Aanbevelingen inname vetten

advertisement
Risicobepaling hart- en vaatziekten
Download File
(Domus Medica, 2016)
Lipoproteïnen
In de volksmond worden de termen "goede” en “slechte” cholesterol gebruikt. In
feite gaat het om een onterecht onderscheid. Er bestaat namelijk maar één soort
cholesterol, en die is goed noch slecht. In werkelijkheid komt cholesterol in het bloed
vrijwel niet in vrije vorm voor maar altijd in verbindingen met transporteiwitten die
men apoproteïnen noemt. Door de verbinding tussen een apoproteïne en een lipide
ontstaat een lipoproteïne, die de lipide oplosbaar maakt in het bloed.
Twee lipoproteïnen zijn van bijzonder belang als het om cholesterol gaat:
lipoproteïnen met lage densiteit (LDL) en lipoproteïnen met hoge densiteit (HDL).
De LDL dienen hoofdzakelijk voor het transport van cholesterol uit de lever naar
de andere organen. De cholesterol die aan LDL gebonden is, kan dan ook afgezet
worden in de bloedvaten – vandaar zijn reputatie van “slechte” cholesterol. Eenmaal
afgezet in de bloedvaten draagt hij immers bij aan het ontstaan of de uitbreiding van
atheroomplaque, en daarom noemt men LDL ook atherogeen. Wanneer een
atheroomplaque scheurt of breekt, draagt dat bij tot de vorming van klonters, die op
hun beurt aan de basis kunnen liggen van een infarct of beroerte.
De HDL daarentegen dienen hoofdzakelijk om overtollige cholesterol uit het
lichaam (en dus ook uit atheroomplaque) af te voeren en terug te brengen naar
de lever voor recyclage. Aan HDL gebonden cholesterol wordt dus gerecupereerd en
geniet dus de reputatie van “goede” cholesterol, die bescherming biedt tegen
atherosclerose.
Aangezien LDL de oorzakelijke factor van atheromatose is, moet dat gehalte in de
eerste plaats naar beneden. Directe meting van de LDL is moeilijk: doorgaans wordt
de hoeveelheid LDL bepaald door berekening op grond van het totale
cholesterolgehalte, de HDL en de triglyceriden, die wel gemakkelijk te meten zijn
(Belgisch cardiologische liga, 2016).
Soorten vetten
Vetzuren worden onderverdeeld in verschillende groepen naar gelang hun aantal
dubbele bindingen en de positionering ervan:
verzadigde vetzuren (SFA’s voor saturated fatty acids)



hebben een verzadigde koolstof (C) keten (m.a.w. geen dubbele bindingen)
de meest voorkomende zijn het laurinezuur (C12:0), het myristinezuur (C14:0),
het palmitinezuur (C16:0) en het stearinezuur (C18:0)
SFA’s hebben zowel fysiologische als structurele functies. Ze kunnen echter
door het lichaam worden aangemaakt waardoor inname via de voeding niet
noodzakelijk is.
enkelvoudig onverzadigde vetzuren (cis-monoonverzadigde vetzuren of MUFA’s
wat staat voor cis-mono-unsaturated fatty acids)


hebben slechts één dubbele binding
het oleïnezuur (C18:1) is daarbij het belangrijkste. Ook MUFA’s kunnen door
het lichaam worden aangemaakt.
meervoudig onverzadigde vetzuren (cispoly-onverzadigde vetzuren of PUFA’s wat
staat voor cis-poly-unsaturated fatty acids)



hebben meerdere dubbele bindingen in de C keten
PUFA’s worden verder ingedeeld in
o omega-6 of n-6 vetzuren (meervoudig onverzadigde vetzuren met twee
of meer dubbele bindingen met cis configuratie in de C keten en met de
eerste dubbele binding na het zesde C atoom, gerekend vanaf de
methyl groep)
o omega-3 of n-3 vetzuren (meervoudig onverzadigde vetzuren met twee
of meer dubbele bindingen met cis configuratie in de C keten en met de
eerste dubbele binding na het derde C atoom, gerekend vanaf de
methyl groep).
Tot de PUFA’s behoren linolzuur (18:2, n-6; linoleic acid, LA) en αlinoleenzuur (18:3,n-3; Ș- linolenic acid, LNA) die essentiële vetzuren zijn
aangezien ze niet door het menselijk lichaam kunnen worden aangemaakt
maar toch een primordiale rol vervullen voor de integriteit van bepaalde
fysiologische functies. LA en LNA zijn structurele componenten van de
celmembraan en zijn belangrijk bij celsignalisatie. Uit deze essentiële vetzuren
kunnen lange keten PUFA’s worden gesynthetiseerd die ook erg belangrijk
zijn. De omzetting van LNA in lange keten n-3 PUFA’s is echter beperkt.
Bijgevolg worden EPA en DHA aanzien als semi-essentieel omdat een
voldoende aanvoer via de voeding toch nodig is om aan de behoefte te
voldoen.
transvetzuren

hebben één of meer dubbele bindingen in de ‘trans’ configuratie in plaats van
de ‘cis’ configuratie (deze laatste configuratie is aanwezig in de meeste
natuurlijk voorkomende vetzuren)

transvetzuren kunnen opnieuw worden opgesplitst in:
o transvetzuren die als nevenproduct gevormd worden bij partiële
hydrogenatie evenals, maar in mindere mate, bij raffinage van
plantaardige oliën (transvetzuren van industriële oorsprong)
o dierlijke transvetzuren die men terugvindt in vlees- en melkproducten
van herkauwers als gevolg van biohydrogenatie in de pens van dieren
(natuurlijke transvetzuren)
(Hoge gezondheidsraad, 2016)
Aanbevelingen inname vetten
De totale hoeveelheid vet die dagelijks wordt ingenomen vormt een belangrijke bron
van calorieën en is daarom van belang voor het behoud van een
optimale caloriebalans. Een teveel of een te weinig kan aanleiding geven tot een
verstoorde energiebalans met als gevolg gewichtstoename of -verlies.
De inname van SFA’s en cholesterol via de voeding is niet essentieel aangezien
deze stoffen door het menselijk lichaam aangemaakt kunnen worden. Bovendien kan
een hoge inname van SFA’s, transvetzuren en cholesterol schadelijk zijn voor de
gezondheid. Daarom zijn er geen ADH’s te bepalen voor SFA’s, transvetzuren en
cholesterol maar wel een bovengrens die best niet overschreden wordt.
Voor essentiële vetzuren zijn wel ADH’s voor te stellen; die worden uitgedrukt in
percent van de energiebehoefte of soms in mg of g/dag waarbij rekening wordt
gehouden met een bepaalde energiebehoefte van het individu.
Belangrijker dan de totale vetinname is de samenstelling van het ingenomen vet
waarbij de inname van de essentiële vetzuren moet worden verzekerd (Hoge
gezondheidsraad, 2016).
Voedingscholesterol
Op basis van observationele studies werd aangenomen dat voedingscholesterol het
risico op coronaire hartziekten verhoogt; dit werd in een meta-analyse verschenen in
1988 duidelijk aangetoond. Echter, dit effect van voedingscholesterol werd in recente
literatuur omstreden. Het effect zou erg verschillend zijn van mens tot mens,
afhankelijk zijn van het LDL waarvan men uitgaat, en slechts belangrijk zijn bij
ongeveer 20 % van de bevolking, die intestinaal veel cholesterol absorberen.
Resultaten van meta-analyses over het onderwerp zijn meer eenduidig over een
positief verband tussen voedingscholesterol en plasma LDL. Resultaten van recente
studies doen ook vermoeden dat een hoge inname van cholesterol de ontwikkeling
van type 2 diabetes in de hand zou werken. Uit een meta-analyse werd afgeleid dat
een inname van circa 400 mg cholesterol per dag samenhangt met een 25 % hoger
risico op diabetes mellitus type 2 in Noord-Amerikaans onderzoek. Om al die
redenen maar ook omdat de inname van voedingscholesterol nauw samenhangt
met de inname van dierlijke producten die rijk zijn aan SFA’s, waarvan vaak teveel
wordt geconsumeerd, en met een te geringe inname van graanproducten, groenten
en fruit, beveelt de HGR aan de inname van voedingscholesterol te blijven beperken
tot < 300 mg/dag (Hoge Gezondheidsraad, 2016).
Video 'Cholesterolverlagende drankjes'
Wat is cholesterol?
Waarom is teveel cholesterol schadelijk?
Wat zijn plantensterolen?
Welke voedingsmiddelen zijn te vermijden bij hoge cholesterol?
Welke voedingsmiddelen zijn wél aan te raden bij hoge cholesterol?
Op welke cholesterol hebben plantensterolen effect?
Verzadigde vetten
Bepaalde SFA’s (vooral C14:0 of myristinezuur, C12:0 of laurinezuur en C16:0 of
palmitinezuur) verhogen het plasmacholesterolgehalte alsook de LDL fractie die
beide als belangrijke risicofactoren voor atherosclerose en de klinische gevolgen
ervan aanzien worden. Op basis van de literatuur van interventieonderzoek
beschreven in de “Richtlijnen goede voeding-2015” besluit de Nederlandse
Gezondheidsraad dat er grote bewijskracht bestaat om aan te nemen dat
een vervanging van SFA’s door MUFA’s of PUFA’s per energieprocent gepaard
gaat met een verlaging van het LDL van respectievelijk 0,041 en 0,051 mmol/l (1,6
en 2,0 mg/dl).
Er is ook aangetoond dat indien men SFA’s vervangt door andere macronutriënten
dit best niet gebeurt met koolhydraten met een hoge glycemische index maar bij
voorkeur met PUFA’s of MUFA’s. In de ‘Seven countries study’ was de inname van
SFA’s positief gecorreleerd met het risico op cardiovasculaire aandoeningen. In
recente observationele studies is het effect van SFA’s op CVZ echter in twijfel
getrokken. Deze studies hebben evenwel heel wat beperkingen die inherent zijn aan
methodologische aspecten van nutritioneel epidemiologisch onderzoek. In veel metaanalyses worden de SFA’s vergeleken met een variabele mix van andere
macronutriënten wat de specificiteit verlaagt.
In het rapport van de Nederlandse Gezondheidsraad wordt, op basis van de
literatuur van cohortstudies, besloten dat er grote bewijskracht bestaat om te
aanvaarden dat een verhoging van de inname van PUFA’s met 5 En% ter substitutie
van SFA’s samenhangt met ongeveer 10 % lager risico op coronaire hartziekten. In
een recente grootschalige cohortstudie in de VS werd vastgesteld dat een
vervanging van 5 En% SFA’s door PUFA’s gepaard ging met 25 % lager risico op
coronaire hartziekten.
De HGR beveelt aan om de inname van SFA’s zo laag mogelijk te houden met als
bovengrens 10 En% en voor de groep van atherogene SFA’s (C14:0, C12:0 en
C16:0) de 8 En% niet te overschrijden. De ondergrens voor de inname van SFA’s ligt
in principe op nul aangezien ze niet essentieel zijn maar in de praktijk is dat niet
haalbaar. In de recente aanbevelingen van de American Heart Association (AHA) en
de American College of Cardiology (ACC) wordt aan volwassenen die hun LDL
binnen aanvaardbare grenzen willen houden, aangeraden niet meer dan 5-6 En% uit
SFA’s te halen (Hoge gezondheidsraad, 2016).
Voornaamste bronnen volgens Voedselconsumptiepeiling 2004
De belangrijkste bronnen van vetinname waren vetstoffen (margarines, boter en
oliën) gevolgd door vlees en vleeswaren, melk en melkproducten.
SFA’s waren vooral afkomstig uit vetstoffen, melk- en vleesproducten. Maar ook
voedingsmiddelen rijk aan palm- of kokosnootolie zijn een bron van SFA’s
waaronder de atherogene SFA’s.
Transvetzuren
Industriële transvetzuren werden vroeger veel gebruikt in margarines, koek, gebak en
snacks. Het werd echter duidelijk dat deze transvetzuren een ongunstig effect
hebben op het vetmetabolisme bij de mens en het risico op coronaire hartziekten
verhogen.
In een meta-analyse over het effect van transvetzuren op gezondheid bedroeg het
relatieve risico op CHZ (coronaire hartziekten) 1,22 bij vergelijking van extreme
innames van transvetzuren (95 %BI 1,08-1,38; p:0,002). Dit relatieve risico bedroeg
1,30 voor industriële transvetzuren en 0,93 voor dierlijke transvetzuren. Dit deed
vermoeden dat vooral de industriële transvetzuren schadelijk zijn hoewel het ook kan
te maken hebben met het feit dat de inname van dierlijke transvetzuren zodanig laag
is dat een effect op gezondheid moeilijk te achterhalen is.
Op basis van de beschikbare wetenschappelijke literatuur mag worden aangenomen
dat een toename aan transvetzuren van 2 En% geassocieerd is met een 25 %
toename aan CHZ en met een 31 % toename aan CHZ sterfte. Thans is
de hoeveelheid industriële transvetzuren in de voeding in veel Europese landen
flink verlaagd maar in andere landen dan weer niet.
Wettelijke regelgeving daaromtrent zoals vb. reeds toegepast in Denemarken is
nodig om het verbruik van industriële transvetzuren in de bevolking tot dichtbij nul te
brengen. In de recente Nederlandse voedselconsumptiepeiling van 2007-2011
bedroeg de gemiddelde inname van transvetzuren nog 0,4 En% (1,0-1,3 g/dag)
waarvan de meerderheid dierlijke transvetzuren. De HGR stelt dan ook voor om de
inname van industriële transvetzuren zoveel mogelijk te beperken met nul als
streefwaarde. Meer onderzoek is nodig over een mogelijk effect van een lage inname
van dierlijke transvetzuren (Hoge gezondeheidsraad, 2016).
Enkelvoudig onverzadigde vetten
Ook MUFA’s kunnen aangemaakt worden in het menselijk lichaam en deze groep
bevat daarom geen essentiële vetzuren. Om die reden en ook omdat deze vetzuren
geen specifieke rol spelen in de preventie van voedingsgerelateerde ziekten, besliste
EFSA geen ADH te formuleren voor MUFA’s.
Er is echter wel evidentie dat het vervangen van SFA’s in de voeding door
MUFA’s leidt tot een verlaging van de LDL plasmaconcentraties alsook van de
plasmaratio van totaal cholesterol/HDL cholesterol.
De Nordic Nutrition Recommendations (NNR) formuleren een aanbeveling voor
MUFA’s gelijk aan 10-20 En% en geven aan dat de inname van MUFA’s en PUFA’s
samen minstens 2/3 zou moeten uitmaken van de totale vetinname. ANSES (French
Agency for Food, Environmental and Occupational Health & Safety) formuleerde een
ADH voor MUFA’s gelijk aan 15-20 En% (Hoge gezondheidsraad, 2016).
Voornaamste bronnen volgens Voedselconsumptiepeiling 2004
MUFA’s worden vooral aangetroffen in olijf-, koolzaad- en pinda olie en ook in
oliehoudende vruchten (zoals amandelen, pistaches, hazelnoten) en in vet van
gevogelte.
Meervoudig onverzadigde vetten
Er is voldoende evidentie dat de inname van PUFA’s helpt in het verlagen van het
totale plasmacholesterolgehalte en van de LDL fractie, in het verhogen van het
plasma HDL cholesterol en in het verlagen van het risico op cardiovasculaire
aandoeningen.
De WHO stelt daarom dat de PUFA-inname minimum 6 En% moet bedragen. De
NNR formuleren een aanbeveling voor totale PUFA gelijk aan 5-10 En%. Een tekort
aan n-6 en n-3 PUFA’s geeft aanleiding tot huidafwijkingen en groeiachterstand en n3 PUFA’s hebben ook een anti-inflammatoire rol.
Tot de PUFA’s behoren de twee essentiële vetzuren LA en LNA. Op basis van de
voedingsaanbevelingen van 2009 en op basis van discussie tussen de experten van
de werkgroep, werd beslist de AI voor LA op 4 En% te zetten en deze van LNA op 1
En%. Wat betreft lange keten omega-3 PUFA’s is er evidentie dat de inname van
deze vetzuren helpt bij de preventie van hart- en vaatziekten, onder meer door
een reductie van de plasmaconcentratie van triglyceriden en door een reductie
van de bloeddruk. Daarenboven heeft DHA een structurele rol in de celmembraan,
vooral in het centrale zenuwstelsel en in de retina; EPA is dan weer een voorloper
van prostaglandines en leukotriënen en EPA en DHA zijn de voorlopers van andere
prostanoïden, de ‘resolvines’ en de ‘protectines’.
Tijdens de zwangerschap en de borstvoedingsperiode beïnvloedt het dieet van de
moeder de ontwikkeling van het kind. PUFA’s spelen een belangrijke rol in
de hersenontwikkeling van het ongeboren/pasgeboren kind en n-3 PUFA’s zijn van
belang voor de visuele en cognitieve ontwikkeling van het kind (Hoge
gezondheidsraad, 2016).
Voornaamste bronnen volgens Voedselconsumptiepeiling 2004
N-6 PUFA’s vindt men vooral in zonnebloem-, mais-, soja-, tarwekiem-,
druivenpit- en saffloerolie.
N-3 PUFA's komen voor in walnoten-, koolzaad-, lijnzaad- en raapzaadolie,
noten en sommige bladgroenten. Ze worden ook soms toegevoegd aan smeer-en
bereidingsvetten.
EPA en DHA is vooral voorradig in vette vis.
Aanbevelingen en gebruikelijke inname
Aanbevelingen Hoge Gezondheidsraad
In de voedselconsumptiepeiling van 2004 in België bedroeg de gebruikelijke
inname van vet:


37 % van de energie inname bij vrouwen
39 % bij mannen
SFA’s vertegenwoordigden 16 % van de energie inname, MUFA’s 14 % en PUFA’s
7 %. Slechts 4 % van de bevolking voldeed aan de aanbeveling om de inname van
SFA’s te beperken tot < 10 En%.
Bij twee derden (62 %) van de deelnemers viel de consumptie van PUFA’s binnen de
aanbeveling (5-10 En%). Wat betreft individuele PUFA’s had het merendeel van de
bevolking een inname van LA (n-6) die voldeed aan de aanbevelingen, terwijl de
inname van n-3 PUFA’s (LNA en lange keten n-3 PUFA’s) ver beneden de
aanbevelingen lag.
De belangrijkste bronnen van cholesterol zijn voor mannen en vrouwen
vergelijkbaar. Vlees en vleesproducten leveren de grootste bijdrage aan de
cholesterolinname van kinderen en volwassenen, gevolgd door melken melkproducten. Het cholesterolgehalte in vlees en vis bedraagt gemiddeld
ongeveer 60 mg/100g. Orgaanvlees bevat wel veel meer. Andere belangrijke
bronnen van voedingscholesterol zijn eieren (ongeveer 200 mg in een ei van 60 g)
en snacks (Hoge gezondheidsraad, 2016).
Praktische aanbevelingen
Bij het nastreven van een evenwichtige voeding die de gezondheid promoot blijft het
algemeen advies: varieer en doseer. Daarbij stelt men in België vast dat de
vetinname in het algemeen aan de hoge kant ligt en dit door een overconsumptie van
SFA’s. De verbruikte hoeveelheid van voedingsmiddelen die rijk zijn aan SFA’s zou
daarom best gereduceerd worden. Anderzijds kunnen SFA’s in sommige
voedingsmiddelen vervangen worden door MUFA’s en PUFA’s. Boter, harde
margarine en bak- en braadvetten worden best vervangen door zachte
margarine, vloeibaar bak- en braadvet en niet-tropische plantaardige oliën.
De transvetzuren moeten verder zo laag mogelijk worden gehouden in het
bijzonder die van industriële oorsprong met een streefwaarde van 0.
De inname van PUFA’s en specifiek van n-3 PUFA’s (LNA en lange keten n-3
PUFA’s) ligt te laag vergeleken met de aanbevelingen. De consumptie van vis en
van vetstoffen rijk aan n-3 PUFA’s dient dan ook verder gestimuleerd te worden.
Volgens de Belgische voedselconsumptiepeiling van 2004 eet 30 % van de bevolking
minder dan 1 maal per week vis. De aanbeveling is minstens 1 maal per week vis te
gebruiken, bij voorkeur vette vis. Ook de consumptie van gevogelte en van
plantaardige eiwitten wordt aanbevolen (Hoge gezondheidsraad, 2016).
Opdracht
Welke van de voedingsmiddelen in onderstaand menu zijn een belangrijke bron van
verzadigde vetten? Welke alternatieven zou je aanraden?
Hoe kan in dit menu het gehalte aan DHA/EPA verhoogd worden?
Ontbijt:




3 boterhammen
boter
1x kaas, 1x salami, 1x kipfilet
tas koffie, suiker, koffieroom
Tussendoor:

worstenbroodje

blikje cola
Middagmaaltijd


broodje kaas-hesp met mayonaise
blikje cola
Tussendoor:


Bounty reep
blikje fruitsap
Avondmaaltijd:






tomatenroomsoep met balletjes
frietjes zelf bereid in Solo vast frituurvet
mayonaise
steak
komkommer, geraspte wortelen, sla, tomaat
cola
Literatuurlijst
Hoge gezondheidsraad. (2016). Voedingsaanbevelingen voor België - 2016.
Gevonden op 13/10/2016 via http://www.health.belgium.be/nl/advies-9285voedingsaanbevelingen-voor-belgie-2016
Domus Medica. (2016). Score-risicotabellen. Gevonden op 13/10/2016 via
http://www.domusmedica.be/documentatie/richtlijnen/overzicht/cardiovasculairhorizontaalmenu-381/800-bijlage-2-risicotabellen.html?eprivacy=1
Belgisch cardiologische liga. (2016). Cholesterol. Gevonden op 13/10/2016 via
https://liguecardioliga.be/prevention/cholesterol-ok/?lang=nl
Verwerkingsopdrachten
In de volksmond worden de termen "goede” en “slechte” cholesterol gebruikt. In feite
gaat het om een onterecht onderscheid. Leg uit.
Vetten kunnen ingedeeld worden in 4 groepen naar gelang hun aantal dubbele
bindingen en positie van de bindingen. Welke 4 groepen onderscheiden zich van
elkaar?
In welke 2 soorten vetten worden meervoudig onverzadigde vetten onderverdeeld?
Meervoudig onverzadigde vetten zijn essentiële vetten. Leg uit wat 'essentieel'
betekent.
Wat is de voornaamste reden om de totale hoeveelheid vet binnen de aanbevolen
hoeveelheden te houden?
Verzadigde vetten en cholesterol zijn geen essentiële voedingsstoffen. Waar of niet
waar?
Hoeveel mg cholesterol mag je max. innemen per dag?
Wat is het effect van verzadigde vetten op het cholesterolgehalte in het bloed?
Door welke voedingsstoffen worden verzadigde vetten het best vervangen ter
preventie van hart- en vaatziekten?
Welke effect hebben industriële transvetzuren op het risico op hart- en vaatziekten?
Welk effect hebben enkelvoudig onverzadigde vetten op het cholesterolgehalte in het
bloed?
Welke effect hebben meervoudig onverzadigde vetten op het cholesterolgehalte in
het bloed en op het risico op hart- en vaatziekten?
Op welke 2 risicofactoren voor hart- en vaatziekten hebben omega-3-vetten een
effect?
Waarom is de aanbreng van voldoende meervoudig onverzadigde vetten tijdens de
zwangerschap zeer belangrijk?
Geef 2 belangrijke bronnen van verzadigde vetten in het Belgische voedingspatroon.
Geef 2 bronnen van enkelvoudig onverzadigde vetten.
Geef 2 bronnen van meervoudig onverzadigde vetten type omega 6.
Geef 2 bronnen van meervoudig onverzadigde vetten type omega 3.
Welk voedingsmiddel is de belangrijkste leverancier van DHA en EPA?
Geef 2 belangrijke bronnen van cholesterol in het Belgische voedingspatroon.
Download