Jongvolwassenen met psychische problematiek in het strafrecht Maartje Verhagen Universiteit van Tilburg Faculteit Rechtswetenschappen Master Rechtsgeleerdheid Accent strafrecht 1 Jongvolwassenen met psychische problematiek in het strafrecht Scriptie geschreven ter afronding van de Master Rechtsgeleerdheid Accent strafrecht te verdedigen ten overstaan van de Examencommissie van de Faculteit Rechtsgeleerdheid van de Universiteit van Tilburg mr. V.M. Smits mr. R. Heerkens LLM te verdedigen op 10 januari 2013 om 15.00 uur M.S. Verhagen U1238066 442945 2 3 Inhoudsopgave Inhoudsopgave 4 Woord vooraf 6 Afkortingen 7 Inleiding 10 Hoofdstuk 1 Jongvolwassenen met psychische problematiek 14 1.1 Inleiding 14 1.2 Het verschil tussen jongvolwassenen en volwassenen 14 1.3 Gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis 16 1.4 Psychische problematiek en criminaliteit 19 1.5 Conclusie 21 Hoofdstuk 2 De strafrechtelijke mogelijkheden 26 2.1 Inleiding 26 2.2 De effectiviteit van straffen 26 2.3 De wenselijke strafdoeleinden voor jongvolwassenen met psychische problematiek 28 2.4 Het verschil tussen straffen en maatregelen 29 2.5 De relevante sancties binnen het jeugd- en volwassenstrafrecht 30 2.5.1 De Pij-maatregel 32 2.5.2 Jeugddetentie 35 2.5.3 De gedragsbeïnvloedende maatregel 37 2.5.4 Het adolescentenstrafrecht 39 2.5.5 De maatregel ter beschikking stelling 43 2.5.5.1 Tbs met voorwaarden 44 2.5.5.2 Tbs met dwangverpleging 45 2.5.5.3 Longstay-afdeling 46 2.5.6 De gevangenisstraf 46 2.6 De executie van strafrechtelijke sancties 47 2.7 Het verschil tussen het jeugd- en het volwassenstrafrecht 49 2.8 Conclusie 51 4 Hoofdstuk 3 De buitenstrafrechtelijke mogelijkheden 56 3.1 Inleiding 56 3.2 Gesloten jeugdzorg 56 3.3 Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis 58 3.4 Gedwongen Opname 59 3.5 Conclusie 62 Hoofdstuk 4 Conclusies en aanbevelingen 66 4.1 Inleiding 66 4.2 Conclusies 66 4.3 Aanbevelingen 69 Literatuurlijst 74 Bijlage 1 Psychische stoornissen 82 Bijlage 2 Vraagstellingen Maatregeladvies 84 Bijlage 3 De Hunnerberg 86 Bijlage 4 Tbs-kliniek de Pompestichting te Nijmegen 96 5 Woord vooraf Na zeven jaar is er een einde gekomen aan mijn studententijd. Het waren mooie en leerzame jaren, waar ik met tevredenheid op terug kijk. Ik vind het wel jammer dat het voorbij is, maar nu is de tijd aangebroken om mij op de arbeidsmarkt te storten. Tijdens mijn mbo-opleiding wist ik dat ik rechten wilde studeren, na het volgen van een vak over personen- en familierecht. In 2006 ben ik gestart met de opleiding hbo-rechten aan de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. Tijdens mijn opleiding heb ik samen met mijn vader de kans gekregen om een dagje met een officier van justitie van parket Arnhem mee te lopen. Vanaf die dag wist ik het zeker, ik wil officier van justitie worden! In januari 2010 heb ik de opleiding hbo-rechten afgerond en voor mij was het duidelijk, ik ga verder studeren. Ik ben vervolgens met mijn (pre)Master begonnen aan de Universiteit van Tilburg. Op dat moment ben ik ook als buitengriffier gaan werken bij de rechtbank Arnhem. Hierdoor werd ik bevestigd in mijn keuze dat ik in de richting van het strafrecht wilde afstuderen. Voor u ligt mijn scriptie die ik heb geschreven in het kader van mijn opleiding met het oog op het behalen van het diploma Master Rechtsgeleerdheid. Mijn scriptie gaat over de positie van jongvolwassenen met psychische problematiek in het strafrecht. De keuze voor mijn scriptieonderwerp is mede tot stand gekomen door de mastervakken die ik het afgelopen jaar heb gevolgd. Ik vond het moeilijk om tussen de verschillende vakken te kiezen en hierdoor heb ik kennis gemaakt met het jeugdrecht, verdiepende strafrechtvakken en forensische psychiatrie. Ik wilde mijzelf verdiepen in deze gebieden en dit heeft geleid tot de keuze van mijn scriptieonderwerp. Deze scriptie zou niet tot stand zijn gekomen zonder de hulp van een aantal belangrijke personen. In het bijzonder wil ik mijn moeder bedanken voor al haar tijd, geduld en ondersteuning. Daarnaast wil ik mijn collega’s bij de rechtbank bedanken voor de getoonde interesse en het meedenken. Vervolgens wil ik mijn scriptiebegeleidster, mevrouw Smits, bedanken voor al haar tijd en goede begeleiding. Ze heeft mij tot nieuwe inzichten gebracht waardoor ik nog verder ben gaan nadenken en tot bepaalde conclusies en aanbevelingen ben gekomen. Ook mevrouw Heerkens bedanken voor haar rol als tweede lezer. Als laatste wil ik mijn familie en vrienden bedanken voor hun steun en vertrouwen. Bedankt voor alle belangstelling! Maartje Verhagen Arnhem, januari 2013 6 Afkortingen BJJ Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen BOPZ Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen DJI Dienst Justitiële Inrichtingen DSM Diagnostic Statistical Manual of Mental Disorders EVRM Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens EHRM Europees Hof voor de Rechten van de Mens Gbm Gedragsbeïnvloedende maatregel GGZ Geestelijke gezondheidszorg Ibs Inbewaringstelling IVRK Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind JJI Justitiële jeugdinrichting LJN Landelijk jurisprudentie nummer MvT Memorie van Toelichting NIFP Nederlands Instituut Forensische Psychiatrie NVvR Nederlandse vereniging voor de Rechtspraak OM Openbaar Ministerie Ots Ondertoezichtstelling PBC Pieter Baan Centrum Pij Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen Ppc Penitentiair psychiatrisch centrum Ppz Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis Raad De Raad voor de Kinderbescherming Rm Rechterlijke machtiging RSJ Raad voor Strafrechtspleging en Jeugdbescherming RvdR De Raad voor de Rechtspraak TBS Terbeschikkingstelling Vi Voorwaardelijke invrijheidstelling VGG Verplichte Geestelijke Gezondheidszorg WODC Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum WvSr Wetboek van Strafrecht WvSv Wetboek van Strafvordering Wjz Wet op de jeugdzorg 7 Beperkt deel gevangenen krijgt juiste zorg Onbegrepen klachten zijn echt én psychisch Ze wisten het niet, dus zat het tussen mijn oren Erkenning geeft rust Gevolgen van kindermisbruik zijn 'levenslang' Depressie kan ook verhelderend werken Zijn jongeren met psychische stoornis daders, of dader en slachtoffer tegelijk? Dat jongetje moet vooral rust krijgen Sporten helpt bij psychische problemen 8 9 Inleiding Op 25 februari 2012 is de vijftienjarige Ximena met messteken om het leven gebracht en naakt voor het huis van haar dader, Stanley A., in Den Haag gevonden. Stanley A. heeft bekend dat hij Ximena heeft vermoord. 1 Voor zijn moord had Stanley A. 4 tot 4,5 jaar de pij-maatregel gehad, in de volksmond ‘jeugdtbs’. Volgens zijn advocaat vond Stanley A. zelf dat hij nog niet uitbehandeld was en heeft hij om hulp gevraagd. Die heeft hij niet gekregen. Door deze casus ben ik mij gaan afvragen of jonge mensen zoals Stanley A. in het huidige strafrecht op de juiste manier hulp krijgen. Uiteraard moet het strafbare feit dat gepleegd is niet uit het oog worden verloren. Vanwege de psychische problematiek is passende hulp en behandeling nodig. Stanley A. is 25 jaar en valt buiten de doelgroep van mijn scriptie. Maar deze gebeurtenis, waarbij er sprake is van een combinatie van psychische problematiek en het feit dat Stanley A. vond dat hij nog niet uitbehandeld was, heeft een rol gespeeld bij de keuze voor het onderwerp van mijn scriptie. De leeftijdsgrenzen in het jeugdstrafrecht en de ontwikkeling van jongvolwassenen zijn momenteel actuele onderwerpen. Er zijn de afgelopen jaren verschillende minderjarigen geweest, waaronder Murat D en Goran M., volgens het volwassenstrafrecht veroordeeld op grond van art. 77b WvSr. Ik vraag mij hierbij af of dit het gewenste resultaat oplevert en sluit het regime van het gevangeniswezen aan op hun problematiek? Ook roept het bij mij de vraag op, of de sancties uit het volwassenstrafrecht aansluiten op de ontwikkelingsfasen van jongvolwassenen. Om deze vragen te beantwoorden moet het gewenste resultaat in samenhang met de sanctiemogelijkheden en de effectiviteit van een straf worden beoordeeld. De flexibele bovengrens en het pedagogische aspect zijn belangrijke onderdelen van het jeugdrecht en ook voor mijn scriptie. Doreleijers verwijst in zijn onderzoek naar de nieuwe inzichten met betrekking tot de ontwikkeling van de hersenen bij jongvolwassenen. Doreleijers pleit, in het onderzoek van Doreleijers en Fokkens, voor een apart adolescentenstrafrecht voor 16- tot 23-jarigen.2 Uit onderzoek van onder anderen Crone en Schwaab3 is gebleken dat de hersenen tot aan het 25ste levensjaar nog in ontwikkeling zijn. Deze onderzoeken zijn belangrijke bronnen voor mijn scriptie. Ik richt mij op de jongvolwassenen in de leeftijd van 18 tot 25 jaar vanwege het onderzoek van Doreleijers en Fokkens en de reactie van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak 4 op het wetsvoorstel adolescentenstrafrecht van minister Teeven. Deze jongvolwassenen zijn qua ontwikkeling van volwassenen te onderscheiden. Ik heb bewust gekozen voor ‘jongvolwassen’ omdat ‘adolescenten’ een bredere groep omvat. Daarnaast hebben jongvolwassenen geen aparte positie binnen het strafrecht. Deze doelgroep spits ik verder toe tot de jongvolwassenen met psychische problematiek die een strafbaar feit hebben gepleegd. De daaropvolgende sanctie zou, gezien de pedagogische ontwikkeling, de psychische problematiek en de leeftijd van deze jongvolwassenen, tussen het jeugdstrafrecht en het volwassenstrafrecht in moeten vallen. In het jeugdrecht staat het pedagogische karakter centraal en dit speelt mee bij de beoordeling van de strafsoort. Bij jongvolwassenen is het de vraag 1 http://www.omroepwest.nl/nieuws/verdachte-moord-15-jarige-ex-tbser Doreleijers en Fokkens 2010 3 E. Crone met de boeken: Het puberende brein en Het sociale brein van de puber. D. Schwaab met het boek: Wij zijn ons brein. 4 Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, wetgevingsadvies van 30 maart 2012 2 10 of ze alleen vanwege hun leeftijd volledig verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor hun gedragingen en daden. Deze gedragingen en daden zijn gerelateerd aan de ontwikkelingsfase van de jongvolwassen. Het is van belang om het jeugd- en het volwassenstrafrecht met elkaar te vergelijken om te kunnen beoordelen welke benadering het beste aansluit bij jongvolwassenen met psychische problematiek. Ik onderzoek welke reële mogelijkheden er zijn, voor jongvolwassenen met psychische problematiek die een strafbaar feit hebben gepleegd om via een sanctie de juiste behandeling te krijgen, zodat er toekomstperspectief ontstaat of blijft bestaan. Deze jongvolwassenen zijn de toekomst van de maatschappij en hebben nog een heel leven voor zich. De maatschappij wordt er niet beter van als we hen nu al opgeven. Met strafbare feiten bedoel ik feiten waarvoor voorlopige hechtenis openstaat. De hoofdvraag van mijn onderzoek is dan ook: hoe kan er via het strafrecht of via buitenstrafrechtelijke mogelijkheden een oplossing geboden worden aan jongvolwassenen met psychische problematiek die een strafbaar feit hebben gepleegd? Het gaat om het vinden van een oplossing binnen het strafrecht op dit moment of buitenstrafrechtelijke oplossingen die voldoende aansluiten bij de belangen en behoeften van deze jongvolwassenen. Om te kunnen bepalen wat een oplossing is, hanteer ik de volgende criteria. De oplossing: De oplossing sluit aan op de ontwikkelingsfase en de psychische problematiek van de jongvolwassenen; De oplossing past binnen de strafrechtelijke of buitenstrafrechtelijke mogelijkheden. Mijn scriptie is als volgt opgebouwd; hoofdstuk één begint met een beschrijving van de jongvolwassenen met psychische problematiek. Daarbij komt de ontwikkeling van jongvolwassenen naar volwassenheid en het verschil tussen jongvolwassenen en volwassenen aan de orde. Tevens wordt in het hoofdstuk de psychische problematiek beschreven. In het tweede hoofdstuk behandel ik de verschillende relevante strafrechtelijke sancties van het jeugd- en het volwassenstrafrecht. De verschillen tussen het jeugd- en het volwassenstrafrecht worden benoemd en de dillema’s voor de afweging van de sanctie bij jongvolwassenen met psychische problematiek. Sluit de pij-maatregel bijvoorbeeld wel voldoende aan op deze groep en is de duur van de pij-maatregel toereikend? Heeft een 22/23-jarige voldoende baat bij een pij-maatregel? Is tbs wel geschikt voor jongvolwassenen met psychische problematiek en wat is het verschil met de pij-maatregel? Jongvolwassenen met psychische problematiek moeten een goede behandeling krijgen en daarbij is de insteek van de sanctie bepalend. In dit hoofdstuk zal ik, met behulp van onder andere het wetsvoorstel van minister Teeven omtrent het adolescentenstrafrecht aangeven welk sanctiepakket of welke situatie beter aansluit op jongvolwassenen met psychische problematiek. In hoofdstuk drie komen de buitenstrafrechtelijke mogelijkheden aan de orde. Ik sluit mijn scriptie af met de algemene conclusies en de aanbevelingen voor het verbeteren van het strafrecht voor jongvolwassenen met psychische problematiek die een strafbaar feit hebben gepleegd. 11 12 13 Hoofdstuk 1 Jongvolwassenen met psychische problematiek 1.1 Inleiding Er wordt de laatste tijd steeds meer aandacht gevraagd voor de positie van jongvolwassenen in het strafrecht.5 Dit heeft mede te maken met de ontwikkeling van jongvolwassenen omdat ‘mensen tot hun 24e nog geen volledige controle hebben over hun gedrag’, aldus het Nederlandse Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving. 6 Volgens het registratiesysteem van de politie bestaat 40% van alle verdachten van Nederland uit jongvolwassenen.7 Ook uit de registratie van Reclasseringsorganisaties blijkt dat deze groep nog steeds toeneemt ten opzichte van de jaren ervoor. 8 Voor deze groep lijkt er in de strafrechtspleging weinig ‘extra’ aandacht te zijn, met name als het gaat om de ontwikkeling en problematiek van deze groep. Jeugdige delinquenten die veelvuldig in aanraking komen met politie en justitie hebben vaak te kampen met een ontwikkelingsachterstand en/of psychische stoornissen. 9 De Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) geeft in haar advies aan dat: ‘uit onderzoek is gebleken dat de nog onvoltooide emotionele, sociale, morele en intellectuele ontwikkeling er de oorzaak van is dat een zeer groot deel van de jeugdcriminaliteit optreedt tijdens de adolescentie, maar ook eindigt voor het 23 e levensjaar’.10 Hiermee legt de RSJ het verband tussen de onvoltooide ontwikkeling en de criminaliteit. Tevens beschrijft de RSJ dat 90% van de jeugdcriminaliteit samenhangt met deze onvoltooide ontwikkeling. 11 Dit hoofdstuk begint met een beschrijving van de verschillen qua ontwikkeling tussen jongvolwassenen en volwassenen. Vervolgens wordt de psychische problematiek beschreven en het verband tussen het strafrecht en psychische problematiek gelegd. In het strafrecht wordt de psychische problematiek in artikel 37 Wetboek van Strafrecht (WvSr) omschreven als een gebrekkig ontwikkeling of een ziekelijke stoornis in zijn geestvermogen. De beschrijving van de psychische problematiek zoals psychische stoornissen, gedragsstoornissen en verstandelijke beperkingen, zal onder deze omschrijving aan de orde komen. 1.2 Het verschil tussen jongvolwassenen en volwassenen De meerderjarigheid treedt in bij de leeftijd van 18 jaar. Deze grens van 18 jaar is een subjectieve afspraak die verbonden is aan de rechtspositie van de ‘volwassene’. 12 Vanuit psychologisch-, ontwikkelings-, psychiatrisch- en biologisch perspectief is de vraag of iemand door het bereiken van de leeftijd van 18 jaar volwassen is, niet zo eenvoudig te beantwoorden.13 Uit het onderzoek van Crone en Schwaab is gebleken dat verschillende onderdelen van de hersenen nog doorgroeien tot de leeftijd van 25 jaar. 14 Op het moment dat er tijdens de ontwikkeling van de verschillende delen van de hersenen een beschadiging ontstaat, kan dit leiden 5 Dit blijkt met name uit literatuur van; T. Doreleijers, E. Crone, D. Schwaab, Backer, Bruning en anderen http://nscr.nl/index.php/nl/nieuws-nscr/1339-berecht-jongvolwassenen-volgens-jeugdstrafrecht Ochtman en Etman 2010, p. 159 8 Ochtman en Etman 2010, p. 159 9 RSJ 2011, p. 18 10 RSJ 2011, p. 18 11 RSJ 2011, p. 35 12 Backer 2004, p. 2 13 Backer 2004, p. 2 14 Crone 2012, ‘Het puberende brein’ en ‘Het sociale brein van de puber’ en Schwaab 2012 6 7 14 tot stoornissen in het gedrag en invloed hebben op de ontwikkeling. Daarnaast kan er mogelijk sprake zijn van een ontwikkelingsachterstand waardoor kenmerken van minderjarigen kunnen optreden. Hierdoor is het moeilijk in te schatten hoe ver de ontwikkeling gevorderd is. Een voorbeeld hiervan is een drugsverslaafde en een kind van twee dat honger heeft. Zij tonen beiden hetzelfde gedrag wanneer hun behoefte niet onmiddellijk wordt bevredigd. Uitstel wordt niet geaccepteerd en kan leiden tot boosheid, wanhoop en 15 agressie. Doreleijers legt uit dat bepaalde karaktereigenschappen, gedragingen en symptomen niet alleen storend kunnen zijn, maar ook de ontwikkeling negatief kunnen beïnvloeden.16 Als voorbeeld noemt hij; ‘een kind met ADHD kan bepaald gedrag vertonen dat wordt beïnvloed door de ADHD, maar tegelijkertijd kan dit gedrag niet door de beugel. Het gedrag kan botsen met bepaalde autoriteiten zoals leraren, ouders, en politie. Dit kind kan door de ADHD zo belemmerd worden dat hij zijn intelligentie niet optimaal kan benutten. Dit kan leiden tot een ontwikkelingsstoornis.’ De belangrijke gebieden in de hersenen voor doelgericht gedrag groeien door tot laat in de adolescentie. Kenmerkend voor adolescenten is dat vaak korte termijn-keuzes worden gemaakt, deze keuzes zijn vaak gericht op snelle winst of een directe beloning, in plaats van veilige keuzes voor de langere termijn. Het is moeilijk om de lange termijn-consequenties van hun gedrag te overzien. Het waarschuwingsgevoel voor een gevaarlijke situatie rijpt langzaam en komt pas écht op gang in de late adolescentie. De waarschuwingssignalen voor gevaar worden door adolescenten wel opgemerkt, maar niet doorvoeld. Hierdoor laten ze de kans om te stoppen (nogal eens) passeren.17 Tot het 25e levensjaar zijn de functies zoals planning en flexibiliteit nog in ontwikkeling. Vanaf de leeftijd van 20 jaar worden de psychische functies ontwikkeld, zoals inhibitie (het remmen of stoppen van gedrag/impulsen, bewuste controle over het gedrag) en onderdrukking van interferenties. 18 Ten aanzien van risicogedrag wordt vanaf 20 jaar de invloed van leeftijdsgenoten minder groot en is de adolescent in staat om in risicosituaties zelf beslissingen te nemen. Het risicogedrag dat bij adolescenten tot ongeveer 23 jaar voor komt, wordt veroorzaakt door een onvoltooide ontwikkeling van bepaalde belangrijke hersenfuncties.19 Na de leeftijd van 22 jaar ontstaat er een autonoom gevoel voor normen en waarden en worden er meer autonome beslissingen genomen. 20 Het normconform gedrag heeft met het empatisch vermogen 21 te maken en ontwikkelt zich tussen de 20 en 25 jaar. Het beheersen van impulsieve en egoïstische reacties is eveneens nog in ontwikkeling.22 Dit geldt ook voor de beïnvloeding van sociale regels van leeftijdsgenoten. Het deel in de hersenen dat zorgt voor redeneren en het oplossen van problemen wordt pas volledig ontwikkeld tijdens de jongvolwassenheid. Hetzelfde geldt voor de hersenprocessen die zorgen voor de emotieregulatie en voor besluitvorming zorgen. 15 Backer 2004, p. 2 Doreleijers & Fokkers 2010, p. 15 17 Doreleijers 2009, p. 5 18 Herweijer 2011, p. 213 19 RSJ 2011, p. 18 20 Doreleijers 2009, p. 5 21 Inlevingsvermogen 22 Schwaab 2012, p. 295 16 15 1.3 Gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis In het strafrecht is het voor de strafbaarheid van de dader van belang, of er ten tijde van het plegen van het delict sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis. Het kan dan gaan om een psychische stoornis, gedragsstoornis en/of een verstandelijke beperking. De definitie van een psychische stoornis wordt door Doreleijers in zijn onderzoek als volgt omschreven: ‘Ieder mens is uitgerust met een zeker vermogen om met bepaalde situaties, houdingen van andere mensen en problemen – eigen problemen of die van een ander – om te gaan. Als nu door aanlegfactoren, door stress of ziekte of door andere omstandigheden dit vermogen om met problemen om te gaan tekortschiet, ontstaan er klachten (slecht slapen, geen eetlust, óverdruk gedrag. Als deze klachten zo ernstig worden dat iemand erdoor niet meer kan functioneren (hij of zij gaat 23 niet meer naar school of werk, vermijdt vrienden, raakt gedetineerd, enzovoorts), wordt gesproken van een stoornis .’ Centraal staat het disfunctioneringscriterium, want als een persoon nog goed functioneert ondanks de bovengenoemde omstandigheden, hoeft er nog geen sprake te zijn van een psychische stoornis. Het bekendste classificatiesysteem om psychische stoornissen vast te stellen is de DSM-IV.24 In de DSM zijn alle bekende stoornissen opgenomen en aan de hand van dit systeem wordt een stoornis gekwalificeerd. Het kwalificeren gebeurt op basis van een algemeen criterium: ‘er moet sprake zijn van een significante mate van lijden of beperkingen in het sociaal of beroepsmatig functioneren of het functioneren op andere belangrijkste terreinen’.25 Het handboek Psychopathologie hanteert drie kenmerken voor een psychische stoornis: 26 Het gaat om ‘ abnormaal’ gedrag, dat afwijkt van een sociale norm met betrekking tot normaal gedrag; Het verschijnsel brengt ongemak, lijden of bezorgdheid teweeg bij de betrokkene en/of diens omgeving; Het verschijnsel vertoont een aantal kenmerken die ook bij anderen als ‘storend’ zijn ervaren en die te beschrijven zijn binnen het begrippenkader van de psychopathologie. Aan de hand van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een psychische stoornis: ‘als een persoon in zijn functioneren op verschillende belangrijke terreinen wordt beperkt’. Het gaat om ‘abnormaal’ gedrag, het brengt lijden en ongemak met zich mee en wordt als ‘storend’ ervaren. De hersenen zijn tijdens de adolescentie extra gevoelig voor de ontwikkeling van stoornissen en voor het ontstaan van verslavings- en stemmingsproblemen.27 De eerste uiting van verslaving en de eerste tekenen van schizofrenie vinden gemiddeld plaats tussen de 12 en 23 jaar. Depressies ontstaan tussen de 14 en 36 jaar. Psychische stoornissen zorgen voor een stagnatie van de ontwikkeling of zijn een gevolg van deze stagnatie. Dit veroorzaakt problemen in de ontwikkeling naar volwassenheid waardoor er achterstanden kunnen ontstaan. 23 Doreleijers & Fokkens 2010, p. 15 en wordt verwezen naar: WHO (1988). International Classification of diseases. Geneva: World Health Organization en APA (1994). Diagnostic and statistical manual of mental disorders. 4th Edition. Washington DC: author 24 Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders 25 Blansjaar, Beukers en Van Kordelaar 2008, p. 177 26 Blansjaar, Beukers en Van Kordelaar 2008, p. 31 27 Crone 2012, ‘ Het sociale brein van de puber, p. 46 en 47 16 Uit een algemeen bevolkingsonderzoek is gebleken dat met name externaliserende stoornissen vaker in de leeftijdsfase van de jongvolwassenheid voorkomen dan erna, maar er kunnen ook internaliserende stoornissen voorkomen.28 De externaliserende stoornissen kenmerken zich door gedragsstoornissen en uiten zich in agressief, antisociaal en impulsief gedrag zoals ADHD, ODD/CD 29. De externaliserende stoornissen nemen na het 24e levensjaar weer af. 30 Dit betekent dat jongvolwassenen hierdoor veel kwetsbaarder zijn dan mensen van jongere of middelbare leeftijd.31 Bij externaliserende stoornissen is sprake van een verhoogd risico op het later ontwikkelen van een persoonlijkheidsstoornis.32 Internaliserende stoornissen zijn voor het individu zelf vooral storend en worden gekenmerkt door een verstoord affect en betreffen angstig, overgecontroleerdheid, teruggetrokken en geremd gedrag, bijvoorbeeld angst- en stemmingsstoornissen en depressie.33 Er is sprake van een verhoogde mate van introversie en emotionele instabiliteit. Hieronder zijn de verschillende groepen stoornissen onderverdeeld met enkele voorbeelden. In bijlage 1 is een korte beschrijving van de belangrijkste groepen psychische stoornissen opgenomen. Psychische stoornissen Enkele voorbeelden Stoornissen door gebruik van alcohol of drugs Alcoholmisbruik en - afhankelijkheid Drugsmisbruik en - afhankelijkheid Seksuele stoornissen Parafilie Schizofrenie en andere psychosen Waanstoornissen Schizofrenie Stemmingsstoornissen Depressie Manie Bipolaire stoornis Angststoornissen Posttraumatische stressstoornis Paniekstoornis Fobieën Dwangstoornis Persoonlijkheidsstoornissen Paranoïde Antisociale persoonlijkheidsstoornis Afhankelijke persoonlijkheidsstoornis Dwangmatige persoonlijkheidsstoornis Borderline Stoornissen in de impulscontrole Pathologisch gokken Kleptomanie Pyromanie 28 Doreleijers & Fokkens 2010, p. 25 en 26 Kinderen met ODD (opstandig gedrag) zijn vaak ongehoorzaam, driftig, zoeken ruzie en zijn snel gefrustreerd. Kinderen met CD (asociaal gedrag), pesten, bedreigen en intimideren en hebben een gebrek aan respect voor anderen. 30 Doreleijers & Fokkens 2010, p. 25 en 26 31 Doreleijers & Fokkens 2010, p. 25 en 26 32 Eurelings-Bontekoe, Verheul en Snellen 2009, p. 64 33 Eurelings-Bontekoe, Verheul en Snellen 2009, p. 64 29 17 Stoornissen bij kinderen en adolescenten Autisme Aandachttekortstoornis Antisociale gedragsstoornis Specifieke ontwikkelingsstoornis De hierboven genoemde stoornissen veroorzaken een ‘drang’ tot het uitvoeren van handelingen of gedragingen. Door deze drang ontstaan impulsen die de vrijheid beperken. Schwaab noemt hierbij het volgende voorbeeld:34 ‘Een pedofiel heeft niet de vrijheid om de impulsen te voelen en heeft er geen beslissingsvrijheid over. De drang moet worden onderdrukt. Voor de samenleving is het van belang dat deze impulsen worden gecontroleerd. Mensen met ADHD hebben veel impulsen te verwerken en moeten deze beheersen, omdat ze een verhoogde kans hebben om met politie in aanraking te komen.’ Bij gedragsstoornissen staat het storende gedrag centraal, maar dit betekent niet dat een persoon niet goed kan functioneren. Volgens de DSM-IV is er sprake van een gedragsstoornis: ‘wanneer zich een patroon voordoet van antisociale gedragingen waarbij de rechten van andere mensen gebruuskeerd worden en waarbij dit gedrag het functioneren van betrokkenen ongunstig beïnvloedt. Gedurende minstens een jaar moeten er zeker drie uit een lijst van twaalf gedragingen regelmatig vastgesteld zijn’. 35 Een gedragsstoornis kan door erfelijke factoren ontstaan, maar ook de omgeving en de opvoeding kunnen een rol spelen. Deze factoren hebben invloed op elkaar en kunnen elkaar ook versterken. 36 Het is van belang dat een gedragsstoornis wordt behandeld, want als een gedragsstoornis niet wordt behandeld leidt het in 80% van de gevallen tot ernstige psychiatrische handicaps, zoals chronische depressies, persoonlijkheidsstoornissen en verslaving.37 Kenmerkende verschijnselen zijn; aandachtsproblemen, impulsiviteit en heftig reageren. Veel jongeren met een opgelegde pij-maatregel (pij) hebben een (licht) verstandelijke beperking. 38 Een verstandelijke beperking wordt vastgesteld aan de hand van het IQ (intelligentiequotiënt). In Nederland wordt de intelligentie uitgedrukt in IQ. Intelligentie wordt omschreven als: ‘een concept dat gerelateerd is aan de capaciteit van een individu om doelgericht te kunnen handelen, rationeel te kunnen denken en effectief met zijn omgeving om te kunnen gaan’.39 Volgens de DSM-IV is er sprake van een licht verstandelijke beperking bij een IQ van 50-55 tot ongeveer 70 in combinatie met een beperking op het gebied van sociaal aanpassingsgedrag. Iemand is zwakbegaafdheid bij een IQ van 71-84.40 Een verstandelijke beperking is een blijvende stoornis en ontstaat voor het 18e levensjaar. Een laag IQ belemmert de ontwikkeling naar volwassenheid. Dit kan consequenties hebben voor het dagelijks leven en is er ondersteuning en begeleiding nodig. De capaciteit ontbreekt om een zelfstandig leven te leiden. Ook wordt door deze prestatiemaatschappij steeds hogere eisen gesteld waardoor het voor mensen met een verstandelijke beperking moeilijk is om zich staande te houden.41 Het is niet altijd duidelijk of iemand licht verstandelijk beperkt is en de kernmerken vallen 34 In het programma ‘Eigen schuld dikke bult’ op Nederland 2 van 14 januari 2010 waarbij D. Schwaad en T. Doreleijers te gast waren. Doreleijers & Fokkens 2010, p. 17 36 Doreleijers, Boer, Vermeiren en De Haan 2006, p. 293-294 37 Doreleijers & Fokkens 2010, p. 18 38 RSJ 2011, p. 19 39 Moonen, De Wit en Hoogeveen 2011, p. 236 40 Drieschner, Marrazos en Hesper 2011, p. 280 41 Schwaab 2012, p. 457 35 18 meestal pas op als er intensief en direct contact is. Kenmerken van mensen met een verstandelijke beperking zijn onder andere:42 Vaak onhandig in het contact met andere mensen; Bij onbekende situaties is het moeilijk om een adequate houding aan te nemen; Vragen en uitspraken van anderen kunnen niet altijd goed geïnterpreteerd worden; Problemen met informatieverwerking (begrip en geheugen); Problemen met de regulerende functies (aandacht, inhibitie en planning); Gebrekkig probleemoplossend vermogen (zelfregulatie en perspectief nemen; Bijkomende problemen zoals leerproblemen, psychiatrische problemen, medisch-organische problemen, problemen in het gezin en problemen in de sociale context zoals is o.a. ADHD en autismespectrumstoornissen. Een verstandelijke beperking kan in combinatie met een psychische stoornis en/of gedragsstoornis optreden. 1.4 Psychische problematiek en criminaliteit Uit de praktijk is gebleken dat de meeste jongeren die veel in aanraking komen met het strafrecht een problematisch leven leiden waarbij in veel gevallen sprake van een ontwikkelings- of een psychiatrische stoornis. 43 Een stoornis in de hersenfunctie kan ervoor zorgen dat iemand een verhoogde mate van impulsiviteit heeft, een ernstig gebrek aan empathie, strafongevoelig is of agressie veroorzaakt.44 Doreleijers geeft aan, dat ‘hersenfunctiestoornissen onder bepaalde omstandigheden ervoor kunnen zorgen dat iemand geweld gaat gebruiken of op een andere manier zichzelf of iemand anders ernstig benadeelt’.45 Hieruit blijkt dat er een relatie kan bestaan tussen een bepaalde psychische stoornis en delictgedrag. Doreleijers beschrijft in zijn onderzoek dat bij 90% van de jongeren en jongvolwassen in detentie sprake is of is geweest van een psychische stoornis volgens de criteria van de DSM. 46 Daarnaast leed 67% aan meerdere stoornissen, ook wel comorbiditeit genoemd.47 Doreleijers geeft ook aan dat stoornissen vaak over het hoofd worden gezien. Het gevolg hiervan is dat niet de juiste behandeling wordt gegeven waardoor problemen verergeren en kunnen resulteren in psychische stoornissen in de volwassenheid. 48 Er is geen rechtstreeks verband tussen een (lage) intelligentie en crimineel gedrag, maar uit onderzoek is wel gebleken dat het aantal criminele activiteiten toeneemt bij mensen met een verstandelijke beperking, omdat ze beïnvloedbaar zijn en kunnen worden meegesleept in crimineel gedrag.49 42 Moonen, De Wit en Hoogeveen 2011, p. 242-242 De Keijser, Huisman en Weerman 2009, p. 3 Doreleijers 2009, p. 3 45 Doreleijers 2009, p. 3 46 Doreleijers & Fokkens 2010, p. 26 vgl. RSJ 2009, p. 15 47 RSJ 2009, p. 16 Co-morbiditeit betekent: het tegelijkertijd hebben van twee of meer psychische problemen. Het wordt ook een dubbele diagnose genoemd. Het zorgt voor een zwaardere draaglast, moeilijker behandelbaar en een minder gunstige prognose. Volgens de RSJ zijn bekende combinaties van stoornissen; ADHD, autismespectrumstoornis, gedragsstoornis, middelengebruik, angststoornissen en depressie. 48 De Keijser, Huisman en Weerman 2009, p. 3 vgl. RSJ 2009, p. 15 49 Schwaab 2012, p. 457-458 43 44 19 Een rechter moet bij de veroordeling van een strafbaar feit rekening houden met de toerekenbaarheid en bepalen of het gaat om een strafbare dader. Bij beoordeling van de toerekeningsvatbaarheid zijn er vijf gradaties; 50 toerekeningsvatbaar, enigszins verminderd, verminderd, sterk verminderd toerekeningsvatbaar en ontoerekeningsvatbaar. Bij een (verminderd) of ontoerekeningsvatbare dader kan er een maatregel worden opgelegd zoals gedwongen plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis, terbeschikkingstelling en plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.51 Deze maatregelen zien niet alleen toe op de beveiligingsfunctie, maar ook op de zorg van deze personen. In het strafrecht staat centraal dat iemand die een strafbaar feit heeft gepleegd verantwoordelijk wordt gehouden voor zijn eigen gedrag, maar daar tegenover staat ‘geen straf zonder schuld’. 52 Het is inmiddels algemeen aanvaard dat een strafrechtelijke reactie niet op zijn plaats is, wanneer de stoornis (mede) van invloed is op het plegen van het strafbare feit. 53 ‘Mede’ wil zeggen dat er ook andere factoren van invloed kunnen zijn zoals de gezinssituatie, misbruik, mishandeling e.d.. Wanneer er sprake is van psychische problematiek kan de strafbaarheid van de dader ter discussie worden gesteld, omdat door de stoornis de reikwijdte van het handelen niet kan worden overzien of de dader hierdoor niet in staat is naar het wel bestaande inzicht te handelen. 54 Psychische stoornissen houden verband met, de in artikel 37 WvSr, omschreven toerekeningsvatbaarheid. Artikel 37 WvSr omschrijft het als: ‘een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens’. Dit artikel is van belang als de psychische stoornis verband houdt met het gepleegde strafbare feit. De samenhang tussen de stoornis van de dader enerzijds en anderzijds het daarmee samenhangende gedrag dat tot uiting komt in een bepaald delict, wordt door het begrip toerekeningsvatbaarheid weergegeven. Een psychische stoornis op zich is niet voldoende om aan te nemen dat er sprake is van een vermindering van de toerekeningsvatbaarheid. Het gaat er om dat het feit wegens de stoornis van de dader niet kan worden toegerekend en is hierdoor niet strafbaar.55 De kenmerken en de symptomen van een stoornis moeten worden vertaald naar met die stoornis samenhangende gedragskenmerken om het delictgedrag vanuit de stoornis te kunnen begrijpen. Dit worden ook wel disfuncties genoemd. 56 Om te kunnen adviseren over de toerekeningsvatbaarheid is een interne richtlijn van het Pieter Baan Centrum opgesteld voor het Pro Justitie rapport. De interne richtlijn is gericht op het denkschema betreffende de beantwoording van de vraagstelling over de toerekening.57 In bijlage 258 is deze vraagstelling, afkomstig van het NIFP, opgenomen. In de richtlijn worden de disfuncties beschreven die uit een stoornis voortvloeien en die ten tijde van het delict een rol hebben gespeeld. Aan de hand van de vraagstelling in de richtlijn kan een gedragsdeskundige, wanneer een stoornis wordt geconstateerd, uitspraak doen over de toekomst. Deze 50 Groen, Dorst, Nijman 2003, p. 35 Groen, Dorst, Nijman 2003, p. 35 Kooijmans en Jörg 2008, p. 177 53 Blansjaar, Beukers en van Kordelaar 2008, p. 14 54 Blansjaar, Beukers en van Kordelaar 2008, p. 14 55 Blansjaar, Beukers en van Kordelaar 2008, p. 15 56 Blansjaar, Beukers en van Kordelaar 2008, p. 16 57 Blansjaar, Beukers en van Kordelaar 2008, p. 16 58 Afkomstig van de site van het NIFP, www.nifpnet.nl 51 52 20 uitspraak heeft te maken met vraag vijf van de vraagstelling omdat een stoornis het gedrag van een persoon voorspelbaar maakt. De stoornis kan een bepaald rigide, regelmatig terugkerend patroon in het gedrag teweeg brengen wat deze persoon zelf niet kan veranderen. Terwijl iemand die geen stoornis heeft alle mogelijkheden heeft zich te gedragen en zelfs uit gedragingen kan kiezen.59 Als deskundigen de rechters adviseren over de toerekeningsvatbaarheid, dienen ze de vanuit de forensische psychiatrie gehanteerde begrippen in juridische criteria om te zetten, zodat het advies in de praktijk gebruikt kan worden en ‘leken’ het advies begrijpen.60 De deskundige moet uitspraak doen over het verband tussen het gedrag en de stoornis en over de toedracht in termen van oorzaak en gevolg.61 Echter, deze vertaalslag is lastig.62 Bij zwakzinnigheid kan de persoon niet in staat zijn het effect van zijn/haar handelen te doorzien, omdat het inzicht in oorzaak en gevolg erg zwak is. Een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling kan invloed hebben op de functies die het gedrag reguleren en op de wil van een persoon. Wanneer sprake is van een dwangmatige gedraging, kan de controle op het gedrag te kort schieten.63 Er kan ook gehandeld worden vanuit wanen of (bevel)hallucinaties waardoor het delict direct wordt veroorzaakt door de stoornis. 64 De doorwerking van een stoornis of gebrekkige ontwikkeling moet in het delictgedrag worden geanalyseerd. Hierbij spelen psychiatrische en psychologische onderzoeken een belangrijke rol. De RSJ beschrijft in haar rapport dat over de precieze relatie tussen psychische stoornissen en delinquent gedrag weinig bekend is.65 De RSJ vervolgt dat onderzoek heeft uitgewezen dat er een verhoogde kans is op criminaliteit bij bepaalde stoornissen en specifieke psychiatrische problemen. Het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) heeft gesteld dat verslavingsproblematiek de drempel tot crimineel gedrag verlaagt en ertoe leidt dat de delicten in ernst en frequentie toenemen. 66 1.5 Conclusie Door neurobiologisch en psychologisch onderzoek is vast komen te staan dat de ontwikkeling van jongvolwassenen niet stopt bij 18 jaar, maar dat verschillende onderdelen en functies van de hersenen doorgroeien tot 25 jaar. Bepaalde functies in de hersenen zoals inhibitie, onderdrukking van interventies, het afremmen van impulsen en het reguleren van emoties zijn nog in ontwikkeling. Dit geldt ook voor het autonoom gevoel voor normen en waarden en het normconform gedrag. De functies die nog in ontwikkeling zijn, hebben invloed op het gedrag. Jongvolwassenen moeten leren dat bepaald gedrag consequenties kan hebben en dat sommige handelingen juist achterwege moeten blijven om ongewenste gevolgen te voorkomen Dankzij de verschillende wetenschappelijke onderzoeken is beter te begrijpen waardoor bepaald gedrag plaatsvindt en hoe keuzes worden gemaakt. Het proces naar volwassenheid gaat heel geleidelijk maar bij de juridische tweedeling wordt daarmee geen rekening gehouden. Er wordt een scherpe grens getrokken bij de 59 Van Marle, Mevis en Van Der Wolf 2008, p. 55 Van Marle, Mevis en Van Der Wolf 2008, p. 56-57 61 Van Marle, Mevis en Van Der Wolf 2008, p. 56-57 62 Blansjaar, Beukers en van Kordelaar 2008, p. 19 63 Blansjaar, Beukers en van Kordelaar 2008, p. 33 64 Blansjaar, Beukers en van Kordelaar 2008, p. 34 65 RSJ 2012, p. 18 66 Kaal et al. 2009, p. 11 60 21 leeftijd van 18 jaar, maar in dit hoofdstuk heb ik laten zien hoe de ontwikkeling van de jongvolwassenen verloopt en betoogd dat daar rekening mee gehouden moet worden. Psychische stoornissen binnen het strafrecht komen geregeld voor. Zoals Doreleijers al aangaf heeft 90% van de jongeren en jongvolwassenen binnen detentie een psychische stoornis gehad of is daarvan nog steeds sprake. Dat is een aanzienlijk percentage waar op ingespeeld moet worden gezien de leeftijd en toekomst van deze jongeren/jongvolwassenen. Het is van belang dat deze problemen worden erkend en behandeld worden. De RSJ beschrijft dat er een verband bestaat tussen de onvoltooide ontwikkeling en criminaliteit. Tevens bestaat er een duidelijke relatie tussen de psychische problematiek en criminaliteit waardoor deze twee problemen samen aangepakt moeten worden. Aan de hand van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er een samenhang bestaat tussen een onvoltooide ontwikkeling, psychische stoornissen en criminaliteit. Mijns inziens is het gewenst om na te gaan welke benadering en behandeling jongvolwassenen met psychische problematiek het beste aansluit. 22 23 'Er is altijd meer aan de hand' AMSTERDAM - Bij mensen die voor hun omgeving totaal onverwacht een ernstig misdrijf begaan, zoals politieman Sander V., is eigenlijk altijd al eerder iets aan de hand. Dat zegt hoogleraar forensische psychiatrie Andries Korebrits, die gespecialiseerd is in psychiatrische stoornissen bij jongvolwassenen en delinquent gedrag. Eis 16 jaar voor moord op gehandicapte vrouw Rheden RHEDEN - Een 21-jarige man zonder vaste woonplaats moet zestien jaar cel krijgen wegens moord op zijn 20-jarige vriendin in de zorginstelling voor jongvolwassenen met een lichamelijke of verstandelijke beperking in Rheden waar zij woonde. Dat eiste het openbaar ministerie (OM) dinsdag bij de rechtbank in Arnhem. Toename geweld jongvolwassenen ROTTERDAM - Politie en justitie in Rotterdam maken zich grote zorgen over de toename van geweld door jongeren van 18 jaar en ouder. Deze ‘jongvolwassenen’ vallen in een gat als zij niet langer de hulp krijgen die minderjarigen wel genieten. Dit blijkt uit onderzoek van de politie naar jeugdcriminalititeit. Stanley wilde graag moorden AMSTERDAM - Stanley A., verdachte van de moord op de 15-jarige Ximena, had eerder tegen vrienden gezegd dat hij wilde weten hoe het voelt om iemand te vermoorden. Laffe moord schokt Den Haag DEN HAAG - De 15-jarige scholiere Ximena Pieterse uit Nootdorp is door messteken om het leven gebracht. Dat heeft de politie bekendgemaakt na sectie op haar lichaam. Depressief door Facebook WASHINGTON - Overmatig gebruik van Facebook kan iemands geestelijke gezondheid schaden. Paranoia, depressie, wanen, agressiviteit, alcoholisme en antisociaal gedrag komen vaker voor onder jongvolwassenen die regelmatig op sociale netwerken zitten. Kind criminele ouder ook in de fout VOORBURG - Jonge kinderen van wie de ouders met de politie in aanraking komen, lopen meer risico zelf ook ooit verdachte te worden. Van de jongvolwassenen bij wie als kind de ouders allebei verdachte waren, gold bijna 41 procent later eens als verdachte van een misdrijf. OM eist tbs met dwangverpleging voor dreigen en mishandelen ZUTPHEN/ ULFT - Het openbaar ministerie (OM) heeft dinsdag tegen een 25-jarige Ulftenaar tbs met dwangverpleging geëist. De verdachte stond terecht op verdenking van een bedreiging en mishandeling van medewerkers van GGNet in Warnsveld. Ook zou hij een cel hebben vernield. 24 25 Hoofdstuk 2 De strafrechtelijke mogelijkheden 2.1 Inleiding Op een strafbaar feit moet een passende reactie volgen, maar wat is passend? Dit hangt onder andere samen met de effectiviteit van straffen, de strafdoeleinden, de persoonlijkheid van een verdachte en de mate van toerekeningsvatbaarheid. Ook de verschillende sancties van het jeugd- en het volwassenstrafrecht zijn daar van invloed op. In dit hoofdstuk worden de relevante sancties in het jeugd- en het volwassenstrafrecht uitgebreid besproken. De relevante sancties binnen het jeugd- en volwassenstrafrecht zijn; de pij, jeugddetentie, de gedragsbeïnvloedende maatregel, gevangenisstraf en tbs. Het gaat hier om sancties die een ‘goede’ ondersteuning kunnen bieden, gelet op de ontwikkeling en psychische problematiek van de jongvolwassenen. De sancties kunnen worden onderscheiden in straffen en maatregelen en deze worden in dit hoofdstuk beschreven. Ook komen recente ontwikkelingen aan de orde, zoals het adolescentenstrafrecht en het advies van de RSJ ‘forensische zorg binnen detentie’. Tenslotte komen de verschillen tussen de invulling van de sancties van het jeugd- en het volwassenstrafrecht aan de orde en de knelpunten voor de jongvolwassenen met psychische problematiek. De afweging tussen het jeugd- en het volwassenstrafrecht is hierbij met name van belang. 2.2 De effectiviteit van straffen Straffen hebben verschillende doelen zoals vergelding, preventie en vermindering van recidive. Een straf is gericht op gedragsverandering en moet ongewenst gedrag tegengaan. Van der Laan geeft hierover aan dat er ‘tegenwoordig voldoende aanwijzingen zijn dat met bepaalde aanpakken bij bepaalde groepen daders en onder bepaalde omstandigheden aanvaardbare reducties van recidive te behalen zijn’. 67 Een straf werkt alleen als de persoon daarvoor ‘gevoelig’ is. 68 Doreleijers voegt hieraan toe: ‘een niet onbelangrijk deel van de meer ernstig crimineel gedrag vertonende jongeren hebben bepaalde persoonlijkheidskenmerken die veroorzaken dat de strafgevoeligheid onder ontwikkeld en soms vrijwel afwezig is. Straffen heeft bij deze groep alleen zin als er rekening wordt gehouden met dat probleem. Vanwege de vele ernstige stoornissen bij jeugdige delinquenten met een verhoogd recidiverisico is een straf alleen onvoldoende.’ Doreleijers pleit daarom voor een strafrechtelijke reactie in een veel breder behandeltraject. 69 Als een straf aan een aantal voorwaarden voldoet dan kan ongewenst gedrag worden tegengegaan en de straf effectief zijn. De voorwaarden die Van der Laan beschrijft zijn: 70 Onvermijdelijkheid. Er moet consequent worden gereageerd op ongewenst gedrag, anders wordt ongewenst gedrag te veel beloond; Onmiddellijk. Er moet zo snel mogelijk op ongewenst gedrag worden gereageerd omdat er duidelijk moet worden gemaakt dat het gedrag niet acceptabel is; 67 Van der laan 2004, p. 31-32 Doreleijers & Fokkens 2010, p 110 Doreleijers & Fokkens 2010, p. 110 70 Van der laan 2004, p. 34-35 68 69 26 Begrepen en rechtvaardig gevonden worden. Als er weerstand bestaat tegen de sanctie heeft dit gevolgen voor de kans op succes. De sanctie moet ook begrijpelijk zijn. De inhoud en vorm van de straf moet worden gerelateerd aan het ongewenste gedrag; Variatie. Door steeds dezelfde straf op te leggen, kan er gewenning ontstaan en verdwijnt het effectiviteit. Verhouding. Het is van belang dat er een juiste verhouding is tussen de ernst van het gedrag en de sanctie. Te zwaar of te licht straffen is niet goed. De voorwaarden onvermijdelijkheid en onmiddellijkheid zijn binnen het strafrecht bijna onmogelijk omdat niet alle strafbare feiten (kunnen) worden opgespoord en de strafrechtelijke procedures (vaak) tijd in beslag nemen. 71 Uit Noord-Amerikaans onderzoek is gebleken dat strafrechtelijke interventies aan een aantal voorwaarden en beginselen moeten voldoen om resultaat te genereren. Deze beginselen en voorwaarden worden aangeduid als ‘What Works-principles’. 72 De voorwaarden of beginselen hebben betrekking op verschillende aspecten; sommigen hebben betrekking op de dader, de omstandigheden waaronder het delict is gepleegd of de achtergronden en oorzaken van het crimineel gedrag en anderen hebben betrekking op de aard, inhoud, methodiek en uitvoering van de interventies. 73 Van der Laan heeft de voorwaarden en beginselen als volgt omschreven:74 Risicobeginsel. Dit beginsel heeft te maken met de intensiviteit van de interventie. Het is belangrijk, voor de effectiviteit, dat de intensiteit en de duur van de interventie goed worden afgestemd op het herhalingsrisico; Behoeftebeginsel. In dit beginsel wordt ervan uitgegaan dat de kenmerken, risicofactoren en problemen van de dader rechtstreeks samenhangen met de strafbare feiten die worden gepleegd. Ze zijn gerelateerd aan de persoon van de dader, zijn dagbesteding, leefsituatie, opleiding, sociale en fysieke omgeving. Doorgaans is er sprake van een combinatie van zulke criminogene behoeften; Responsiviteitbeginsel. De interventies moeten aansluiten bij de motivatie en leerstijl van de dader. Hierbij gaat het om de intellectuele en sociale mogelijkheden, de uitvoerder van de interventies en het programma en de methodiek die worden aangeboden of opgelegd. De verschillen in persoonlijkheid, stijlen van werk, mogelijkheden en expertises maakt dat mensen verschillende aanpakken prevaleren. Hierdoor werken niet alle interventies voor alle daders; Beginsel van behandelmodaliteit. De interventie moet op verschillende aspecten gericht zijn en er moet van verschillende methodieken gebruik gemaakt worden. Uit het bovenstaande blijkt dat voor het ‘gewenste’ resultaat een straf gericht moet zijn op de persoon van de dader en de omstandigheden die tot het strafbare feit hebben geleid. Als de straf vooral gericht is op speciale of generale preventie, dan blijven de psychische problemen en/of leefomstandigheden van de dader hetzelfde. Al eerder is aangetoond dat er een verband blijkt te bestaan tussen onvoltooide ontwikkeling en criminaliteit. Doreleijers heeft aangegeven dat 90% van de jongeren en jongvolwassenen in detentie te maken hebben (gehad) met psychische stoornissen. Door de vele stoornissen is een strafrechtelijke reactie in de vorm van 71 Van der laan 2004, p. 35 Van der laan 2004, p. 35 waarbij wordt verwezen naar Noord-Amerikaanse onderzoeken naar de effectiviteit van strafrechtelijke interventies. Van der laan 2004, p. 35-36 74 Van der laan 2004, p. 36-38 72 73 27 een straf alleen onvoldoende om een effectief resultaat te bereiken.75 Doreleijers pleit dan ook voor een strafrechtelijke reactie in een breder behandeltraject. De RSJ heeft in haar rapport beschreven dat onderzoeken hebben aangetoond dat zorg een belangrijke factor is bij het terugdringen van recidive van onder anderen verslaafde gedetineerden.76 Ik ben van mening dat er een verschil is tussen een effectieve straf en een passende straf. Bij de effectiviteit gaat het erom of het doel van de straf, wordt bereikt. Een passende straf, daarentegen, sluit aan op en houdt rekening met de persoonlijke omstandigheden van een dader, zoals de psychische problematiek en de leefomstandigheden. De beginselen die Van der Laan heeft omschreven geven ons zicht op een breed scala aan factoren die van invloed kunnen zijn op het resultaat van een straf. Hierdoor krijg ik de indruk dat door op die factoren aan te sluiten, een straf niet alleen passend wordt, maar ook effectiever en worden de strafdoeleinden zoals recidivevermindering, vergelding en preventie, bereikt. 2.3 De wenselijke strafdoeleinden voor jongvolwassenen met psychische problematiek De sancties in het jeugdrecht onderscheiden zich van het volwassenstrafrecht door het pedagogische karakter met opvoedkundige aspecten.77 Vergelding en preventie mogen niet prevaleren boven het belang van de jeugdige. Het leveren van individueel maatwerk staat centraal en er wordt rekening gehouden met de problematiek, achtergrond en ontwikkelingsfase van de jeugdige. 78 Het jeugdrecht is erop gericht de ontwikkeling en opvoeding van een jeugdige niet te stagneren. Vaak is er sprake van ernstige gedragsproblemen, een problematisch leven en/of psychiatrische of ontwikkelingsstoornissen. 79 Als er een duidelijke relatie bestaat tussen de aard en ernst van het gedrag en de stoornis, dan is er behandeling nodig. Door het voorop stellen van de behoeften en resocialisatie van de jeugdige, komt het delict zelf meer op de achtergrond te staan. 80 Het jeugdrecht is een dadergericht strafrecht en het volwassenstrafrecht is een daadgericht strafrecht. Het volwassenstrafrecht benadert de straf vanuit het oogpunt van generale preventie, speciale preventie en vergelding en komt tegemoet aan de ernstig geschokte rechtsorde. De generale preventie beoogt door strafoplegging het gedrag van de gehele bevolking te beïnvloeden, althans risicogroepen af te schrikken. 81 Bij de speciale preventie staat de individuele dader, beveiliging en resocialisatie centraal om recidive te voorkomen. Door het pedagogische karakter van het jeugdrecht verdwijnt de generale, speciale preventie en vergelding naar de achtergrond. De kenmerken van het strafbare feit en de naleving van wettelijke regels komen in het gedrang omdat er meer aandacht wordt besteed aan de behoeften van de dader dan aan het algemene belang.82 Dit dilemma ontstaat vooral bij jongvolwassenen met psychische problematiek, omdat deze jongvolwassenen vanwege hun onvoltooide ontwikkeling en de psychische problematiek om een andere benadering vragen dan volwassenen. Het is belangrijk dat ze de 75 Doreleijers & Fokkens 2010, p. 34 RSJ 2012, p. 18 77 Bruning, De Jong, Liefaard, Schuyt, doek en Doreleijers 2011, p. 7 78 Bruning, De Jong, Liefaard, Schuyt, Doek en Doreleijers 2011, p. 8 79 Keijser, Huisman en Weerman 2009, p. 3 en Doreleijers & Fokkens 2010, p. 21 80 Walgrave 2006, p. 10 81 Van Dijk, Sagel-Grande en Toornvliet 2006, p. 212 82 Walgrave 2006, p. 10 76 28 behandeling krijgen die aansluit op de psychische stoornis en dat deze behandeling gericht is op de verdere (pedagogische) ontwikkeling. Doreleijers geeft in zijn oratie aan dat dit tot de leeftijd van 25 jaar nog mogelijk is. Natuurlijk moet er ook rekening worden gehouden met het gepleegde strafbare feit en de bescherming van de slachtoffers en de maatschappij. Ondanks de onvoltooide ontwikkeling van jongvolwassenen, ben ik van mening dat er meer verantwoordelijkheid en gecontroleerd gedrag van hen mag worden verwacht dan van minderjarigen. Ik vraag mij af of de verschillende factoren zoals, de ernst van het strafbare feit, de bescherming van de slachtoffers en de maatschappij, de ontwikkeling van jongvolwassenen en de psychische problematiek bij de strafoplegging met elkaar te combineren zijn. 2.4 Het verschil tussen straffen en maatregelen In het volwassenstrafrecht worden straffen opgelegd naar mate van verwijtbaarheid om leed toe te voegen. Maatregelen zijn gericht op het beveiligen van de maatschappij, om een onrechtmatige situatie te beëindigen of om een persoon in zijn ontwikkeling te helpen vanwege een stoornis. 83 Het strafbare feit en de straf zijn onlosmakelijk verbonden, maar bij een maatregel vormt het strafbare feit slechts de aanleiding.84 De grenzen van de duur van de maatregel worden niet bepaald door het gepleegde feit. 85 Een maatregel is bedoeld om een straf aan te vullen en de gevaarlijkheid van de dader is het fundament voor een maatregel. 86 In het volwassenenstrafrecht is het onderscheid tussen straf en maatregel dus helder. Dit geldt echter niet voor het jeugdrecht. In het jeugdrecht staat het pedagogische karakter centraal en zijn de sancties gericht op de opvoeding en de ontwikkeling van de jeugdige. Doordat ‘het pedagogisch tekortschieten van de directe omgeving in veel gevallen mede ten grondslag ligt aan het delinquent gedrag van de minderjarige, vond de regering het gerechtvaardigd dat de overheid zich bij het straffen een extra pedagogische taak aanmeet. ’ 87 Het pedagogische karakter krijgt onder andere invulling door: de rol van de ouders, de beperkte duur van de sancties, de behandeling van strafzaken achter gesloten deuren en de tenuitvoerlegging van de sancties in justitiële jeugdinrichtingen. De nadruk bij zowel de straf als de maatregel, ligt op persoonsgerichte afdoening op maat en is afhankelijk van de persoon van de dader. Het verschil tussen straffen en maatregelen wordt kleiner doordat de pij zowel wordt opgelegd bij geheel toerekeningsvatbare als bij verminderd of 88 ontoerekeningsvatbare jeugdigen. Dit is een verschil met tbs. In het wetsvoorstel van minister Teeven is voorgesteld om de pij niet meer op te leggen bij toerekeningsvatbare jeugdigen. Hierdoor wordt de maatregel meer toegesneden op tbs. Ook de invulling van de tenuitvoerlegging van een pij en jeugddetentie maakt het verschil kleiner. Uit het gesprek met de Hunnerberg is gebleken dat pij’ers en jeugdigen met jeugddetentie op dezelfde groep verblijven en dat daarin geen onderscheid wordt gemaakt. Tijdens het verblijf in een Justitiële jeugdinrichtingen (JJI) vanwege een pij of jeugddetentie wordt met behulp van een perspectiefplan ingespeeld op de opvoeding en de ontwikkeling van jeugdigen. Hierin wordt ook geen duidelijk onderscheid gemaakt. 83 Bruning, De Jong, Liefaard, Schuyt, Doek en Doreleijers 2011, p. 28 Veurink in Muller en Vegter 2009, p. 201 85 Veurink in Muller en Vegter 2009, p. 201 86 Veurink in Muller en Vegter 2009, p. 201 87 Doreleijers & Fokkens 2010, p. 105 vgl. Kamerstukken II 1991/92, 21 327, nr. 6, p. 7 88 Bruning, De Jong, Liefaard, Schuyt, Doek en Doreleijers 2011, p. 64 84 29 Een ander argument is dat er vervangende hechtenis tegenover staat als de gedragsbeïnvloende maatregel (gbm) niet of niet naar behoren wordt uitgevoerd.89 2.5 De relevante sancties binnen het jeugd- en volwassenstrafrecht Het jeugdrecht wordt beïnvloed door het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). Het verdrag benadrukt dat rekening moet worden gehouden met de ontwikkelingsfase waarin de jeugdigen zich bevinden (artikel 40 lid 1 IVRK) en bij de vrijheidsbeneming moeten de specifieke behoeften van de jeugdigen in ogenschouw worden genomen. 90 De vrijheidsbeneming moet zo kort mogelijk van duur zijn en terughoudend worden gebruikt (artikel 37 IVRK). Artikel 37 IVRK regelt ook dat kinderen niet tot de doodstraf of een levenslange gevangenisstraf mogen worden veroordeeld en dat kinderen niet met volwassenen mogen worden opgesloten. Nederland heeft een voorbehoud op dit artikel gemaakt waardoor het mogelijk is om 16en 17-jarigen te berechten volgens het volwassenstrafrecht (artikel 77b WvSr) wanneer het begane feit, de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan daartoe aanleiding geeft. Door het voorbehoud kunnen 16- en 17-jarigen worden veroordeeld tot een gevangenisstraf en/of tbs en in een volwasseninrichting worden opgesloten. De artikelen 77v WvSr en 37 IVRK voorkomen dat jeugdigen tot een levenslange gevangenisstraf kunnen worden veroordeeld, maar een zeer lange gevangenisstraf blijft mogelijk.91 Daarnaast is mogelijk dat via artikel 77c WvSr het jeugdrecht wordt toegepast bij 18- tot 21-jarigen, als de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, een rol hebben gespeeld. Als er in zo’n situatie een pij wordt opgelegd, wordt de maatregel ten uitvoer gelegd overeenkomstig artikel 37a WvSr, in een tbs-inrichting. Minister Teeven heeft in het wetsvoorstel ‘adolescentenstrafrecht’ voorgesteld om het plaatsingsbeleid van jongvolwassenen aan te passen. Het plaatsingsbeleid regelt waar de straf of maatregel ten uitvoer wordt gelegd. Hierbij is de ontwikkelingsleeftijd meer bepalend dan de kalenderleeftijd en de fase waarin de vrijheidsbenemende straf of maatregel zich bevindt. 92 Uit onderzoek is gebleken dat artikel 77c WvSr zeer weinig wordt toegepast. 93 Het materiële jeugdrecht is geregeld in de artikelen 77a t/m 77hh WvSr en is in beginsel van toepassing op daders tot 18 jaar, maar deze bovengrens is dus flexibel. De volgende uitspraken hebben betrekking op de vraag of het volwassenstrafrecht moet worden toegepast. De rechtbank heeft de verdachten volgens het jeugdrecht veroordeeld ondanks de ernst van het feit en de eis van de officier van justitie om het volwassenstrafrecht toe te passen. In 2008 94 heeft de rechtbank in Middelburg: ‘een 16-jarige jongen volgens het jeugdstrafrecht berecht omdat het niet ging om karakteristiek gedrag van volwassenen. Hij had opzettelijk een 56-jarige postbode van het leven beroofd. Volgens de rechtbank heeft de verdachte niet de tijd genomen om over zijn handelen na te denken. Hij heeft zich mee laten slepen door de alcohol en de hectiek. Zijn handelswijze was ondoordacht want er was geen sprake van geraffineerdheid of planmatigheid bij het realiseren van 89 Bruning, De Jong, Liefaard, Schuyt, Doek en Doreleijers 2011, p. 64 Bruning, De Jong, Liefaard, Schuyt, Doek en Doreleijers 2011, p. 9 91 Artikel 77b WvSr 92 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met de invoering van een adolescentenstrafrecht, 16 december 2012, p. 20 93 Ferwerda 2010, p. 8 94 LJN BG4771 90 30 zijn daad. De rechtbank vond het meer van belang dat hij binnen het regime van jeugddetentie kon groeien naar volwassenheid. Tijdens jeugddetentie zou hij meer begeleiding krijgen om na zijn detentie weer in de maatschappij terug te keren.’ De rechtbank Roermond oordeelde in 2008 ongeveer met dezelfde argumenten bij een 17-jarige jongen. 95 ‘Het slachtoffer was op een ruwe wijze uit haar woning gehaald en gegijzeld in een hotelkamer, met het oogmerk op afpersing. Verdachte heeft deelgenomen aan een initiatief van zijn stiefvader waarbij zijn moeder ook was betrokken. De ontwikkeling van verdachte is problematisch verlopen en er is sprake van een hechttingsstoornis. Door de rechtbank werd er rekening gehouden met de ontwikkelingsstadia en de wenselijkheid van het bevorderen van de herintegratie en de opbouwende rol in de samenleving.’ Bij de spraakmakende ‘facebookmoord’ zijn de uitlokkers van de moord op Winsie, ondanks de eis van het Openbaar Ministerie (OM) 5 jaar gevangenisstraf en tbs, berecht volgens het jeugdrecht. ‘Bij de verdachte Polly is uit de rapportages gebleken dat sprake is van een gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens en van een ouder-kind relatieprobleem. Bij voorkeur dient het gezinssysteem erbij betrokken te worden, mede gezien de (affectieve) opvoedingsvaardigheden van ouders en het onduidelijke toekomstperspectief van het gezin wordt van een ambulante behandeling onvoldoende effect verwacht. Verdachte heeft duidelijke structuur en begrenzing nodig en lijkt te kunnen profiteren van het veilige en gestructureerde leefklimaat op een (behandel)groep. De rapporteurs verwachten dat behandeling in het kader van een pij nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden biedt aan verdachte om de scheefgroei, die er in de persoonlijkheid van verdachte is ontstaan, te compenseren. Ook acht de rechtbank van belang dat de ouders van verdachte en het gezinssysteem betrokken worden bij de behandeling, hetgeen bij uitstek in het jeugdstrafrechtelijk kader past en ook enkel dit kader hier passende mogelijkheden voor biedt. Tijdens het voorarrest in de justitiële jeugdinrichting is reeds aangevangen met de behandeling van verdachte. Bij detentie in een gevangenis zijn er geen mogelijkheden voor behandeling. Toepassing van het sanctierecht voor volwassenen zou betekenen dat de ingezette behandeling van verdachte zal worden gestopt en pas na het voltooien van de gevangenisstraf kan worden voortgezet. De rechtbank vindt het belangrijk dat de behandeling nu plaatsvindt, terwijl er nog ontwikkelingsmogelijkheden zijn en niet pas na enkele jaren detentie als de ontwikkelingsmogelijkheden zijn afgenomen en de scheefgroei naar verwachting is toegenomen. De rechtbank heeft 96 verdachte veroordeeld tot 2 jaar jeugddetentie en de pij.’ Uit deze uitspraken wordt de argumentatie duidelijk voor de toepassing van het jeugdrecht. Het regime van de JJI wordt als een mogelijkheid beschouwd tot groeien naar volwassenheid, er wordt rekening gehouden met de ontwikkelingsstadia, het bevorderen van herintegratie en de opbouwende rol in de samenleving. Uit de uitspraak van de ‘facebookmoord’ wordt de betrokkenheid van de ouders meegenomen als argument. Ook uit het gesprek met de Hunnerberg is dit als argument naar voren gekomen. Ik ben van mening dat de argumenten met betrekking tot het gezinssysteem en het feit dat de behandeling wordt gestopt indien er een gevangenisstraf wordt opgelegd, van belang zijn bij het beargumenteren of een sanctie binnen het jeugdrecht passend kan zijn. In de volgende uitspraken is gebruik gemaakt van artikel 77c WvSr om de verdachten volgens het jeugdrecht te veroordelen. De rechtbank Utrecht is van oordeel: ‘dat gelet op de persoonlijkheid van verdachte aanleiding is om het jeugdrecht toe te passen. Verdachte was ten tijde van het delict 19 jaar oud, maar volgens deskundigen functioneert de verdachte jonger dan zijn kalenderleeftijd. Daarnaast heeft hij adequate begeleiding nodig die het beste door 95 96 LJN: BD5486 LJN: BY2852 en zie ook LJN: BY2835 van de mededader 31 begeleiders van jeugdigen kunnen worden geboden. De rechtbank heeft ter terechtzitting vastgesteld dat verdachte niet in 97 staat lijkt te zijn om aan de eisen te voldoen die de maatschappij aan volwassenen stelt.’ De rechtbank Alkmaar heeft bij een 18-jarige verdachte de volgende argumenten gehanteerd: ‘Uit diverse rapporten is gebleken dat bij verdachte sprake is van zwakbegaafdheid en een gedragsstoornis. Verdachte over komt als een onrijp persoon, met een forse ontwikkelingsachterstand in zowel intellectueel als sociaal-emotioneel opzicht. De persoonlijkheid van verdachte 98 dwingt ertoe dat verdachte niet als een volwassene wordt beschouwd.’ Deze uitspraken verduidelijken de voorkeur voor het pedagogische karakter van het jeugdrecht. 2.5.1 De Pij-maatregel De pij is een behandelmaatregel in een vrijheidsbenemend kader en is bedoeld om de jeugdige van de benodigde opvoeding, verzorging en behandeling te voorzien en de samenleving te beveiligen. 99 De pij is gericht op de heropvoeding en op de behandeling van jongeren met psychische stoornissen. 100 In de artikelen 77s e.v. WvSr wordt de maatregel geregeld. De pij kan worden opgelegd op basis van een met redenen omkleed advies door ten minste twee gedragsdeskundigen101 en indien: a. Het een misdrijf betreft waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten; (het delictscriterium) b. De veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist, (het gevaarscriterium) en c. De maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte. (het hulpverleningscriterium) De pij richt zich op de meest problematische groep zware jeugddelinquenten, zoals harde kernjongeren en veelplegers. De persoonlijkheid van deze groep vraagt om een intramurale behandelmaatregel. 102 Het bijzondere van de pij is dat de maatregel bij toerekeningsvatbare daders kan worden opgelegd, maar ook bij niet-strafbare daders indien het feit is gepleegd wegens een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van het geestvermogen. 103 In tegenstelling tot de tbs is de ontoerekeningsvatbaarheid geen vereiste bij oplegging van de pij. In het wetsvoorstel van minister Teeven is voorgesteld om onder andere dit punt te veranderen. Het voorstel betreft het volgende: ‘dat de pij alleen kan worden opgelegd bij wie sprake is van een psychische stoornis ten tijde van het plegen van het delict.104 Als het gaat om een niet strafbare jeugdige dan is artikel 39 WvSr eveneens bij jeugdige van toepassing waardoor er in zo’n situatie geen hoofdstraf, vervangende straf of bijkomende straf kan worden opgelegd, maar wel een maatregel. 105 De uiteindelijke duur van de pij wordt niet van te voren vastgesteld, maar er geldt een maximum dat niet kan worden overschreden. 97 LJN: BV8474 LJN: BL7983 Bruning, De Jong, Liefaard, Schuyt, Doek en Doreleijers 2011, p. 21 100 Doreleijers & Fokkens 2010, p. 105 101 Artikel 77s lid 2 WvSr 102 Bruning, De Jong, Liefaard, Schuyt, Doek en Doreleijers 2011, p. 63 103 Artikel 77s lid 3 WvSr 104 Brief van Minister Teeven aan de Tweede Kamer 2011, p. 10. Dit is tevens opgenomen in het wetsvoorstel dat op 8 december 2012 is aangeboden aan de Tweede Kamer. Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met de invoering van een adolescentenstrafrecht, ingediend op 8 december 2012 door Minister Teeven 105 Doek en Vlaardingerbroek 2009, p. 545 98 99 32 De duur is afhankelijk van de opvoeding en behandeling die de jeugdige nodig heeft. 106 Sinds de inwerkingtreding van de wet ‘Aanpassing tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende jeugdsancties’ op 1 juli 2011, is de maximale termijn van de pij verhoogd naar drie, vijf of zeven jaar. Dit houdt in dat er twee jaar (of vier of zes) onvoorwaardelijk wordt opgelegd gevolgd door één jaar voorwaardelijk die gericht is op de nazorg. De verdeling en verlenging van de pij is als volgt:107 Bij een driejarige onverlengbare pij gaat het overwegend om ernstige delicten zoals; inbraak, diefstal, vandalisme, (zonder aantasting van de integriteit van het menselijk lichaam). Bij een vijfjarige verlengbare pij gaat het om: moord, verkrachting, doodslag, poging tot moord, zware mishandeling, gewapende overvallen en straatberovingen. Bij een tot zeven jaar verlengbare pij gaat het niet alleen om de voorgaande geweldsdelicten, maar ook om een psychische stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling aan het geestvermogen die aan de basis van het delict ligt. De pij wordt over het algemeen tenuitvoergelegd in JJI.108 Daar heerst een uitdrukkelijk opvoedings-, maar ook een behandelingsdoelstelling.109 Op basis van artikel 77s lid 5 WvSr is het mogelijk dat een tot een pij veroordeelde jeugdige elders wordt geplaatst. Dit kwam aan de orde in een uitspraak van het Gerechtshof in Arnhem. ‘Het gaat om een zwakbegaafde 14-jarige jongen met een ontwikkelingsstoornis, gedragsproblemen en zorgelijke persoonlijkheidsontwikkeling. Het hof is van oordeel dat - gelet op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten (het plegen van brandstichting, bedreiging en een zedendelict) en de zwaarte van verdachtes persoonlijkheidsproblematiek - oplegging van de pij in onvoorwaardelijke vorm in beginsel is aangewezen. Voorts is duidelijk geworden dat verdachte slechts kan functioneren in een zeer overzichtelijke residentiële omgeving, waarbinnen hem veel structuur wordt geboden en hij onder voortdurend toezicht staat. Verdachte is recentelijk overgeplaatst naar orthopedagogisch centrum De Beele te Voorst. Het centrum is in staat om (langdurig) zorg te dragen voor behandeling en begeleiding van verdachte en voorziet in een adequaat beveiligingsniveau. De Beele is, als niet-justitieel behandelcentrum, niet aangewezen als instelling waarbinnen de pij ten uitvoer kan worden gelegd. Nu er echter een passend behandelaanbod voorhanden is en de plaatsing van verdachte in De Beele naar tevredenheid van alle betrokkenen verloopt, is het hof van oordeel dat het belang van de continuïteit dient te prevaleren boven de wenselijkheid van oplegging van een onvoorwaardelijke pij. Dit geldt temeer daar het lopende civielrechtelijke traject voldoende garanties lijkt te bieden ten aanzien van het ook door het hof beoogde doel, te weten een zo gunstig mogelijk verloop van de verdere ontwikkeling van verdachte alsmede bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen. Een strafrechtelijk kader in onvoorwaardelijke vorm biedt in dit opzicht naar het oordeel van het hof thans geen meerwaarde. Het hof veroordeelt verdachte tot een voorwaardelijke pij met de bijzondere voorwaarde, dat verdachte zich zal houden aan de voorschriften en aanwijzingen die hem worden gegeven door of namens zijn gezinsvoogd.’ 110 106 Doek en Vlaardingerbroek 2009, p. 544 Lodewijks in Dorelijers, Ten voorde en Moerings 2010, p. 135 108 Doek en Vlaardingerbroek 2009, p. 550 109 Dit is geregeld in artikel 2 lid 2 Bjj. In artikel 10 lid 2 Bjj wordt een ‘behandeling’ omschreven als: ‘een samenstel van handelingen gericht op het bij jeugdigen voorkomen verminderen of opheffen van problemen of stoornissen van lichamelijke, geestelijk, sociale of pedagogische aard die hun ontwikkeling naar volwassenheid ongunstig kunnen beïnvloeden’. 110 LJN: BM2845 107 33 In de volgende uitspraak is de beperkte duur van de pij een argument om de verdachte volgens het volwassenstrafrecht te veroordelen. Het ging om de 17-jarige Murat D.: Bij Murat was er sprake van een enigszins gebrekkig ontwikkeling van de geestvermogens op cognitief en sociaal-emotineel gebied. Hij functioneerde cognitief op zwakbegaafd niveau van een 12- tot 14 jarige met agressieproblematiek. Het hof oordeelde dat onvoldoende aannemelijk werd dat de maximale behandelingsduur van zes jaren in het kader van een pij toereikend zou zijn. Verlenging is, indien Murat nog niet succesvol behandeld zou zijn, niet mogelijk en omzetting naar tbs ook niet. Daarnaast zou de nodige nazorg op basis van vrijwilligheid moeten plaatsvinden als gevolg van de beperkte duur van de pij en deze nazorg kon niet worden gegarandeerd. Het hof acht dat een onaanvaard risico. Gelet op artikel 38g WvSr kan een dergelijke garantie wel worden verkregen in het kader van tbs. De deskundigen hadden hun voorkeur geuit ten aanzien van de pij omdat Murat zich dan niet tussen volwasssen delinquenten zou begeven waardoor de kans op verharding minder groot is. Daarnaast zijn behandelaars in een jeugdinrichting meer gespecialiseerd in het behandelen van jeugdigen ten opzichte van 111 behandelaars in een tbs-inrichting.’ In de volgende uitspraak is het hof Arnhem van oordeel dat verdachte volgens het volwassenstrafrecht moet worden berecht, in tegenstelling tot de rechtbank. ‘Verdachte is betrokken geraakt bij een reeks delicten; voorbereiding van een overval, meerdere overvallen, mishandeling, dreigen met geweld, bedreiging, inbraak/schuldheling, en belediging van een ambtenaar in functie. Gelet op de ernst van de bewezen verklaarde strafbare feiten kan aanleiding worden gevonden voor toepassing van het volwassenstrafrecht. Vanwege zijn onrijpe sociale en emotionele ontwikkeling, zijn onrijpe gewetensfuncties en gebrekkig zelfstandig functioneren is geadviseerd om het jeugdstrafrecht toe te passen. Bij verdachte is door de jaren heen een achterstand in de sociaal-emotionele ontwikkeling ontstaan die geleid heeft tot forse gedragsproblematiek gecombineerd met geweld. Verdachte wordt beschreven als een adolescent, die innerlijke conflicten en gevoelens van onbehagen en zelfs angst heeft vertaald in bovenmatige controle, uitmondend in antisociaal gedrag op momenten dat hij zich bedreigd voelt. Hij is zozeer op overleven gericht dat het verplaatsen in een ander niet onmiddellijk tot de mogelijkheden behoort. Er is sprake van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en secundair narcistische kenmerken. Dit betekent dat zijn narcisme voortkomt uit de angst voor en de eventuele macht van een ander. Begeleiding binnen een JJI is niet mogelijk gebleken en ook niet met een langere duur in het kader van een pij. Het enige advies is om de afdoening te laten plaatsvinden tussen volwassenen omdat men daar zicht heeft op en weet heeft van de 112 ernstige persoonlijkheids-problematiek. Een behandeling binnen een tbs-instelling beidt daarvoor meer mogelijkheden.’ Het knelpunt dat naar voren komt, is dat de onvoltooide ontwikkeling en psychische problematiek vragen om een behandeling en bejegening in een pedagogische setting. Het jeugdrecht heeft vanwege de maximale duur, beperktere mogelijkheden dan het volwassenstrafrecht. Met name uit de bovengenoemde uitspraken blijkt dat er verschillende argumenten worden gebruikt om de afweging tussen het jeugd- en het volwassenstrafrecht te maken. Het dilemma met betrekking tot jongvolwassenen met psychische problematiek wordt met name zichtbaar als er voor de pij wordt gekozen en de beperkte duur niet voldoende blijkt te zijn om de behandeling te kunnen voltooien. Dit kwam ook aan de orde bij Murat D. waardoor er gekozen werd voor het volwassenstrafrecht. In het wetsvoorstel van minister Teeven wordt dit opgelost door de pij naar tbs om te zetten. Het voordeel hiervan is, dat de maatschappij beschermd wordt tegen jongvolwassenen met psychische problematiek die nog niet uitbehandeld zijn. Daar tegenover staat dat het 111 112 LJN: AR8112 LJN: BM0835 34 uitzicht naar einde van de pij, door omzetting naar tbs, er niet meer is omdat het bij tbs mogelijk is om het termijn eindeloos te verlengen. Dit kan gevolgen hebben voor de motivatie. 2.5.2 Jeugddetentie Jeugddetentie is geregeld in artikel 77i WvSr. Er wordt getracht om via een straf de jeugdige een krachtige correctie op te leggen.113 Het pedagogische effect zit in de afschrikkende werking en het strafkarakter. 114 Deze straf is evenals de pij gericht op de opvoeding. Bij de oplegging gaat het om de mate van verwijtbaarheid, het ‘misdrijf criterium’ en de proportionaliteit. De wetgever geeft hierover aan: ‘ voor zover het strafbare feit mede zijn oorsprong vindt in een gebrekkige opvoeding of in de persoon of andere omstandigheden van de veroordeelde liggende factoren, dient de jeugddetentie te worden benut om eventuele tekortkomingen zo mogelijk weg te 115 nemen’. Hierin gaat het hulpverleningscriterium schuil dat is gericht op de ontwikkeling van de jeugdigen. De doelgroep komt, voor wat betreft de categorie van strafbare feiten, grotendeels overeen met de pij (delictscriterium), maar het verschil zit in de persoonlijkheid van de dader omdat deze niet uitnodigt tot een intramurale behandelmaatregel.116 De pij is gericht op de behandeling van de jeugdigen en jeugddetentie op het begeleiden van jeugdigen, maar uit de bedoeling van de wetgever blijkt dat jeugddetentie ook is bedoeld om ‘eventuele tekortkomingen zo mogelijk weg te nemen’. Dit hoorde ik ook terug tijdens mijn bezoek aan de Hunnerberg te Nijmegen.117 In de Hunnerberg wordt geen onderscheid gemaakt tussen jongeren met een pij of met jeugddetentie, want ze verblijven op dezelfde groep. Tijdens de pij is er langer de mogelijkheid tot behandeling, terwijl voor de ernst van het feit en de bescherming van de samenleving een vrijheidsbenemende straf noodzakelijk is. 118 Jeugddetentie kan niet worden opgelegd bij een volledig ontoerekeningsvatbare jeugdige. Bij (verminderd) toerekenbaarheid kan het wel en kan de straf worden gecombineerd met een pij.119 De duur van de jeugddetentie kan maximaal 24 maanden zijn, maar moet in verhouding staan tot het verwijt dat de jeugdige wordt gemaakt. In het conceptwetsvoorstel ‘adolescentenstrafrecht’ door minister Teeven werd voorgesteld om de jeugddetentie te verhogen naar vier jaar.120 Indien dit zou worden ingevoerd is dit wellicht voor de rechtbank een reden om meer (minderjarige maar ook jongvolwassen) verdachten dan toch via het jeugdrecht te veroordelen. In het regeerakkoord van de VVD en PVDA is opgenomen dat het maximum voor jeugddetentie twee jaar zal blijven. 121 Op 8 december 2012 heeft minister Teeven het wetsvoorstel adolescentenstrafrecht naar de Tweede Kamer gestuurd en conform het regeerakkoord is de maximale duur van jeugddetentie op twee jaar gesteld. 122 In het wetsvoorstel is ook opgenomen dat de voorwaardelijke invrijheidstelling, zoals die in het volwassenstrafrecht geldt, bij jeugddetentie wordt ingevoerd. In het gesprek met de Hunnerberg werd echter aangegeven dat dit de praktijk 113 Bruning, De Jong, Liefaard, Schuyt, Doek en Doreleijers 2011, p. 26 Bruning, De Jong, Liefaard, Schuyt, Doek en Doreleijers 2011, p. 26 Bruning, De Jong, Liefaard, Schuyt, Doek en Doreleijers 2011, p. 27 vgl. kamerstukken II 1991/92, 21 327, nr. 6, p. 13 116 Bruning, De Jong, Liefaard, Schuyt, Doek en Doreleijers 2011, p. 63 117 Zie het verslag van het bezoek aan de Hunnerberg in bijlage 3 118 Bruning, De Jong, Liefaard, Schuyt, Doek en Doreleijers 2011, p. 63 119 Bruning, De Jong, Liefaard, Schuyt, Doek en Doreleijers 2011, p. 33 120 Brief van Minister Teeven aan de Tweede Kamer 2011, p. 10 121 Regeerakkoord VVD en PVDA gepubliceerd op 29 oktober 2012 122 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met de invoering van een adolescentenstrafrecht, ingediend op 8 december 2012 door Minister Teeven 114 115 35 niet ten goede zal komen omdat jeugddetentie voor een beperkte duur kan worden opgelegd en door de voorwaardelijke invrijheidstelling is er minder tijd om de jeugdige te behandelen en te begeleiden. In de uitspraak van de ‘hockeystickmoord’ heeft de rechtbank bewust gekozen voor een gevangenisstraf bij een minderjarige verdachte in plaats van jeugddetentie: ‘Verdachte is 17 jaar en heeft zijn moeder met een hockeystick om het leven gebracht. Deskundigen adviseerden verdachte te berechten via het jeugdstrafrecht vanwege de gestagneerde persoonlijke rijping van verdachte (vooral in emotionele zin) en zijn kalenderleeftijd. Het OM eiste overeenkomstig het advies omdat er geen gevaar was voor herhaling vanwege de unieke en extreme situatie tussen verdachte en zijn moeder en omdat verdachte geen agressieve persoonlijkheid heeft. De rechtbank deelde deze mening maar koos toch voor het volwassenstrafrecht vanwege de ernst van het feit. Verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met onder andere de bijzondere voorwaarden; dat hij zich ten behoeve van observatie en de daaruit voortvloeiende behandeling van zijn problematiek klinisch zal laten opnemen in een Forensisch Psychiatrische behandelsetting of soortgelijke instelling en aldaar voor klinische behandeling zal verblijven zolang de leiding van de instelling dat in samenspraak met de reclassering nodig oordeelt voor de maximale duur van één jaar.’ 123 Deze uitspraak is opmerkelijk omdat de gevangenisstraf lager is dan de maximale duur van jeugddentie. Dit sluit aan op hetgeen Weijers in zijn artikel in 2006 heeft beschreven. Weijers geeft aan dat in de meeste gevallen waarin artikel 77b WvSr werd toegepast vanwege de ernst van het delict, een straf werd opgelegd die (ruim) onder het maximum van het jeugdrecht bleef. 124 In de uitspraak van de ‘moord op de Garagehouder in Amsterdam-Noord’, wordt de verdachte veroordeeld tot lange gevangensstraf om de maatschappij te beschermen: ‘Het slachtoffer is door het toegebrachte letsel uiteindelijk overleden. De verdediging voerde aan dat gelet op de leeftijd de in artikel 77b WvSr gestelde leeftijdsgrens gepasseerd was, maar dat de persoonlijkheid van de verdachte zich verzette tegen de toepassing van het volwassenstrafrecht. Bij verdachte is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een persoonlijkheidsstoornis met narcistische en antisociale trekken. Het hof oordeelt dat verdachte niet in staat wordt geacht zich aan de maatschappelijke norm te conformeren, verdraait en loochent de waarheid, overtreedt andermans grenzen ten behoeve van zijn persoonlijk gewin, is hooghartig en maakt misbruik van anderen. Bij gebreke aan een reële behandelingsmogelijkheid, alsmede bij een recidivekans van een soortgelijk delict die matig tot hoog moet worden ingeschat, is voorts naar het oordeel van het hof onvermijdelijk dat de nadruk van de afhandeling van de strafzaak moet komen te liggen op bescherming van de gemeenschap. De verdachte wordt veroordeeld tot een langdurige 125 gevangenisstraf van 18 jaar.’ De uitspraak van de rechtbank Groningen betreft een minderjarige verdachte die wordt veroordeeld wegens moord. ‘Verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Hij heeft een antisociale persoonlijkheidsstoornis in ontwikkeling, laag gemiddelde intelligentie, afhankelijkheid van verschillende middelen en aanpassingsproblemen. Deze antisociale persoonlijkheidsstoornis in ontwikkeling veroorzaakte volgens de deskundigen niet, dat verdachte geen andere keuze had dan het ten uitvoer brengen van het tenlastegelegde. Hij had ten tijde van het plegen van het delict een goed besef van het buitensporige karakter van zijn reactie op de dreiging en hij had andere keuzes kunnen maken. De rechtbank oordeelt dat het bewezenverklaarde aan verdachte volledig kan worden 123 124 125 Hockeystick moord (LJN: BP2252) Weijers 2006, p. 58 Moord op de garagehouder Amsterdam Noord (LJN: BL9992) 36 toegerekend. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat in het onderhavige geval toepassing van het jeugdstrafrecht op gespannen voet staat met het vereiste dat bij strafoplegging de zwaarte van de straf mede in verhouding moet staan tot de ernst van het feit, nu bij de toepassing van het jeugdstrafrecht maximaal 2 jaar jeugddetentie kan worden opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat het bewezen verklaarde feit, gezien voormelde ernst en omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, dient te worden bestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 8 jaar, een aanmerkelijk langere duur.’ 126 De beperking van jeugddetentie is dat de straf maximaal 2 jaar kan worden opgelegd, zo blijkt ook uit de laatste uitspraken. Indien de beperkte duur van jeugddetentie ontoereikend is, kan de verdachte tot een gevangenisstraf worden veroordeeld, ondanks een gebrekkige ontwikkeling. In de eerste uitspraak (de ‘hockeystickmoord’) is bewust voor het volwassenstrafrecht gekozen vanwege de ernst van het feit, ook al was de hoogte van de straf lager dan de maximale duur van jeugddetentie. In de tweede uitspraak (de moord op de garagehouder) prevaleerde de bescherming van de maatschappij vanwege de recidivekans. 2.5.3 De gedragsbeïnvloedende maatregel Sinds 1 februari 2008 is de gedragsbeïnvloedende maatregel (gbm) geregeld in de artikelen 77x t/m 77wd WvSr en nader uitgewerkt in het Besluit Gedragsbeïnvloeding jeugdigen. De gbm kan, naar aanleiding van verplicht advies door de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad), worden opgelegd indien:127 1. De ernst van het begane misdrijf, of de veelvuldigheid van de begane misdrijven of de voorafgegane veroordelingen wegens misdrijf hiertoe aanleiding geven; en 2. De maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de jeugdige. Volgens Doek en Vlaardingerbroek is de gbm bedoeld voor: jeugdige veelplegers of harde kernjongeren, die ernstige of mindere ernstige misdrijven plegen, doch reeds veelvuldig in aanraking zijn geweest met justitie en bovendien veelal lijden aan gedragsproblemen of te kampen hebben met meervoudige (achtergrond)problemen. 128 De gbm is ook voor first offenders die een ernstig misdrijf hebben gepleegd. De gbm is ingevoerd door toename van geweldsdelicten, verharding van jeugdcriminaliteit en de toenemende gedragsproblemen bij jeugdigen. 129 Volgens Doreleijers hangen de ernstige gedragsproblemen samen met gezinsproblematiek en het ontbreken van voldoende correctie van de directe omgeving van de jeugdige. De aanpak van de gbm moet gericht zijn op de (her)opvoeding waarbij de bevindingen van het gedrag en het bieden van een duidelijke structuur centraal staan. 130 De gbm biedt jeugdige een passende reactie aan om afglijden te voorkomen en hun criminele carrière tijdig te stoppen. 131 De rechter bepaalt de inhoud van de gbm en kan gelasten dat de jeugdige onder begeleiding van de jeugdreclassering aan een programma deelneemt. 132 Dit kan in een instelling (maar niet gesloten) of ambulant zijn. 133 Het programma bestaat uit één of meer gedragsinterventies en moet worden afgestemd op de problematiek van de jeugdige. De wetgever is van mening: ‘ dat de 126 LJN: BB4075 Artikel 77w WvSr 128 Doek en Vlaardingerbroek 2009, p. 558 129 Doek en Vlaardingerbroek 2009, p. 557 130 Dorelelijers & Fokkens 2010, p. 105 131 Bruning, De Jong, Liefaard, Schuyt, Doek en Doreleijers 2011, p. 31, vgl. kamerstukken II 2005/06 30, 332, nr. 3, p. 20 132 Strafblad 2008, p. 142 133 Artikel 77w lid 3 jo. Lid 6 WvSr 127 37 meerwaarde van deze maatregel vooral is gelegen in de mogelijkheid om meerdere aanpakken in combinatie met elkaar binnen één samenhangend programma en onder één juridische titel kan worden toegepast.’ 134 De periode bedraagt minimaal 6 tot maximaal 12 maanden en kan eenmaal voor maximaal dezelfde periode worden verlengd. 135 De gbm kan gecombineerd worden met een vrijheidsbenemende straf en dienen als een vorm van nazorg.136 Bij niet of niet naar behoren uitvoeren van de maatregel staat daar vervangende jeugddetentie tegenover. Dit dient als ‘stok achter de deur’.137 Uit de uitspraak van de rechtbank Middelburg wordt duidelijk wat de beweegredenen zijn geweest voor het opleggen van een gbm. ‘Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig feit. Hij heeft samen met zijn twee minderjarige medeverdachten het plan opgezet om een supermarkt te overvallen en zich daartoe te vermommen met een gezicht bedekkend masker en zich te bewapenen met een neppistool. Volgens de deskundigen is bij verdachte sprake van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de vorm van een oppositioneel-opstandige gedragsstoornis. Het feit kan verdachte in licht verminderde mate worden toegerekend. Deze gedragsstoornis kenmerkt zich door een aanhoudend patroon van agressief opstandig gedrag, weigeren zich te voegen naar verzoeken of regels van volwassenen en boos en wraakzuchtig reageren. Ook is volgens hen bij verdachte sprake van een identiteitsprobleem, middelengebruik, een bedreigde persoonlijkheid met antisociale en narcistische trekken en een ouder-kind relatie probleem. De gedragsdeskundigen adviseren om verdachte binnen een duidelijk opvoedingskader met heldere grenzen, structuur en aandacht verder op te voeden en bij te sturen. Hij dient volgens hen intensief behandeld te worden op het vlak van zijn identiteitsontwikkeling, sociale relaties, het mogen voelen en ervaren van emoties in verhouding tot de eisen en verwachtingen die zijn familie aan hem stelt. Dit kan het best worden uitgevoerd door aan verdachte gbm op te leggen en hem binnen die gbm in het MTFC-behandelprogramma van het Leger des Heils te plaatsen. Door middel van het MTFC-behandelprogramma krijgt verdachte duidelijke grenzen en structuur aangeboden en wordt hij uit zijn directe omgeving gehaald, hetgeen positief kan werken voor zijn verdere ontwikkeling. Ook onderschrijft de rechtbank het advies van de deskundigen dat de bij verdachte aanwezige gedragsproblematiek oplegging van de gbm rechtvaardigt. Zij overweegt daarbij dat de ernst van het door verdachte begane misdrijf en de eerdere contacten van de verdachte met de politie wegens misdrijven aanleiding geven tot de oplegging van die maatregel en dat die maatregel in het belang is van 138 een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.’ De tweede uitspraak is van de rechtbank ’s-Hertogenbosch. ‘Verdachte wordt veroordeeld voor afpersing, openlijk geweld in vereniging en mishandeling. Bij verdachte is sprake van een gedragsstoornis, ADHD van het gecombineerde type en ouder-kind relatieproblemen. Daarnaast is er sprake van verhoogde (in)directe agressie, een zwakke gewetensontwikkeling en een wantrouwende houding. Het recidiverisico wordt als verhoogd ingeschat indien er geen behandeling plaatsvindt. De gbm wordt in het belang geacht van de verdere ontwikkeling, omdat een duidelijk juridisch kader gedragsregulerend werkt voor verdachte. Daarnaast heeft de plaatsing in de Hunnerberg ertoe geleid dat verdachte een mogelijke toekomstige gesloten plaatsing wil voorkomen. Derhalve zal deze maatregel kunnen dienen als 'stok achter de deur'. Verder is verdachte al meerdere keren met justitie in aanraking gekomen en is er sprake van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Een duidelijk afgekaderd behandelkader is noodzakelijk. Kijken we daarbij naar de voorgeschiedenis van de ingezette vrijwillige hulpverlening dan zien we dat dit door verdachte is afgehouden. Hij heeft 134 Bruning, De Jong, Liefaard, Schuyt, Doek en Doreleijers 2011, p. 31, vgl. kamerstukken II 2005/06 30, 332, nr. 3, p. 7 Artikel 77wd WvSr Bruning, De Jong, Liefaard, Schuyt, Doek en Doreleijers 2011, p. 33 137 Bruning, De Jong, Liefaard, Schuyt, Doek en Doreleijers 2011, p. 32 138 LJN: BV6303 135 136 38 zich hierbij niet meewerkend opgesteld. De rechterbank veroordeelt verdachte tot een gbm, die bestaat uit de volgende modules: nieuwe perspectieven bij terugkeer, een behandeling vanuit de GGzE bestaande uit psychomotore therapie en individuele (cognitieve) therapie. Daarnaast legt de rechtbank een deels voorwaardelijke jeugddetentie op met als voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de aanwijzingen hem in het kader van jeugdreclassering te geven ook als dit inhoudt dat hij zich laat behandelen door de GGzE.’ 139 Uit deze uitspraken wordt duidelijk dat de verdachten niet volledig toerekeningsvatbaar worden gehouden voor de gepleegde strafbare feiten gelet op de psychische problematiek. Via deze maatregel wordt via een ambulante setting een behandeling aangeboden om recidive te voorkomen. Mijns inziens wordt door middel van deze maatregel voorkomen dat de pij wordt opgelegd. De feiten zijn minder ernstig, maar de problematiek is naar mijn mening vergelijkbaar. In het wetsvoorstel van minister Teeven zijn er ook wijzigingen ten aanzien van de gbm voorgesteld. De gbm moet meer een beveiligingskarakter hebben, zoals de plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (isd), voor veelplegers in het volwassenstrafrecht. Het intensieve programma van de gbm is gericht op het voorkomen van recidive. Hierbij kan ook gedacht worden aan elektronisch toezicht, nachtdetentie of het opleggen van locatiege- en verboden. Daarnaast wil minister Teeven de deelname bij onvoldoende medewerking ondersteunen door de GBM van een ‘time-outmogelijkheid’ te voorzien. Via deze tijdelijke vrijheidsbeneming wil minister Teeven bevorderen dat de jeugdige opnieuw medewerking verleent aan het behandelprogramma. Deze wijziging acht ik voor de doelgroep van mijn scriptie niet van belang omdat ik van mening ben dat ze de leeftijd voor een dergelijke waarschuwing inmiddels gepasseerd zijn. 2.5.4 Het adolescentenstrafrecht De afgelopen tijd wordt er steeds meer aandacht gevraagd voor de positie van jongvolwassenen in het strafrecht. Dit heeft te maken met de resultaten van neurobiologische onderzoeken. Hierdoor ontstaat de vraag op welke manier jongvolwassenen in het strafrecht bejegend moeten worden en of dit moet leiden tot aanpassing van wetgeving of de praktijk. In het verleden is eerder een voorstel gedaan tot de invoering van een adolescentenstrafrecht. In 1971 stelde de commissie Wiarda voor om voor jonge meerderjarigen (van 18 tot 23 (of 25) jaar) een eigen strafrecht te creëren, met eigen straffen en maatregelen.140 Vervolgens heeft de commissie Anneveldt in 1982 voorgesteld om het kinderstrafrecht voor alle personen tussen de 12 en de 24 jaar toepasbaar te maken, met de mogelijkheid om bij personen vanaf 16 jaar het volwassenstrafrecht toe te passen. 141 Beide adviezen zijn niet overgenomen met het argument dat de invoering van het voorstel ingrijpende gevolgen zou hebben voor de capaciteit van de penitentiaire inrichtingen waarvoor eind jaren tachtig geen geld zou zijn.142 De RSJ heeft op 14 maart 2011 bepleit om een ‘jongvolwassenstrafrecht’ voor de leeftijd van 18 tot 24 jaar in te voeren.143 Het moet wel mogelijk zijn bij langdurig delictgevaar, een langere straf op te leggen. De RSJ stelt voor om de strafmaxima op te laten lopen met de leeftijd, waarbij jongeren 139 LJN: BX5888 Doreleijers en Fokkens 2010, p. 27 Doreleijers en Fokkens 2010, p. 27 142 Doreleijers en Fokkens 2010, p. 28 143 RSJ 2011, p. 35 en sluit zich aan bij een aantal deskundigen zoals Doreleijers en Fokkens 2010 en Doreleijers 2009. 140 141 39 tussen de 18 en 20 jaar tot maximaal 2 jaar jeugddetentie en 22- en 23- jarigen tot maximaal 4 jaar jeugddetentie kunnen worden veroordeeld. Bij een jongvolwassene die een dermate groot gevaar voor de samenleving zal vormen, dienen er speciale voorzieningen te worden getroffen.144 De RSJ voert hierbij als argument dat een pedagogische reactie ook ten voordele is van de maatschappij en het slachtoffer omdat uit onderzoek blijkt dat van zo’n reactie en behandeling meer resultaat kan worden verwacht als het gaat om recidivevermindering. Minister Teeven heeft op 25 juni 2011 zijn plannen aan de Tweede Kamer gepresenteerd voor een ‘effectieve aanpak van adolescenten’ 145 en op 16 december 2011 heeft hij het wetsvoorstel tot het invoeren van het adolescentenstrafrecht aan diverse partijen ter consultatie aangeboden.146 In dit wetsvoorstel had minister Teeven onder andere voorgesteld om de maximale duur van de jeugddetentie te verhogen naar 4 jaar. In het regeerakkoord van oktober 2012 is opgenomen dat het adolescentenstrafrecht zal worden ingevoerd maar dat de maximale duur van de jeugddetentie niet zal worden verhoogd naar vier jaar. 147 Op 8 december 2012 heeft minister Teeven het wetsvoorstel tot het invoeren van het adolescentenstrafrecht bij de Tweede Kamer ingediend. Het wetsvoorstel geeft uitvoering aan het regeerakkoord en zal conform dit regeerakkoord de maximale duur van jeugddetentie op twee jaar stellen.148 Het wetsvoorstel van minister Teeven lijkt gericht te zijn op een apart adolescentenstrafrecht voor jongeren en jongvolwassen van 16 tot 23 jaar, maar minister Teeven kiest voor een flexibel systeem van leeftijdsgrenzen. Dit systeem houdt in: ‘dat bij zeer ernstige feiten of als de persoonlijkheid van de minderjarige daartoe aanleiding geeft, het gewone strafrecht met de daarbij behorende strafmaxima wordt toegepast. Anderzijds kan hierbij het minder punitieve en meer pedagogische jeugdstrafrecht behouden blijven. In dit stelsel kan, meer dan in een systeem met vaste leeftijdsgrenzen, rekening worden gehouden met de ontwikkelingsfase van de adolescent, de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dat is gepleegd’. 149 In het wetsvoorstel zijn verschillende wijzigingen van het jeugdstrafrecht voorgesteld. De leeftijdsgrens van artikel 77c WvSr wordt verhoogd van 21 naar 23 jaar. Op deze manier blijft de rechter de mogelijkheid houden om het volwassenstrafrecht toe te passen vanaf de leeftijd van 16 jaar, maar daarnaast zich tot het jeugdrecht te wenden bij jongvolwassenen tot 23 jaar. Dit betekent dat het complete sanctiepakket van toepassing kan zijn op adolescenten van 16 tot 23 jaar. 150 Ook het jeugdsanctiestelsel moet volgens minister Teeven worden aangepast. De voorwaardelijke invrijheidstelling dient ingevoerd te worden, zodat de adolescent aan het einde van de jeugddetentie voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld. Aan deze voorwaardelijke invrijheidstelling (vi) worden voorwaarden verbonden, deze voorwaarden zijn ontleend aan de vi-regeling voor volwassenen. Bij de uitvoering van het programma van de gbm wordt voorgesteld, het te maken om de veroordeelde onder elektronisch toezicht te stellen en de 144 RSJ 2011, p. 35. De RSJ verwijst hierbij naar het advies ‘Zorg voor jongeren met psychische stoornissen in de justitiële jeugdinrichtingen’ van 29 mei 2009, waarin wordt geadviseerd om elke jongere te beoordelen op vier dimensies: gevaarlijkheid, gestoordheid, strafbaarheid en dus mate van vergeldingsnoodzaak en bescherming. 145 Brief van Minister Teeven aan de Tweede Kamer 2011, p. 1 146 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met de invoering van een adolescentenstrafrecht, 16 december 2012 147 Regeerakkoord VVD en PvdA gepubliceerd op 29 oktober 2012 148 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met de invoering van een adolescentenstrafrecht, ingediend op 8 december 2012 door Minister Teeven 149 Brief van Minister Teeven aan de Tweede Kamer 2011, p. 4 150 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met de invoering van een adolescentenstrafrecht, 16 december 2012, p. 16 40 veroordeelde kan in nachtdetentie worden opgenomen. Daarnaast wordt de time-outregeling ingevoerd. Ten aanzien van de pij moet het beveiligingskarakter meer tot uitdrukking komen en slechts een beperktere groep kan in aanmerking komen voor deze maatregel.151 Dit houdt in dat de pij alleen kan worden opgelegd indien er ten tijde van het plegen van het delict sprake is van een psychische stoornis. 152 De pij geldt dan voor verminderd toerekeningsvatbare of ontoerekeningsvatbare jeugdigen. De criteria voor oplegging van de pij worden meer toegesneden op die van tbs en de pij kan worden omgezet naar tbs. Deze wijziging heeft ermee te maken dat de veroordeelde nog gevaarlijk kan zijn wanneer de maximale duur van de pij is bereikt. Dit is voor de samenleving onverantwoord. Minister Teeven wil in uitzonderlijke gevallen mogelijk maken dat de pij kan worden omgezet naar tbs, indien er ten tijde van het plegen van het delict ook aan de voorwaarden voor het opleggen van tbs is voldaan. Tbs kan onder andere worden opgelegd als er sprake is van gevaar voor de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen. Indien bij het eindigen van de pij dit gevaar nog aanwezig is, vormt dit een aanleiding voor omzetting. De rechter kan een bevel tot verpleging van de veroordeelde geven (artikel 37b WvSr) of de pij omzetten in tbs met voorwaarden (artikel 38 WvSr).153 Op het conceptvoorstel van minister Teeven van 25 juni 2011 zijn diverse reacties gekomen, waaronder van de RSJ, de Kinderombudsman, de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) en de Raad voor de Rechtspraak (RvdR). Op 14 maart 2012 heeft de RSJ geadviseerd om het huidige concept wetsvoorstel niet in te voeren omdat het conceptwetsvoorstel niet voorziet in een apart strafrecht maar in een verruiming van het toepassen van het jeugdstrafrecht.154 Het voorstel houdt slechts een beperkte verruiming in ten aanzien van jongvolwassenen. Jongvolwassenen worden in beginsel volgens het volwassenstrafrecht berecht, met uitzondering van 18 tot en met 22 jarigen indien zij worden verdacht van een ernstig misdrijf, veelpleger of uitgesproken kwetsbare jongvolwassenen zijn. In het laatste geval gaat het om jongvolwassenen met een psychische stoornis of een licht verstandelijke beperking. De RSJ vindt dit opvallend omdat de recente inzichten in de neuropsychologische ontwikkeling ten aanzien van jongvolwassenen en adolescenten de aanleiding waren van het conceptwetsvoorstel. Geconcludeerd wordt dat het wetsvoorstel geen strafrechtelijke voorzieningen en strafvorderlijke bepalingen voor jongvolwassenen voorstelt. 155 De RSJ noemt dit conceptvoorstel ten aanzien van de jongvolwassenen een gemiste kans. In het eerdere advies van de RSJ van 14 maart 2011, wordt gepleit voor het creëren van een apart strafrecht voor jongvolwassenen en de nadruk leggen op het pedagogische karakter van het jeugdstrafrecht. Ook de RvdR is van mening dat de gevraagde aandacht voor adolescenten tot 23 jaar niet terug te vinden is in de gekozen oplossingsrichting. Echter, de RvdR deelt de mening van de RSJ over een afzonderlijk straf(proces)recht tot 23 jaar niet. De RvdR kan zich vinden in het minder verstrekkende systeem en de verruiming tot 23 jaar. De RvdR werpt wel de vraag op of de bovengrens niet moet worden verhoogd naar 24 jaar vanwege het advies van de RSJ van 14 maart 2011. De NVvR vindt het positief dat er rekening wordt 151 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met de invoering van een adolescentenstrafrecht, 16 december 2012, p. 17 152 Brief van Minister Teeven aan de Tweede Kamer 2011, p. 10 153 Brief van Minister Teeven aan de Tweede Kamer 2011, p. 10-11 154 RSJ 2010, p. 12 155 RSJ 2012, p. 12 41 gehouden met jongeren tussen 18 en 23 jaar die niet altijd in staat zijn afgewogen keuzes te maken, zoals dit wel verwacht mag worden van normaal functionerende volwassenen.156 De NVvR maakt, net als de RvdR, bezwaar tegen de leeftijdsgrens. De ontwikkeling van bepaalde onderdelen van de hersenen duurt voort tot rond het 25e levensjaar. De NVvR adviseert dan de grens naar 25 jaar te verhogen.157 Daarnaast is de NVvR van mening dat de criteria voor toepassing van het jeugdstrafrecht voor adolescenten moet worden verduidelijkt omdat uit het voorstel niet duidelijk wordt wanneer artikel 77c WvSr moet worden toegepast. De NVvR oordeelt dat als de pij kan worden omgezet in tbs dit in strijd is met artikel 37 IVRK en daarbij wordt het afschrikwekkende effect van de pij vergroot. Dit gaat ten koste van de bereidheid om aan een persoonlijkheidsonderzoek mee te werken. Indien dit tot toename van weigeringen zou leiden, kan dit op langere termijn een groter risico voor de maatschappij opleveren.158 Op dit moment zorgt de pij mede voor het bevorderen van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de jongere. Door de veranderingen wordt de pij primair een beveiligingsmaatregel. De NVvR is van mening dat uit het wetsvoorstel niet blijkt waarom het noodzaak is om de maatregel zo ingrijpend te wijzigen. Hierop komt de NVvR met een advies om na te gaan of de BOPZ een aanvulling kan bieden indien de jongvolwassene na de pij nog niet uitbehandeld is en nog een gevaar vormt voor zichzelf en de samenleving. De NVvR stelt voor om te bezien of de BOPZ gewijzigd moet worden zodat deze aanvulling geboden kan worden.159 De NVvR laat zich ook uit over de gevolgen van het wetsvoorstel. De NVvR voorziet dat door de wetswijziging meer expertise van het personeel in de JJI’s wordt gevraagd omdat er met verschillende leeftijdscategorieën moet worden gewerkt. Daarnaast kunnen de doorlooptijden vertragen omdat er meer voorlichtingsrapportages gemaakt moeten worden (dan ook voor de leeftijd van 18-23 jaar).160 De Kinderombudsman heeft op 23 februari 2012 gereageerd op het wetsvoorstel en geeft ten aanzien van jongvolwassenen aan dat het wetsvoorstel recht doet aan de wetenschappelijke inzichten en een verbetering is voor jongvolwassenen. 161 De Kinderombudsman voegt ten aanzien van de omzetting van pij naar tbs toe: ‘Vanuit het werkveld wordt aangegeven dat het in enkele gevallen onwenselijk is om de jongere na afloop van de pij weer in volledige vrijheid te stellen. Ze achten de kans op een zeer ernstig vergrijp hoog. Voor deze enkele zeer problematische gevallen dient een oplossing gevonden te worden, waarbij de rechtspositie van de 162 minderjarige niet verslechterd wordt.’ Mijns inziens kan, door de verhoging van de leeftijdsgrens zoals minister Teeven in heeft voorgesteld, voor een grotere groep jongvolwassenen per individueel geval maatwerk worden geleverd. Ten aanzien van de omzetting van pij naar tbs, ben ik van mening dat wellicht de behandelmotivatie afneemt omdat er onvoldoende uitzicht is op het einde van de behandeling. Aan de andere kant zijn er extreem gevaarlijke jongvolwassenen, die gebaad zijn bij de behandelstructuur van de pij, maar waarbij, zelfs met de maximale duur van de pij, de veiligheid van de samenleving niet kan worden gegarandeerd. In dergelijke gevallen is het risico van recidive te groot. Ik ben van mening dat het een gemiste kans is als de pij niet meer opgelegd kan 156 NVvR 2012, P. 1 NVvR 2012, P. 2 158 NVvR 2012, P. 3 159 NVvR 2012, P. 3 160 NVvR 2012, p. 4 161 De Kinderombudsman 2012, p. 2 162 De Kinderombudsman 2012, p. 9 157 42 worden bij volledig toerekeningsvatbare jongvolwassenen. Tijdens de ontwikkeling van de jongvolwassene kunnen er diverse probleemgebieden zijn die ten tijde van het misdrijf geen dusdanige rol hebben gespeeld, maar waarbij het van belang is om deze gebieden aan te pakken voor de toekomst van deze jongvolwassene. Tevens ben ik van oordeel dat de jeugddetentie moet worden verhoogd, in ieder geval zoals minister Teeven in eerste instantie heeft voorgesteld. Van jongvolwassenen mag de maatschappij meer gecontroleerd en verantwoordelijk gedrag verwachten dan van minderjarigen. Er moet een mogelijkheid bestaan om ook bij jongvolwassenen passend, maar wel via de sancties van het jeugdrecht, op de strafbare feiten te reageren. 2.5.5 De maatregel ter beschikking stelling De maatregel ter beschikking stelling (tbs) is geregeld vanaf artikel 37 WvSr en kan worden opgelegd indien is voldaan aan de volgende voorwaarden: 1. ten tijde van het begaan van het strafbare feit bestond een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, 2. het strafbare feit is een misdrijf waarop 4 jaar gevangenisstraf is gesteld (delictscriterium), 3. de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist het opleggen van de tbs-maatregel (gevaarscriterium). Om te bepalen of aan de 1e en 3e voorwaarde is voldaan, moet de rechter door twee gedragsdeskundigen worden geadviseerd. Er moet worden vastgesteld of de verdachte ten tijde van het plegen van het strafbare feit, een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens had (de eerste voorwaarde). Hierdoor zou het kunnen dat het strafbare feit niet (geheel) wordt toegerekend. De gedragsdeskundigen moeten ook over de derde voorwaarde adviseren, over de kans op herhaling waardoor er noodzaak tot behandeling kan bestaan. De gevaarlijkheid van de dader, bestaande uit de toerekeningsvatbaarheid en recidivegevaar, is het fundament van deze maatregel.163 De stoornis is van invloed geweest op het plegen van het strafbare feit, waardoor er gevaar bestaat op herhaling als de dader niet wordt behandeld. Tbs is gericht op de verpleging en behandeling van ter beschikkinggestelden (tbs’ers) en ingesteld omdat er behoefte bestaat de maatschappij te beveiligen tegen daders van ernstige delicten die verminderd of ontoerekeningsvatbaar zijn.164 Het doel van de maatregel is: ‘dat de tenuitvoerlegging zo veel mogelijk dienstbaar wordt gemaakt aan de behandeling van de veroordeelde en de voorbereiding op diens terugkeer in de maatschappij met inachtneming van het karakter van de vrijheidsbenemende straf of maatregel ’. 165 Bij oplegging van tbs wordt het strafbare feit niet vergolden, maar wordt de maatschappij beschermd. Dit belang prevaleert boven het belang van de fysieke vrijheid van de dader.166 Beveiliging wordt gerealiseerd door de veroordeelde te behandelen en te resocialiseren. De maatregel kan met een gevangenisstraf worden gecombineerd als de verdachte niet volledig ontoerekeningsvatbaar is.167 Dit betekent niet dat bij een volledig toerekenbare verdachte een hogere 163 Veurink in Muller en Vegter 2009, p. 200 Veurink in Muller en Vegter 2009, p. 200 De Groot in Muller en Vegter 2009, p. 142 166 Veurink in Muller en Vegter 2009, p. 202 167 Veurink in Muller en Vegter 2009, p. 200 164 165 43 straf wordt opgelegd dan bij een verminderd toerekeningsvatbare verdachte.168 De rechter kan twee vromen van tbs opleggen; tbs met voorwaarden of tbs met dwangverpleging. De rechter moet beoordelen of tbs met dwangverpleging noodzakelijk is, indien dit niet het geval is kan de rechter tbs met voorwaarden opleggen.169 2.5.5.1 Tbs met voorwaarden Tbs met voorwaarden is een extramurale vorm van tbs en is geregeld in artikel 38 WvSr. Het bevel tot dwangverpleging ontbreekt, maar door de rechter worden voorwaarden opgelegd ter verbetering van het gedrag. 170 Centraal staat dat de veroordeelde vrijwillig de voorwaarden zal naleven. 171 De voorwaarden kunnen inhouden dat de tbs’er zich laat behandelen in een instelling voor (forensische) psychiatrische zorg of zich zal onderwerpen aan een ambulante behandeling. De rechter kan een instelling de opdracht geven om hulp en steun te verlenen (lid 2). Doorgaans is dit een reclasseringsinstelling. De reclassering adviseert en formuleert de voorwaarden en houdt ook feitelijk toezicht op de naleving van de gestelde voorwaarden. Het nadeel van tbs met voorwaarden is dat het een kwetsbaar instrument is. Er moet maatwerk worden geleverd, inhoudend dat de verschillende instanties met elkaar moeten samenwerken en op elkaar aansluiten en er voldoende juridische instrumenten moeten zijn om in te grijpen als de veroordeelde zich niet aan de voorwaarden houdt.172 De duur van de maatregel is in beginsel twee jaar en kan telkens door de rechter met één of twee jaar worden verlengd tot een maximum van negen jaar.173 De officier van justitie kan vorderen dat tbs met voorwaarden wordt omgezet in tbs met dwangverpleging als de voorwaarden niet worden nageleefd.174 De volgende uitspraken illustreren welke argumenten een rol spelen bij de afweging om de verdachte te veroordelen tot tbs met voorwaarden. Allereerst de rechtbank Almelo: ‘heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, ontzegging van de rijbevoegdheid gedurende 3 jaren en tbs met voorwaarden. Verdachte heeft, onder invloed van alcohol, drugs en een antidepressivum de maximumsnelheid overschreden wat de dood van een fietser tot gevolg heeft gehad. Bij verdachte is sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogen, namelijk alcoholafhankelijkheid, cannabis- en speedmisbruik, daarnaast is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens namelijk een low level borderline persoonlijkheidsstoornis. Verdachte heeft vanwege de aanwezige persoonlijkheidsproblematiek haar impulsen maar matig onder controle en daardoor weinig vat op haar gedrag. De toch al gebrekkige impulscontrole zal door het overmatige alcoholgebruik nog gebrekkiger zijn geworden waardoor verdachte nog minder goed in staat was de gevolgen van haar gedrag te kunnen overzien. De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen, in aanmerking genomen de inhoud van de rapporten en de ernst van het begane feit, het opleggen van de maatregel tbs eisen. De rechtbank is van oordeel dat die last niet een bevel van 168 De Hoge Raad is van oordeel dat ‘straf naar mate van schuld’, geen steun vindt in het recht. Veurink in Muller en Vegter 2009, p. 200 met verwijzing naar: dit blijkt onder andere uit het zogenoemde ‘Zwarte Ruiter-arrest’. HR 10 september 1957, NJ 1958, m. nt Pompe. In dit arrest had de rechter een gevangenisstraf op omdat er toen der tijd weinig vertrouwen was in de tbs-maatregel, zodat de samenleving werd beschermd. Dit leverde de een discussie op omdat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was en op deze manier toch werd veroordeeld naar mate van schuld. De Hoge Raas was van mening dat een straf zwaarder mag zijn dan de mate van schuld als daarvoor voldoende redenen zijn. Beveiliging van de samenleving is zo’n reden. 169 Artikel 37b WvSr. 170 Groen, Dorst en Nijman 2011, p. 21 171 Artikel 38 lid 5 WvSr. Dit is een verschil met een voorwaardelijke veroordeling, want daar stelt de wet het vereiste dat de veroordeelde bereid moet zijn om vrijwillig mee te werken, niet. 172 Brouwer en Elzinga 2003, P. 44 en 45. Bij de betrokken partijen moet worden gedacht aan het Openbaar Ministerie, de rechter en hulpverlenende instanties zoals de reclassering en behandelklinieken. 173 Artikel 38d WvSr en artikel 38e lid 2 WvSr 174 Artikel 38c WvSr 44 tbs met dwangverpleging dient te worden gegeven, maar ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen dienen een aantal voorwaarden te worden gesteld betreffende het gedrag van de tbs’er. 175 De verdachte heeft zich ter zitting tot naleving van die voorwaarden bereid verklaard.’ De rechtbank Zutphen heeft in 2008 een verdachte uit 1989 veroordeeld tot 841 dagen gevangenisstraf en tbs met voorwaarden. ‘Verdachte heeft destijds gemaskerd de woning van het slachtoffer binnen gedrongen, heeft haar met een mes bedreigd en vervolgens verkracht. Uit het multidisciplinair rapport door het Pieter Baan Centrum (PBC) is gebleken dat verdachte een laag gemiddelde intelligentie, affectief en pedagogisch verwaarloosde, nog onvolgroeide imponerende en mogelijk ook een seksueel getraumatiseerde man is. Verdachte is beperkt in zijn vermogen om situaties goed in te schatten, is in wezen nog onvoldoende in staat om zelfstandig te functioneren en heeft een verstoorde persoonlijkheidsontwikkeling. Volgens het PBC hoeft van tbs met dwangverpleging geen sprake te zijn, gelet op de behandelmotivatie, het probleembesef en het ontbreken van een aantal negatief predisponerende factoren. Vanwege de ernst van het feit en de buitengewoon ingrijpende ervaring voor het slachtoffer enerzijds en anderzijds de jeugdige leeftijd van verdachte, blanco strafblad, de persoonlijke omstandigheden, de verminderde toerekeningsvatbaarheid, de behandelmotivatie en de gebleken spijt die verdachte heeft geuit, is de rechtbank van oordeel dat tbs met voorwaarden een geëigende afdoening is. Gelet op de omstandigheid dat er gevaar bestaat voor herhaling, zal de rechtbank de voorwaarden stellen dat verdachte zich zal laten behandelen bij de Hanzeborg te Zutphen.’ 176 Uit de hierboven aangehaalde uitspraken blijkt dat het recidivegevaar en de bereidheid van de verdachte om mee te werken aan de voorwaarden mede bepalend is bij de oplegging van tbs met voorwaarden. De uitspraken maken ook inzichtelijk dat de kenmerken van de psychische problematiek bij de verdachten vergelijkbaar zijn met de kenmerken van jongvolwassenen die nog in ontwikkeling zijn, zoals impulsen matig onder controle kunnen brengen, daardoor weinig vat op het gedrag en sprake van sterke mate van zelfoverschatting.177 Een tbs-kliniek moet in staat zijn om deze factoren te behandelen. 2.5.5.2 Tbs met dwangverpleging Tbs met dwangverpleging is geregeld in artikel 37b WvSr en is een intramurale vorm van tbs. De veroordeelde wordt opgenomen en behandeld in een tbs-kliniek en er wordt geprobeerd de tbs’er te motiveren tot behandeling.178 De behandeling wordt afgestemd op de stoornis en persoonlijkheid van de tbs’er. Het doel van de maatregel is het verminderen van toekomstig delictgevaar waardoor de tbs’er delictvrij verder kan leven in de maatschappij. De stoornis en gebrekkige ontwikkeling mogen blijven bestaan, maar er worden hulpconstructies gezocht, die gericht zijn op toezicht, controle, begeleidingsvormen, gedragsbeïnvloeding, gedragsprothesen, medicatie, vaardigheidsvergroting etc..179 De tbs’er is niet verplicht om mee te werken aan zijn behandeling, enkel de verpleging is opgelegd, maar het delictgevaar verdwijnt niet vanzelf. Dit houdt in dat het verblijf in de tbs-kliniek wordt voortgezet, maar als er wordt meegewerkt dan vergroot het de mogelijkheden op beëindiging of meer vrijheden binnen de maatregel. 180 De duur van de maatregel is in beginsel twee jaar en kan telkens door de rechter met één of twee jaar worden verlengd. Tbs met 175 LJN: BD0053 LJN: BG8057 177 LJN: BD0053 178 Groen, Dorst en Nijman 2011, p. 20 179 Deenen 2007, P. 25 180 Deenen 2007, P. 26 176 45 dwangverpleging is gemaximeerd voor een periode van vier jaar, tenzij de tbs is opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Dan geldt er geen maximum en kan de periode telkens worden verlengd. Het OM en de tbs’er hebben de mogelijkheid om aan de rechter een bevel te vragen om de dwangverpleging te beëindigen en de tbs voort te zetten onder voorwaarden. 2.5.5.3 Longstay-afdeling Tbs met dwangverpleging kan telkens worden verlengd. Hierdoor kan de tbs’er in aanmerking voor een verblijf op de longstay-afdeling. Tijdens tbs met dwangverpleging worden twee behandelpogingen van drie jaar in verschillende inrichtingen aangeboden. Het is mogelijk dat de tbs’er onbehandelbaar is of niet behandeld wil worden. Als de behandelpogingen als mislukt worden beschouwd, dan wordt bekeken of de tbs’er als chronisch delictgevaarlijk moet worden beschouwd. De delictgevaarlijkheid is een indicatie tot verlening van de maatregel. Een tbs’er komt in aanmerking voor de longstay-afdeling, indien:181 Er twee serieuze behandelpogingen zijn geweest in verschillende klinieken; De behandeltermijn langer is dan zes jaar; Er sprake is van voortdurend delictgevaar. Indien aan deze voorwaarden wordt voldaan, wordt de tbs’er van een behandelplaats overgebracht naar een verblijfplaats. Bij een verblijfplaats ligt de nadruk op begeleiding en niet meer op intensieve behandeling en vermindering van delictgevaar. De mogelijkheid tot een herstart van een behandeltraject blijft wel open. Een tbs’er kan ook op de longstay-afdeling terechtkomen en daar de rest van zijn leven verblijven. 2.5.6 De gevangenisstraf Een gevangenisstraf kan op grond van artikel 10 WvSr worden opgelegd. De rechter bepaalt aan de hand van het overtreden wetsartikel de hoogte van de straf en is gebonden aan een wettelijk maximum. De rechter kan een levenslange en een tijdelijke gevangenisstraf opleggen van maximaal 30 jaar.182 Het is mogelijk dat een veroordeelde tot een gevangenisstraf wegens een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis wordt geplaatst naar een tbs-kliniek. 183 Het doel van een gevangenisstraf is het voorkomen van recidive en vergelding. Om herhaling te voorkomen is opsluiten alleen onvoldoende. De Penitentiaire beginselenwet bepaalt dat de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende straf of maatregel gericht moet zijn op de resocialisatie, het resocialisatiebeginsel.184 Dit beginsel houdt in dat de persoon niet vervreemd mag raken van familie en gezin en in staat wordt gesteld om zich voor te bereiden op zijn terugkeer in het maatschappelijk leven. 185 Tijdens de gevangenisstraf wordt er gezorgd voor regelmaat, begeleiding en praktische vaardigheden. Binnen het gevangeniswezen bestaat de mogelijkheid tot het volgen van een 181 Veurink in Muller en Vegter 2009, p. 212 Artikel 10 WvSr Artikel 13 WvSr 184 Artikel 26 Pbw 185 Fiselier in Muller en Vegter 2009, p. 164 182 183 46 opleiding en trainingen en werken om praktische vaardigheden aan te leren. Iedere burger heeft recht op (psychische) zorg en deze zorg moet ook in het gevangeniswezen worden aangeboden. Via deze weg kunnen gedetineerden met behulp van psychische zorg iets aan hun problemen te doen. Helaas is uit het rapport van de RSJ ‘Forensische zorg tijdens detentie’ gebleken dat de problematiek onder gedetineerden ernstig en omvangrijk is, maar dat slechts een beperkt deel onder het bereik van gespecialiseerde zorg wordt gebracht.186 2.6 De executie van strafrechtelijke sancties Tijdens het bezoek aan de justitiële jeugdinrichting de Hunnerberg te Nijmegen is mij verteld dat er binnen drie weken na binnenkomst wordt gezorgd dat de jeugdige over een perspectiefplan beschikt waarin staat aan welke interventie de jeugdige gaat deelnemen. Dit betekent dat er direct met de jeugdige aan de slag wordt gegaan en niet wordt gewacht totdat de strafrechtelijke procedure is afgerond. In de JJI heerst een vast dagprogramma en dit brengt rust, orde, regelmaat en structuur. Tijdens het verblijf in een JJI wordt er veel van de jeugdige gevraagd en dit kan met name bij jongvolwassenen tot weerstand leiden omdat sommigen liever alleen hun tijd uit zitten. De leeftijd van jongvolwassenen is geen knelpunt voor de interventies omdat de interventies worden aangepast aan de leeftijd, de ontwikkeling en de behoefte van de jeugdige/jongvolwassene. Binnen de groepen wordt geen onderscheid gemaakt tussen jeugdigen die jeugddetentie of de pij hebben gekregen en ze worden op dezelfde manier benaderd. Het verschil zit met name in de duur van de straf/maatregel en de mogelijke interventies. Bij de pij is er meer tijd voor verschillende interventies en bij jeugddetentie moet er binnen een kortere periode meer worden gerealiseerd (dit komt ook door het verlof). Wat een belangrijk criterium, volgens de Hunnerberg, zou moeten zijn voor de beoordeling van toepassing van het jeugd- of het volwassenstrafrecht, is de verhouding van de jeugdige met zijn ouders. Op het moment dat de jeugdige los is van zijn ouders kan het zijn dat tbs beter aansluit omdat tbs niet op de ouder-kindrelatie gericht is. De behandeling in een JJI is sterk gericht op de verhouding met de ouders en zij worden er voortdurend bij betrokken. Het doel van het betrekken van de ouders is om de verhouding te verbeteren of te herstellen. De Hunnerberg kan er voor zorgen dat, in de gevallen waarin na de maximale duur van de pij de jongvolwassene nog een groot risico vormt, via de BOPZ een rechterlijke machtiging wordt aangevraagd. In uitzonderlijke gevallen zou dit een ‘escape’ kunnen zijn indien de maximale duur een probleem vormt. Er moet wel aan de strenge eisen van de BOPZ worden voldaan. Het gehele verblijf in jeugddetentie staat in het teken van zorg, opvoeding en behandeling. Dit is een groot verschil met het gevangeniswezen.187 Uit het gesprek met een medewerker van de Tbs-kliniek de Pompestichting te Nijmegen kwam naar voren dat in een tbs-kliniek behandeling op maat wordt gegeven en daardoor wordt er ook rekening gehouden met de ontwikkeling van jongvolwassenen. Jongvolwassenen kunnen hun impulsen nog niet goed beheersen, maar dat komt ook voor bij andere tbs’ers. Volgens de Pompestichting moet een tbs-kliniek capabel zijn om de 186 187 RSJ 2012, P. 67 Het bezoek aan de Hunnerberg is opgenomen in bijlage 3. Ook vindt u een uitgebreide omschrijving van verschillende interventies en afdelingen binnen JJI’s. 47 behandeling aan te passen aan de ontwikkeling van jongvolwassen en beschikken over de deskundigheid om alle stoornissen te kunnen behandelen. Tbs-klinieken moeten een veilige en therapeutische omgeving creëren, waardoor omgang met andere tbs’ers niet als negatief wordt beschouwd. De duur van tbs kan wel als een nadeel worden gezien, maar er wordt pas een indicatie voor de longstay-afdeling gegeven als er geen beweging zit in de behandeling. Als de tbs’er wel vooruitgang boekt, ook al is dit in een laag tempo, dan zal er in geen geval over worden gegaan tot deze indicatie. Tbs’ers krijgen de mogelijkheid tot het volgen van onderwijs (als de behandelingsfase dit toelaat) omdat dit bijdraagt aan het doel van recidivevermindering, aldus de Pompestichting. Mijn gesprekspartner bij de Pompestichting is van mening dat jongvolwassenen beter in een tbs-kliniek behandeld kunnen worden omdat tbs-klinieken continuïteit kunnen garanderen terwijl JJI’s dat niet kunnen. Dit heeft te maken met het feit dat JJI’s voornamelijk gericht zijn op minderjarigen en jongvolwassenen het jeugdsysteem kunnen ontgroeien.188 Op 5 september 2012 is de pilot adolescentenstrafrecht in Almelo van start gegaan en begin november 2012 in Groningen. Deze pilots zijn opgezet met als doel om het flexibele systeem uit het wetsvoorstel van minister Teeven vorm te geven. Jongeren vanaf 16 jaar en jongvolwassen verdachten worden door drie reclasseringsinstellingen, de Raad en de jeugdreclassering gescreend. Op deze manier wordt in een zo vroeg mogelijk stadium vastgesteld of deze verdachten in het jeugd- of het volwassenstrafrecht thuishoren. Een kinderrechter (Jans Olthof) van de rechtbank Almelo heeft ten aanzien van de overgang tussen het jeugd- en het volwassenstrafrecht gezegd: ‘Ik heb die abrupte overgang (bij 18 jaar) altijd vreemd gevonden’. Olthof geeft vervolgens aan: ‘De Almelose rechtbank vraagt vaak voor minderjarigen een persoonlijkheidsonderzoek aan, om gericht te kunnen ingrijpen. Veel jongeren blijken verstandelijke beperkingen en psychische stoornissen te hebben’. Een jeugdofficier van justitie (Carlo Dronkers) bij het parket in Almelo geeft aan dat er in de praktijk een sterke scheiding tussen het jeugd- en het volwassenstrafrecht is en dat er daardoor gegevens verloren gaan bij het bereiken van de leeftijd van 18 jaar. Dronkers: ‘ De wetenschap dat een 17-jarige jongen functioneert op het niveau van een 14-jarige, is niet vanzelfsprekend beschikbaar wanneer hij als 18-plusser weer met justitie in aanraking komt. Dat zou wel moeten, wil je maatwerk kunnen leveren; mogelijk heeft hij op zijn 20 ste nog het ontwikkelingsniveau van een minderjarige en is het jeugdstrafrecht aangewezen. Daarom zijn we drie jaar geleden een project gestart, waarbij we goed naar 18- tot 21-jarigen kijken: is dit nou een volwassene, of eigenlijk jeugd? De pilot met adolescentenstrafrecht sluit daar goed bij aan.’ Olthof geeft tevens aan dat deze jongeren wat te leren hebben en dat ze vaardigheden te kort komen. In Almelo zijn er door de pilot meer jongvolwassenen volgens het jeugdrecht berecht. De doelstelling van de pilot is om ten aanzien van 16- tot 23-jarigen een werkwijze te ontwikkelen ter advisering van het OM en de rechter. Tijdens de pilot kunnen 22-jarigen nog niet volgens het jeugdrecht worden vervolgd, omdat het geldende recht nog van toepassing is. Deze jongvolwassenen kunnen wel in het casusoverleg worden meegenomen. Op deze manier kan in beeld worden gebracht om hoeveel jongvolwassenen het gaat.189 188 189 De samenvatting van dit gesprek is in bijlage 4 opgenomen. Deze informatie is afkomstig van een nieuwsbericht van 12 april 2012 gepubliceerd op www.rechtspraak.nl 48 Uit het Rapport ‘Forensische zorg tijdens detentie’ van de RSJ blijkt dat de problematiek onder gedetineerden ernstig en omvangrijk is. ‘Het merendeel heeft problemen van psychische aard (circa de helft heeft een persoonlijkheidsstoornis), dit heeft te maken met verslavingsproblematiek (40%) of met een verstandelijke beperking 190 (15%). Vaak is er sprake van meervoudige problematiek’. Slechts een beperkt deel van deze doelgroep wordt tijdens detentie onder bereik van gespecialiseerde zorg gebracht. Volgens schatting van de RSJ wordt ongeveer 10% van de gedetineerden voor zorg geïndiceerd en dit staat niet in verhouding staat tot de omvang van de geconstateerde problematiek. Er geldt al enige tijd het uitgangspunt ‘ggz-tenzij’, maar dit uitgangspunt komt niet van de grond. Het uitgangspunt houdt in dat gedetineerden waar nodig en mogelijk is in een ggz-instelling worden geplaatst of in een penitentiair psychiatrisch centrum (ppc). 191 De RSJ merkt ook op dat recidivevermindering een belangrijke doelstelling is van de forensische zorg, maar dit moet niet de belangrijkste doelstelling zijn. De RSJ vindt het bieden van verantwoorde zorg mede in het kader van de resocialisatie net zo belangrijk. 192 Geconcludeerd kan worden dat de zorg in het gevangeniswezen op dit moment nog te wensen over laat, maar er zijn wel diverse ontwikkelingen in beleid en regelgeving ten aanzien van de forensische zorg. In juni 2010 is er bij de Tweede Kamer een wetsvoorstel ‘Wet Forensische Zorg’ ingediend. De Wet Forensische Zorg moet ervoor gaan zorgen dat de officier van justitie en de rechter meer mogelijkheden krijgen om iemand binnen het strafrechtelijk kader van geestelijke zorg te voorzien. Op deze manier wil het kabinet de recidive verminderen. De belangrijkste doelen van dit voorstel zijn: de juiste patiënt op de juiste plek, het creëren van voldoende forensische zorgcapaciteit, kwalitatief goede zorg gericht op de veiligheid van de samenleving en een goede aansluiting tussen de forensische en de curatieve zorg. 193 Ik ben van mening dat wanneer de zorg in het gevangeniswezen meer zou aansluiten op de psychische problematiek van gedetineerden, hierdoor de veiligheid in de samenleving wordt bevorderd en zal leiden tot vermindering van recidive. Wanneer ten tijde van de gevangenisstraf het gedrag worden beïnvloed, kunnen probleemgebieden worden aangepakt. Daarnaast kunnen ook jongvolwassenen met psychische problematiek hiervan profiteren, omdat ze de hulp en behandeling krijgen die aansluit op hun ontwikkeling en problematiek. 2.7 Het verschil tussen het jeugd- en het volwassenstrafrecht Het doel van het jeugdrecht is om jeugdigen te beschermen en ze, vanuit een pedagogische omgeving, opnieuw te integreren in de samenleving. Het volwassenstrafrecht is niet toegespitst op jeugdigen omdat ze niet inspelen op de ontwikkeling en opvoeding. Daarnaast onvoldoende sturing geven die jeugdigen nodig hebben.194 Het verschil tussen het jeugd- en het volwassenstrafrecht is onder andere terug te vinden door de invulling van de sancties. Bij een gevangenisstraf en jeugddetentie is het voornaamste doel het strafbare feit te vergelden, maar de opvoedingsinsteek geeft jeugddetentie een ander karakter. Tijdens een gevangenisstraf, in tegenstelling tot jeugddetentie, worden de gedetineerden noch begeleid, noch behandeld. Deze uitspraak wordt ondersteund door onderzoek van de RSJ, ‘Forensische zorg tijdens detentie’. De duur 190 RSJ 2012, P. 67 RSJ 2012, P. 11 RSJ 2012, P.72 193 Memorie van Toelichting van het wetsvoorstel Wet Forensische zorg 2009/2010, p. 3 194 Hekman en Koops 2011, p. 5 191 192 49 van jeugddetentie is maximaal 24 maanden, terwijl een gevangenisstraf maximaal 30 jaar kan duren of levenslang. Daarnaast biedt het jeugdrecht de mogelijkheid om via een gbm jeugdigen in zijn gedrag te sturen. Deze maatregel ontbreekt in het volwassenstrafrecht. De verschillen tussen de pij en tbs zijn, dat de pij maximaal 7 jaar kan duren en onder geen enkele voorwaarde verder verlengd kan worden. Tbs kan steeds worden verlengd en bij een hoge recidivekans zelfs levenslang zijn. De pij kent bij de verlenging een onderverdeling in termijnen en tbs kent deze onderverdeling niet. Lodewijks heeft de verschillen tussen een JJI en een tbs-kliniek naast elkaar gezet:195 1. Binnen een JJI heerst een opvoedingsklimaat. Er wordt structuur geboden, de jongeren krijgen externe sturing en worden de ouders, als opvoeders bij het proces betrokken. In een tbs-kliniek wordt iedereen aangesproken op zijn eigen verantwoordelijkheden en vindt externe sturing niet plaats op basis van opvoedingsprincipes. 2. Binnen een JJI bevinden zich volledige schoolsystemen met gekwalificeerde leraren. Het is binnen een JJI vanzelfsprekend dat de jongeren naar school gaan en diploma’s en certificaten halen. Op deze manier hebben ze een grote kans op participatie in de samenleving. 3. In de JJI wordt er vanaf dag één gericht op de periode na de pij, omdat de pij eindig is. De pij is een behandelmaatregel om recidive te voorkomen en de herintegratie en participatie te vergroten. Hierbij wordt gekeken naar de gebieden, werk, wonen en het sociale netwerk waar op terug gevallen kan worden. 4. Binnen een JJI wordt er gewerkt met een evidence based-interventies. Deze zijn ontwikkeld voor jongeren of jongvolwassenen met een ontwikkelingsachterstand. Hierbij wordt gewerkt aan het behoud en het activeren van een goede relatie tussen de ouders en de jongeren. Dit is meer dan dat tijdens de tbs gebruikelijk is. Deze verschillen heb ik ook besproken met medewerkers van de Pompestichting en de Hunnerberg. In deze gesprekken werd duidelijk dat het per individueel geval verschillend kan zijn of het behandelklimaat van een tbs-kliniek of JJI meer aansluit op de behoefte en de problematiek van de jongvolwassene. Sommige jongvolwassenen kunnen meer gebaad zijn bij de structuur van een JJI of een tbs-kliniek. Het kan ook zijn dat door een verstoorde relatie tussen de jongvolwassene en de ouders niet de behoefte bestaat om de ouders bij de interventies te betrekken. Op het moment dat een jongvolwassene volgens het volwassenstrafrecht wordt berecht, moet er wel rekening mee worden gehouden dat een gevangenisstraf ook tot de sanctiemodaliteiten behoort. Dit is met name het geval wanneer er sprake is van ernstige strafbare feiten, het feit vergolden dient te worden en de maatschappij moet worden beschermd. Vergelding speelt ook een rol bij jeugddetentie, maar tijdens de straf is dit minder op de voorgrond dan bij een gevangenisstraf. Indien een jongvolwassene met psychische problemen tot een gevangenisstraf wordt veroordeeld, is de kans klein (zoals blijkt uit het rapport van de RSJ over de forensische zorg in detentie) dat er psychische zorg zal zijn. Dit moet mijns inziens meespelen in de afweging tussen het toepassen van het jeugd- of het volwassenstrafrecht. Ik ben van mening dat het belangrijkste knelpunt van het jeugdstrafrecht de maximale sanctieduur is. Op het moment dat er ernstige feiten worden gepleegd, kan dit tot onvrede in de samenleving leiden. Een voorbeeld 195 Lodewijks in Dorelijers, Ten voorde en Moerings 2010, p. 137 50 hiervan is de ‘Facebookmoord’, waarbij de 14 jarige dader ‘maar’ tot 1 jaar jeugddetentie en een pij is veroordeeld. Het is voor de slachtoffers en andere betrokkenen moeilijk te begrijpen dat dit de maximale straf is. Ditzelfde geldt wanneer een jongvolwassene na het plegen van een ernstig feit volgens het jeugdstrafrecht wordt berecht. Het is voor de samenleving niet te begrijpen als deze jongvolwassene dan een ‘lage straf’ krijgt. Met name wanneer na de pij blijkt dat de jongvolwassene nog niet uitbehandeld is. Dit roept vragen op. De maximale termijn van de pij kan niet worden verlengd ook al zou dit naar mijn idee, in sommige gevallen, beter zijn voor de jeugdige zelf en de samenleving. Ik vrees echter, dat deze argumenten het gevoel dat in de samenleving leeft, niet direct zullen verminderen. 2.8 Conclusie In dit hoofdstuk zijn de sancties van het jeugd- en het volwassenstrafrecht beschreven. Op basis van deze beschrijving zijn de verschillen tussen én de knelpunten van het jeugd- en het volwassenstrafrecht duidelijk geworden. Niet alleen de psychische problematiek is van belang bij de keuze voor jeugd- of volwassenenrecht, maar ook de belangen van de maatschappij. Vergelding is van belang indien de maatschappij door het strafbare feit geschokt is en moet worden beschermd tegen nog niet uitbehandelde jongvolwassenen met psychische problematiek. In het volwassenstrafrecht is meer ruimte voor vergelding dan in het jeugdrecht. Het jeugdrecht onderscheidt zich van het volwassenstrafrecht door het pedagogische karakter en de opvoedkundige aspecten. Het leveren van individueel maatwerk staat voorop en er wordt rekening gehouden met de problematiek, achtergrond en ontwikkelingsfase van de jeugdige. In het eerste hoofdstuk staat dat het van belang is dat psychische problematiek wordt erkend en behandeld. Indien er geen juiste behandeling wordt gegeven kunnen psychische problemen verergeren en resulteren in psychische stoornissen in de volwassenheid. Tijdens een pij of tbs is er de mogelijkheid tot behandeling. Maar wat moet er gedaan moet worden met een jongvolwassene met psychische problematiek waarbij op voorhand niet duidelijk is of de maximale duur van de pij toereikend is? Wanneer er binnen het volwassenenrecht gekozen wordt voor tbs, dan is dit niet aan de orde, omdat de rechter de periode steeds kan verlengen. Dit is onder andere een knelpunt in het jeugdrecht. De sancties van het jeugdrecht worden begrensd door een beperkte duur. Daardoor is er minder ruimte om het strafbare feit te vergelden. Het knelpunt bij een gevangenisstraf is dat de psychische zorg in het gevangeniswezen te wensen overlaat. Jongvolwassenen met psychische problematiek worden tijdens een gevangenisstraf niet behandeld, dit is bij jeugddetentie wel het geval. Bij het maken van een keuze tussen het jeugd- en het volwassenstrafrecht komen de knelpunten pregnant naar voren. Door het wetsvoorstel ‘adolescentenstrafrecht’ van minister Teeven is het mogelijk dat jongvolwassenen tot 23 jaar volgens het jeugdrecht kunnen worden berecht. Echter, de verschillende knelpunten zullen bij de afweging tussen het jeugd- en het volwassenstrafrecht een rol blijven spelen. Minister Teeven heeft ten aanzien van de beperkte duur van de pij de oplossing aangedragen om de pij onder voorwaarden om te zetten in tbs. 51 Bij de keuze tussen het jeugd- en volwassenenstrafrecht komen de volgende vragen aan de orde: welke factoren moeten bij de afweging tussen het jeugd- en het volwassenstrafrecht een rol spelen? Hoe moet deze afweging worden gemaakt en waarmee moet rekening worden gehouden? In dit hoofdstuk zijn verschillende argumenten naar voren gekomen, waaruit duidelijk wordt op basis waarvan de afweging wordt gemaakt. De volgende criteria worden gehanteerd voor het toepassen van het jeugdstrafrecht: Rekening houden met de ontwikkelingsstadia waarin de jeugdige verdachte verkeerd. Het bieden van een duidelijk opvoedingskader met heldere grenzen, structuur en aandacht. Om de jeugdige verder op te voeden en bij te sturen. Het bevorderen van de herintegratie en de opbouwende rol in de samenleving. De voorkeur dat de ouders en/of het gezinssysteem bij de behandeling worden betrokken. De ingezette behandeling tijdens het voorarrest in JJI dient te worden voortgezet omdat bij detentie in een gevangenis geen mogelijkheden zijn voor behandeling. Voorkomen dat de scheefgroei in de persoonlijkheid van de verdachte toeneemt. Voorkomen dat de persoon zich begeeft tussen volharde volwassen delinquenten of tbs’ers. De volgende criteria worden gehanteerd voor de veroordeling volgens het volwassenstrafrecht: Gelet op de psychische problematiek is gebleken dat begeleiding binnen een JJI niet mogelijk is. Een behandeling binnen een tbs-instelling biedt meer mogelijkheden. De maximale duur van de pij zal onvoldoende toereikend zijn. Ondanks de persoonlijke omstandigheden prevaleert de ernst van het feit. De afweging voor het toepassen van het jeugd- of het volwassenstrafrecht is op het eerste gezicht duidelijk, maar wanneer er rekening wordt gehouden met de ontwikkeling en de persoon van de verdachte enerzijds en de ernst van het feit en de belangen en bescherming van de maatschappij anderzijds, ontstaat er een dilemma. Moet er meer rekening worden gehouden met de leeftijd van de jongvolwassene, waardoor er verantwoordelijk en gecontroleerd gedrag mag worden verwacht? Met de onvoltooide ontwikkeling? Met de ernst van het feit? Met de recidivebeperkende factoren waarvan de psychische problematiek ook een onderdeel is? Het is duidelijk dat niet met al deze factoren rekening kan worden gehouden, maar welke factoren prevaleren? Daarnaast zal er bij de afweging ook rekening gehouden worden met de knelpunten van de desbetreffende sancties, zoals de maximale duur in het jeugdrecht en de beperkte mogelijkheid tot behandeling in het gevangeniswezen. 52 53 54 55 Hoofdstuk 3 De buitenstrafrechtelijke mogelijkheden 3.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de civielrechtelijke mogelijkheden, gesloten jeugdzorg, plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis en gedwongen opname. 3.2 Gesloten jeugdzorg Op het moment dat een jeugdige een strafbaar feit pleegt, wordt de Raad door de politie op de hoogte gebracht. De Raad stelt een onderzoeksrapport op dat bestemd is voor de officier van justitie en zo nodig de rechter. De Raad brengt een advies uit over een straf die opvoedkundig het beste zou zijn voor de jeugdige. Uit het onderzoek kan naar voren komen dat er bij de jeugdige sprake is van ernstige opvoedings- of gezinsproblemen. De Raad kan vervolgens de rechter verzoeken om een kinderbeschermingsmaatregel op te leggen, zoals ondertoezichtstelling (ots) of gesloten jeugdzorg. Gesloten jeugdzorg is neergelegd in de Wet op de Jeugdzorg (wjz) vanaf artikel 29a. Jeugdigen komen in een gesloten instelling terecht indien er sprake is van: ‘ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken’. 196 Het doel van de maatregel is dat er behandeling wordt aangeboden om structuur en sociale vaardigheden aan te leren. Voor een gesloten plaatsing is een machtiging uithuisplaatsing nodig, die wordt afgegeven door de kinderrechter. De machtiging wordt verleend indien de jeugdige onder toezicht is gesteld, de voogdij berust bij een stichting of de ouders instemmen met de opneming en het verblijf. Op verzoek van de Raad of Bureau jeugdzorg kan de machtiging worden verleend. Deze maatregel kan een alternatief bieden voor jongeren die in aanmerking komen voor de 197 zwaarste jeugdsancties en kan van invloed zijn op de straftoemeting door de rechter. Dit is eveneens gebleken uit een uitspraak van de rechtbank Arnhem: ‘bij verdachte was sprake van een ernstige gedragsstoornis dan wel een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, waardoor hij zijn wil enigszins vermindert conform een dergelijk besef kon bepalen. De rechtbank oordeelt, nu er een machtiging uithuisplaatsing voor gesloten jeugdzorg is afgegeven en behandeling in een civielrechtelijk kader kan plaatsvinden, geen aanleiding is om een pij op te 198 leggen, maar legt een deels voorwaardelijke jeugddetentie op.‘ Dit kwam ook aan de orde bij een uitspraak van de rechtbank Assen: ‘door deskundigen werd een pij geadviseerd vanwege de problematiek, een langere bescherming en mogelijkheid voor behandeling dan bij gesloten jeugdzorg. De rechtbank nam de adviezen niet over omdat op grond van artikel 29b wjz gesloten jeugdzorg ook van toepassing is op jeugdigen die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt als op het moment waarop zij meerderjarig werden een machtiging gold. Verdachte verblijft thans in het kader van een ondertoezichtstelling met een machtiging gesloten uithuisplaatsing. Hierdoor kan de gedwongen hulpverlening worden voortgezet tot 21 jaar. In casus betekent dit dat 196 197 198 Artikel 29b Lid 3 Wet op de Jeugdzorg Bruning, de Jong, Liefaard, Schuyt, Doek en Doreleijers 2011, p. 58 LJN: BF8739 56 verdachte nog 4,5 jaar in het kader van de huidige civielrechtelijke maatregel kan worden behandeld. De rechtbank is van 199 oordeel dat voortzetting van de huidige maatregel prevaleert boven het opleggen van een pij.’ Sinds 1 januari 2008 is de wjz gewijzigd waardoor samenplaatsing van civielrechtelijke en strafrechtelijke jongeren niet meer mogelijk is. De strafrechtelijke jongeren worden in JJI’s geplaatst en de civielrechtelijke jongeren in een gesloten jeugdzorginstelling. Civielrechtelijke jongeren tonen overeenkomsten met strafrechtelijke jongeren omdat ze veelal ook delicten hebben gepleegd, maar dat was niet de reden voor opname.200 De wijziging van de wjz is ook gericht op verhoging van de leeftijd van 18 naar 21 jaar. Gesloten jeugdzorg is dan mogelijk als deze jongvolwassenen voor hun 18e levensjaar al te maken hebben gehad met kinderbeschermingsmaatregelen. Het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) heeft in artikel 5 bepaald dat alleen minderjarigen ten behoeve van hun opvoeding gesloten kunnen worden geplaatst. Dit komt ook tot uitdrukking in het arrest ‘Koniarska’ van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM).201 Uit dit arrest blijkt dat vrijheidsbeneming van meerderjarigen op opvoedkundigen gronden, niet in overeenstemming is met artikel 5 lid a onder d EVRM. Onder andere aan de hand van deze uitspraak heeft de rechtbank Amsterdam artikel 29a wjz onverbindend verklaard. 202 De rechtbank Alkmaar heeft enige ruimte geschapen ten aanzien van de voortzetting van de vrijheidsbeneming. ‘Voortzetting van de vrijheidsbeneming kan naar het oordeel van de rechtbank, ook in het licht van artikel 5 EVRM, toelaatbaar worden geacht, indien een concreet toekomstperspectief ontbreekt, een adequate opleiding en scholing alsmede van een adequaat netwerk voor de jeugdige een belemmering vormt voor haar ontwikkeling naar volwassenheid en dat de behandeling in een besloten setting, gericht op het zelfstandig kunnen functioneren in de samenleving teneinde haar weerbaar te kunnen maken tegen negatieve invloeden van buitenaf, in het belang van de jeugdige als ook in het belang van de samenleving moet worden geacht. De zeer specifieke omstandigheden brengen mee dat aan continuering van de behandeling in een gesloten setting groot gewicht moet worden toegekend en zal worden afgerond. De vrijheidsbeperking acht de rechtbank ook na het bereiken van de meerderjarigheid van de jeugdige toelaatbaar en staat in redelijke verhouding tot het doel dat 203 ermee wordt beoogd.’ Biedt de kinderbeschermingsmaatregel, gesloten jeugdzorg, voor jongvolwassenen met psychische problematiek die een strafbaar feit hebben gepleegd een oplossing? De knelpunten van gesloten jeugdzorg ten aanzien van deze groep komen met name voort uit de wettelijke basis. Wjz voorkomt samenplaatsing van civielrechtelijke en strafrechtelijke jongeren en geldt tot de leeftijd van 21 jaar. Uit de jurisprudentie blijkt dat de verhoging naar 21 jaar in strijd is met het EVRM, behalve als de vrijheidsbeneming wordt voortgezet. Een verhoging naar 23 dan wel 25 jaar zal eveneens aan het doel van artikel 5 EVRM, toe zien op de opvoeding, voorbij gaan. Daarnaast vervangt de civielrechtelijke maatregel niet de strafrechtelijke procedure, met uitzondering van de gevallen waarbij de strafrechtelijke procedure wordt voorkomen door de plaatsing in gesloten jeugdzorg of, zoals uit de jurisprudentie blijkt, dat de rechter met de strafrechtelijke sanctie rekening houdt als de jeugdige al gesloten is geplaatst. De vraag is of de strafrechtelijke procedure moet worden 199 LJN: BH3858 Van Dam, Nijhof, Scholte en Veerman 2010, P. 12 EHRM 12 oktober 2000, nr 33 670/96 (Koriaska v. UK) 202 LJN: BH0778 203 LJN: BH7903 200 201 57 voorkomen door plaatsing in gesloten jeugdzorg bij jongvolwassenen met psychische problematiek die een strafbaar feit hebben gepleegd. Zou dit recht doen aan het strafbare feit en de leeftijd van de jongvolwassenen? Gelet op de bovengenoemde beperkingen is dit niet mogelijk en wellicht ook niet wenselijk. 3.3 Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis (ppz) is een strafrechtelijke maatregel die wordt beheerst door de civielrechtelijke wetgeving, de Wet Bijzondere Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen (BOPZ). Op grond van artikel 37 kan de rechter gelasten: ‘dat degene aan wie een strafbaar feit wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kan worden toegerekend, in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst voor een termijn van een jaar, doch alleen indien hij gevaarlijk is voor zichzelf, voor anderen of voor de algemene veiligheid van personen of goederen.’ Veurink beschrijft dat voor de oplegging van de ppz het criterium ‘gevaar voor zichzelf’ alleen, onvoldoende is.204 Hierdoor is het verschil tussen ppz en tbs kleiner geworden, maar ppz geldt niet voor verminderd toerekeningsvatbaren. Voor jeugdigen is het via artikel 77s lid 5 WvSr mogelijk, dat de jeugdige elders wordt opgenomen. Via deze weg zou de jeugdige zijn straf in een civielrechtelijk kader kunnen doorbrengen. De rechter kan 16- en 17-jarigen die via artikel 77b WvSr volgens het volwassenstrafrecht worden berecht, ook veroordelen tot ppz. Uit jurisprudentie wordt de afweging van oplegging ppz duidelijk, zoals in de uitspraak van de rechtbank Utrecht. ‘Verdachte heeft geprobeerd om zijn echtgenote van het leven te beroven. Verdachte is in een psychotische toestand geraakt en is overmeesterd door waanideeën. Er is geconstateerd dat het ten laste gelegde feit niet aan verdachte kan worden toegerekend vanwege de ziekelijke stoornis van zijn geestvermogen. Verdachte zal medicamenteus behandeld moeten worden en daarnaast zal psycho-educatie het ziekte-inzicht moeten vergroten, 205 teneinde het recidiverisico te beperken.’ Vervolgens de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, daar werd de afweging gemaakt tussen tbs met dwangverpleging of de maatregel ppz. ‘Aan verdachte kon vanwege een ziekelijke stoornis van de geestvermogens een poging tot doodslag niet worden toegerekend. Het hof was van oordeel dat de maatregel ppz de noodzakelijke psychiatrische behandelomgeving kon bieden. Indien de termijn van één jaar niet voldoende zou zijn, dan kan de behandeling op vordering van de officier van justitie aansluitend worden voorgezet op grond van een rm krachtens de BOPZ.’ 206 Beide verdachten werden ontslagen van alle rechtsvervolging en de maatregel ppz werd voor de duur van één jaar opgelegd. Via de verlening op grond van de BOPZ kan de maatregel in een civielrechtelijk kader worden voortgezet. De ‘beperking’ van deze maatregel is dat de rechter alleen bij ontoerekeningsvatbare verdachten een ppz kan opleggen. De rechter moet in samenspraak met de deskundigen van oordeel zijn dat het strafbare feit niet kan worden toegerekend vanwege een ziekelijke stoornis. Om het recidiverisico te beperken moet de verdachte worden opgenomen en behandeld in een psychiatrisch ziekenhuis. De maatregel biedt niet direct een oplossing voor jongvolwassenen met psychische problematiek vanwege het vereiste dat het strafbare feit niet kan worden toegerekend. Dit is echter niet altijd het geval, alleen wanneer het gaat een om 204 205 206 Veurink 2006, p. 3-4 LJN: BH5630 LJN: BC2163 58 ontoerekeningsvatbare jongvolwassene, want de maatregel kan worden voortgezet op grond van de BOPZ wanneer de jongvolwassene aan het criterium ‘gevaar’ voldoet. 3.4 Gedwongen Opname De gedwongen opname en (gedwongen) behandeling worden geregeld in de BOPZ. Deze wet is onder anderen gericht op personen met een psychische stoornis en een verstandelijke beperking. Voor gedwongen opname gelden de volgende voorwaarden (artikel 2 BOPZ): De betrokken persoon heeft een geestesstoornis (of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens); De geestesstoornis veroorzaakt gevaar voor de betrokkene zelf, voor anderen of voor de algemene veiligheid van personen of goederen; De betrokkene geeft geen blijk van de nodige bereidheid tot opname; Het gevaar kan niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis worden afgewend. De BOPZ geldt niet alleen voor volwassenen maar ook voor jeugdigen. Gedwongen opname bij minderjarigen kan worden gerealiseerd door middel van een bereidheidsverklaring van de ouders met gezag en de jeugdige zelf. Indien de toestemming van de jeugdige of de ouders ontbreekt dan is er een rechterlijke machtiging (rm) vereist (artikel 2 lid 3 BOPZ). Het is niet eenvoudig om een gedwongen opname in een kinder- of jeugdpsychiatrische kliniek te realiseren omdat aan de bovengenoemde voorwaarden moet worden voldaan en daarbij gaat het bij minderjarige om een vermoeden van een geestesstoornis. Het gaat om een vermoeden omdat gedragsstoornissen en persoonlijkheidsstoornissen nog in ontwikkeling zijn en het nog niet duidelijk is of er sprake is van een geestesstoornis. 207 Dit brengt met zich mee dat het bij jeugdigen maar zelden voorkomt dat ze in aanmerking komen voor een gedwongen psychiatrische BOPZ-plaatsing, omdat er eerder gebruikt wordt gemaakt van de gesloten jeugdzorg of vanwege de zware vereisten zoals uit het voorstaande is gebleken. 208 De procedure tot gedwongen opname kan door de huisarts in gang worden gezet en de maatregel wordt opgelegd door de rechter via een rm of door de burgemeester via een inbewaringstelling (ibs). Een ibs is een tijdelijke spoedmaatregel en heeft als doel: ‘het wegnemen van het onmiddellijk dreigend gevaar waarvan ernstig vermoed wordt dat het wordt veroorzaakt door een geestesstoornis’.209 De ibs is een ordemaatregel en die mag door de burgemeester worden genomen vanwege het spoedeisende karakter van de opname. 210 Bij een ibs moet blijken dat de procedure voor het verkrijgen van een voorlopige machtiging niet kan worden afgewacht. De burgemeester moet worden voorgelicht door middel van een geneeskundige verklaring. 211 Voor een ibs of voorzetting van een ibs gelden niet dezelfde voorwaarden als bij een rm omdat er geen sprake is van onmiddellijk dreigend gevaar. Als een persoon al is opgenomen, vrijwillig of met een ibs, kan er 207 Bruning, de Jong, Liefaard, Schuyt, Doek en Doreleijers 2011, p. 57 Bruning, de Jong, Liefaard, Schuyt, Doek en Doreleijers 2011, p. 57-58 Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 2009, p. 5 210 Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 2009, p. 6 211 Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 2009, p. 5 208 209 59 een rm worden aangevraagd. Een rm wordt afgegeven door een rechter en er zijn verschillende vormen van een rm, zoals de voorlopige machtiging, de machtiging tot voortgezet verblijf, de rechterlijke machtiging op eigen verzoek en de voorwaardelijke machtiging. Voor deze verschillende vormen van een rm gelden de bovenstaande voorwaarden en er moet aan de rechter een geneeskundige verklaring worden overlegd. In eerste instantie wordt een voorlopige machtiging gegeven, voor de duur van maximaal een half jaar. Indien de rm moet worden verlengd, dan wordt het een rm tot voortgezet verblijf. De rechter kan ook een voorwaardelijke machtiging afgeven om gedwongen opname te voorkomen door als voorwaarde te stellen dat de voorgeschreven medicijnen worden ingenomen. 212 Als er niet aan de voorwaarden wordt voldaan of het gevaar blijft bestaan, dan wordt de persoon alsnog gedwongen opgenomen. Een persoon kan ook vrijwillig worden opgenomen en dan strekt de machtiging tot het voortduren van het verblijf, zodat deze persoon niet zomaar weg kan gaan. Het verschil tussen ppz en gedwongen opname is dat bij gedwongen opname geen delict is gepleegd. Het plegen van een delict is een voorwaarde om strafrechtelijk te kunnen ingrijpen. Gedwongen opname is een civielrechtelijke reactie op het heersende gevaar. Uit het rapport ‘Grensgebieden van de BOPZ’ uit 2007 blijkt dat een grote groep mensen in de samenleving buiten de BOPZ valt of het is niet bekend dat ze aan de voorwaarden voldoen. Deze mensen ondervinden ernstige problemen om zich in de samenleving staande te houden. Zij zouden met enige vorm van gedwongen zorg geholpen kunnen worden. De beperking van de BOPZ ligt in het feit dat het een ‘opnamewet’ geen ‘behandel- of zorgwet’ is. Indien er een wet zou zijn, die gedwongen ambulante behandeling mogelijk maakt, zou dit een oplossing kunnen bieden.213 Het kabinet heeft besloten om de BOPZ te vervangen nadat de BOPZ voor de derde keer was geëvalueerd. Het wetsvoorstel was noodzakelijk vanwege een aantal tekortkomingen van de BOPZ (zoals Können en van der Kwartel aangeven). De BOPZ zal worden vervangen door de wet Verplichte Geestelijke Gezondheidszorg (VGG). Het wetsvoorstel heeft onder andere als doel: ‘dwang te voorkomen en de duur van dwang te beperken. De rechter wordt geadviseerd over de noodzaak van verplichte zorg en er wordt onderzocht of alle mogelijkheden voor vrijwillige zorg inmiddels zijn uitgeput. Verplichte zorg moet worden voorkomen, gereduceerd en alternatieven op basis van vrijwilligheid bevorderd. Opname in een accommodatie staat niet langer centraal, maar de zorgmachtiging die de rechter verleent kan ook strekken tot lichtere ambulante vormen van verplichte zorg. Doordat ambulante zorg in een zorgmachtiging kan worden opgenomen, zal dat naar verwachting ertoe leiden dat in een eerder stadium een lichtere interventie kan worden toegepast, die voorkomt dat de geestelijke gezondheid zodanig verslechtert dat een ingrijpende vorm van verplichte zorg noodzakelijk wordt of een crisismaatregel moet worden genomen. Verplichte zorg moet als laatste redmiddel worden ingezet.’ 214 In de VGG worden de vele machtigingen van de BOPZ vervangen door één centrale rechterlijke machtiging (die de ambulante behandeling, verzorging, begeleiding en gedwongen opname regelt). Daarnaast wordt de ibs vervangen door de crisismaatregel en deze is niet alleen gericht op opname, maar ook andere vormen van verplichte zorg. Het wetsvoorstel voorziet in verplichte zorg op maat voor personen met een psychische stoornis, die zo 212 213 214 Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 2009, p. 8 Können en van der Kwartel 2007, p. 20-21 Concept wetsvoorstel VGG 2010, P. 32 60 ernstig is, dat het noodzakelijk is om de (dreigende) schade voor betrokkene zelf of zijn omgeving af te wenden. De reikwijdte van het wetsvoorstel gold voor personen met een psychische stoornis en geldt nu ook voor personen met persoonlijkheidsstoornissen of een verslaving.215 In artikel 3.3 van de VGG gelden de volgende criteria: ‘Indien het gedrag van een persoon als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot een aanzienlijk risico op ernstige schade voor hemzelf of voor een ander kan als uiterste middel verplichte zorg worden verleend, indien: er geen mogelijkheden voor zorg op basis van vrijwilligheid zijn; er voor betrokkene geen minder bezwarende alternatieven met het beoogde effect zijn; het verlenen van verplichte zorg, gelet op het beoogde doel evenredig is; en redelijkerwijs te verwachten is dat het verlenen van verplichte zorg effectief is’. Opneming staat niet meer centraal en dit wetsvoorstel opent de mogelijkheden om een zorgmachtiging af te geven die legitimeert tot andere vormen van verplichte zorg. Hierdoor is er ook de mogelijkheid voor minder bezwarende vormen van verplichte zorg, zoals ambulante behandeling. 216 De strenge criteria voor alle vormen van zorg en dwang en de criteria waar de rechter aan toetst worden niet verruimd ten opzichte van de BOPZ. 217 Het arsenaal van vormen van zorg wordt wel uitgebreid om zorg op maat te bieden. Het wetsvoorstel voorziet in een drietrapsmodel:218 1. In de zorgmachtiging zijn de vormen van verplichte zorg aangegeven waar tijdens de reguliere behandeling door de zorgverantwoordelijke gebruik van mag worden gemaakt. (zorgmachtiging) 2. In de zorgmachtiging kan naast de reguliere zorg, ook worden opgenomen welke zorg in de crisissituatie mag worden toegepast. Bij veel personen kan vooraf een onderscheid worden gemaakt tussen de gebruikelijke zorg en zorg in crisissituaties. (crisismaatregel) 3. Bestaat uit een voorziening voor de gevallen waarin de reguliere zorg en zorg in crisissituaties niet toereikend zijn om een onvoorziene crisis het hoofd te bieden. Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat voor gedwongen opname aan strikte voorwaarden moet worden voldaan. Met name als het gaat om het gevaarscriterium, want het gevaar moet worden veroorzaakt door de geestesstoornis. Dit kan als een knelpunt worden ervaren omdat niet iedere hulpbehoevende onder dit criterium zal vallen. In mijn gesprek met de Hunnerberg kwam naar voren dat als blijkt dat de maximale duur van de pij niet toereikend is, er in de gevallen waarin de jongvolwassene nog een groot risico vormt via de BOPZ een ibs of een rm gevraagd kan worden. Dit zou een mogelijke ‘escape’ kunnen zijn indien de maximale duur een probleem vormt. Door middel van de opgenomen criteria is duidelijk geworden dat alleen het feit dat de jongvolwassene nog niet uitbehandeld zou zijn, niet voldoende is voor een machtiging voor gedwongen opname. De VGG zal ten aanzien van de verplichte zorg veranderen en mijns inziens verbeteren vanwege het feit dat er op meerdere manieren zorg zal worden aangeboden. De criteria waar aan moet worden voldaan om in aanmerking te komen voor gedwongen opname, op basis van de VGG, worden niet 215 Concept wetsvoorstel VGG 2010, P. 40 Concept wetsvoorstel VGG 2010, P. 40 Concept wetsvoorstel VGG 2010, P. 40 218 Concept wetsvoorstel VGG 2010, P. 41-51 216 217 61 verruimd. Dit kan naar mijn idee als een knelpunt worden ervaren omdat het voor bepaalde jongvolwassene met psychische problematiek wenselijk zou zijn als er een pij wordt opgelegd, terwijl zij door de maximale duur toch worden veroordeeld tot tbs met dwangverpleging. Gedwongen opname zou voor jongvolwassenen met psychische problematiek wellicht een goede aanvulling kunnen zijn die nog niet zijn uitbehandeld en deze behandeling wel nodig hebben. 3.5 Conclusie In dit hoofdstuk zijn een aantal dilemma’s naar voren gekomen. Allereerst ten aanzien van de gesloten jeugdzorg. Via gesloten jeugdzorg zou er kunnen worden gereageerd op strafrechtelijk gedrag. Er kan worden voorkomen dat een strafrechtelijke procedure wordt gestart of de rechter houdt bij de strafmaat rekening met het feit dat de jeugdige al opgenomen is in een instelling voor gesloten jeugdzorg. Dit zou met betrekking tot jongvolwassenen met psychische problematiek eventueel een oplossing bieden omdat gesloten jeugdzorg gericht is op het bieden van behandeling om structuur en sociale vaardigheden aan te leren. Echter, de wettelijke beperkingen van de maatregel brengen met zich mee dat jongvolwassenen met psychische problematiek niet voor gesloten jeugdzorg in aanmerking kunnen komen. De beperkingen voorkomen dat civielrechtelijke en strafrechtelijke jongeren worden samengeplaatst en de verhoging van de leeftijd van 18 naar 21 jaar. De verhoging wordt in de praktijk als problematisch ervaren. Dit heeft onder andere te maken met het feit dat artikel 29b wjz is strijd is met het EVRM. Vrijheidsbeneming van minderjarigen is alleen mogelijk op basis van opvoedkundige gronden. Deze gronden vervallen op het moment dat iemand meerderjarig wordt. Wegens het feit dat de rechtbank Amsterdam artikel 29b wjz onverbindend heeft verklaard, ben ik van mening dat verhoging van de leeftijd naar 23 dan wel 25 jaar, niet mogelijk zal zijn. Daarnaast kan de vraag worden gesteld of het wenselijk zou zijn om bij jongvolwassene met psychische problematiek die een strafbaar feit hebben gepleegd gesloten jeugdzorg op te leggen. De maatregel is erop gericht op ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen die de ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en maken dat het verblijf in een gesloten instelling noodzakelijk is. Als het gaat om jongvolwassenen met psychische problematiek ben ik van mening dat niet alleen het belang en de behoeften van deze jongvolwassenen voorop moet worden gesteld, maar dat ook de strafdoeleinden zoals vergelding en bescherming van de maatschappij een rol mogen spelen. De maatregel ppz is slechts van toepassing op een beperkte groep verdachten, omdat de maatregel alleen door de rechter kan worden opgelegd indien het feit wegens een geestesstoornis niet kan worden toegerekend. Ppz wordt opgelegd voor de duur van één jaar, maar de officier van justitie heeft de mogelijkheid om te vorderen dat de behandeling wordt voortgezet op grond van de BOPZ. Op deze manier wordt de maatregel niet beperkt door een maximale tijdsduur en zal de betrokken persoon worden behandeld tot de behandeling is afgerond of er niet meer aan de gestelde criteria van de BOPZ wordt voldaan. Mijns inziens zou dit wel een mogelijkheid kunnen zijn indien het strafbare feit niet aan de jongvolwassene met psychische problematiek kan worden toegerekend. Daarentegen zal dit op een beperkt deel van de 62 jongvolwassene met psychische problematiek van toepassing zijn, waardoor deze maatregel geen oplossing biedt voor deze groep jongvolwassenen. Tenslotte is er in dit hoofdstuk ook aandacht besteed aan gedwongen opname via de BOPZ. Het knelpunt hierbij is, dat er aan strikte voorwaarden moet worden voldaan om iemand in aanmerking te laten komen voor gedwongen opname. Dit is niet verwonderlijk omdat iemand niet zomaar, tegen zijn wil, opgenomen mag worden. Dit betekent dat jongvolwassenen met psychische problematiek die een strafbaar feit hebben gepleegd hiervoor ook moeilijk in aanmerking komen. De afweging moet worden gemaakt of het wenselijk is om jongvolwassenen met psychische problematiek die een strafbaar feit hebben gepleegd op deze manier in een psychiatrisch ziekenhuis te plaatsen. Als de aanpak alleen is gericht op de psychische problematiek dan zou een behandeling in een gedwongen kader wellicht een oplossing kunnen bieden. Maar dat is te eenzijdig, want er is een strafbaar feit gepleegd dat moet worden vergolden. Weliswaar wordt door de gedwongen opname de maatschappij beschermd, maar dan krijgt de jongvolwassene voor het plegen van zijn delict geen straf, ook al zal dit in veel gevallen wellicht als een straf worden ervaren. Ik ben van mening dat gedwongen opname via de BOPZ wellicht een aanvulling zou kunnen zijn na het doorlopen van de pij. Daarvoor moeten echter de criteria worden aangepast omdat er waarschijnlijk niet voldaan kan worden aan het gevaarscriterium. Het is onmogelijk om in te schatten wat het gevaar is voor de maatschappij én voor de jongvolwassene zelf als hij nog niet uitbehandeld is. Ik kan me voorstellen dat zowel de maatschappij als de jongvolwassene beter beschermd worden als de jongvolwassene de behandeling zal voltooien. 63 64 65 Hoofdstuk 4 Conclusies en aanbevelingen 4.1 Inleiding In de voorgaande hoofdstukken heb ik de resultaten van mijn onderzoek naar de positie van jongvolwassenen binnen en buiten het strafrecht omschreven. Aan de hand van deze resultaten moet de hoofdvraag worden beantwoord. De hoofdvraag is: ‘hoe kan er via het strafrecht of via buitenstrafrechtelijke mogelijkheden een oplossing geboden worden aan jongvolwassenen met psychische problematiek die een strafbaar feit hebben gepleegd?’ Om te kunnen beoordelen wat een goede oplossing kan zijn, heb ik de volgende criteria gesteld: De oplossing sluit aan op de ontwikkelingsfase en de psychische problematiek van de jongvolwassenen; De oplossing past binnen de strafrechtelijke of buitenstrafrechtelijke mogelijkheden. Deze criteria heb ik ook toegepast op de vraag welk strafrecht het beste aansluit op jongvolwassenen met psychische problematiek; het jeugd- of het volwassenstrafrecht. 4.2 Conclusies In het eerste hoofdstuk heb ik diverse neurobiologische onderzoeken aangehaald die aantonen dat de hersenen tot de leeftijd van 25 jaar in ontwikkeling zijn. Belangrijke functies die zich tot die leeftijd nog ontwikkelen zijn: doelgericht gedrag, de consequenties van het gedrag, het afremmen of stoppen van gedrag/impulsen, bewuste controle hebben over het gedrag, het onderdrukken van interventies en de emotieregulering. Uit de onderzoeken wordt duidelijk dat het proces naar volwassenheid geleidelijk gaat, maar bij de juridische tweedeling wordt daarmee echter geen rekening gehouden. Bij de leeftijd van 18 jaar wordt een scherpe grens getrokken, terwijl op basis van de onderzoeken geconcludeerd kan worden dat deze grens genuanceerder ligt. Deze conclusie wordt ondersteund door de RSJ, die het verband heeft gelegd tussen de onvoltooide ontwikkeling en criminaliteit. Op basis van de onderzoeken is het dus gerechtvaardigd om aandacht te vragen voor de onvoltooide ontwikkeling van jongvolwassenen in het strafrecht. Ook in de praktijk zien we dat de meeste jongeren en jongvolwassenen die regelmatig in aanraking komen met het strafrecht, een problematisch leven leiden. In veel gevallen is er ook sprake van psychiatrische- of ontwikkelingsstoornissen. Een stoornis in de hersenfunctie kan ervoor zorgen dat iemand een verhoogde mate van impulsiviteit heeft, een ernstig gebrek aan empathie, strafongevoelig is of agressie veroorzaakt. Doreleijers geeft aan dat bij 90% van de jongvolwassenen in detentie sprake is of is geweest van een psychische stoornis. De RSJ voegt daaraan toe, dat 67% van de jongvolwassenen leed aan meerdere stoornissen. Het is van belang dat deze problemen worden erkend en behandeld, want op het moment dat de juiste behandeling niet wordt gegeven kunnen psychische problemen verergeren en resulteren in psychische stoornissen in de volwassenheid. De RSJ heeft beschreven dat er een verhoogde kans is op criminaliteit bij bepaalde stoornissen en specifieke psychiatrische problemen. Op basis van het voorgaande concludeer ik dat 66 het van belang is om tijdens een sanctie een behandeling aan te bieden die aansluit op de psychische problematiek. In deze scriptie staan de onvoltooide ontwikkeling en de psychische problematiek centraal. Het is de vraag op welke wijze daar binnen het strafrecht rekening mee moet worden gehouden. Het dilemma dat zich bij het beantwoorden van deze vraag voordoet is, of jongvolwassenen met psychische problematiek veroordeeld moeten worden volgens het jeugdrecht. Een van de argumenten vóór het kiezen van het jeugdrecht is dat het jeugdrecht een dadergericht strafrecht is, waarbij het individuele belang van de dader prevaleert boven preventie en vergelding. Er wordt sterk rekening gehouden met de ontwikkelingsfase van de jeugdige. Ook in de jurisprudentie wordt ondersteuning gevonden om het jeugdrecht toe te passen. Dit blijkt onder anderen uit de argumenten, dat de voorkeur wordt gegeven om de ouders en/of het gezinssysteem bij de behandeling van de jeugdige te betrekken, dat de ingezette behandeling tijdens het voorarrest in een JJI wordt voortgezet of om te voorkomen dat de scheefgroei in de persoonlijkheid van de jeugdige toeneemt. Het volwassenstrafrecht daarentegen is een daadgericht strafrecht en benadert de straf vanuit het oogpunt van generale preventie, speciale preventie en vergelding. De ernst van het feit prevaleert boven de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De keuze voor het volwassenstrafrecht zou een wens van de samenleving kunnen zijn, omdat van jongvolwassenen verantwoordelijkheid en gecontroleerd gedrag mag worden verwacht. Daar tegenover staat dat het jeugdrecht gericht is op de ontwikkeling van jeugdigen, hetgeen tot uitdrukking komt in de verschillende sancties van het jeugdrecht. Vanwege het feit dat jongvolwassenen nog in ontwikkeling zijn, ligt het voor de hand om te kiezen voor het pedagogische karakter met opvoedkundige aspecten van het jeugdstrafrecht. Een argument tegen het jeugdrecht is dat de jongvolwassene met psychische problematiek mogelijk nog niet uitbehandeld is wanneer de maximale duur van de pij is bereikt. Tevens is er in het jeugdrecht minder ruimte voor vergelding dan in het volwassenstrafrecht. Daar tegenover staat dat in het volwassenstrafrecht de psychische zorg in het gevangeniswezen nog te wensen over laat. Dit betekent dat wanneer een jongvolwassene met psychische problematiek tot een gevangenisstraf is veroordeeld, er in de detentieperiode mogelijk niets met de psychische problematiek van deze jongvolwassene wordt gedaan. Terwijl het van belang is dat de psychische problematiek wordt behandeld om te voorkomen dat het verergert. Op basis van dit alles concludeer ik dat op basis van deze argumenten geen duidelijk antwoord kan worden gegeven op de vraag welk strafrecht het beste aansluit op jongvolwassenen met psychische problematiek; het jeugd- of het volwassenstrafrecht. Zelf ben ik van mening dat bovengenoemde argumenten van het grootste belang zijn bij de beoordeling van individuele situaties en om te kunnen kiezen voor een benadering die het beste aansluit bij de persoon van de jongvolwassene met psychische problematiek. Ik ben van oordeel dat het huidige strafrecht onvoldoende rekening houdt met jongvolwassenen met psychische problematiek. Deze mening wordt bevestigd door het feit dat er weinig gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om jongvolwassenen op grond van artikel 77c WvSr volgens het jeugdrecht te berechten. Daarnaast biedt een gevangenisstraf niet de mogelijkheid om jongvolwassenen met psychische problematiek te behandelen. Ik ben van mening dat er ten aanzien van jongvolwassenen met psychische problematiek 67 meer strafrechtelijke oplossingen geboden moeten worden. Het voorstel van minister Teeven voor de invoering van het adolescentenstrafrecht komt hieraan tegemoet en verbetert de positie van de jongvolwassenen met psychische problematiek in het strafrecht. Dankzij dit wetsvoorstel kan er tot de leeftijd van 23 jaar worden gekozen tussen het jeugd- en het volwassenstrafrecht. Op deze manier kan worden beoordeeld welk strafrecht het beste aansluit op jongvolwassenen met psychische problematiek, rekening houdend met de onvoltooide ontwikkeling, de ernst van het feit, het belang van de samenleving en de knelpunten van het jeugd- en het volwassenstrafrecht. In aansluiting daarop ben ik van mening dat de leeftijd van 23 jaar verhoogd moet worden naar 25 jaar. Ik baseer mijn mening op de neurobiologische onderzoeken die ik in deze scriptie besproken heb. Daarmee komen we tot de vraag: welke factoren geven de doorslag? De persoon van de jongvolwassene, de onvoltooide ontwikkeling, de psychische problematiek, de vergelding, preventie of het algemeen belang? Een eenduidig antwoord is naar mijn mening niet te geven op deze vraag. Dat komt door de beperkingen van het jeugd- en het volwassenstrafrecht, maar ook door het individuele belang van de jongvolwassene met psychische problematiek tegenover het algemeen belang. Voorop staat dat de psychische problematiek behandeld moet worden en het strafbare feit moet worden vergolden. Geconcludeerd kan worden dat het volwassenstrafrecht ten opzichte van de vergelding, het beste aansluit. Het jeugdrecht sluit beter aan op het behandelen van de psychische problematiek bij jongvolwassenen, omdat het ook gericht is op de onvoltooide ontwikkeling en psychische problematiek. Daarnaast worden de ouders bij de interventies betrokken en wordt de volledige tijd binnen een JJI benut voor behandeling. Ik ben van mening dat de behandeling niet alleen voor de jongvolwassene met psychische problematiek van belang is, maar ook voor de maatschappij. Het is te risicovol om een jongvolwassene met psychische problematiek onbehandeld in de samenleving terug te laten keren vanwege het risico dat de problematiek verergert. Dat brengt ons bij de vraag waar de behandeling het beste kan plaatsvinden. Tijdens een gevangenisstraf zal de jongvolwassene waarschijnlijk niet worden behandeld. Bij jeugddetentie is dit wel het geval, maar deze straf kan maximaal voor 2 jaar worden opgelegd. Het is hierbij de vraag of 2 jaar jeugddetentie recht doet aan het gepleegde strafbare feit. Dit zal voor slachtoffers moeilijk te begrijpen zijn. Vervolgens moet er een afweging gemaakt worden tussen de pij en tbs. Bij de pij loopt de maatschappij het risico dat de jongvolwassene weer vrij komt terwijl hij nog niet is uitbehandeld. Dit zal bij tbs niet snel het geval zijn, maar bij tbs kan de totale duur (vanwege de verlenging) en de verharding van medepatiënten een nadeel zijn. Een andere optie is kiezen voor buitenstrafrechtelijke mogelijkheden. Naar mijn idee kan ook daar geen passende oplossing worden gevonden omdat het gerechtvaardigd is dat een strafrechtelijke reactie wordt gegeven op een strafbaar feit. Daarnaast is gesloten jeugdzorg, vanwege de beperking van de leeftijd en ter voorkoming van samenplaatsing met civielrechtelijke en strafrechtelijke jongeren, niet toegesneden op jongvolwassenen met psychische problematiek, tenzij de vrijheidsbeneming wordt voortgezet. De maatregel ppz is voor een beperkte groep verdachten van toepassing. Tevens zijn de criteria voor gedwongen opname strikt waarbij de gevaarlijkheid door de psychische stoornis centraal staat. Ik ben van mening dat de maatregel ppz een aanvulling zou kunnen zijn op de pij. 68 Aan de hand van de strafrechtelijke en buitenstrafrechtelijke mogelijkheden is er geen duidelijk antwoord te geven op de onderzoeksvraag. Daarom is het van belang om factoren als effectiviteit en passendheid van een straf hierbij te betrekken. Ik ben van mening dat deze factoren bij de oplegging van een sanctie moeten meewegen, omdat een straf gericht moet zijn op de persoon van de dader en de omstandigheden die tot het strafbare feit hebben geleid,. Dit is niet alleen ter bescherming van de jongvolwassene zelf maar uiteindelijk ook de maatschappij. Een straf moet effectief zijn om het doel van de straf te bereiken, maar ook passend zodat de straf aansluit op de persoonlijke omstandigheden van de jongvolwassene met psychische problematiek. Ook al zal dit in eerste instantie geen voldoening geven voor de slachtoffers omdat dit mogelijk niet strookt met het rechtvaardigingsgevoel. Ik vind dat de behandeling voorop moet staan omdat hierdoor de probleemgebieden en psychische problematiek worden aangepakt en dat de strafrechtelijke reactie dit als uitgangspunt moet nemen. Mijn voorkeur gaat uit, om bij jongvolwassenen (met psychische problematiek) in eerste instantie te onderzoeken of berechting kan plaatsvinden via het jeugdrecht. Doordat de jongvolwassenen nog in ontwikkeling zijn, is dit de tijd om aan deze problematiek te werken. 4.3 Aanbevelingen Gelet op de bovenstaande argumenten ben ik ook van mening dat het adolescentenstrafrecht onvoldoende rekening houdt met het dilemma tussen het jeugd- en het volwassenstrafrecht. Het doel van het adolescentenstrafrecht is onder andere om meer jongvolwassenen via het jeugdrecht te kunnen berechten. Echter, de sancties binnen het jeugdrecht blijven grotendeels ongewijzigd. De grootse verandering zal zijn dat de pij kan worden omgezet naar tbs. Ik ben van mening dat als er meer mogelijkheden zouden zijn om het gepleegde strafbare feit te vergelden, bijvoorbeeld via een hogere jeugddetentie, het zou mogelijk zijn dat rechters in zo’n situatie eerder voor het jeugdrecht zullen kiezen. Mijns insziens moet de maximale duur van jeugddetentie ten aanzien van jongvolwassenen (dus niet voor minderjarigen) worden verhoogd. Vanuit de maatschappij moet er ook worden gereageerd op het strafbare feit en binnen het jeugdrecht is er onvoldoende ruimte voor vergelding. Ik ben van mening dat hiermee meer rekening moet worden gehouden en ik adviseer dan ook om het wetsvoorstel aan te passen. Ik ben mij er wel van bewust dat de omzetting van de pij naar tbs een verzwaring is van het jeugdrecht. Mijns inziens moet bij deze omzetting ook de kanttekening worden geplaatst dat deze omzetting alleen bij extreem gevaarlijke jongvolwassenen moet worden toegepast, zodat de maatschappij wordt beschermd. Om de situatie in het strafrecht beter aan te laten sluiten op jongvolwassenen met psychische problematiek die een strafbaar feit hebben gepleegd heb ik de volgende aanbevelingen: 1) Ik ben er een voorstander van om het adolescentenstrafrecht in te voeren omdat er een keuze geboden wordt tussen het jeugd- en het volwassenstrafrecht. In geval van bijzonder kwetsbare jongvolwassenen kan worden bezien of het opleggen van een sanctie uit het jeugdrecht gunstige effecten teweeg kan brengen. De biologische leeftijd moet niet doorslaggevend zijn, maar de kwetsbaarheid en de ontwikkeling van de jongvolwassene. Het adolescentenstrafrecht sluit daarop beter aan dan de huidige situatie in het strafrecht. Ik deel echter wel de mening van de RvdR en de NVvR om de leeftijd verder te verhogen. Ik zou op basis van 69 de recente neurologische onderzoeken willen aanbevelen om de leeftijd naar 25 jaar te verhogen, in plaats van 23 jaar. Met name ontwikkelingsachterstanden en een onrijpe persoonlijkheid kunnen er de oorzaak van zijn dat jongvolwassene jonger functioneert dan zijn kalender leeftijd. Daarom moet het mijns inziens mogelijk zijn om tot de leeftijd van 25 jaar, een afgewogen keuze te maken tussen het jeugd- en het volwassenstrafrecht. Hierdoor kan er bij een grotere groep jongvolwassenen effectief en dadergericht gesanctioneerd worden. De ontwikkeling van de jongvolwassene moet hierbij het oriëntatiepunt zijn. 2) Bij de argumentatie voor het toepassen van het jeugdrecht zouden mijns inziens meer verschillende argumenten moeten worden meegenomen. Waaronder ook de verhouding tussen de jongvolwassene en zijn ouders of het gezinssysteem, zoals in de uitspraak van de ‘Facebookmoord’ of de bereidheid tot het volgen van een opleiding. In een JJI bestaat een groot deel van de dagbesteding uit onderwijs. Ook bij tbs kan een opleiding worden gevolgd, maar dit is wel afhankelijk van de behandelingsfase. Uit het gesprek met een behandelaar van de Pompestichting is gebleken dat tbs meer gericht is op een partnerrelatie en niet op de relatie met de ouders. Deze omstandigheden moeten naar mijn mening ook een rol spelen bij het bepalen of de pij of tbs beter aansluit bij de persoon van de jongvolwassene. De levensfase waarin de jongvolwassene zich bevindt moet uitgangspunt zijn bij de keuze tussen de maatregelen omdat dit de effectiviteit en de passendheid van een straf ten goede komt. 3) Om meer ruimte in het jeugdrecht te creëren om het strafbare feit te vergelden en de geschokte rechtsorde te herstellen, moet er naar mijn mening een hogere jeugddetentie mogelijk zijn. Ik beveel in eerste instantie aan de maximale duur van jeugddetentie verder te verhogen dan het eerste voorstel van Minister Teeven. Ik ben van mening dat de verhoging naar vier jaar, onvoldoende recht kan doen aan het strafbare feit en het belang van de samenleving. Daarnaast ben ik het niet eens met de afspraken die gemaakt zijn in het regeerakkoord en op basis van het wetsvoorstel van minister Teeven, om de verhoging niet door te voeren. De verhoging jeugddetentie zou, zoals de RSJ voorstelt, moeten oplopen in relatie tot de leeftijd. Mijns inziens zou het maximum van jeugddetentie ten aanzien van minderjarigen 2 jaar moeten zijn, vanaf 18 tot 20 jaar maximaal vier jaar en vanaf 20 jaar maximaal 6 of 8 jaar. Op deze manier wordt het verschil tussen het jeugden het volwassenstrafrecht minder groot en kunnen jongvolwassenen met psychische problematiek een langere periode behandeld en begeleid worden. Indien een jongvolwassene volgens het jeugdrecht tot een maximale jeugddetentie en de pij veroordeeld wordt, zal de jongvolwassene een geruime tijd behandeld en begeleid kunnen worden binnen een pedagogische omgeving. Dit komt de ontwikkeling ten goede. 4) Minister Teeven heeft tevens voorgesteld om de pij om te zetten in tbs. Door de invoering van het adolescentenstrafrecht bestaat de mogelijkheid om een afgewogen keuze te maken om een jongvolwassene volgens het jeugd- dan wel het volwassenstrafrecht te berechten. Bij de afweging is rekening gehouden met de beperkte duur van de pij. Indien ervoor wordt gekozen om de jongvolwassene tot de pij te veroordelen, is er uitzicht op het einde van de maatregel. Indien de pij kan worden omgezet naar tbs, zal er zes jaar lang uitzicht zijn op het einde van de maatregel. Als de rechter beslist om de pij in tbs om te zetten, is het einde van de maatregel niet van te voren vastgesteld omdat tbs steeds kan worden verlengd. Ik denk dat deze 70 omzetting ten koste kan gaan van de behandelmotivatie. Ik ben mij ervan bewust dat er extreem gevaarlijke jongvolwassenen met psychische problematiek kunnen zijn waartegen de maatschappij moet worden beschermd en waarbij omzetting wellicht noodzakelijk is. Daarom ben ik van mening dat er bij de omzetting rekening moet worden gehouden met verschillende gradaties van gevaarlijkheid bij de jongvolwassene. Ik stel voor om verschillende voorwaarden te formuleren ten aanzien van de omzetting. Minister Teeven heeft bij de omzetting de volgende voorwaarden gesteld: er moet ten tijde van het plegen van het delict ook voldaan zijn aan de criteria voor het opleggen van tbs, zoals gevaar voor de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen. Op het moment dat dit gevaar aan het einde van de pij nog aanwezig is, is dit aanleiding voor omzetting. De pij kan dan worden omgezet in tbs met dwangverpleging of tbs met voorwaarden. Ik ben het eens met de minister dat er een mogelijkheid moet zijn om de gevaarlijke jongvolwassenen uit de maatschappij te houden. Mijns inziens zou het wenselijk zijn om aan deze voorwaarden nog een voorwaarde toe te voegen. Daarom beveel ik aan om de jongvolwassene ook de mogelijkheid te bieden om in een vrijwillig kader zijn behandeling voort te zetten. Wellicht is een jongvolwassene gemotiveerd om vrijwillig mee te werken of is de jongvolwassene daartoe bereid met een stok achter de deur. Dan zou tbs met voorwaarden of tbs met dwangverpleging de stok achter de deur kunnen zijn. Op deze manier kan de jongvolwassene extra gemotiveerd worden zonder in de procedure van tbs terecht te komen. Het lijkt mij dat dit de motivatie voor de behandeling zal bevorderen en het effect van het eindresultaat daarmee zal toenemen. 5) Minister Teeven heeft ook voorgesteld om de criteria voor de pij meer toe te snijden op tbs. Hierdoor geldt de pij alleen nog voor jongvolwassenen die verminderd toerekeningsvatbaar of ontoerekeningsvatbaar zijn. Mijns inziens is het een gemiste kans wanneer de groep die in aanmerking komt voor de pij wordt beperkt. Ik ben van mening dat dit niet bevorderlijk is voor de ontwikkeling van jongvolwassenen. Het is mogelijk dat er ten tijde van het delict geen sprake is van een psychische stoornis, maar dat een psychische stoornis of andere ontwikkelingsproblemen wel gediagnosticeerd worden. Het is mijns inziens bevorderlijk voor de jongvolwassene zelf, maar ook voor de maatschappij, dat deze problematiek in een vroegtijdig stadium wordt behandeld. Wellicht kan deze behandeling preventief werken en nieuwe slachtoffers voorkomen. 6) Indien de rechter van mening is dat de jongvolwassene volgens het volwassenstrafrecht moet worden berecht en besluit om een gevangenisstraf op te leggen in combinatie met tbs, ben ik van mening dat de gevangenisstraf zo kort mogelijk moet duren. Wellicht kan de gevangenisstraf in een voorwaardelijke vorm worden opgelegd als stok achter de deur na de behandeling in een tbs-kliniek. Het is mijns inziens niet wenselijk om een jongvolwassene met psychische problematiek op te sluiten in het gevangeniswezen zonder enige mogelijkheid tot behandeling. De behandeling dient zo snel mogelijk te starten om verslechtering te voorkomen en daarnaast kan er nog ingespeeld worden op de ontwikkelingsfase waarin de jongvolwassene verkeert. 7) Minister Teeven heeft ten aanzien van de gbm ook enkele wijzigingen voorgesteld, zoals de invoering van de time-outregeling. Mijns inziens zou deze regeling niet van toepassing moeten zijn bij jongvolwassenen 71 omdat deze waarschuwing een gepasseerd station is. Ik ben van oordeel dat de maatregel zelf als laatste waarschuwing moet dienen om in vrijheid te worden behandeld. De jongvolwassene moet zich ervan bewust zijn dat bij onvoldoende medewerking er vervangende hechtenis tegenover staat. Van de jongvolwassenen mag dergelijke verantwoordelijkheid worden verwacht om zich aan de gestelde voorwaarden te houden. Ik ben van mening dat de behandelingsmogelijkheden van de gbm een toevoeging kan zijn om jongvolwassenen met psychische problematiek te behandelen. Door intensieve begeleiding en behandeling kunnen de probleemgebieden van deze jongvolwassenen worden aangepakt. De criminogene factoren kunnen worden verminderd en de beschermende factoren worden versterkt omdat de gbm ruimte biedt voor behandeling van stoornissen en ontwikkelingsachterstanden. De wijziging ten aanzien van de nachtdetentie en elektronisch toezicht, zijn mijns inziens een versterking van deze maatregel 8) Het lijkt mij wenselijk om na te gaan of het mogelijk is om klinieken op te zetten die zich alleen richten op jongvolwassenen. Indien deze er zijn zal het IVRK zich, ten aanzien van dit argument, niet verzetten tegen de invoering van het adolescentenstrafrecht, omdat minderjarigen dan niet worden samen geplaatst met meerderjarigen. Dit is ook in overeenstemming met het wetsvoorstel van minister Teeven waarin hij aangeeft dat het plaatsingsbeleid moet worden aangepast. Dit beleid moet gericht zijn op de ontwikkelingsleeftijd van de jongvolwassene en de fase waarin de vrijheidsbenemende straf of maatregel zich bevindt. Hierdoor kunnen de ‘oudere’ jongvolwassenen samen worden geplaatst en kan er in het dagprogramma andere accenten worden gelegd. Ik heb uit de praktijk begrepen dat er op dit moment jeugdinrichtingen leeg staan. Mijns inziens zouden deze inrichtingen gebruikt kunnen worden voor het behandelen van jongvolwassenen met psychische problematiek. Voor deze klinieken kan personeel worden gezocht met deskundigheid ten aanzien van deze doelgroep. Ik ben mij ervan bewust dat deze oplossing geld zal kosten, maar deze oplossing kan wel preventief werken. Daarnaast zullen jongvolwassenen met psychische problematiek minder in aanraking komen met verharde delinquenten zoals in het gevangeniswezen. Op deze manier kan onder andere worden voorkomen dat het criminele pad wordt voortgezet. 9) Tenslotte zou de BOPZ/VGG een oplossing kunnen bieden indien de voorwaarden voor gedwongen opname worden aangepast op een aflopende pij. Hiermee bedoel ik dat wanneer een pij afloopt en de jongvolwassene nog niet is uitbehandeld, de behandeling via de BOPZ/VGG in een gedwongen kader kan worden voortgezet. Mijns inziens kan dit worden gerealiseerd door een uitzondering in het wetsartikel op te nemen. De uitzondering moet gericht zijn op nog niet uitbehandelde ex-pij’ers. Ik ben van mening dat goed gemotiveerd moet worden waarom het noodzakelijk is dat de behandeling via een gedwongen opname moet worden voortgezet. Hiervoor moeten voorwaarden worden gesteld, die gericht moeten zijn op de gevaarlijkheid van de jongvolwassene voor de maatschappij. Ingeschat moet worden hoelang de behandeling moet voortduren en of er kans op recidive is. Indien het argument zou worden gevoerd dat de civielrechtelijke voorzieningen niet bedoeld zijn om delinquenten op te nemen en te behandelen, dan kan dit worden weerlegd door het feit dat de jongvolwassene inmiddels zijn ‘straf’ heeft gehad. De voortzetting van de behandeling moet als aanvulling worden gezien op de eerdere behandeling. Dit is de beste oplossing voor de jongvolwassene zelf maar ook voor de maatschappij. Ik ben van mening dat deze oplossing zich kan 72 onderscheiden van tbs, omdat tbs in een andere setting plaatsvindt (bijvoorbeeld met betrekking tot het beveiligingsniveau) en met andere voorwaarden wordt verlengd (de verlenging van tbs wordt geregeld via het strafrecht en bij gedwongen opname via het civiele recht). Daarnaast is deze oplossing ook niet in strijd met het IVRK omdat het gericht is op jongvolwassenen. Deze oplossing staat los van de pij, maar is bedoeld als aanvulling als blijkt dat de jongvolwassene nog niet is uitbehandeld. 73 Literatuurlijst Vakliteratuur: Backer 2004 H. Backer (2004), ‘Het advies toepassen meerderjarigenstrafrecht vanuit psychiatrisch perspectief, Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht, 2004. Bleichrodt 2009 E. Bleichrodt, De herontdekking van de bijzondere voorwaarde, proces 2009 (88) 6. Brouwer & Elzinga 2003 C. Brouwer en H.K. Elzinga, de TBS met voorwaarden en de rol van de reclassering, Gepubliceerd in: Ontmoetingen: Voordrachtenreeks van het Lutje Psychiatrisch-Juridisch Gezelschap, nummer 9, Repository Rechten Rijksuniversiteit Groningen. Bruning 2010 Bruning, M.R. (2010), '16 tot 23 jaar: een PIJ hoort erbij!', Strafrecht en forensische psychiatrie voor 16- tot 23-jargen, red. T.A.H. Doreleijers et al, 2010. Van Dam, Nijhof, Scholte & Veerman 2010 C. van Dam, K. Nijhof, R. Scholte en J.W. Veerman, ‘Evaluatie Nieuw Zorgaanbod, Gesloten jeugdzorg voor jongeren met ernstige gedragsproblemen’, eindrapport, Praktikon B.V. en Radboud Universiteit Nijmegen, Zevenaar: Drukkerij Stunnenberg, 2010 Deenen 2007 Th.A.M. Deenen, Longstay, anders dan levenslang?, Gepubliceerd in: Ontmoetingen: Voordrachtenreeks van het Lutje Psychiatrisch-Juridisch Gezelschap, nummer 13, Repository Rechten Rijksuniversiteit Groningen. Donker en De Bakker 2012 A. Donker, W. de Bakker, ‘Vrij na een PIJ, Voorspellende factoren van acceptatie vrijwillige nazorg en recidive na een PIJ-maatregel’, Leiden, maart 2012, Dit onderzoek is in opdracht van de Afdeling Extern Wetenschappelijke Literatuur Doreleijers 2009 Prof. Dr. Th.A.H. Dorelijers, ‘Te oud voor het servet, te jong voor het tafellaken’, Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht 2009, FJR 2009, 68. Doreleijers & Fokkens 2010 T.A.H. Doreleijers en W. Fokkens (2010), 'Minderjarigen en jongvolwassenen: pleidooi voor meer evidencebased strafrecht', Rechtstreeks 2010. 74 Drieschner, Marrazos & Hesper 2011 K. Drieschner, I. Marrazos en B. Hesper, ‘Verstandelijke beperking in de forensische psychiatrie, overzicht en presentatie van een onderzoek naar het effect van langdurende klinische behandelingen’, Process 2011 (5). Duits, Bartels en Gunning N. Duits, J.A.C. Bartels en W.B. Gunning, ‘Jeugdpsychiatrie en recht’, uitgeverij Koninklijke Van Gorcum Ferwerda 2010 H. Ferwerda, Hecht meer waarde aan de person van de jeugdige dader, in Strafrecht en forensische psychiatrie voor 16- tot 23-jargen, red. T.A.H. Doreleijers et al, 2010. Fiselier 2009 J.P.S. Fiselier, Penitentiaire inrichtingen in soort en maat, in E.R. Muller en P.C. Vegter, Detentie, gevangen in Nederland, Alphen aan den Rijn: Kluwer, 2009. Groenendaal en Van Rozenburg 2005 Eline Groenendaal en Welmoed Rutgers van Rozenburg, ‘De PIJ-maatregel: wondermiddel of ultimum remedium? Over gesignaleerde problemen bij verlenging van de PIJ, en een mogelijke oplossing’, Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht 2005, FJR 2005, 23 De Groot 2009 M.F.M. De Groot, Vrijheidsbeneming en wetgeving, in E.R. Muller en P.C. Vegter, Detentie, gevangen in Nederland, Alphen aan den Rijn: Kluwer, 2009. Hekman & Koops 2011 I. Hekman en N. Koops, Volwassen straffen voor jeugdige daders? Het jeugdstrafrecht nader toegelicht, in Terecht Gesteld het juridische faculteitsblad van de Rijksuniversiteit Groningen, 27 januari 2011, jaargang 44 nummer 2. Herweijer 2011 M. Herweijer, De leeftijdsgrenzen in het jeugdstrafrecht en het jongvolwassenstrafrecht, Proces 2011 (4). Homburg, Timmermans en Tromp 2010 Drs. G.H.J. Homburg, dr. M. Timmersmans, Drs. E. Tromp, Drs. K.B.M. de Vaan, ‘Terug onder begeleiding. Onderzoek naar de aard en omvang van de vrijwillige nazorg voor 18+ PIJ’ers’. Eindrapport Regioplan publicatienummer 1885, Amsterdam, december 2010 Kaal et al. 2009 H.L. Kaal, M.M.J. van Ooyen-Houben, S. Ganpat, E. Wits, Een complex probleem; Passende zorg voor verslaafde justitiabelen met co-morbide psychiatrische problematiek en ene lichte verstandelijke handicap, Den Haag: WODC, cahier 2009-11. 75 Kaal, Brand & van Nieuwenhuijzen 2011 H.L. Kaal, E. Brand en M. van Nieuwenhuijzen, ‘Hetzelfde maar toch (heel) anders, Jongeren met een licht verstandelijke beperking en een PIJ-maatregel vergeleken met normaal begaafde PIJ’ers.’ Proces 2011 (5). De Keijser, Huisman & Weerman 2009 J.W. De Keijser, W. Huisman en F.M. Weerman, ‘Criminologie’, Delikt en Delinkwent 2009,56. Können en van der Kwartel 2007 E.E. Können en A.J,J, van der Kwartel, Grensgebieden van de wet BOPZ, Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, uitgeverij Prismant, maart 2007 Kooijmans & Jörg 2008 T. Kooijmans & N. Jörg, ‘Het juridische kader van de gedragsdeskundige’, in: H.J.C. van Marle e.a. (red.), 2008 Van der laan 2004 P.H. van der laan, Over straffen, effectiviteit en erkenning, De wetenschappelijke onderbouwing van preventie en strafrechtelijke interventies, Justitiële verkenningen, jaargang 30, nummer 4, 2004. Lamet, James, Dirkzwager & Van der laan 2010 W. Lamet, C. James, A. Dirkzwager en P. Van der Laan, Reclasseringstoezicht en jongvolwassenen, Proces 2010. Liefaard 2011 T. Liefaard, ‘Strafrecht voor adolescenten’, Nederlands Juristenblad 2011, NJB 2011/1873. Lodewijks 2010 H. Lodewijks, ‘Zwaarwegende argumenten bij de toepassing van het jeugd- of het volwassenstrafrecht’, in T.A.H. Doreleijers, J.M. Ten Voorde en M. Moerings, Strafrecht en forensische psychiatrie voor 16- tot 23jargen, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2010. Moonen, De Wit & Hoogeveen 2011 X. Moonen, M. De Wit en M. Hoogeveen, ‘Mensen met een licht verstandelijke beperking in aanraking met politie en justitie’, Proces 2011 (5). Muller & Vegter 2009 E.R. Muller en P.C. Vegter, Detentie, gevangen in Nederland, Alphen aan den Rijn: Kluwer, 2009 Ochtman & Etman 2010 A. Ochtman en O. Etman, ‘Reclassering Nederland en de jongvolwassenen, in Strafrecht en forensische psychiatrie voor 16- tot 23-jargen, red. T.A.H. Doreleijers et al, 2010. 76 RSJ 2008 Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (2008), Jeugdige delinquenten Minder opsluiten, gerichter begeleiden, 16 oktober 2008 RSJ 2009 Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (2009), Zorg voor jongeren met psychische stoornissen in de justitiële jeugdinrichtingen, 28 meis 2009. RSJ 2011 Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (2011), Het jeugdstrafproces: toekomstbestendig!, 14 maart 2011 RSJ 2012 Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (2012), Wetsvoorstel adolescentenstrafrecht, Een gemiste kans, 14 maart 2012. RSJ 2012 Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (2012), Forensische zorg tijdens detentie, advies 27 september 2012. Strafblad 2008 Strafblad 2008, regelgeving, de Wet gedragsbeïnvloeding jeugdigen. De kinderstrafrechter kan nu echt alle kanten op, Sdu uitgevers. Van der Veen 2010 M. Van der Veen, De succesfactoren van de bijzondere voorwaarde en het nieuwe toezicht in de strafrechtketen, Sdu Uitgevers, Thema nr. 10 2010. Veurink 2006 G.R.C. Veurink, Handboek strafzaken, 53.2 Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis (PPZ), uitgeverij: Kuwer, 28 februari 2006. Veurink 2009 G.R.C. Veurink, Justitiële inrichtingen voor ter beschikking gestelden, in E.R. Muller en P.C. Vegter, Detentie, gevangen in Nederland, Alphen aan den Rijn: Kluwer, 2009. Walgrave 2006 L. Walgrave, Herstel in het jeugdrecht, Tijdschrift voor Herstelrecht, 2006 (6) 4. Weekers en Sohier 2007 S. Weekers en R. Sohier namens Provinciale Raad voor de Volksgezondheid en Maatschappelijke Zorg in 77 Noord-Brabant, Meerderjarig in de jeugdzorg, en dan..? Onderzoek naar de overdracht van 18 plusser van de residentiële jeugdzorg en pleegzorg naar het lokale jeugdbeleid, ‘s-Hertogenbosch, 18 april 2007 Weijers 2006 I. Weijers, Jeugdige dader, volwassen straf? Artikel 77b Sr, Serie Pareltjes van Strafrecht deel 3, Deventer: Kluwer 2006 Weijers 2010 I. Weijers, ´De leeftijdsgrenzen: Nederland in internationaal perspectief', in Strafrecht en forensische psychiatrie voor 16- tot 23-jargen, red. T.A.H. Doreleijers et al, 2010 Van Zutphen 2012 R.F.B. van Zutphen (2012), voorzitter Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, wetgevingsadvies, wijziging van het Wetboek van Strafrecht, Het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met de invoering van een adolescentenstrafrecht, 30 maart 2012. Zwemstra 2009 J.C. Zwemstra, Psychiatrische zorg in en aansluitend aan detentie; een onderzoek naar psychiatrische zorg en behandeling in detentie en daarop aansluitende reguliere of forensische zorg, Nijmegen: Wolf Legal Publishers, 2009 Boeken: Blansjaar, Beukers & Van Kordelaar 2008 Blansjaar, Beukers en van Kordelaar, ‘Stoornis en delict, handboek psychiatrische en psychologische rapportage in strafzaken’, Utrecht: De Tijdstroom 2008. Bruning, De Jong, Liefaard, Schuyt, Doek & Doreleijers 2011 M.R. Bruning, M.P. De Jong, T. Liefaard, P.M. Schuyt, J.E. Doek en T.A.H. Doreleijers, Wegwijs in het jeugdsanctierecht, onderzoek naar het juridisch kader voor de zwaarste jeugdsancties in theorie en praktijk, Nijmegen: Wolf Kegal Publishers 2011. Crone 2012 E. Crone, Het sociale brein van de puber, Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker, 2012. Crone 2012 E. Crone, Het puberende brein, over de ontwikkeling van de hersenen in de unieke periode van de adolescentie, Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker, 2011. Van Dijk, Sagel-Grande & Toornvliet 2009 J.J.M. Van Dijk, H.I. Sagel-Grande en L.G. Toornvliet, Actuele criminologie, Den Haag: Sdu Uitgevers 2009. 78 Doek & Vlaardingerbroek 2009 J.E. Doek en P. Vlaardingerbroek, ‘Jeugdrecht en jeugdzorg’, Den Haag: Uitgeverij Reed Business BV, 2009 Doreleijers, Boer, Huisman, Vermeiren & De Haan 2006 T. Doreleijers, F. Boer, J. Huisman, R. Vermeiren en E. De Haan, leerboek psychiatrie, kinderen en adolescenten, Utrecht: De Tijdstroom, 2006. Doreleijers, Ten Voorde & Moerings 2010 T.A.H. Doreleijers, J.M. Ten Voorde en M. Moerings, Strafrecht en forensische psychiatrie voor 16- tot 23jargen, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2010. Eurelings-Bontekoe, Verheul en Snellen 2009 Dr. E.H.M. Eurelings-Bontekoe, prof. Dr. R. Verheul en Drs. W.M. Snellen, Handboek Persoonlijkheidspathologie, Houten: Bohn Stafleu can Loghum, 2009. Groen, Dorst en Nijman 2003 H. Groen, M. Dorst en H.L.O. Nijman, Handboek Forensische geestelijke gezondheidszorg, Utrecht: De Tijdstroom uitgeverij, 2003. Van Marle, Mevis & Van der Wolf 2008 H.J.C. Van Marle, P.A.M. Mevis en M.J.F. Van der Wolf, Gedragskundige rapportage in het strafrecht, Kluwer 2008. Rögels Nelleke Rögels, Levenslooppsychologie, Jongvolwassenen, volwassenen en oudere volwassenen, Den Haag: Boom Lemma Uitgevers, 2011 Schwaab 2012 D. Schwaab, Wij zijn ons brein, van baarmoeder tot alzheimer, Amsterdam/Antwerpen: Uitgeverij Atlas Contact, 2012. Vedereycken & van Deth 2011 Vendereycken en van Deth, ‘Psychiatrie, van diagnose tot behandeling’, Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2011. Wetgeving Wetboek van strafrecht Het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind Wet op de Jeugdzorg Beginselenwet Justitiële Jeugdinrichtingen 79 Wetgevingstukken De Kinderombudsman 2012 De Kinderombudsman, Een nieuwe kans?!, Advies over het wetsvoorstel adolescentenstrafrecht, 23 februari 2012 Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak 2012 Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, wetgevingsadvies, Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met de invoering van een adolescentenstrafrecht, 30 maart 2012. Memorie van Toelichting 2012 Memorie van Toelichting, Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met de invoering van een adolescentenstrafrecht, 2012. Memorie van Toelichting 2010 Memorie van Toelichting, Vaststelling van een Wet forensische zorg en daarmee verband houdende wijzigingen in diverse andere wetten (Wet forensische zorg), 2010 Minister Teeven 2011 Minister F. Teeven, brief aan de Tweede Kamer inzak het adolescentenstrafrecht, Ministerie van Veiligheid en Justitie, 25 juni 2011. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport 2009 Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Wet Bijzondere Opnemingen Psychiatrische Ziekenhuizen (BOPZ), gepubliceerd op de site van de Rijksoverheid, 16 augustus 2009 Nederlandse Vereniging voor de Rechtspraak 2011 Nederlandse Vereniging voor de Rechtspraak, wetgevingsadvies, Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met de invoering van een adolescentenstrafrecht, 30 maart 2012 Raad voor de Rechtspraak 2012 Mr. F.W.H. van den Emster voorzitter Raad voor de Rechtspraak, brief aan de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie F. Teeven inzake Advies conceptwetsvoorstel tot Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met de invoering van adolescentenstrafrecht, 23 maart 2012. 80 Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie 2011 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met de invoering van een adolescentenstrafrecht, 2011. Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie 2012 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met de invoering van een adolescentenstrafrecht, 2012. Tweede Kamer 2010 Voorstel van wet, Tweede Kamer stuk; Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg, Regels voor het kunnen verlenen van verplichte zorg aan een persoon met een psychische stoornis (Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg), 14 juni 2010. VVD en PvdA 2012 VVD en PvdA, Bruggen slaan, Regeerakkoord VVD – PvdA, 29 oktober 2012. 81 Bijlage 1 Psychische stoornissen Stoornissen door gebruik van alcohol of drugs: alcohol en drugs (psychoactieve stoffen) beïnvloeden de hersenen en leiden tot zo tot veranderingen in het bewustzijn. Ze hebben een dempende of stimulerende werking of veroorzaken een verstoring in de waarneming. Aanhoudende misbruik kan leiden tot verslaving en verslaving. Er is sprake van misbruik als het functioneren thuis en op het werk negatief wordt beïnvloed, zoals aanraking met politie en justitie, werkverzuim en ruzies. De afhankelijkheid brengt een onbedwingbare dwang met zich mee tot het innemen van deze stoffen en veranderd het gedrag. Vaak is er ook sprake van psychiatrische aandoeningen zoals angst-, persoonlijkheids- en stemmingsstoornissen. Door overmatig gebruik kan er psychische of lichamelijke schade ontstaan.219 Seksuele stoornissen waarbij de parafilie van belang is en wordt volgens de DSM-IV gedefinieerd als: een steeds terugkerende, intense seksueel opwindende fantasieën, seksuele impulsen of gedragen, die ten minste zes maanden bestaan en gericht zijn op niet-menselijke objecten (zoals voorwerpen, dieren), het lijden of vernederen van zichzelf of een partner, en kinderen of niet-instemmende volwassenen. Deze gedragingen veroorzaken op verschillende belangrijke terreinen een beperking in het functioneren. 220 De meest voorkomende oorzaak ontstaat, volgens D. Schwaab, tijdens de hersenontwikkeling in de baarmoeder en de vroege ontwikkeling na de geboorte. 221 Schizofrenie en andere psychosen (niet-schizofrene psychosen). Bij een psychotische stoornis gaat het om een ernstig gestoord realiteitsbesef, in de vorm van wanen en hallucinaties. Schizofrenie is de meest voorkomende psychotische stoornis en uit zich in denkstoornissen, stoornissen in de waarneming, stoornissen in het emotionele leven en stoornissen in het gedrag. Bij de meeste mannen treedt schizofrenie tussen de 15 en 25 jaar op en bij vrouwen tussen de 25 en 35 jaar. Schizofrenie is erfelijk bepaald en berust op structurele hersenafwijkingen. Niet-schizofrene psychosen zijn waanstoornissen, schizofreniforme psychosen, kortdurende psychotische stoornissen en gedeelde psychotische stoornissen.222 Stemmingsstoornissen: depressie, manie, bipolaire stoornis, dysthymie en cyslothymie. De stemming is dan langdurig en ernstig ontregeld. Bij depressie is een persoon abnormaal neerslachtig en lusteloos. Terwijl iemand met een manie uitzonderlijk energiek, vrolijk, zelfoverschattend is en er is sprake van grote prikkelbaarheid. Bij een bipolaire stoornis wisselen de manische fasen en depressieve fasen zich af. Deze stemmingsstoornissen worden voornamelijk behandeld met behulp van medicijnen en gedragstherapie. 223 Angststoornissen: veralgemeende angststoornis, posttraumatische stressstoornis, paniekstoornis, fobieën en dwangstoornis. Deze ontstaan wanneer er sprake is van een biologische gevoeligheid, de opvoeding of persoonlijkheidskenmerken kunnen een rol spelen bij angststoornissen. Angststoornissen hebben invloed op 219 Vendereycken en van Deth 2011, p. 89-102 Blansjaar, Beukers en van Kordelaar 2008, p. 177 221 D. Schwaab 2012, p. 101 222 Vendereycken en van Deth 2011, p. 103-117 223 Vendereycken en van Deth 2011, p. 119-132 220 82 het gedrag, er kunnen irrationale gedachten op worden nagehouden en situaties kunnen worden beoordeeld als naderend onheil.224 Persoonlijkheidsstoornissen: paranoïde, schizoïde, schizotypische, antisociale, borderline, theatrale, narcistische, vermijdende, afhankelijke en dwangmatige persoonlijkheidsstoornis. Persoonlijkheid kan worden omschreven als het unieke en duurzame denk- en gedragspatroon van een individu. Extreme varianten die problemen veroorzaken op werk en thuis worden persoonlijkheidsstoornissen genoemd. Ze ontstaan door een wisselwerking tussen biologische, psychische en sociale factoren. Het kan lijken dat het gaat om door aangeboren karaktertrekken maar vermoedelijk worden die trekken veroorzaakt door delen in de hersenen. Traumatische jeugdervaringen kan ook een oorzaak zijn. Behandeling levert zelden een blijvende en ingrijpende veranderingen in de persoonlijkheid persoonlijkheidsstoornissen vanzelf minder worden. op. Na het 40e levensjaar kunnen bepaalde 225 Stoornissen in de impulscontrole: pathologisch gokken, kleptomanie, pyromanie, periodieke explosieve stoornis en trichotillomanie. Het is niet mogelijk om impulsen of driften voldoende te beheersen. Enerzijds is er sprake van lust, ontspanning en voldoening en dit leidt tijdens de daad als bekrachtiging van het gedrag, maar anderzijds is het nadelig voor henzelf of anderen. Achteraf kunnen er spijtgevoelens, schuldgevoelens of zelfverwijt optreden. Deze stoornis kan leiden tot aanzienlijke sociale problemen. 226 Aanpassingsstoornissen: hierbij staan spanningbronnen of stressoren centraal die de weerbaarheid en het aanpassingsvermogen van een persoon op de proef stellen. Dit kan zich uiten door verschillende lichamelijke klachten en kan optreden in het gevoelsleven. Een aanpassingsstoornis kan ontstaan doordat men onvoldoende in staat is om zich aan te passen aan stressvolle omstandigheden. Deze stoornis gaat meestal gepaard met een kwetsbare persoonlijkheid.227 Stoornissen bij kinderen en adolescenten: autisme, aandachttekortstoornis en hyperactiviteit, antisociale gedragsstoornis, tic-stoornis, specifieke ontwikkelingsstoornis. Deze stoornissen hebben gevolgen voor de psychische en lichamelijke ontwikkeling van het individu. Ontwikkelingsstoornissen (autisme, ADHD, dyslexie en ODD) uiten zich in leer- en gedragsproblemen uiten. Bij kinderen en adolescenten kunnen ook psychiatrische stoornissen voorkomen.228 224 Vendereycken en van Deth 2011, p. 133-147 Vendereycken en van Deth 2011, p. 207-220 226 Vendereycken en van Deth 2011, p. 201-206 227 Vendereycken en van Deth 2011, p. 221-227 228 Vendereycken en van Deth 2011, p. 229-243 225 83 Bijlage 2 Vraagstellingen Maatregeladvies Zesjaarstermijn, standaard 1a. 1b. 2a. 2b. 2c. 3a. 3b. 4. 5. Is onderzochte lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens en zo ja, hoe is dit in diagnostische zin te omschrijven? Hoe beoordeelt u de diagnostische conclusies van de kliniek? Hoe is het risico op (seksueel) gewelddadig gedrag gestructureerd in te schatten? Wat is, uitgaande van deze gegevens, gemotiveerd te zeggen over de kans op herhaling van strafbare feiten waarvoor betrokkene de TBS-maatregel opgelegd kreeg? Hoe beoordeelt u de risicoprognose van de kliniek? Wat zijn, met het oog op benodigde zorg en beveiliging, uw overwegingen ten aanzien van de verdere behandeling of begeleiding en het risicomanagement van onderzochte? Hoe beoordeelt u de behandeling of begeleiding en het risicomanagement van de kliniek? Adviseert u de maatregel terbeschikkingstelling te verlengen en zo ja, met een jaar of met twee jaar? Adviseert u de verpleging te continueren of adviseert u deze voorwaardelijk te beëindigen en heeft u in geval van voorwaardelijke beëindiging suggesties voor de te stellen voorwaarden? Zesjaarstermijn, in geval het bevel tot verpleging reeds voorwaardelijk beëindigd is 1a. 1b. 2a. 2b. 2c. 3a. 3b. 4. 5. Is onderzochte lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens en zo ja, hoe is dit in diagnostische zin te omschrijven? Hoe beoordeelt u de diagnostische conclusies van de kliniek, weergegeven in recente rapportage door de reclassering en/of psychiatrische rapportage in opdracht van de reclassering? Hoe is het risico op (seksueel) gewelddadig gedrag gestructureerd in te schatten? Wat is, uitgaande van deze gegevens, gemotiveerd te zeggen over de kans op herhaling van strafbare feiten waarvoor betrokkene de TBS-maatregel opgelegd kreeg? Hoe beoordeelt u de risicoprognose, zoals weergegeven in recente rapportage door de reclassering en/of psychiatrische rapportage in opdracht van de reclassering? Wat zijn, met het oog op benodigde zorg en beveiliging, uw overwegingen ten aanzien van de verdere behandeling of begeleiding en het risicomanagement van onderzochte? Hoe beoordeelt u de behandeling of begeleiding en het risicomanagement, zoals weergegeven in recente rapportage door de reclassering en/of psychiatrische rapportage in opdracht van de reclassering? Adviseert u de maatregel terbeschikkingstelling te verlengen en zo ja, met een jaar of met twee jaar? Adviseert u de voorwaardelijke beëindiging van het bevel tot verpleging te continueren en zo ja, kunt u zich vinden in de gestelde voorwaarden of heeft u suggesties voor aanvulling of wijziging daarvan? In geval van longstay-vraagstelling: aanvraag longstay of periodieke 3-jaars toets 1a. 1b. 2a. 2b. 2c. 3a. 3b. 4. Is onderzochte lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens en zo ja, hoe is dit in diagnostische zin te omschrijven? Hoe beoordeelt u de diagnostische conclusies van de kliniek? Hoe is het risico op (seksueel) gewelddadig gedrag gestructureerd in te schatten? Wat is, uitgaande van deze gegevens, gemotiveerd te zeggen over de kans op herhaling van strafbare feiten waarvoor betrokkene de TBS-maatregel opgelegd kreeg? Hoe beoordeelt u de risicoprognose van de kliniek? Wat is uw advies ten aanzien van het beveiligingsniveau in termen van hoog, gemiddeld en laag? Wat zijn, met het oog op benodigde zorg, uw overwegingen ten aanzien van de verdere behandeling of begeleiding en het risicomanagement van onderzochte? Adviseert u de longstay status van betrokkene voort te zetten dan wel op te heffen? In geval van opheffen, wat zijn naar uw mening de mogelijkheden en verwachtingen voor het verdere traject? In geval van voortzetten, wat zijn uw overwegingen ten aanzien van de verdere behandeling, begeleiding en de prognose ten aanzien van de noodzaak van het nog voortduren van de longstay status? 84 5. Zijn er nog casusspecifieke aspecten die levensfaseproblematiek of somatisch lijden? vermelding verdienen? Te denken valt aan In geval van gecombineerde vraagstelling 6-jaarstermijn en longstay 1a. 1b. 2a. 2b. 2c. 3a. 3b. 4. 5. 6. 7. 8. 9. Is onderzochte lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens en zo ja, hoe is dit in diagnostische zin te omschrijven? Hoe beoordeelt u de diagnostische conclusies van de kliniek? Hoe is het risico op (seksueel) gewelddadig gedrag gestructureerd in te schatten? Wat is, uitgaande van deze gegevens, gemotiveerd te zeggen over de kans op herhaling van strafbare feiten waarvoor betrokkene de TBS-maatregel opgelegd kreeg? Hoe beoordeelt u de risicoprognose van de kliniek? Wat zijn, met het oog op benodigde zorg en beveiliging, uw overwegingen ten aanzien van de verdere behandeling of begeleiding en het risicomanagement van onderzochte? Hoe beoordeelt u de behandeling of begeleiding en het risicomanagement van de kliniek? Adviseert u de maatregel terbeschikkingstelling te verlengen en zo ja, met een jaar of met twee jaar? Adviseert u de verpleging te continueren of adviseert u deze voorwaardelijk te beëindigen en heeft u in geval van voorwaardelijke beëindiging suggesties voor de te stellen voorwaarden? Wat is uw advies ten aanzien van het beveiligingsniveau in termen van hoog, gemiddeld en laag? Wat zijn, met het oog op benodigde zorg, uw overwegingen ten aanzien van de verdere behandeling of begeleiding en het risicomanagement van onderzochte? Adviseert u de longstay status van betrokkene voort te zetten dan wel op te heffen? In geval van opheffen, wat zijn naar uw mening de mogelijkheden en verwachtingen voor het verdere traject? In geval van voortzetten, wat zijn uw overwegingen ten aanzien van de verdere behandeling, begeleiding en de prognose ten aanzien van de noodzaak van het nog voortduren van de longstay status? Zijn er nog casusspecifieke aspecten die vermelding verdienen? Te denken valt aan levensfaseproblematiek of somatisch lijden? Vraagstellingen second opinion verlof worden individueel geformuleerd door het AVT. 85 Bijlage 3 De Hunnerberg Bezoek aan de Hunnerberg van 1 november 2012 Algemene informatie: De Hunnerberg is een gesloten JJI met orthopedagogische taak. Ze zijn niet echt een jeugdgevangenis, maar een inrichting. De kerntaken zijn zorg, opvoeding en behandeling. Opvoeding en behandeling gaan in elkaar over. Bepaalde stoornissen vragen iets extra’s in de behandeling. De benadering van de jeugdige is gericht op de onvoltooide ontwikkeling. 229 Jongens en meisjes verblijven in aparte groepen in justitiële jeugdinrichtingen. Naast reguliere groepen, zijn er ook specialistische afdelingen voor jongeren die een behandeling nodig hebben waarvoor specifieke kennis vereist is. Hieronder een overzicht van deze afdelingen.230 Forensische Observatie- en BegeleidingsAfdeling (FOBA): voor jongeren die in een psychische crisis verkeren en gestabiliseerd moeten worden; Licht verstandelijk beperkten (LVB-afdeling): voor jongeren met een laag IQ (tussen 55 en 80); Very Intensive Care (VIC-afdeling): voor jongeren die extra begeleiding nodig hebben als gevolg van een psychiatrische stoornis of persoonlijkheidsstoornis; ESP-afdeling: voor jongeren die een ernstige seksuele problematiek hebben; Individuele Traject Afdeling (ITA): voor jongeren die het proces op de groep zodanig verstoren dat zij een negatieve invloed hebben op hun groepsgenoten. Deze categorie komt terecht op een Individuele Traject Afdeling waar zij een individuele behandeling krijgen. Forensische observatieafdeling: voor jongeren die met een PIJ in een JJI verblijven wordt op deze afdeling de voortgang van de behandeling onderzocht. Op basis hiervan wordt het advies uitgebracht de PIJ wel of niet te verlengen. Elke jongere die een jeugdinrichting binnenkomt, moet binnen drie weken beschikken over een zogenaamd Perspectiefplan. Basis voor het plan zijn intakegesprekken en een screening. Het Perspectiefplan biedt jongeren doelen en begeleidt hen om die te bereiken. Voor de voortgang vindt wekelijks een coachingsgesprek met de jongere plaats om te bezien of de persoonlijke leerdoelen zijn behaald en welke dingen er goed of minder goed zijn gegaan.231 Gedragswetenschappers brengen jongeren in kaart: hoe ver is de jongere in zijn ontwikkeling, is er misschien sprake van een psychische aandoening en wat kan het beste met de jongere gebeuren tijdens het verblijf in de inrichting? Op basis van deze kennis nemen de jongeren individueel of in groepsverband - deel aan gedragsinterventies. Een gedragsinterventie kan bijvoorbeeld creatieve therapie zijn of een training voor agressiebeheersing. De gedragswetenschappers zijn inhoudelijk 229 Ik heb voor de samenvatting van het bezoek ook gebruik gemaakt van informatie van de website van de Hunnerberg. Ik heb tijdens het gesprek niet alles precies kunnen opschrijven waardoor ik op deze manier de informatie aanvul. Hierdoor wordt de beschrijving van de Hunnerberg en eigenlijk ook de JJI’s in het algemeen, vollediger. 230 http://www.dji.nl/Onderwerpen/Jongeren-in-detentie/Zorg-en-begeleiding/Index.aspx 231 http://www.dji.nl/Onderwerpen/Jongeren-in-detentie/Zorg-en-begeleiding/Index.aspx 86 verantwoordelijk voor de trajecten van de jongeren. Vanzelfsprekend werken zij op de groep nauw samen met de psychiater, de medische dienst en de medewerkers van de groep.232 Vanaf de eerste dag dat de jeugdigen binnen komen wordt er gekeken naar de probleemgebieden van een jeugdige en die worden direct aangepakt. Dit staat los van de strafrechtelijke procedure. Er wordt dus niet gewacht totdat de strafrechtelijke procedure is afgelopen, maar er wordt meteen gekeken waar de jeugdige aan kan werken en waarmee de jeugdige geholpen kan worden. Er wordt samen met de jeugdige een plan gemaakt ten aanzien van de resocialisatie. Het verschil tussen pij-jongeren en jongeren met jeugddetentie is dat er bij pij-jongeren meer tijd is maar ook meer tijd nodig is vanwege de mogelijke problematiek. Er worden de jeugdige vaardigheden aangeleerd. Deze vaardigheden zijn afhankelijk van de leeftijd. Eerst worden de basisvaardigheden aangeleerd en volgens wordt er aan de jeugdige zelf gewerkt. Daarna gaat het om normbesef, goede keuzes maken, sociale vaardigheden aanleren en het omgaan met boosheid. Alle justitiële jeugdinrichtingen (JJI’s) werken vanaf 2010 met de basismethodiek YOUTURN. Deze methodiek is een integratie en uitbreiding van twee methodieken waar JJI’s al langer goede ervaringen mee hebben: het Sociaal Competentie Model (SCM) en EQUIP. In YOUTURN –de naam zegt het al– draait alles om het aanleren van eigen verantwoordelijkheid. Deze behandelmethode is gericht op het:233 aanleren van praktische en sociale vaardigheden om goed te kunnen functioneren in de maatschappij; leren verantwoordelijke te handelen en verantwoorde keuzes te maken; het ontwikkelen van moreel besef; creëren van een positief groepsklimaat, waarin jongeren elkaar helpen en ondersteunen. Onder begeleiding werken jongeren aan zogenaamde basis- en ontwikkelprofielen. Elk profiel bevat een omschrijving van verschillende vaardigheden zoals zelfverzorging, omgang met groepsgenoten of omgang met spanningen en conflicten. Met deze methodiek kunnen de pedagogisch professionals en de docenten in alle JJI’s de jongeren op een eenduidige en duidelijke manier bejegenen en behandelen. De tijd ‘binnen’ wordt zo goed mogelijk benut om het recidiverisico terug te dringen en ter voorbereiding op een geslaagde resocialisatie. Alle activiteiten binnen de justitiële jeugdinrichtingen richten zich daarom sterk op de ontwikkeling, het lichamelijk en geestelijk welbevinden en de toekomst van de jongeren. Met YOUTURN is voor de jongeren het leven in de inrichting beter te voorspellen en te overzien. De methodiek stelt medewerkers binnen de inrichting (groepsleiders, pedagogisch medewerkers en anderen) in staat om allemaal op dezelfde manier met jongeren te werken. 232 233 http://www.dji.nl/Onderwerpen/Jongeren-in-detentie/Zorg-en-begeleiding/Index.aspx http://www.dji.nl/Organisatie/Locaties/Justitiele-jeugdinrichtingen/De-Hunnerberg/Jongeren/ 87 Elke jongere neemt twee keer per week in een kleine groep deel aan een Equip-training. Deze wordt verzorgd door de inrichting en het onderwijs. Het onderwerp van de bijeenkomsten is afwisselend: omgaan met boosheid, sociale vaardigheden en morele keuzes maken: hoe doe je dat? Equip helpt jongeren om vaak gemaakte denkfouten te herkennen en om te buigen naar verantwoordelijk denken en handelen. Daarnaast vindt een wekelijkse tip-bijeenkomst plaats. Hier geven de jongeren elkaar adviezen en tips over om gaan met lastige situaties uit de dagelijkse praktijk. Om hier goed aan te kunnen werken, streeft de inrichting naar een pedagogisch leefklimaat. Veiligheid, voorspelbaarheid en positieve bekrachtiging zijn hierbij onmisbaar. Net zo goed als jongeren de gelegenheid bieden om te oefenen met gewenst gedrag en, indien nodig, aan te spreken op hun gedrag.234 Er zijn twee soorten afdelingen, het lang en kort verblijf binnen de Hunnerberg. Het kort verblijf is voor jeugdigen die ongeveer 4 maanden zullen blijven. Ze hebben een korte straf opgelegd gekregen of ze zijn gehecht vanwege de voorlopige hechtenis. Het lang verblijf is voor jeugdigen met een jeugddetentie of de PIJ en verblijven in dezelfde groep. Tussen de PIJ en jeugddetentie wordt geen onderscheid gemaakt. Het verblijf binnen de Hunnerberg bestaat uit verschillende fasen. Afhankelijk van het oordeel van de rechter doorlopen jongeren een of meer fases van de methodiek. De eerste drie fases vinden binnen de inrichting plaats; de laatste twee buiten. Fase 1: intake Fase 1 is de intakefase. Daarin wordt alle beschikbare informatie over de jongere verzameld. In het wekelijkse netwerkberaad bespreken vertegenwoordigers van de JJI, de Raad voor de Kinderbescherming en de Jeugdreclassering de informatie en kijken wat er het beste kan gebeuren met de betreffende jongere. Ook de ouders en de jongere zelf worden bij deze fase betrokken. Op basis van alle informatie stelt de JJI een perspectiefplan op. Daarin is vastgelegd waaraan de jongere in de komende fase gaat werken. Fase 2: dagprogramma In fase 2 van het verblijf (ongeveer 10 weken) is het dagprogramma van de jongere volledig gevuld. Elke doordeweekse dag volgt de jongere onderwijs in de school op het terrein van de JJI. Per jongere wordt bekeken wat zijn/haar leermogelijkheden zijn en welke diploma’s tijdens het verblijf kunnen worden behaald. Daarnaast draait het dag-programma om het aanleren van taken en vaardigheden. Deze zijn onderverdeeld in basisprofielen. Profiel 1 betreft relatief eenvoudige vaardigheden, bijvoorbeeld zelfstandig het bed opmaken en goed luisteren naar anderen. Zodra de jongere de vaardigheden van een basisprofiel goed beheerst, krijgt hij/zij een certificaat en gaat hij/zij werken aan het volgende profiel. In totaal zijn er vijf profielen. Gedurende het hele dagprogramma staat het profiel centraal, want zowel tijdens schooltijd als op de groep krijgt de jongere feedback op zijn/haar gedrag. Als het even kan, heeft de jongere aan het einde van fase twee de vijf basisprofielen afgerond. De jongeren leren ook van elkaar. Elke week zijn er twee EQUIP-bijeenkomsten en een Tip-bijeenkomst. In een groep leren jongeren op EQUIP-bijeenkomsten van de trainers hoe ze zich 234 http://www.dji.nl/Organisatie/Locaties/Justitiele-jeugdinrichtingen/De-Hunnerberg/Jongeren/ 88 sociaal vaardig gedragen en hoe ze omgaan met kwaadheid en lastige morele keuzes. Tijdens de Tipbijeenkomst helpen ze elkaar, onder begeleiding van twee trainers, bij het oplossen van moeilijke situaties. Aan het einde van de tweede fase is meestal het oordeel van de rechter bekend. De ketenpartners van het trajectberaad bespreken dan het vervolgtraject. Als de rechter heeft besloten dat de jongere langer in de JJI moet blijven, stelt de JJI een tweede perspectiefplan op. Fase 3: persoonlijke ontwikkeling Fase 3 start na ongeveer 12 weken. Naast het dagelijkse onderwijs werkt de jongere in deze fase aan persoonlijke leerdoelen oftewel ontwikkelprofielen. Bovenop de EQUIP-en Tipbijeenkomsten zet de JJI in deze fase gerichte gedragsinterventies in. Elke jongere krijgt interventies aangeboden die aansluiten op zijn/haar problematiek. Welke dat zijn, is vastgelegd in het perspectiefplan. De gedragsinterventies worden uitgevoerd door gedragswetenschappers en andere pedagogische professionals die daartoe zijn bevoegd. Fase 4: resocialisatie Fase 4 bereidt de jongere voor op de nieuwe start. Deze periode staat in het teken van scholing en training buiten de inrichting. De jongeren volgen een scholings- en trainingsprogramma en krijgen begeleiding van een Individueel Trajectbegeleider van de JJI en/of de (jeugd)reclassering. Daarnaast zetten we, waar wenselijk, interventies uit de derde fase voort (doorgaans bij een ambulante aanbieder of via Work Wise). Fase 5: nazorg In fase 5 draagt de JJI alle relevante informatie over aan de (jeugd) reclasseerder en de gemeente. De resocialisatie wordt nu geheel buiten de inrichting voortgezet. De (jeugd)reclasseerder ondersteunt de jongeren bij praktische zaken als het (blijven) volgen van een opleiding, het vinden of behouden van werk en wanneer wenselijk ook bij het vinden van woonruimte. Daarnaast ziet de reclasseerder waar nodig toe op het voorzetten van interventies of de behandeling. Binnen de Hunnerberg komen eigenlijk alle stoornissen voor, maar ze kunnen in beginsel pas worden vastgesteld vanaf de leeftijd van 18 jaar. Vaak zijn er al wel duidelijke symptomen van een stoornis. Het is van belang dat de symptomen worden herkend want de stoornissen zijn op die leeftijd in ontwikkeling naar volwassenen stoornissen. JJI De Hunnerberg werkt met een vast dagprogramma, omdat rust, orde, regelmaat en structuur essentieel zijn. Het dagprogramma loopt van 7.15 tot 20.30 uur. In het weekend van 11.00 tot 20.30 uur. Tijdens dit programma wisselen scholing en ontspanning elkaar af.235 Een voorbeeld van een doordeweekse dag in de inrichting: 07.15 - 08.30 uur Opstaan, douche, ontbijt en corvee 08.30 - 09.00 uur Verblijf in buitenlucht 09.00 - 12.00 uur Onderwijs 235 http://www.dji.nl/Organisatie/Locaties/Justitiele-jeugdinrichtingen/De-Hunnerberg/Jongeren/ 89 12.00 - 13.00 uur Middagmaaltijd, corvee, extra luchtmomentje 13.00 - 15.00 uur Onderwijs 15.00 - 16.00 uur Vrije tijd en vorming/ Bibliotheek/ Leefgroep 16.00 - 16.30 uur Verblijf in buitenlucht 16.30 - 17.30 uur Verblijf op eigen kamer 17.30 - 18.30 uur Avondeten en corvee 18.30 - 20.30 uur Vrije tijd en vorming/ Bibliotheek/ Sport/ Soos/ Leefgroep 20.30 uur Iedereen gaat naar de eigen kamer 23.00 uur Licht en tv uit. De meeste programma’s zijn gericht op de leeftijd van 18+ omdat op de kortverblijf afdeling de jeugdige kort verblijven. Ze zijn voorlopige gehecht of worden geschorst onder bepaalde voorwaarden. Op de kortverblijf afdeling bevinden zich met name 18-minners en op de langverblijf afdeling 18-plussers. Op de langverblijf afdeling is er meer ruimte om aan diverse interventies deel te nemen en goed voor te bereiden op de terugkeer in de maatschappij. De PIJ start over het algemeen pas vanaf de leeftijd van 18 jaar. Dit kan komen doordat er eerst jeugddetentie is opgelegd of door de strafrechtelijke procedure die eraan vooraf gaat. De interventies zijn gericht op school, stage, werk, vrienden en ouders. Jeugdigen zijn meer vatbaar voor negatieve beïnvloeding en dit wordt ook meegenomen in de interventies. Tbs is gericht op andere interventies en houdt geen rekening meer met de relatie tot de ouders. Wel zijn er interventies gericht op de partner. Ook hier komt het verschil tussen tbs en de JJI neer op het doel van de interventies. Tijdens het verblijf worden de volgende behandelinterventies aangeboden:236 Erkende gedragsinterventies; gericht op het verminderen van probleem- en risicogedrag en het vergroten van competenties en op de opvoedingssituatie van de jongere. Dit zijn: Sociale Vaardigheden op Maat (individueel of groep, 12-20 bijeenkomsten) De interventie is bedoeld voor jongeren met probleemgedrag dat o.a. voortkomt uit onvermogen tot het hanteren van lastige sociale situaties. Agressieregulatie op Maat (individueel of groep, 12 bijeenkomsten) De interventie is gericht op jongeren met een forse agressieproblematiek. Leren van Delict (individueel, 18 bijeenkomsten) Een cognitief-gedragsmatige interventie voor jongeren die een gewelddadig delict hebben gepleegd. De interventie start met een delictanalyse. In Control! (groep, 18 bijeenkomsten) De gedragsinterventie is specifiek bedoeld voor jongeren met een forse agressieproblematiek. Het accent ligt op ‘doen en ervaren’ in plaats van op ‘praten over’. Brains4Use (individueel, 12 bijeenkomsten) 236 Infomatieblad Behandelinterventies JJI de Hunnerberg 90 Brains4Use is gericht op het terugdringen van problematisch drugs- en alcoholgebruik. Daardoor wordt de kans op uitval op school of werk verminderd. Werken aan je Toekomst (individueel of groep) In de module “Wie ben ik, waar sta ik” wordt bij de jongere gewerkt aan vergroting van zelfinzicht in eigen motivatie, verwachtingen en denkwijzen over school en werk (9 bijeenkomsten). In de module “Vaardigheden in het verkrijgen van een opleiding of werk” worden vaardigheden getraind voor het krijgen en behouden van scholing of werk (6 bijeenkomsten). Buitenprogramma Work-Wise (individueel) Het doel van het programma is het behouden of creëren van een passende opleiding, stage- of werkplek, voor jongeren van 15-23 jaar die voor minimaal drie maanden in een (justitiële) jeugdinrichting geplaatst zijn. Het programma richt zich ook op wonen, sociaal netwerk en vrijetijdsbesteding. Functional Family Therapy (16-24 bijeenkomsten) Functional Family Therapy (FFT) is een relationele gezinstherapie gericht op het positief beïnvloeden van onderlinge gezinsrelaties en het verminderen van gedragsproblemen van de jongere. FFT vindt met het gehele gezin plaats. Multisysteem Therapie (3-5 maanden) Multisysteem Therapie (MST) is een intensieve, ambulante behandelingsmethode met het gezin, gericht op het versterken van het sociale systeem rond een jongere in probleemoplossende en opvoedkundige vaardigheden. GGz-interventies, behandelen van de mogelijk aanwezige ortho-psychiatrische problematiek van de jongeren. Dit zijn: Psycho-educatie (individueel of groep, aantal bijeenkomsten variabel) Psycho-educatie leert jongeren om te gaan met hun beperkingen of handicap. De interventie wordt ingezet voor angststoornissen, ADHD, eetstoornissen en/of slaapstoornissen. Emotie Regulatie Training (groep, 10 bijeenkomsten) Deze training leert jongeren hoe ze meer grip kunnen krijgen op hun emotionele buien, hoe ze hun leefstijl aan kunnen passen en hoe ze verantwoordelijkheid voor eigen gedrag moeten nemen. Training Grip op je Dip (groep, 6 bijeenkomsten) Grip op je Dip richt zich op jongeren met depressieve klachten. Het hoofddoel van deze cursus is depressieve klachten bij jongeren te verhelpen of verminderen en daarmee depressie voorkomen. Training Ik ben speciaal (individueel of groep, 8 bijeenkomsten) De training “Ik ben speciaal” is bedoeld voor kinderen en jongeren van 9 tot 16 jaar met een autismespectrumstoornis (ASS ). De jongeren leren wat ASS precies is en hoe ze er beter mee om kunnen gaan. Liberman training (individueel of groep, 25 bijeenkomsten) De Liberman training is een inzichtgevende training voor jongeren met psychotische problematiek, gericht op het herkennen van en leren omgaan met psychotische verschijnselen. 91 Training KOPP (6-8 bijeenkomsten) Het centraal doel van de interventie KOPP (Kinderen van Ouders met Psychiatrische Problematiek) is voorkomen dat kinderen van ouders met psychische problemen, zelf problemen ontwikkelen. Cognitieve gedragstherapie (individueel, aantal bijeenkomsten variabel) Deze therapievorm richt zich op het veranderen van de denkwijze en gewoonten van jongeren, met angstklachten, depressieve gevoelens of agressief gedrag. Systeemtherapie (aantal bijeenkomsten variabel) De systeemtherapie is gericht op de jongeren en het systeem (gezin, vrienden) waarmee hij/zij een relatie onderhoudt. EMDR (individueel, aantal bijeenkomsten variabel) EMDR staat voor Eye Movement Desensitization and Reprocessing, en is een effectief bewezen behandelmethode om nare ervaringen te verwerken. Non-verbale therapie Non verbale therapie is de verzamelnaam voor beeldende therapie, muziektherapie, dramatherapie, danstherapie en psycho-motorische therapie. Deze therapievormen bieden mogelijkheden om via beeld, dans/beweging, muziek, lichaamstaal, woord of spel zichzelf te uiten. Het doen en ervaren staat centraal. Interventies worden afgestemd op de hulpvraag en de aanpak van het probleem. De jongeren volgen onderwijs bij de Kristallis Scholengroep uit Nijmegen, een school voor voortgezet speciaal onderwijs. Het onderwijs wordt gegeven in kleine groepen. In het onderwijsaanbod streeft Kristallis naar het vervolgen van de bestaande leerroutes van de jongere en/of wordt er proactief gezocht naar het onderwijspakket dat verder aansluit bij de mogelijkheden en beperkingen van de leerling. Naast het reguliere onderwijs, biedt Kristallis ook speciale onderwijsprogramma’s aan. Bijvoorbeeld voor jongeren waarvan Nederlands niet de moedertaal is en voor jongeren met leerbeperkingen. Maar de school biedt ook vormende activiteiten en stagemogelijkheden. Kristallis besteedt veel aandacht aan het ontwikkelen van sociale vaardigheden. Voor jongeren van vijftien jaar of ouder die graag een beroepsopleiding (ROC) willen volgen en een baan zoeken bestaat een speciaal traject: Work-Wise.237 Een jeugdige is normaal vanaf je 18 e jaar niet meer leerplichtig. Echter, is dit anders wanneer de jeugdige nog geen niveau 2 diploma heeft want dan is de jeugdige tot 23 jaar leerplichtig Binnen de Hunnerberg hangt niet echt een strafklimaat. De straf is dat de jeugdige van zijn vrijheid is ontnomen. De jeugdigen worden dus niet alleen opgesloten. De Hunnerberg biedt de jeugdigen: - Een zinvol dagprogramma / zinvolle dagbesteding, - Veiligheid (die ze thuis of op straat niet altijd hadden. Veiligheid is belangrijkrijk anders moet je overleven), - Perspectief bieden, een zinvol perspectief, 237 http://www.dji.nl/Organisatie/Locaties/Justitiele-jeugdinrichtingen/De-Hunnerberg/Jongeren/#paragraph4 92 - Aandacht en steun, hierdoor worden dingen sneller aangenomen, - Rechtvaardig reageren op gedrag, - Resocialisatie. Als een jongere een jeugdinrichting verlaat, komt hij of zij vaak weer in de oude vertrouwde omgeving terecht. Jongeren hebben na het verlaten van de inrichting ondersteuning nodig op verschillende leefgebieden zoals huisvesting, werk, scholing en begeleiding. De gemeente, Raad voor de Kinderbescherming, Jeugdreclassering en de jeugdinrichting hebben hierin een grote verantwoordelijkheid. Bij vertrek uit de inrichting heeft elke jongere een individueel nazorgplan: een op maat gesneden plan is namelijk een belangrijke voorwaarde voor een succesvolle overgang van inrichting naar samenleving.238 Inhoudelijke informatie van het gesprek: Interventies zijn in bepaalde gevallen gericht op een bepaalde leeftijd, maar de interventies worden vervolgens aangepast op de jeugdige zelf. In sommige gevallen is er al een bepaalde basis waardoor dit kan worden overgeslagen en de interventie wordt aangepast. Ook (net zoals bij tbs) wordt binnen de Hunnerberg behandeling op maat gegeven. Dit brengt met zich mee dat leeftijd voor de interventies geen probleem hoeft te zijn. Bijna in elk geval wordt de PIJ van 2 jaar verlengd met een jaar. Bij de grootste groep pij-ers duurt de maatregel 3 jaar onvoorwaardelijk. In weinig gevallen duurt de PIJ de volle 6 jaar onvoorwaardelijk, maar er zijn altijd uitzonderingen. Bij de PIJ is er altijd perspectief omdat er een maximale duur is. Er is altijd uitzicht op het einde. Het voordeel hiervan is dat uitzicht op het einde, hoop geeft. Hierdoor kan de jeugdige meer gemotiveerd worden. Het nadeel hiervan is, als de pij-er niet te motivatie heeft om mee te werken aan zijn behandeling, hij de instelling kan hebben dat hij gewoon zijn tijd gaat uitzitten. Hij weet precies hoelang het nog duurt. De PIJ kan deels in een tbs-kliniek worden tenuitvoergelegd. Op het moment dat de PIJ is afgelopen bestaan er wel enkele mogelijkheden wanneer er een groot risico blijft bestaan. Er kan een rechtelijke machtiging worden aangevraagd op basis van de BOPZ. Dit gebeurd via een inbewaringstelling en daarna volgt er mogelijk een rechtelijke machtiging. Er moeten dan 2 psychiaters kijken of de machtiging moet worden gegeven. Dit gebeurt indien er sprake is van direct gevaar. Dit komt vooral voor mij psychosen of ernstige depressies, maar niet als er sprake is van een persoonlijkheidsstoornis. Als bijvoorbeeld woede een probleem is en die kan worden gecontroleerd dan wordt er geen rechtelijke machtiging gegeven of een inbewaringstelling. Hieruit blijkt dat er wel een mogelijkheid bestaat wanneer er direct gevaar blijft bestaan na de duur van de PIJ om toch nog een behandeling te bewerkstelligen. 238 http://www.dji.nl/Organisatie/Locaties/Justitiele-jeugdinrichtingen/De-Hunnerberg/Werkwijze-en-behandelaanbod/ 93 In Almelo wordt een pilot gedraaid ten aanzien van het wetsvoorstel adolescentenstrafrecht. Indien er sprake is van een jongvolwassene tot 23 jaar wordt bekeken of het jeugdrecht dan wel het volwassenstrafrecht van toepassing dient te zijn. Dit gebeurt door middel van een indicatietstelling. Tijdens jeugdstraffen is het niet mogelijk om alleen je tijd uit te zitten. De JJI’s willen de jeugdigen in beweging krijgen en het gedrag te veranderen. Er worden gesprekken met de jeugdigen aangegaan en vragen gesteld waarom en waardoor er een strafbaar feit is gepleegd. In het volwassenstrafrecht is er meer acceptatie van de persoon en is minder gericht op het veranderen/beïnvloeden van het gedrag. Binnen het jeugdrecht staat de straf niet voorop, ook al is er sprake van vrijheidsontneming. Vanaf dag 1 wordt er gekeken naar de problematiek en welke fouten het probleem in stand houden. De gewetensontwikkeling ligt bij de jeugdigen in een JJI achter of is trager ontwikkeld. Er wordt getracht om die verder te ontwikkelen en de jeugdigen aan het denken te zetten. Sommige jongvolwassenen, ook binnen de Hunnerberg, willen liever een volwassenstraf, zodat ze gewoon hun tijd kunnen uitzitten. Ze hebben geen zin in de gesprekken of een behandeling of ze vinden het vervelend. Dit kan als een knelpunt worden ervaren. Wanneer jeugdigen tot 23 jaar over een diploma beschikken van niveau 2 of minder dan zijn ze verplicht om naar school te gaan. Dit kan als een knelpunt worden gezien, omdat sommige jongeren dit lastig vinden. In een JJI is onderwijs in het dagprogramma opgenomen en dit is een verschil bij de straffen in het volwassenstrafrecht. In het gevangeniswezen heeft de jongvolwassene niet de verplichting om naar school te gaan en tijdens tbs is onderwijs afhankelijk van het stadium van de behandeling. Op het moment dat het adolescentenstrafrecht wordt ingevoerd en er meer jongvolwassenen in de JJI’s zullen verblijven moet er meer aanbod komen voor interne en externe stages. Daarnaast zouden er meer afspraken moeten komen met gemeentes voor woonvestiging voor jongvolwassenen. Er zijn geen knelpunten ten aanzien van de interventies. Die worden aangesloten op de persoon een aangepast aan de vaardigheden waar ze al over beschikken. Ook de samenwerking met de volwassenreclassering verloopt goed en kan ook niet als een knelpunt worden gezien indien er meer jongvolwassenen in JJI’s zullen verblijven, door de invoering van het adolescentenstrafrecht. De voorlopige invrijheidstelling die ook voor jeugdstraffen moet gaan gelden, zoals is opgenomen in het wetsvoorstel adolescentenstrafrecht, kan wel een probleem opleveren. Dit heeft er mee te maken dat de jeugdstraffen al kort van duur zijn, als daar ook nog 1/3 vanaf gaat, dan blijft er weinig tijd en ruimte over voor behandeling en opvoeding. Dit zal niet ten goede gaan van de jeugdigen. Binnen de Hunnerberg zijn er verschillende fasen. Ook het verlof is geregeld. Gelet op beperkte duur van jeugddetentie komt dit vrij snel aan de orde. Terwijl het wel van belang is dat er in stapjes naar het verlof wordt toegewerkt. De jeugdigen moeten het verdienen om steeds meer verantwoordelijkheid te krijgen. Als jeugddetentie wordt vergeleken met een gevangenisstraf, dat zijn er in de JJI’s meer psychologen beschikbaar in vergelijking met het gevangeniswezen. Twee dagen in de week is er een psychiater in de 94 Hunnerberg. Er is een ruime expertise waardoor de eventuele stoornis kan worden gediagnostiseerd en worden behandeld. Tijdens tbs wordt de behandeling afgestemd op de stoornis. De stoornis staat in de behandeling centraal. In de JJI’s staat de stoornis minder centraal maar wordt het in het algemene plaatje van de jeugdigen meegenomen. Of het jeugd- of het volwassenstrafrecht moet worden toegepast is afhankelijk van de positie van de jeugdigen in de gezinssituatie. De jeugdstraffen zijn met name gericht op de relatie tussen ouders en het kind. Dit is niet meer het geval bij volwassenstraffen. Dit is een belangrijk argument voor het bepalen welk strafrecht van toepassing moet zijn. Vanuit de Hunnerberg wordt er niet negatief tegen volwassenstraffen aangekeken maar in bepaalde situaties zou het jeugdstrafrecht gelet op klimaat van behandeling en opvoeding beter aansluiten op de jeugdigen en jongvolwassenen. Op de vraag of de leeftijdsgrens moet worden verhoogd van 23 jaar naar 25 jaar, kon geen duidelijk antwoord worden gegeven. De hersenfuncties zijn in ontwikkeling tot de leeftijd van 25 jaar, maar dat betekent niet dat iemand van 23 jaar helemaal niet over deze functies beschikt en minder verantwoordelijk zou zijn voor het gedrag. Dit is een lastige kwestie en moeilijk om aan te geven of de leeftijd beter verhoogd zou moeten worden. Door de verhoging naar 23 jaar is wel een belangrijke stap gezet. In uitzonderinggevallen kan het natuurlijk wel voorkomen dat de hersenfuncties die zich tot de leeftijd van 25 jaar ontwikkelen op het moment van 23 jaar nog niet dusdanig ontwikkeld zijn, dat bepaald gedrag kan worden verwacht. Er zijn gevallen waarin sprake is van een ontwikkelingsachterstand waardoor deze ontwikkeling is vertraagd. Maar over het algemeen zijn de functies op 23 jaar al wel enigszins ontwikkeld, maar nog niet volledig volgroeid. Binnen de Hunnerberg wordt er gezorgd voor een veilige omgeving die wordt aangepast op de problematiek van de jeugdige. Dit is van belang om de jeugdige een veilig gevoel te geven omdat het eerder in een soort ‘overlevingssituatie’ heeft geleefd. Door de veiligheid worden ook sneller dingen aangenomen, geaccepteerd en geleerd. Dit bevordert de ontwikkeling. Geconcludeerd kan worden dat niet negatief wordt gekeken naar tbs. In sommige gevallen zou tbs beter aansluiten op de jongvolwassenen omdat de jongvolwassene al meer los is van zijn ouders of liever in een volwassenenomgeving wil verblijven. Maar in sommige gevallen zouden het karakter van de jeugdstraffen meer aansluiten op de ontwikkeling of de persoon van de jongvolwassene. De voordelen van de jeugdstraffen vloeien met name voort uit het feit dat er vanaf dag 1 al met de jeugdige aan de slag wordt gegaan en wordt ingespeeld op de problematiek. Voor de beoordeling of er sprake moet zijn van het jeugd- of het volwassenstrafrecht moet worden bekeken hoe de jeugdige ten opzichte van zijn ouders in het leven staat. Dit is van belang voor de behandelingsvraag. Daarbij geldt wel hoe ouder de jongvolwassene is, hoe eerder naar het volwassenstrafrecht wordt gekeken. Echter, zijn er jongvolwassenen die expliciet vragen om opgenomen te worden in een JJI vanuit eerdere ervaringen. Natuurlijk is dit andersom ook het geval. Dit kan ook te maken hebben met het feit dat ze liever gewoon hun straf uitzitten. 95 Bijlage 4 Tbs-kliniek de Pompestichting te Nijmegen Op 23 oktober 2012 heb ik een telefonisch gesprek gehad met de van de afdeling Diagnostiek, onderzoek en opleiding van de Pompestichting in Nijmegen (tbs-kliniek). Via dit gesprek wilde ik erachter komen of er binnen de kliniek jongvolwassenen worden behandeld, of dit knelpunten met zich mee brengt en om er achter te komen of de PIJ een beter alternatief zou zijn dan tbs. Ik heb het gesprek samengevat. Op dit moment worden er in de kliniek 3 jongvolwassen met de leeftijd van 21, 24 en 25 behandeld. Ze bevinden zich alle drie in een andere fase van de behandeling. De 21-jarige in de opnameafdeling, de 25jarige de behandelafdeling en de 24-jarige op de resocialisatieafdeling. De jongvolwassenen die in een tbs-kliniek behandeld worden, zijn over het algemeen 22 jaar of ouder. Dit komt door de strafrechtelijke procedure die eerst doorlopen moet worden en/of door een voorafgaande opgelegde gevangenisstraf. De behandeling die een jongvolwassene krijgt verschilt over het algemeen niet veel met een patiënt van 30 jaar. Dit komt doordat er binnen tbs-klinieken behandeling op maat moet worden gegeven en daarbij staat de leeftijd niet centraal. De leeftijd mag in feite niet veel uitmaken omdat het behandelaanbod in de kliniek op maat moet worden vormgegeven. Daarbij maakt het wel uit of het gaat om een 25-jarige of om een 18-jarige. Bij 16- tot 18/19 jarigen kan het gezinsleven in engere zin nog een grotere rol in hun leven spelen, maar dat is bij jongvolwassenen meestal minder het geval. De jongvolwassenen die in de kliniek komen verschelen op dat gebeid niet veel met bijvoorbeeld 30-jarigen. De behandeling wordt in vorm en intensiteit afgestemd op het individu. Bij de voordeur van de kliniek vindt geen selectieprocedure plaats, want elke goede kliniek moet in staat zijn (bijna) alle problematieken te behandelen. Er zijn specialistische klinieken voor vrouwen en patiënten met een ernstige verstandelijke beperking. Ten aanzien van de PIJ heeft de tbs een aantal voordelen: 1. Tijdens de PIJ kan de continuïteit niet worden gegarandeerd. Op een zeker moment ontgroeit de jongvolwassenen het jeugdsysteem. De interventies binnen het jeugdsysteem zijn met name gericht op minderjarigen en eventueel nog wat ouder, maar op een begeven moment zal de jongvolwassene het systeem ontgroeien. Binnen de tbs is daar geen sprake van, omdat een tbs-kliniek in staat moet zijn elke leeftijd (met uitzondering van minderjarigen en hele jongvolwassene van 18/19 jaar) te behandelen. In de kliniek zijn er ook patiënten met de leeftijd van 70 jaar. 2. Kenmerkend voor de ontwikkeling naar volwassenheid is het doelgericht gedrag. Ook het afremmen of stoppen van gedrag en impulsen, bewust controle hebben over gedrag en het onderdrukken van interventies zijn ook nog in ontwikkeling. Het doelgericht gedrag groeit in verhouding tot het afremmen van impulsen en gedrag sneller. .Grenzen worden opgezocht, er wordt veel hooi op de vork genomen 96 enz. Binnen de behandeling moet ervoor worden gezorgd dat dit gedrag meer in balans komt en dat het gedrag kan worden afgeremd en impulsen onder controle kunnen worden gehouden. Echter, dit is in zekere zin kenmerkend voor nogal wat patiënten in een tbs-kliniek. Daar moeten de patiënten op behandeld worden, om de impulsen onder controle te krijgen en de zelfregulatie te bevorderen. Hierdoor verschillen de kenmerken van jongvolwassenen met betrekking tot de ontwikkeling ten opzichten van sommige patiënten in de tbs-kliniek niet sterk. Het is daarom geen probleem voor een kliniek om de behandeling hierop te richten. 3. Er moet behandeling op maat worden gegeven waarbij wordt nagegaan wat een patiënt nodig heeft. Het jeugdsysteem is ook gericht op het gezinsleven door middel van gezinstherapie. Deze therapie is voor jongeren niet meer van zo van belang. Binnen de tbs behandeling zijn er ook interventies, die gericht zijn op leven van de patiënt. De zogenoemde systeeminterventies waarbij gedacht kan worden aan partner- en relatietherapie. De gezinstherapie als zodanig is bij jongvolwassenen veelal niet meer aan de orde. 4. De behandeling binnen het jeugdsysteem in gericht op het bieden van perspectief voor de toekomst, daar is de behandeling in een tbs-kliniek ook op gericht. Dat de patiënt na zijn behandeling een risicoloos-delictvrij bestaan kan leiden. Het geven van verantwoordelijkheid aan patiënten wordt binnen een tbs-kliniek zo snel mogelijk vormgegeven. Afhankelijk van de voortgang van de patiënt wordt ingeschat hoeveel verantwoordelijkheid aan deze patiënt kan worden gegeven. Niet alleen de behandeling is op maat, maar ook de activiteiten. Binnen een tbs-kliniek is er een breed scala van uiteenlopende activiteiten, waardoor dit ook geen probleem hoeft te vormen. Jongvolwassenen hebben binnen een tbs-kliniek ook de mogelijkheid om een opleiding te volgen. Dit is wel afhankelijk van het behandelstadia waar ze zich in bevinden en de individuele behandelvraag. Op het moment dat ze nog niet naar buiten mogen, is het ook niet mogelijk om een opleiding die enkel buiten kan worden gegeven, te volgen. Onderwijs is een belangrijk onderdeel van de behandeling want kan bijdragen bij aan recidivevermindering, maar is afhankelijk van de vrijheidsgraad waar de jongvolwassene in verkeert en de specifieke behandelindicaties. De omgeving van een tbs-kliniek hoeft ten opzichte van de PIJ niet nadeliger te zijn. De tbs-kliniek zorgt een veilig en therapeutisch klimaat. Dit hoeft niet te betekenen dat oudere patiënten een nadeligere invloed hebben op de omgeving of op de jongvolwassenen. Oudere patiënten kunnen ook als voorbeeldfunctie dienen, bijvoorbeeld doordat ze kunnen overbrengen dat als jongvolwassenen perspectief hebben en bijvoorbeeld hun best doen, ze de mogelijkheid hebben om de kliniek weer te verlaten. In de dagelijkse praktijk wordt de kwaliteit van het behandelmilieu steeds gemonitord en zoveel mogelijk positief beïnvloedt. Hierdoor hoeft de omgeving in principe niet anders te zijn dan in een andere kliniek of inrichting. Ten opzichte van de long-stay afdeling geldt theoretisch dat als er twee behandelingen van 3 jaar zijn geweest, er een mogelijkheid bestaat om in aanmerking te komen voor de long-stay afdeling. Echter, is de praktijk wat genuanceerder. Wil een patiënt in aanmerking komen voor die afdeling dan moet er door het LAP 97 (Landelijk Adviescommissie Plaatsing) een indicatie voor de long-stay afdeling geven. Indien blijkt dat er geen beweging in de behandeling zit, er twee langdurige behandelingen zijn geweest en die niets hebben opgeleverd, zou er een indicatie voor long-stay gegeven kunnen worden. Zolang er nog voldoende beweging in de behandeling zit dan zal dit niet gebeuren. Er kan namelijk sprake zijn van een patiënt die niet snel leert of andere factoren die het behandelloop vertragen. Dit wil dus niet zeggen dat patiënten en jongvolwassenen snel in aanmerking komen voor deze afdeling. Daarnaast is het zo dat als een patiënt op de long-stay afdeling is geplaatst, hij er niet per definitie zijn hele leven zal blijven. Op de long-stay afdeling worden patiënten niet meer behandeld voor het verminderen van het recidiverisico, maar worden behandeld vanwege de psychische stoornis. Hierdoor kan er ook de mogelijkheid bestaan dat er vooruitgang wordt geboekt of er zijn nieuwe behandelingsmethoden ontwikkeld waardoor de long-stay-indicatie van een patiënt ter discussie kan komen te staan waardoor besloten kan worden dat de patiënt weer op een ‘normale’ afdeling wordt behandeld. Een patiënt op de long-stay afdeling wordt om de 3 jaar getoetst en bij andere patiënten vindt de toetsing om de twee jaar plaats. Vanuit advocaten en verdachten van een strafbaar feit wordt terughoudend naar de tbs-maatregel gekeken. De reden hiervoor heeft te maken met de beperking van de speelruimte van een tbs-kliniek. Dit zijn politieke beslissingen die aan de hand van incidenten zijn genomen, maar die wel een negatieve uitwerking hebben op de behandeling van de patiënten. Door de beperking van de speelruimte gaat de behandeling minder snel, terwijl patiënten en ook behandelaars graag tempo willen maken en hun vrijheid terug willen. Een voorbeeld hiervan is dat als een patiënt tijdens zijn verlof een kleine misstap maakt, door een half uur te laat binnen te komen of een biertje te drinken tijdens verlof terwijl dit niet is toegestaan. Dit is een reden om het verlof weer in te trekken. Echter, deze onbedoelde kleine misstapjes kunnen een belangrijk onderdeel van de behandeling vormen. Het gedrag van de patiënt staat tijdens een behandeling centraal en daarbij zijn de beweegredenen van deze misstap van belang. Er wordt gekeken waarom een patiënt een misstap heeft gemaakt en wat er gedaan kan worden om in de toekomst de misstap te voorkomen. Door het verlof in te trekken wordt de behandeling min of meer op slot gezet en kan er voorlopig niet meer worden ingezet op dit onderdeel van de behandeling. Als methodes die enkel uitgaan van repressie en straf goed zouden werken, dan zouden ook gevangenisstraffen wel effectiever geweest. Het gevolg hiervan is, dat behandelingen over het algemeen een langere tijd in beslag nemen. Dit wordt door patiënten en advocaten als nadelig ervaren, maar ook de behandelaren willen niet in hun speelruimte om de behandeling optimaal te kunnen uitvoeren onnodige worden beperkt. Het klopt dus niet dat de behandeling in een tbs-kliniek niet zou aansluiten op de ontwikkeling van jongvolwassenen. De tbs-kliniek zorgt voor een behandeling op maat en de omgeving is niet nadeliger dan in een andere kliniek of inrichting. Ook ten aanzien van de duur hoeft tbs niet nadeliger te zijn. De behandeling is gericht om ervoor te zorgen dat de patiënt zo snel mogelijk weer naar buiten kan, maar dit moet wel verantwoord zijn. 98