in gemeenschappen waar het voorkomt dan andere vormen van schadelijke praktijken. Petra Snelders stelt dat gesprekken m.b.t. bewustwording belangrijk zijn. Daarnaast ligt de vraag hoe we ongedocumenteerde vrouwen kunnen helpen wanneer ze te maken krijgen met geweld, behalve met een verblijfsvergunning? Joyce Brummelman (DCI) vraag zich af of er bewijzen zijn van het hebben van meerdere vrouwen zonder registratie, zoals één keer getrouwd te zijn maar wel met twee vrouwen een relatie te hebben. Ze vraagt zich af of en hoe zoiets strafbaar te stellen is. Volgens Petra Snelders is dit niet te bewijzen en ook niet strafbaar. Shamsa Said (SONPCCAN) stelt ook dat de bewijslast moeilijk is maar de rechten van de vrouw bespreekbaar moeten worden gemaakt en moeten worden verbeterd. Joyce Brummelman (DCI) vindt een vertaling van juridisch naar wat er werkelijk gebeurt betreffende schadelijke praktijken belangrijk. Hoe komen we tot verbetering in de realiteit? In andere landen regelt DCI juridische zaken; men denkt dat deze kennis helpt en met de focus op wetgeving de rest ook volgt. Dit valt echter tegen. Het lijkt belangrijk om ook op de betrokkenen zelf te focussen. VGV is ook minder geworden door de verstedelijking in de betreffende landen en door minder familie druk; er is dus een afname op een natuurlijke manier. Ineke Boerefijn (CRM) stelt dat er niet alleen schadelijke praktijken in landen als Sierra Leone voorkomen, maar ook in Nederland, en buurlanden België en Duitsland. Gemeenten hebben ook nog veel te leren/ aan te pakken voor opvang en het voorkomen van schadelijke praktijken. Petra Snelders stelt dat Veilig Thuis door bezuinigingen weinig plek heeft voor opvang. Het mooie 6 aan deze aanbevelingen van de twee verdragscomités vindt zij de paragraaf over decentralisatie. Dit is geen reden om verantwoordelijkheid bij de regio neer te leggen. Dit blijft de verantwoordelijkheid van de landelijke overheid, die de verdragen geratificeerd heeft. Ineke Boerefijn (CRM) vertelt dat het lokale beleid ook op de agenda bij CRM staat: BAAT bij mensenrechten in het sociale domein (BAAT staat voor beschikbaar, aanvaardbaar, aanpasbaar en toegankelijk). Na deze laatste discussie punten is het tijd voor napraten bij een hapje en een drankje, met de mogelijkheid nog na te praten over de bijeenkomst. Er was een goede opkomst tijdens deze geslaagde middag! 7