Tijdvakdossier Toelichting bij het tijdvakdossier Bij geschiedenis leer je de geschiedenis van de westerse wereld verdeeld over 10 tijdvakken. Elk tijdvak heeft een aantal kenmerken. Om beter te kunnen begrijpen wat er in de geschiedenis is gebeurd, is het handig om een dossier bij te houden waarin je de belangrijkste kenmerken van elk tijdvak hebt verwerkt. Dit dossier stop je samen met een print van de vaardigheidskaarten in een snelhechter en neem je bij elke les mee. De docent(e) kan altijd naar het dossier vragen om in te zien of de opdracht geven er tijdens de les mee te oefenen. In de brugklas starten we met de eerste 4 tijdvakken. Elk tijdvak heeft een schutblad. Daarop staan de tekst en de kenmerkende aspecten van dat tijdvak die ook in Eureka staan. Daaronder staan opdrachten die je in het dossier gaat stoppen. De meeste opdrachten heb je al eens gemaakt, tijdens de les of als huiswerk. Dat neem je over of kopieer je en stop je in het dossier. Als je een mooie tekening hebt gemaakt die aansluit bij het tijdvak, dan mag je die natuurlijk ook kopiëren en in het dossier stoppen. Op de website vind je extra informatie over de tijdvakken in de vorm van een powerpoint. Die vind je onder het kopje “Algemeen”. Tijd van Ontdekkers en Hervormers De 16de eeuw, de tijd van ontdekkers en hervormers, wordt ook wel Nieuwe Tijd genoemd. Een belangrijke eeuw voor Europa en de wereld, waarin de basis werd gelegd voor de westerse voorsprong op de rest van de wereld. Die voorsprong is vooral te danken aan de ontwikkeling van de wetenschap. In de Middeleeuwen had het christendom grote invloed op kunsten en wetenschap, maar dat ging veranderen. Wetenschappers en kunstenaars gingen zich richten op de Klassieke Oudheid, de tijd van Grieken en Romeinen. De rol van de christelijke kerk in Europa zou daardoor veranderen en zelfs in een crisis raken. Er volgde een splitsing tussen de rooms-katholieken en de protestanten. De opkomst van andere christelijke godsdiensten wordt de hervorming of reformatie genoemd. Dankzij de ontwikkeling van de wetenschap en techniek konden Europese ontdekkingsreizigers de wereld verkennen en begon de Europese overzeese expansie. De Europese ontdekking van de zeeroute naar Azië en Amerika zorgden voor handelscontacten die de hele bewoonde wereld met elkaar verbonden. Al deze nieuwe ontwikkelingen gingen niet zonder slag of stoot. De Rooms-katholieke Kerk verzette zich tegen de invloed van de wetenschap als de kennis niet aansloot bij de Bijbel. Zij probeerde ook de hervorming met allerlei middelen te bestrijden. In de overzeese gebieden die Europeanen veroverden, probeerden de katholieken zoveel mogelijk mensen te bekeren en dat ging vaak met geweld gepaard. In Europa ontstonden er godsdienstoorlogen die veel slachtoffers eisten. De ontdekkingsreizen zorgden voor wereldwijde handelsnetwerken en kooplieden konden veel geld verdienen. De adel in Europa werd minder machtig. Geld werd een middel voor de Europese koningshuizen om hun macht te vergroten ten koste van de edelen, die in de Middeleeuwen het bestuur en de defensie in handen hadden gehad. In de Nederlandse gebieden kwam er verzet tegen de grotere macht van de koning: de Opstand, die zou leiden tot het ontstaan van een onafhankelijke Nederlandse staat. Kortom de 16de eeuw was een eeuw waarin de hele wereld op allerlei terreinen grote veranderingen onderging. Veranderingen die tot op de dag van vandaag invloed uitoefenen. Zicht op de tijd: 1500-1600 In de werkplaats van Johannes Gutenberg in Mainz werd in de 15de eeuw een belangrijke ontdekking gedaan. Het drukken van boeken was al enige tijd een manier om sneller boeken te kopiëren, maar het proces verliep langzaam. Hele pagina’s werden in houten planken uitgesneden en vervolgens met inkt ingesmeerd. Daarna werd het op papier gedrukt. Zo kon de pagina meerdere keren worden gedrukt. Het bleef echter een groot karwei en als de houten plank brak, kon de drukker weer opnieuw beginnen. Gutenberg ging voor het eerst losse loden letters gebruiken die je telkens weer kon gebruiken. In de Middeleeuwen werden boeken met de hand gekopieerd, dat wil zeggen dat monniken de geschriften met de hand overschreven. Opdracht: Maak een samenvatting van hoofdstuk 1 (zie pag. 23 van Eureka 2HV). Zorg daarbij voor duidelijke tussenkopjes (zie dikgedrukt). Opmerking: maak bij het kopje de opkomst van het protestantisme een vergelijkingsschema tussen Luther en Calvijn. Opdracht: Plaats de samenvatting van hoofdstuk 2 en 3 in het TV (zie pagina 65) en werk deze samenvatting uit. Opdracht: Derde Stand – huurlegers – edelen – koning – handel – geld – ambtenaren – feodale maatschappij. a. Plaats eerst de bovenstaande begrippen in de juiste volgorde van tijd. b. Maak nu van deze begrippen een logisch lopen verhaal waarmee je het schema op pag. 55 verklaart. Tijd van Ontdekkers en Hervormers In de 16de eeuw werd Nederland een zelfstandige staat. Tijdens de Middeleeuwen bestond Nederland uit aparte staatjes. Deze staatjes trokken zich weinig aan van de keizer van het Duitse Rijk of de koning van Frankrijk. Hertogen en graven bepaalden liever zelf wat er in hun gebied gebeurde. Dat werd in de 15de en 16de eeuw steeds moeilijker. De Bourgondische hertogen wisten door huwelijken en oorlogen steeds meer macht in de Nederlandse gebieden te krijgen. Karel V erfde van zijn ouders een enorm rijk in Europa en de Spaanse kolonies. Zo werd hij heer der Nederlanden, keizer van het Duitse Rijk, koning van Spanje. Net als andere vorsten in de 16de eeuw probeerde Karel V zijn macht te vergroten. De Nederlandse gebieden werden vanuit Brussel bestuurd en de zelfstandigheid van de aparte gewesten werd hierdoor bedreigd. Dit leverde spanningen op, want de adel en de burgers in de steden wilden hun oude rechten niet zomaar opgeven. Karel V wilde bovendien dat er maar één godsdienst en kerk zou bestaan, de Rooms-katholieke Kerk. In Europa groeide echter de aanhang van de protestantse hervormers. Karel V en zijn opvolger Filips II hadden veel geld nodig voor hun bestuur, maar ook voor de vele oorlogen die zij voerden. De belastingen die zij probeerden in te voeren leidden tot verzet. De situatie werd onder Filips II zo explosief dat er in de Nederlanden een opstand uitbrak. De Opstand duurde twintig jaar (1568-1588). In 1588 werd Nederland een republiek. Niet alle gewesten hoorden hier bij; alleen de zeven noordelijke gewesten gingen zelfstandig verder. Zicht op de tijd: 1500-1600 In hoofdstuk 4 en 5 staat de Nederlandse Opstand centraal. In 1568 begon de Opstand met de komst van de Spaanse hertog Alva. Hij had de opdracht om het gezag van koning Filips II over de Nederlandse gewesten te herstellen. Het was vanaf de jaren ’60 in veel Nederlandse gewesten onrustig. In 1566 had de zogenaamde Beeldenstorm plaats. De protestantse godsdienst was niet toegestaan en de woede over de vervolgingen uitte zich in een massale aanval op bezittingen van de Rooms-katholieke Kerk. Honderden katholieke kerken en kloosters werden bestormd en de gehate beelden van heiligen, schilderijen en andere bezittingen werden aan gort geslagen. Ook in de jaren van de Opstand vonden in veel steden beeldenstormen plaats. De spanningen tussen katholieken en protestanten leidden regelmatig tot geweld. In Amersfoort gebeurde dit voor het eerst in 1572. De St.-Joriskerk werd bestormd en er werd grote schade aangebracht. De kerk was beroemd omdat er een stukje van de doornenkroon van Jezus Christus werd bewaard. In de oudst bewaarde rekening van de kerkmeesters van de St.-Joriskerk is het volgende te lezen: “de tack van de doornenkroon des Heeren is wech”. Ook koperen kandelaars werden geroofd en beelden en ramen vernietigd. Zelfs de graven op het kerkhof buiten de stad werden vernield. Doodgravers werden betaald om het puin af te voeren. De rekening van de St.-Joriskerk geeft een duidelijk beeld van alle herstelwerkzaamheden en de gevolgen voor de bevolking van Amersfoort. Zo kon de jaarlijkse brooduitdeling aan de armen niet doorgaan. Na 1588 bleven er godsdienstige spanningen bestaan; godsdienstvrijheid kwam er niet. Wel was er gewetensvrijheid. De officiële godsdienst was echter de protestantse en de katholieke kerken en bezittingen werden overgenomen. Pas in 1848 kwam er in Nederland volledige godsdienstvrijheid. Opdracht: Plaats de samenvatting van H.5 in je dossier en werk de verklaring verder uit. De Tijd van Vorsten en Regenten In de 17de eeuw begint een nieuw tijdvak: tijd van Vorsten en Regenten. In die eeuw ontwikkelde de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden zich tot het rijkste en machtigste gebied ter wereld. Vooral de stad Amsterdam kwam tot grote bloei. We spreken wel van de Gouden Eeuw, een periode van grote welvaart. De economie bloeide, maar ook kunst en wetenschap maakten een bloeiperiode door. In hoofdstuk 6 gaan we ons verdiepen in de geschiedenis van de Republiek. In de 17de eeuw streefden de Engelse en Franse koningen naar absolute macht. Vooral de Franse koningen slaagden erin het absolutisme in te voeren. Koning Lodewijk XIV regeerde zonder inspraak van de Staten-Generaal, waarin adel en steden in de 16de eeuw nog een stem hadden gehad. Zijn hofhouding nam gigantische vormen aan. In zijn paleis te Versailles konden 10.000 mensen wonen. Er werden vaak grote feesten gegeven om de edelen te vermaken, maar hun politieke invloed raakten zij kwijt. Naast al dit vertoon van rijkdom bestond er in Frankrijk bij de boeren en stedelijke werklieden grote armoede. De burgerij kon redelijk verdienen; zij wilden echter meer inspraak in het bestuur. Opdracht: Plaats de vraag 12 bij H. 6.4 in je dossier! Opdracht: Zet de samenvatting in de vorm van een invuloefening in z’n geheel in het dossier. Tijd van Pruiken en Revoluties In de 18de eeuw groeide het verzet tegen het vorstelijk absolutisme. In Frankrijk slaagde koning Lodewijk XVI er niet in zijn onderdanen tevreden te houden. Vooral niet toen bleek dat zijn schatkist leeg was. In 1789 brak de Franse Revolutie uit die zich vanuit Parijs snel over Frankrijk verspreidde. Het was een belangrijke revolutie, omdat er voor het eerst sinds eeuwen werd gewerkt aan democratie. De vraag was al snel wie politieke invloed zou mogen krijgen. Een volledige democratie kwam nog niet tot stand, maar Frankrijk kreeg een grondwet en er werd een belangrijke verklaring geschreven: de Verklaring van de Rechten van de Mens. De idealen waarop dit alles was gebaseerd, kwamen voort uit een nieuwe denkrichting die de Verlichting wordt genoemd. Vanaf de 18de eeuw begon in Europa en Amerika de strijd voor vrijheid en gelijkheid. In Frankrijk is 14 juli (Quatorze Juillet) een nationale feestdag. Dan wordt de bestorming van de Bastille op 14 juli 1789 - volgens velen het begin van de Franse Revolutie - herdacht en gevierd. De Bastille was een gehate gevangenis. De gevangenen zaten opgesloten in donkere en vochtige cellen. De koning verkocht blanco bevelschriften, de zogenaamde ‘lettres de cachets’, waarmee je iemand jarenlang kon laten opsluiten. Je hoefde na betaling alleen de naam van je vijand in te vullen. De Bastille stond symbool voor het onrecht dat in Frankrijk heerste. Voor de Franse Revolutie hadden mensen geen rechten; de macht van de koning was absoluut. De bestorming van de Bastille door ontevreden en hongerige Parijzenaars was niet het echte begin van de revolutie. In juli van hetzelfde jaar was de rijke burgerij in verzet gekomen. Koning Lodewijk XVI wist de problemen en onrust niet op te lossen en uiteindelijk zou hij ter dood worden gebracht. Zijn hoofd was niet het enige hoofd dat door de guillotine in een mandje rolde. Veel tegenstanders van de leiders van de revolutie kwamen op dezelfde manier aan hun einde. In 1793 heerste er zelfs een ware terreur. De Franse Revolutie loste dus niet in één keer de ongelijkheid en onderdrukking op. Maar wel werd bereikt dat er een einde kwam aan het absolutisme en de heerschappij van de adel en katholieke geestelijkheid. Vanaf dat moment was de rol van de burgers in Frankrijk niet meer weg te denken, hoewel het nog lang zou duren voordat Frankrijk en andere Europese landen echte democratische regeringen kregen. Opdracht: Maak een vergelijkingsschema over de ideeën van Voltaire, Rousseau en Montesquieu. Maak 3 kolommen. In de eerste kolom zet je de naam van de Verlichte denker, in de tweede kolom plaats je de naam van zijn opvatting en in de derde kolom leg je die opvatting in eigen woorden goed uit. Opdracht: Plaats de samenvatting aan het eind van H 10.3 opdracht 14 in je dossier en werk het verder uit. Tijd van Pruiken en Revoluties In de 18de eeuw groeide het verzet tegen het vorstelijk absolutisme. In 1789 brak de Franse Revolutie uit. Voor het eerst sinds eeuwen werd gewerkt aan democratie. In Noord-Amerika waren de ‘Amerikaanse’ kolonisten in opstand gekomen tegen de Engelse koning en zo ontstonden de Verenigde Staten van Amerika. Beide revoluties waren gebaseerd op de idealen van de Verlichting. Ook in Nederland begon in de tweede helft van de 18de eeuw de strijd voor meer vrijheid en gelijkheid: de Patriottenrevolutie. In 1795 kwamen de Patriotten met hulp van de Fransen aan de macht. Zij stichtten de Bataafse Republiek. Zicht op de tijd: 1700-1800 In hoofdstuk 11 staat de 18de eeuw centraal. In de tweede helft ging de welvaart die Nederland in de 17de eeuw had gekend, snel achteruit. Nederland kon de concurrentiestrijd met grotere landen, zoals Engeland en Frankrijk, niet winnen. De ontevredenheid over de bestuurders werd steeds groter en in 1795 kwam er een einde aan de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Tijdens de Franse Tijd (1795 – 1815) raakte Nederland betrokken bij de oorlogen van Frankrijk. Ons land bleef achter met een lege schatkist, maar werd in 1815 wel een zelfstandig koninkrijk. In economisch opzicht moest het koninkrijk nu zo snel mogelijk worden opgebouwd. Engeland was al in de 18de eeuw begonnen met industrialisatie. Geleidelijk kwam er ook in Nederland meer industrie, maar pas na 1870 zien we echt grote veranderingen plaatsvinden. Opdracht: Schrijf de samenvatting van H 11 over in je dossier. Tijd van Burgers en Stoommachines Centraal staat de Industriële Revolutie. Deze economische ontwikkeling levert uiteindelijk industriële samenlevingen op. De eigenaren van deze fabrieken waren burgers. Naarmate zij meer verdienden nam de behoefte aan politieke invloed toe. Dit leidde in West-Europa tot burgerlijke revoluties. Na 1848 kwam de burgerij in Europa aan de macht. Hun politieke denken was gebaseerd op het liberalisme. Veel mensen echter hadden andere ideeën over de manier, waarop de burgerij meende de fabrieksarbeiders te kunnen behandelen. Het denken over een eerlijkere verdeling van de welvaart en de politieke macht leidde tot de opkomst van andere politieke ideeën. Dit denken over een eerlijkere verdeling wordt de sociale kwestie genoemd. De mensen die nog geen gelijke rechten en kansen hebben gekregen, streden voor gelijkwaardige plaats in de samenleving. Ten gevolge hiervan ontstonden er emancipatiebewegingen. De industrialisatie had ook gevolgen voor de wereld buiten Europa. De industriëlen gingen op zoek naar goedkope grondstoffen en afzetmarkten (=imperialisme) voor hun eigen producten en hun eigen land. Europese landen veroverden grote delen van Afrika en Azië. Zicht op de tijd: 1800-1900 Tot de komst van machines waren de mensen afhankelijk geweest van hun eigen spierkracht. Als de eerste stoommachines in gebruik worden genomen, komt de industrialisatie op gang. Het werk werd voortaan vooral gedaan in grote fabrieken. Ondernemers moesten grote investeringen doen voordat er winst kon worden geboekt. Sommige ondernemers waren zeer succesvol, zoals Philips met de gloeilampenfabriek en Stork met machinefabrieken. De industrialisatie had echter, zeker in het begin, ook een keerzijde. Het voornaamste doel was het maken van zo veel mogelijk winst. Dat betekende dat de fabrieksarbeiders weinig loon kregen. Het werk in de fabriek vereiste in de begintijd weinig kennis, maar het tempo lag hoog en de arbeidstijden waren lang. Voor arbeidersgezinnen was het moeilijk het hoofd boven water te houden. Vaak werkten vrouwen mee en ook kinderarbeid kwam regelmatig voor. Op het platteland was dit de normaalste zaak van de wereld, maar in een fabriek kreeg je geen kans even een luchtje te scheppen of te spelen. Sociale wetgeving kwam pas na 1870 op gang. Het eerste sociale wetje in Nederland verbood de arbeid van kinderen onder de twaalf jaar in fabrieken. Of de fabriekseigenaren dit wetje ook naleefden, werd nauwelijks gecontroleerd. De tweede helft van de 19de eeuw wordt dan ook gekenmerkt door de strijd voor een eerlijkere verdeling van de welvaart. Om dat te bereiken wilden veel mensen algemeen kiesrecht. Door invloed in de politiek te krijgen, konden er pas echt veranderingen worden ingevoerd. Opdracht: Neem opdracht 1 en 2 van H. 12.1 over in je dossier. Opdracht: Neem opdracht 12 van H.12.3 over in je dossier. Opdracht: Neem opdracht 37 van H. 12.5 over in je dossier. Opdracht: Neem de samenvatting van H. 12 over in je dossier.