Emotionele Intelligentie bij Borderline persoonlijkheidsstoornis

advertisement
Emotionele Intelligentie bij Borderline persoonlijkheidsstoornis
Master Thesis Klinische Psychologie
2013
Auteur: M.J.J. Drummen
ANR: 994557
Supervisor: Prof. Dr. A.M.J.J. Vingerhoets
Tweede beoordelaar: Klinisch psycholoog M. Peter
Department Ontwikkelings- en Klinische psychologie, Tilburg University
BORDERLINE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS EN EMOTIONELE INTELLIGENTIE
Samenvatting
Deze studie onderzoekt of cliënten met een borderline persoonlijkheidsstoornis (BPS)
beperkingen hebben in emotionele intelligentie (EI). De eerste hypothese die onderzocht werd is of
BPS cliënten een lagere EI Ability hebben in gebruiken, begrijpen en reguleren van emoties en de
totale EI ten opzichte van cliënten met een andere persoonlijkheidsstoornis (PS cliënten) en een
normale populatie. De tweede hypothese van deze studie stelde dat BPS cliënten een lagere EI hadden
in vergelijking met PS cliënten en een normale populatie in EI Traits. Als laatste werd onderzocht of
algemene intelligentie (IQ) een samenhang heeft met EI Ability in waarnemen, gebruiken, begrijpen en
reguleren van emoties en de totale EI. EI Ability werd gemeten met behulp van de Mayer-SaloveyCaruso Emotional Intelligence Test (MSCEIT) en EI Traits werd gemeten met de Emotional
Intelligence-Inventory (EQ-I). Het IQ werd gemeten met behulp van de Wechsler Adult Intelligence
Scale-III (WAIS-III). Deze studie heeft gevonden dat BPS cliënten blijkt niet te verschillen in EI
Ability in vergelijking met de andere onderzoeksgroepen. Wel zijn er significante verschillen
gevonden met betrekking tot EI Traits. Alle subschalen van de EQ-I lieten een lagere EI zien bij BPS
cliënten ten opzichte van de normale populatie. BPS cliënten hebben in vergelijking met PS cliënten
een lagere EI op Sociale verantwoordelijkheid en Impulstolerantie. Verder bleek, zoals verwacht, dat
het IQ van de participanten in de onderzoeksgroepen positief samenhangt met gebruiken, begrijpen en
reguleren van emoties en de totale EI. Performaal IQ hangt als enig deel van IQ positief samen met de
EI in waarnemen van emoties. Concluderend, BPS cliënten beschikken over voldoende capaciteiten in
EI Ability, maar hebben moeite met emotieregulatie door de lagere EI Traits. De samenhang tussen EI
en IQ geeft aan dat mensen (zowel met als zonder een persoonlijkheidsstoornis) een hoger EI hebben
als ze ook over een hoog IQ beschikken.
Trefwoorden: Borderline persoonlijkheidsstoornis, Emotionele Intelligentie, Algemene intelligentie,
emotie disregulatie.
2
BORDERLINE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS EN EMOTIONELE INTELLIGENTIE
EMOTIONELE INTELLIGENTIE BIJ BORDELINE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS
Een Borderline persoonlijkheidstoornis (BPS) kenmerkt zich door impulsief gedrag,
een instabiel zelfbeeld, instabiele interpersoonlijke relaties, chronisch gevoel van leegte en
emotiedisregulatie (APA, 2001). Een BPS ontstaat door een biologische aanleg, de omgeving
waarmee men te maken krijgt en de interactie tussen deze twee tijdens de ontwikkeling van
een persoon. Een invaliderende omgeving (het onjuist en inadequaat reageren op persoonlijke
ervaringen, ongevoelig, niet of extreem reageren op die ervaringen van een opgroeiend
individu) kan beschadigend werken op een kind met een emotionele kwetsbaarheid (Linehan,
1993). Kinderen met een emotionele kwetsbaarheid zijn hoog sensitief voor emotionele
stimuli en zijn vaker emotioneel instabiel. Dit vormt samen de emotie disregulatie die
kenmerkend is voor mensen met een BPS (Linehan, 1993). Mensen met Borderline kunnen
bijvoorbeeld snel wisselen van emoties die getriggerd kunnen worden door een woord, blik,
of iets wat ze op tv zien. Emoties kunnen dan omslaan van positief naar extreem negatief en
het duurt langer voordat ze deze emoties weer naar een neutraal punt krijgen. Mensen met
BPS hebben dan ook moeite om hun eigen emoties te reguleren (Bland, Williams, Scharer, &
Manning, 2004; Yen, Zlotnick, & Costello, 2002).
Emotionele Intelligentie (EI) omvat het reguleren van eigen emoties en reguleren van
emoties in een sociale context, de appraisal (eigen evaluatie van situaties), expressie van
emotie voor jezelf en voor anderen en het nuttig gebruiken van emotie, zorgen dat iemand
zich goed kan aanpassen en om kan gaan met veranderingen in het leven (Salovey & Mayer,
1990). EI speelt een belangrijke rol bij het goed functioneren in een samenleving en succes uit
het leven te halen (Cantor & Kihlstrom, 1987; Sternberg, 1985; Thorndike, 1920). Mensen die
hun eigen emoties goed kunnen reguleren in sociale situaties hebben minder kans om een
depressie te krijgen of gevoelens van hopeloosheid en suïcidale ideaties te hebben wanneer ze
3
BORDERLINE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS EN EMOTIONELE INTELLIGENTIE
onder stress staan (Ciarrochi, Deane, & Anderson, 2002). Steeds meer onderzoeken richten
zich op de waarde van emotionele intelligentie (Warwick, & Nettelbeck, 2004; Derksen,
Kramer, & Katzko, 2002). Verschillende EI testen zijn ontwikkeld in de vorm van
zelfbeschrijvende vragenlijsten of taken met opdrachten, welke verschillende aspecten van
emotionele intelligentie meten. We kunnen EI daardoor onderverdelen in twee componenten:
(1) EI Ability, hetgeen verwijst naar het accuraat waarnemen, gebruiken, begrijpen en het
reguleren van emoties (Mayer & Salovey, 1997). EI Ability heeft overlap met IQ, wat betreft
het reguleren van emoties en begrijpen van emoties. Dit wordt gemeten door taken en
opdrachten (Warwick & Nettelbeck, 2004), en (2) EI Traits, dit zijn niet-cognitieve
capaciteiten, competenties en vaardigheden om zich emotioneel aan te passen aan de
omgeving, welke voornamelijk gemeten worden met behulp van zelfbeschrijvende
vragenlijsten (Bar-On, 1997). EI Traits heeft geen sterke samenhang met
persoonlijkheidsstructuur en helemaal niet met algemene intelligentie (Ciarrochi, Chan &
Caputi, 2000; Warwick & Nettelbeck, 2004; Derksen, Kramer, & Katzko, 2002). EI wordt dus
deels bepaald door persoonlijkheid en biologische aanleg, op dezelfde manier zoals Linehan
(1993) beschreef bij Borderline problematiek.
Stoornissen in emotie zijn fundamentele aspecten van o.a. persoonlijkheidsstoornissen
(Lane & Schwartz, 1987). Emotiedisregulatie is een van de hoofdkenmerken van BPS (Gratz,
Rosenthal, Tull, Lejuez, & Gunderson, 2006). De theorie van Linehan (1993) stelt dat
emotiedisregulatie alle kenmerken van BPS verklaart, zoals het sneller en heftiger reageren op
affectieve stimuli dan een normale populatie. We weten dus dat voor mensen met een BPS
moeilijk is om hun emoties te reguleren, maar er is nog weinig bekend over de EI bij BPS.
Onderzoeken die zich hebben gericht op EI bij BPS hebben verschillende resultaten
gebracht. Gardner en Qualter (2009) hebben in hun onderzoek gevonden dat mensen met BPS
4
BORDERLINE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS EN EMOTIONELE INTELLIGENTIE
slecht zijn in het begrijpen en gebruiken van emoties. Een beperking van dit onderzoek is
evenwel dat ze gebruik hebben gemaakt van een studentenpopulatie met kenmerken van BPS
in plaats van cliënten met een volledige BPS. Hertel, Schütz en Lammer (2009) hebben echter
wel gebruik gemaakt van een cliëntenpopulatie. Zij toonden aan dat BPS cliënten een lagere
EI hebben op begrijpen en reguleren van emoties in vergelijking met andere cliënten (o.a.
cliënten met een depressieve stoornis en verslavingsproblematiek). Het onderzoek van Beblo,
Pastuszak, Griepenstroh, Fernando, Driessen et al. (2010) heeft echter geen lagere EI
gevonden bij BPS cliënten in vergelijking met een gezonde populatie. Een recent onderzoek
van Peter, Schuurmans, Vingerhoets, Smeets, Verkoeijen et al. (2013, in press) heeft BPS
cliënten vergeleken met cliënten met een andere persoonlijkheidsstoornis en een normale
populatie. Het bleek dat mensen met BPS een lagere EI hebben wat betreft het begrijpen van
emoties, net zoals geconstateerd werd bij voorgaande onderzoeken. Hetzelfde onderzoek een
negatief verband tussen de ernst van de problematiek en de totale EI Ability. Tevens werd er
een negatief verband gevonden tussen de ernst van de problematiek en een verminderd
vermogen in het reguleren van emoties bij BPS cliënten.
In het geval van EI Traits zijn er twee onderzoeken bekend die EI in BPS hebben
onderzocht. Gardner en Qualter (2009) vonden een negatieve relatie tussen emotieregulatie en
EI bij BPS. Mensen met BPS schatten de emoties in sociale situaties vaker negatief in en
hebben ze meer moeite met reguleren. Intrapersoonlijke eigenschappen en de mate van
emotieregulatie zijn van belang voor de hoogte van EI. Leible en Snell (2004) hebben
overeenkomstige resultaten gevonden. Zij vonden dat kenmerken van BPS samengingen met
een slechte herkenning van emoties en een slechtere emotieregulatie. Tevens lieten individuen
ernstigere BPS trekken een lagere EI zien op emotioneel zelfbewustzijn en het reguleren van
emoties in sociale situaties (relaties) in vergelijking met een normale populatie. Nog niet
5
BORDERLINE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS EN EMOTIONELE INTELLIGENTIE
eerder zijn BPS cliënten onderzocht met de EQ-I (Bar-On, 1997). Deze studie zal dit nader
onderzoeken.
Niet alleen EI speelt een rol bij het reguleren van emoties, ook algemene intelligentie
zou hierbij een rol kunnen spelen. Het opnemen van informatie uit de omgeving, waarbij deze
wordt geïntegreerd met de eigen informatie is een onderdeel van executieve functies
(cognitieve capaciteiten) (Wechsler, 1943). Gardner (1998) zegt zelfs dat er meerdere
intelligentievormen bestaan die met elkaar samenwerken tot een geheel. Intrapersoonlijke- en
interpersoonlijke intelligentie die Gardner onderscheidt, zijn concepten die passen bij EI. Het
zou daarom niet verwonderlijk zijn als algemene intelligentie (IQ) samen gaat met EI.
Meerdere onderzoeken hebben een positieve samenhang gevonden tussen EI Ability en IQ
(Brackett & Salovey, 2006; Beblo et al., 2010; Warwick & Nittelbeck, 2004; Bastian, et al.,
2005; Peter et al., 2012). Algemene intelligentie is duidelijk te meten in IQ scores en is onder
te verdelen in Verbale-(VIQ), Performale- (PIQ) en totale intelligentie (TIQ) (Gottfredson,
1998; Wechsler, 1943). Het is nog niet bekend welke onderdelen van IQ samenhangen met
EI. Deze studie zal dit verder in kaart brengen.
In deze studie wordt als eerste onderzocht of BPS cliënten een lagere EI zullen hebben
op gebruiken, begrijpen en reguleren van emoties en de totale EI op de MSCEIT, in
vergelijking met PS cliënten en de controlegroep. Echter in eerdere studies heeft Waarnemen
van emoties geen eerdere onderzoeken significante verschillen opgeleverd. Deze subschaal
geeft naar verwachting dan ook geen verschil tussen de onderzoeksgroepen in EI (Gardner, &
Qualter, 2009; Hertel, Schutz, & Lammer, 2009; Peter, et al. 2012).
De tweede hypothese die onderzocht wordt is of BPS cliënten een lager EI hebben op
alle subschalen van de EQ-I en dus EI Traits, in vergelijking met de controlegroep. Dit wordt
verwacht omdat eenzaamheid, angst, depressie, lage zelfwaardering, suïcidale gevoelens,
6
BORDERLINE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS EN EMOTIONELE INTELLIGENTIE
agressief gedrag, slechte impulscontrole en slechte interpersoonlijke relaties samenhangen
met een laag EI (Bracket, Mayer, & Warner, 2004; Lopes, Salovey, & Strauss, 2003). Deze
eigenschappen komen overeen met bijna alle kenmerken van BPS (APA, 2001).
Als laatste wordt onderzocht of algemene intelligentie (IQ) een samenhang heeft met
EI Ability (MSCEIT). De MSCEIT meet namelijk kennis over de alternatieven die gebruikt
kunnen worden in emoties om effectief te handelen in bepaalde situaties (Brody, 2004). Er
wordt onderzocht of er een positieve samenhang wordt gevonden tussen waarnemen,
gebruiken, begrijpen en reguleren van emoties en het totale EQ met IQ (VIQ, PIQ en TIQ).
Methode
Participanten.
Er waren 68 participanten (43 vrouwen en 25 mannen) die mee hebben gedaan met het
huidige onderzoek. Deze waren onderverdeeld in drie verschillende groepen, namelijk BPS,
andere PS en een controlegroep. De eerste groep bestond uit cliënten met de diagnose
Borderline persoonlijkheidsstoornis binnen GGZ Breburg in Tilburg (N=21, 2 mannen en 19
vrouwen). Cliënten hebben zichzelf bij de instelling aangemeld of zijn binnen gekomen via de
crisisdienst en komen onder behandeling binnen de instelling. Leeftijden van BPS cliënten
varieerden van 24 tot 52 jaar (M=34, SD=6.6). De tweede groep bestond uit cliënten waarbij
andere persoonlijkheidstoornissen waren gediagnosticeerd (N=13, 8 mannen en 5 vrouwen).
Dit waren tevens cliënten binnen GGZ Breburg in Tilburg. De groep bestond uit 1 cliënt met
een Narcistische persoonlijkheidsstoornis, 1 cliënt met een Afhankelijke
persoonlijkheidsstoornis, 3 cliënten met een Antisociale persoonlijkheidsstoornis, 3 cliënten
met een Ontwijkende persoonlijkheidsstoornis en 5 cliënten met een Obsessief-compulsieve
persoonlijkheidsstoornis. Leeftijden in deze groep varieerden van 21 tot 53 jaar (M=35,
7
BORDERLINE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS EN EMOTIONELE INTELLIGENTIE
SD=7). De derde groep was een controlegroep, die bestond uit volwassenen zonder BPS of PS
buiten een klinische setting (N=34, 19 vrouwen en 15 mannen). Deze vrijwilligen hadden zich
aangemeld via email om mee te werken aan de studie. De leeftijden van de controlegroep
varieerden van 21 tot 64 jaar (M=36, SD= 11).
Procedure en metingen.
Cliënten met BPS en andere persoonlijkheidsstoornissen (PS cliënten) werden
gediagnosticeerd met het Structured Clinical Interview voor DSM-IV AS II
Persoonlijkheidsstoornissen (SCID-II: First et al., 1997; Nederlandse versie van Weertman,
Arntz & Kerkhofs, 2000). Dit interview is een standaard procedure binnen de afdeling
persoonlijkheidsstoornissen in GGZ Breburg in Tilburg. Alle andere metingen werden door
alle participanten in de onderzoeksgroepen afgenomen, BPD cliënten, PS cliënten en de
controlegroep.
EI Ability werd gemeten door de Mayer-Salovey-Caruso Emotional Intelligence Test
(MSCEIT: Mayer et al., 2002). De digitale test werd doorgestuurd via email naar
desbetreffende participant. Deze test bevat 141 items en maakt gebruik van vier-keuze
antwoorden en een vijf-punt schaal (lopend van ‘Heel erg’ tot ‘Helemaal niet’). MSCEIT
meet de kennis over emotie door gebruik te maken van taken betrekking tot emoties en
opdrachten om problemen op te lossen. De MSCEIT is onderverdeeld in vier subschalen, met
ieder weer twee subschalen: (1) Het waarnemen van emoties: a) waarnemen van gezichten en
b) waarnemen van plaatjes en landschappen. (2) Het gebruiken van emoties: a) Ervaren van
sensaties, sensaties (emoties) gebruiken om het denken te kunnen bevorderen en b) faciliteren,
het ondersteunen van emoties om denkprocessen aan te sturen. (3) Het begrijpen van emoties:
a) veranderingen, situaties kunnen linken met bepaalde emoties en b) differentiatie, kennis
over het ervaren van mogelijke conflicten in emoties en het begrijpen van emotionele
8
BORDERLINE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS EN EMOTIONELE INTELLIGENTIE
transities. (4) Het reguleren van emoties: a) managen van eigen emoties, omvat de effectiviteit
van alternatieve acties om tot een bepaald resultaat te komen en b) emoties in relaties, behelst
het evalueren hoe effectief verschillende acties zouden zijn waarin men met meerdere mensen
te maken krijgt. Tevens geeft de MSCEIT een totale EI score. De MSCEIT heeft een goede
face en content validiteit (Mayer et al., 2002). De scores van de participanten werden
berekend door Multi Health System Inc. in Canada.
EI Traits werd gemeten door een zelfreportage vragenlijst, de Emotional Intelligence
Inventory (EQ-I: Bar-On, 1997). De digitale test werd doorgestuurd via email naar
desbetreffende participant. De EQ-I neemt ongeveer 30-40 minuten tijd in beslag. De EQ-I
bestaat uit 133 items en gebruikt een vijf-punt schaal (lopend van ‘Past bij mij’ tot ‘Past niet
bij mij’). De test bevat vijf schalen met meerdere subschalen (zie Tabel 1).
Tabel 1. Emotional intelligence-Inventory (EQ-I)
Schaal
Beschrijving
Intrapersoonlijk
Beoordeling van het innerlijke zelf
Zelfbeeld
Zelfwaardering, zelfrespect.
Emotioneel Zelfbewustzijn
Gevoelens uiten tegenover anderen
Assertiviteit
Eigen gevoelens, ideeën en zorgen overbrengen naar anderen
Onafhankelijkheid
Zelf beslissingen nemen.
Zelfactualisatie
Tevredenheid, plezier, motivatie en succes uit leven halen.
Interpersoonlijk
Interpersoonlijke capaciteiten en functioneren
Empathie
Sociale verantwoordelijkheid
Bewust van de gevoelens van anderen, deze begrijpen en goed
inschatten.
Coöperatief instellen en positief samen werken met anderen.
Interpersoonlijke relaties
Relaties met anderen onderhouden
Stressmanagement
Omgang met stressvolle situaties en impulscontrole
Stresstolerantie
Bestand zijn tegen tegenslagen en stressvolle situaties
9
BORDERLINE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS EN EMOTIONELE INTELLIGENTIE
Impulstolerantie
Probleem oplossen
Het vermogen om impulsen, driften en de verleiding om te handelen te
weerstaan of uit te stellen.
Het succesvol omgaan met eisen uit de omgeving en
probleemoplossend vermogen
De analogie te beoordelen tussen wat je ervaart (subjectief) en wat
werkelijk bestaat (objectief).
Vermogen om emoties, gedachten en gedrag effectief aan te passen aan
veranderende omstandigheden en situaties.
Succesvolle benadering bij het oplossen van problemen.
Gevoel/Stemming
Algemeen gevoel van tevredenheid en de totale kijk op het leven
Optimisme
Optimistisch in het leven staan
Geluk
Gevoel van geluk in het leven
Adaptatie
Realiteitstoetsing
Flexibiliteit
De scores van de schalen met subschalen tellen op tot de totale EI (M= 100, SD= 15).
De validiteit van de antwoorden werd gemeten door 3 schalen: Positieve Impressie, Negatieve
Impressie en Inconsistentie. De schaal inconsistentie meet de mate van inconsistente
antwoorden van de test. Een score van < 15 betekend meerdere inconsistente antwoorden. Een
verhoogde inconsistentie kan mogelijk verklaard worden door sociale wenselijkheid.
Participanten die hoger scoorden dan 15 in deze schaal werden niet meegenomen in het
onderzoek.
Het IQ werd vastgesteld met de Wechsler Adult Intelligence Scale, Derde Editie
(WAIS-III: Wechsler, 2000). Deze test meet het Verbaal IQ (VIQ) en Performaal IQ (PIQ;
non-verbale intelligentie). De test bestaat uit 14 subtests, onderverdeeld in 7 subtests voor
Verbaal IQ en 7 voor Performaal IQ (zie Tabel 1). De geschaalde somscores werden
omgerekend tot VIQ en PIQ. De behaalde scores bij VIQ en PIQ werden samengevoegd tot
de Totale IQ score (TIQ; M= 100, SD= 15). Bij de uitkomsten werd een
betrouwbaarheidsinterval van 95% aangehouden.
10
BORDERLINE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS EN EMOTIONELE INTELLIGENTIE
Statistische analyse.
Statistische analyses zijn uitgevoerd met het programma SPSS 20.0
(Statistical Package for the Social Sciences), waarbij een significantie niveau van α = 0.05
werd aangehouden. Multivariabele covariantie analyse (MANCOVA) is gebruikt om
verschillen in de drie onderzoeksgroepen te onderzoeken, waarbij de covariaten Opleiding,
Geslacht en Leeftijd zijn opgenomen. Deze analyse werd gevolgd door contrasten om
verschillen tussen de onderzoeksgroepen te vinden, waarbij de gemiddelde scores op
emotionele intelligentie paarsgewijs met elkaar zijn vergeleken. Voor de laatste hypothese is
er gebruik gemaakt van een Pearson correlatie om de samenhang tussen IQ en EI te
onderzoeken.
Resultaten
Emotionele Intelligentie Ability bij BPS cliënten
Om na te gaan of de drie onderzoeksgroepen verschillende scores behalen op
emotionele intelligentie van de MSCEIT is gebruik gemaakt van MANCOVA. Bij de
uitvoering van deze MANCOVA zijn geslacht, opleiding en leeftijd opgenomen als
covariaten. De drie onderzoeksgroepen, BPS cliënten, PS cliënten en de controlegroep, zijn
als onafhankelijke variabele ingevoerd in het model. De emotionele intelligentie wordt als
afhankelijke variabele gedefinieerd. Covariaat geslacht wordt opgenomen als een fixed factor,
omdat er sprake is van een nominaal meetniveau.
Tabel 2 geeft de beschrijvende resultaten weer van de EI op de MSCEIT voor de drie
onderzoeksgroepen. Na analyse is er geen significant verschil in EI gevonden tussen de
onderzoeksgroepen (F= 1.388, Λ= 0,528, p=0,128, partial eta squared=0,273). Tevens
11
BORDERLINE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS EN EMOTIONELE INTELLIGENTIE
hebben de covariaten geen significant effect op EI (Geslacht: F= 1,815, Λ=0,670, p=0,068;
Opleiding: F=1,287, Λ=0,742, p=0,254; Leeftijd: F=0,857, Λ= 0,812, p=0,601).
Tabel 2. Aangepaste gemiddelde EI scores met standaarddeviaties van de MSCEIT met subschalen, van de
onderzoeksgroepen (BPS cliënten, PS cliënten en controlegroep).
MSCEIT
EI
BPS cliënten
M
PS cliënten
SD
Controle groep
M
SD
M
SD
89.4
(6.3)
92.1
(4.6)
87.8
(2.9)
Gezichten
92.2
(9.7)
89.3
(7.1)
92.1
(4.5)
Plaatjes
92.6
(6.1)
95.2
(4.4)
91.5
(2.8)
86.6
(4.8)
96.8
(3.5)
94.7
(2.2)
Faciliteren
88.3
(7.3)
103.1
(5.4)
96.7
(3.4)
Sensaties
88.3
(4.3)
93.7
(3.1)
93.9
(2.0)
84.9
(3.6)
88.7
(2.6)
90.0
(1.7)
Veranderingen
88.4
(3.7)
90.3
(2.7)
90.5
(1.7)
Differentiatie
83.9
(3.4)
86.3
(2.5)
88.8
(1.5)
75.4
(3.5)
83.2
(2.5)
86.8
(1.6)
Eigen emoties
77.6
(3.8)
84.9
(2.8)
89.0
(1.8)
Emoties in relaties
80.1
(2.1)
85.8
(2.6)
88.7
(1.6)
81.2
(3.5)
85.5
(3.1)
85.1
(1.9)
Waarnemen van emoties
Gebruiken van emoties
Begrijpen van emoties
Reguleren van emoties
Totale EI score MSCEIT
Aangepast= Gemiddeldes gebaseerd op MANCOVA met Opleiding, Leeftijd en Geslacht als
covariaten.
Noot: MSCEIT= Mayer-Salovey-Caruso Emotional Intelligence Test; BPS cliënten= cliënten met Borderline
persoonlijkheidsstoornis; PS cliënten= cliënten met een andere persoonlijkheidsstoornis dan Borderline
persoonlijkheidsstoornis; Controle groep= normale populatie; *=Significantieniveau van 95%, p> 0.05; **=
Significantieniveau van 99%, p> 0.001.
Emotionele Intelligentie Traits bij BPS cliënten
12
BORDERLINE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS EN EMOTIONELE INTELLIGENTIE
Om na te gaan of er verschillen tussen de onderzoeksgroepen ontstaan in EI op de EQI is eveneens gebruik gemaakt van een MANCOVA. Hierbij zijn nogmaals de
onderzoeksgroepen als onafhankelijke variabelen ingevoerd en als afhankelijke variabele is de
emotionele intelligentie, gemeten met de EQ-I. De covariaten zijn geslacht, opleiding en
leeftijd. In Tabel 3 staan de beschrijvende resultaten van de analyse.
Tabel 3. Aangepaste gemiddelde EI scores met standaarddeviaties van de EQ-I met hoofd- en subschalen, van
de onderzoeksgroepen (BPS cliënten, PS cliënten en controlegroep).
EQ-I
BPS cliënten
PS cliënten
Controle groep
M
M
M
SD
SD
SD
63.0**
(6.1)
69.1
(4.5)
98.1
(2.8)
Zelfbeeld
67.0**
(5.8)
72.3
(4.3)
97.6
(2.7)
Emotioneel Zelfbewustzijn
72.1*
(6.9)
82.5
(5.1)
97.7
(3.2)
Assertiviteit
88.6**
(6.5)
79.0
(4.8)
104.2
(3.1)
Onafhankelijkheid
74.9**
(6.1)
74.0
(4.5)
100.0
(2.8)
Zelfactualisatie
59.1**
(6.4)
68.9
(4.7)
94.9
(3.0)
Interpersoonlijk
69.4**
(5.5)
81.3
(4.0)
98.1
(2.6)
Empathie
77.8*
(6.9)
86.7
(5.1)
100.9
(3.2)
Sociale Verantwoordelijkheid
68.8*
(5.8)
85.2*a
(4.2)
90.9
(2.7)
Interpersoonlijke relaties
77.9**
(5.0)
84.0
(3.7)
102.8
(2.3)
Stressmanagement
68.0**
(5.7)
78.8
(4.2)
99.2
(2.7)
Stresstolerantie
72.4**
(6.1)
76.7
(4.4)
101.5
(2.8)
Impulstolerantie
70.1** (6.5)
86.6*a
(4.8)
96.8
(3.0)
62.3**
(5.5)
67.4
(4.0)
94.8
(2.6)
Realiteitstoetsing
59.3**
(6.3)
69.7
(4.6)
93.0
(2.9)
Flexibiliteit
72.2**
(5.8)
71.7
(4.3)
100.6
(2.7)
Probleem oplossen
78.7*
(5.4)
73.4
(3.9)
93.6
(2.5)
Algemene Stemming
62.2**
(5.5)
69.2
(4.0)
94.7
(2.5)
Intrapersoonlijk
Aanpassingsvermogen
13
BORDERLINE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS EN EMOTIONELE INTELLIGENTIE
Optimisme
70.7*
(6.3)
71.5
(4.6)
92.7
(2.9)
Geluk
60.6**
(5.0)
71.0
(3.7)
98.0
(2.3)
55.7**
(5.3)
64.9
(3.8)
96.4
(2.4)
Totale EI (EQ-I)
Aangepast= Gemiddeldes gebaseerd op MANCOVA met Opleiding, Leeftijd en Geslacht als
covariaten.
Noot: EQ-I= Emotional Quotient-Inventory; BPS cliënten= cliënten met Borderline persoonlijkheidsstoornis; PS
cliënten= cliënten met een andere persoonlijkheidsstoornis als Borderline persoonlijkheidsstoornis;
controlegroep= normale populatie; *= significantieniveau 95%, p> 0.05; **= significantieniveau p> 0.001; a =
significantieniveau 95%, p>0.05 BPS cliënten in vergelijking met PS cliënten.
Bij deze analyse is er een significant verschil gevonden tussen de onderzoeksgroepen
in EI Traits (F=2,011, Λ=0,237, p=0.004, partial eta squared= 0,514). Ook is er een
significant effect van geslacht gevonden (F=2,192, Λ= 0,465, p=0.016, partial eta
squared=0,535). Bij contrasten tussen de onderzoeksgroepen blijkt dat alle schalen van de
EQ-I significant verschillen tussen BPS cliënten en de controlegroep (significanties zie Tabel
2). Hierbij hebben BPS cliënten een lagere EI dan de controlegroep. De EQ schalen die
significant verschillen tussen BPS cliënten en PS cliënten zijn Sociale Verantwoordelijkheid
(p=0.028) en Impulstolerantie (p=0.036). BPS cliënten hebben op deze schalen een lagere EI
dan PS cliënten. Bij de andere schalen van de EQ-I zijn er geen significante verschillen
gevonden tussen BPS cliënten en PS cliënten.
Samenhang tussen IQ en EI Ability
Een derde analyse is uitgevoerd om na te gaan of IQ een samenhang heeft met EI. Er
wordt een Pearson Correlatie toegepast op de subschalen van de MSCEIT en VIQ, PIQ en
TIQ. Hierbij is geen onderscheid gemaakt tussen cliënten met een persoonlijkheidsstoornis of
geen persoonlijkheidsstoornis. Deze correlaties zijn te zien in Tabel 3.
14
BORDERLINE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS EN EMOTIONELE INTELLIGENTIE
Participanten die een hoger VIQ hebben zijn geneigd beter hun emoties te gebruiken
(r=0.31, p=0.005), te begrijpen (r=0.36, p=0.001) te reguleren (r=0.43, p > 0.001) en hebben
een hoger totaal EQ (r=0.38, p=0.001). Het PIQ hangt positief samen met alle subschalen van
de MSCEIT: waarnemen (r=0.22, p=0.034), gebruiken (r=0.22, p=0.038), begrijpen (r=0.36,
p=0.001), reguleren van emoties (r=0.30, p=0.007) en het totale EQ (r=0.38, p=0.001).
Tevens is er een positieve samenhang gevonden tussen EI met het TIQ op gebruiken (r=0.28,
p=0.012), begrijpen (r=0.39, p=0.001), reguleren van emoties (r=0.41, p > 0.001) en de totale
EI (r=0.41, p > 0.001).
Tabel 3. Pearson correlaties, gemiddelde scores en standaarddeviaties voor MSCEIT en IQ.
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
1. VIQ
1.00
2. PIQ
0.66***
1.00
3. TIQ
0.93***
0.89***
1.00
4. Waarnemen van emoties
0.12
0.22*
0.17
1.00
5. Gebruiken van emoties
0.31**
0.22*
0.28*
0.30**
1.00
6. Begrijpen van emoties
0.36**
0.36**
0.39**
0.24*
0.081
1.00
7. Reguleren van emoties
0.43***
0.30**
0.41***
0.27*
0.41***
0.38**
1.00
8. Totale EI score MSCEIT
0.38**
0.38**
0.41***
0.75***
0.58***
0.61***
0.68***
1.00
M
108.0
104.7
107.0
90.0
93.3
87.0
83.5
83.6
SD
12.8
13.2
13.3
15.3
12.5
10.7
10.2
11.1
Noot: MSCEIT= Mayer-Salovey-Caruso Emotional Intelligence Test; VIQ= Verbaal IQ; PIQ=Performaal IQ;
TIQ=Totaal IQ; *= p < 0.05; **= p < 0.01; ***= p < 0.001.
Discussie
Het doel van huidig onderzoek was om te onderzoeken of cliënten met BPS een lagere
EI (EI Ability en EI Traits) hebben in vergelijking met PS cliënten en een gezonde populatie.
15
BORDERLINE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS EN EMOTIONELE INTELLIGENTIE
EI Ability is gemeten met de MSCEIT (Mayer, Salovey, & Caruso, 2002) en EI Traits is
gemeten met de EQ-I (Bar-On, 1997).
De eerste hypothese van het onderzoek was dat BPS cliënten een lagere EI hebben op
gebruiken, begrijpen en reguleren van emoties en de totale EI in vergelijking met PS cliënten
en de controlegroep. Aangezien er geen verschillen in EI tussen de onderzoeksgroepen
werden gevonden, is deze hypothese is niet bevestigd. Overeenkomstige resultaten werden
ook gevonden door Beblo et al. (2010). Dit staat in schril contrast met eerdere bevindingen in
onderzoek naar EI bij individuen met BPS, waar wel een lagere EI Ability is aangetoond. Ook
deze onderzoeken hebben EI gemeten bij BPS cliënten of individuen met kenmerken van BPS
in vergelijking met een normale populatie of andere psychische stoornissen (Gardner &
Qualter, 2009; Hertel, Schütz & Lammer, 2009; Peter et al., 2012). Het blijkt dus uit deze
studie dat EI Ability gelijk is onder BPS cliënten, PS cliënten en een normale populatie. De
participanten in de controlegroep kunnen mensen bevatten die ook te maken hebben (gehad)
met traumatische ervaringen of psychische problemen, maar niet zodanig dat ze
psychologische hulp nodig hebben of zoeken. Deze studie heeft hier niet voor gecontroleerd
en dit zou een reden kunnen zijn waarom er geen verschillen tussen de onderzoeksgroepen
naar voren komen in EI Ability.
Zoals verwacht hebben BPS cliënten een lagere EI in EI Traits ten opzichte van PS
cliënten en de controlegroep. Deze tweede hypothese wordt bevestigd. BPS cliënten laten een
lagere EI zien op alle vlakken van EI Traits in vergelijking met een normale populatie.
Cliënten met BPS zijn nog niet eerder onderzocht met de EQ-I (Bar-On, 1997). Eerdere
onderzoeken die EI Ability bij individuen met BPS hebben gemeten, hebben gevonden dat
BPS cliënten een lagere EI hebben op het gebied van het reguleren van eigen emoties en laten
beperkingen zien op intrapersoonlijk gebied (Leible & Snell, 2004; Gardner & Qualter, 2009).
16
BORDERLINE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS EN EMOTIONELE INTELLIGENTIE
In de huidige studie lijken de EQ-I (Bar-On, 1997) resultaten erop te wijzen dat BPS cliënten
op meerdere vlakken een lagere EI hebben. Dit geldt voor Intrapersoonlijke- en
Interpersoonlijke EI, Stressmanagement, Adaptatie en Stemming (schalen van de EQ-I). In
vergelijking met PS cliënten hebben BPS cliënten een lagere EI op sociale
verantwoordelijkheid en impulstolerantie. Aangezien impulsiviteit een kenmerk is van een
BPS, is dit resultaat niet verrassend (APA, 2001; Links, Heslegrave, & Reekum, 1999). Een
verklaring waarom cliënten met BPS een lagere EI hebben op Sociale verantwoordelijkheid is
dat hun impulsiviteit waarschijnlijk een positieve samenwerking met anderen in de weg zit.
Voorbeelden hiervan kunnen zijn, dingen doen zonder er bij na te denken, onbewust risicovol
gedrag, gedrag met negatieve consequenties niet kunnen stoppen, taken niet kunnen afmaken
(Perry & Carroll, 2008). Wellicht dat er een samenhang is tussen sociale verantwoordelijkheid
en impulsiviteit, welke de lage EI scores bij BPS kunnen verklaren. Verder onderzoek zou
hier in de toekomst naar kunnen kijken. Terwijl de DSM-IV-TR (Diagnostic and Statistical
Manual of mental disorders, Tekstrevisie; APA, 2001) een duidelijk onderscheid in criteria
voor verschillende persoonlijkheidsstoornissen geeft, komt dit niet duidelijk naar voren in EI
Traits. Wellicht is het zo dat alle persoonlijkheidsstoornissen gepaard gaan met een gelijk
gevoel van verminderd succes en plezier in het leven ervaren (Bar-On, 1997). Ook hier zou
vervolgonderzoek gewenst zijn om duidelijke verschillen in EI te vinden tussen de
verschillende persoonlijkheidsstoornissen.
De derde hypothese van dit onderzoek was dat IQ positief samenhangt met EI Ability
op waarnemen, gebruiken, begrijpen en reguleren van emoties en de totale EI, gemeten met
de MSCEIT. Deze hypothese wordt niet verworpen. De MSCEIT correleert voor een groot
deel positief met IQ, zoals eerder onderzoek heeft aangetoond (Warwick & Nettelbeck, 2004).
Deze studie heeft gevonden dat mensen met een hoger VIQ, PIQ en TIQ in staat zijn om
emoties beter te gebruiken, begrijpen, reguleren en positief samenhangt met de totale EI. Een
17
BORDERLINE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS EN EMOTIONELE INTELLIGENTIE
hoger PIQ blijkt als enige een positieve voorspeller te zijn voor het waarnemen van emoties.
Lam en Kirby (2002) vonden dat het goed waarnemen van emoties een positieve voorspeller
is voor een hoger resultaat op cognitief gebaseerde taken. Wellicht dat PIQ helpt bij het
discrimineren van emoties en in taken. In totaal geeft het resultaat van deze laatste hypothese
aan dat IQ positief samenhangt met EI en dat er dus verschillende structuren van intelligentie
nodig zijn om goede resultaten in het leven te halen.
Er zijn enige beperkingen aan dit onderzoek. Het aantal participanten in de
onderzoeksgroepen verschilde nogal aanzienlijk. Het aantal participanten van de groep met
andere persoonlijkheidsstoornissen is zeer klein. Hierdoor is het waarschijnlijk moeilijker
geweest om een significant effect te vinden tussen de onderzoeksgroepen. Een andere
beperking van dit onderzoek is dat cliënten via de crisisdienst zijn binnen gekomen bij de
instelling en daarom ten tijden van het invullen van de EI vragenlijsten emotioneel instabiel
zijn geweest. Dit zou voor minder betrouwbare resultaten kunnen hebben gezorgd. Ook zou er
gecontroleerd moeten worden of de controlegroep geen eerdere ervaringen hebben gehad met
psychologische hulp en psychische stoornissen.
Tevens heeft huidig onderzoek niet gecontroleerd op de ernst van de BPS. In het
onderzoek van Peter et al. (2012) was gevonden dat de ernst van BPS negatief samenhangt
met de EI in reguleren van emoties en de totale EI Ability. Dit is in deze studie niet gedaan.
BPS cliënten toonden geen beperkingen in El Ability (gemeten met de MSCEIT), ze
beschikken dus over gelijke kennis in emotieregulatie strategieën als een normale populatie.
Dit kan misschien komen doordat de vragen die gesteld worden in de MSCEIT (Mayer,
Salovey, & Caruso, 2002) focussen op hoe men het beste kan reageren in bepaalde situaties en
ook emoties bevat in het perspectief van anderen. De EQ-I (Bar-On, 1997) legt meer de
nadruk op eigen emoties van een individu, wat waarschijnlijk het verschil tussen de resultaten
18
BORDERLINE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS EN EMOTIONELE INTELLIGENTIE
van de twee verschillende EI kan verklaren. Daarbij heeft Dyck, Habel, Slodczyk,
Schlummer, Backes, et al. (2009) onderzocht dat BPS cliënten een negatieve respons bias
hebben. Aangezien de EQ-I (Bar-On, 1997) een zelfrapportage vragenlijst is zal dit gegeven
ook hebben bijgedragen aan de lagere EI bij BPS cliënten op EI Traits. Tevens is er een effect
van geslacht op EI Traits gevonden in huidig onderzoek. Vervolg onderzoek zou hier dieper
op in kunnen gaan.
In huidig onderzoek komt naar voren dat mensen met een hoger IQ in staat zijn om
beter emoties te kunnen waarnemen, gebruiken, begrijpen en reguleren en een hogere totale
EI hebben in EI Ability. Toekomstig onderzoek zou kunnen kijken of er een negatief verband
bestaat tussen IQ en EI Ability.
Samenvattend, individuen met BPS hebben een gelijke kennis (EI Ability) over
emoties in vergelijking met een gezonde populatie. De moeite in emotieregulatie is te
verklaren door het niet effectief kunnen toepassen van emotieregulatie strategieën, vanwege
de lage EI Traits. BPS cliënten onderscheiden zich van andere persoonlijkheidsstoornissen
door het hebben van een lagere EI op Impulstolerantie en Sociale Verantwoordelijkheid. Niet
alleen het EI lijkt van belang om goed om te kunnen gaan met emoties, om succes en
tevredenheid uit het leven te halen. Ook IQ speelt hierin een belangrijke rol. IQ laat namelijk
een positieve samenhang zien met EI. Individuen met een hoger VIQ, PIQ en TIQ zijn beter
in staat om hun emoties te kunnen begrijpen, gebruiken en reguleren en zullen een hogere
totale EI hebben. Mensen met een hoog PIQ zullen ook beter zijn in het waarnemen van
emoties.
Cliënten met BPS zouden ermee geholpen worden om effectieve strategieën te leren
om emoties te reguleren op Intrapersoonlijk- en Interpersoonlijk gebied, op Adaptatie,
Stressmanagement en Stemming (gerelateerd aan de subschalen van de EQ-I; Bar-On, 1997).
19
BORDERLINE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS EN EMOTIONELE INTELLIGENTIE
Tevens is hun impulstolerantie en sociale verantwoordelijkheid een cruciaal punt om centraal
te stellen in behandeling, aangezien BPS zich hierin onderscheidt van andere
persoonlijkheidsstoornissen. Het IQ zou in enige mate de vooruitgang in behandeling voor
BPS kunnen voorspellen. BPS cliënten met een hoger IQ hebben waarschijnlijk een hogere EI
Ability, die ten gevolge dus meer kennis over emotieregulatie.
20
BORDERLINE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS EN EMOTIONELE INTELLIGENTIE
Referenties
American Psychiatric Association (2001). Diagnostic and statistical manual of mental
disorders: DSM-IV-TR. (4th ed. Text revision ed.) Washington, DC: American
Psychiatric Association.
Bar-On, R. (1997). The emotional intelligence inventory (EQ-I): technical manual. Toronto,
Canada: Multi-Health Systems.
Bastian, V. A., Burns., N. R., & Nettelbeck, T. (2005). Emotional intelligence predicts life
skills, but not as well as personality and cognitive abilities. Personality and Individual
Differences, 39, 1135– 1145.
Beblo, T., Pastuszak, A., Griepenstroh, J., Fernando, S., Driessen, M., Schütz, A., Rentzsch,
K., & Schlosser, N. (2010). Self-reported emotional dysregulation but no impairment
of emotional intelligence in borderline personality disorder: an explorative study.
Journal of Nervous and Mental Disease, 198, 385-388.
Bland, A. R. , Williams, C. A., Scharer, K., & Manning, S. (2004). Emotional processing in
borderline personality disorders. Issues in Mental Health Nursing, 25, 655 – 672.
Brackett, M. A., Mayer, J. D., & Warner, R. M. (2004). Emotional intelligence and its
relations to everyday behavior. Journal of Personality and Individual Differences, 36,
1387 – 1402.
Brackett, M. A., Salovey, P. (2006). Measuring emotional intelligence with the MayerSalovery-Caruso Emotional Intelligence Test (MSCEIT). Psicothema, 18, 34–41.
Brody, N. (2004). What cognitive intelligence is and what emotional intelligence is not.
Psychological Inquiry, 15, 234 – 238.
21
BORDERLINE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS EN EMOTIONELE INTELLIGENTIE
Cantor, N., & Kihlstrom, J. (1987). Personality and social intelligence. Englewood Cliffs, NJ:
Prentice Hall.
Ciarrochi, J. V., Chan, A. Y. C., & Caputi, P. (2000). A critical evaluation of the emotional
intelligence construct. Personality and Individual Differences, 28, 539 – 561.
Ciarrochi, J.V., Deane, F.P., & Anderson, S. (2002). Emotional intelligence moderates the
relationship between stress and mental health. Personality and Individual
Differences, 32, 197-209.
Derksen, J., Kramer, I., & Katzko, M. (2002). Does a self-report measure for emotional
intelligence assess something different than general intelligence? Personality and
Individual Differences, 32, 37 – 48.
Dyck, M., Habel, U., Slodczyk, J., Schlummer, J., Backes, V., Schneider, F., & Reske, M.
(2009). Negative bias in fast emotion discrimination in borderline personality disorder.
Psychological Medicine, 39, 855– 864.
First, M.B., Spitzer, R.L., Gibbon M., Williams J.B., & Benjamin, L. (1997) Structured
Clinical Interview for DSM-IV Axis II Disorders (SCID-II). New York: New York
State Psychiatric Institute.
Gardner, H. (1998). A multiplicity of intelligences. Scientific American Presents Intelligence,
9, 18–23.
Gardner, K. & Qualter, P. (2009). Emotional Intelligence and Borderline personality disorder.
Personality and Individual Differences, 47, 94 – 98.
22
BORDERLINE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS EN EMOTIONELE INTELLIGENTIE
Gottfredson, L. S. (1998). The general intelligence factor. Scientific American Presents
Intelligence, 9, 24–29.
Gratz, K. L., Rosenthal, M. Z., Tull, M. T., Lejuez, C. W., & Gunderson, J. G. (2006). An
experimental investigation of emotion dysregulation in borderline personality disorder.
Journal of Abnormal Psychology, 115, 850–855.
Hertel, J., Schütz, A., & Lammers, C. (2009). Emotional Intelligence and mental disorder.
Journal of Clinical Psychology, 65, 942-954.
Lam, L. T. & Kirby, S. L. (2002). Is Emotional Intelligence an advantage? An exploration of
the impact of emotional and General Intelligence on Individual Performance.
Journal of Social Psychology, 142, 133 – 143.
Lane, R. D., & Schwartz, G. E. (1987). Levels of emotional awareness: A cognitivedevelopmental theory and its application to psychology. American Journal of
Psychiatry, 144, 133 – 143.
Leible, T. L., & Snell, W. E. (2004). Borderline personality disorder and multiple aspects of
emotional intelligence. Personality and Individual Differences, 37, 393 – 404.
Linehan,. M. (1993). Skills Training Manual for Borderline Personality Disorder. New York:
Guilford Press.
Links, P.S., Helsegrave, R., & van Reemkum, R. (1999). Impulsivity: core aspect of
borderline personality disorder. Journal of Personality Disorders, 13, 1 – 9.
23
BORDERLINE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS EN EMOTIONELE INTELLIGENTIE
Lopes, P. N., Salovey, P., & Strauss, R. (2004). Emotional intelligence, personality, and
perceived quality of social relationships. Personality and Individual Differences, 35,
641 – 658.
Mayer, J. D., & Salovey, P. (1997). What is emotional intelligence?. In P. Salovey & D. J.
Sluyter (Eds.), Emotional development and emotional intelligence: Educational
implications (pp. 3 – 31). New York: Basic Books.
Mayer, J.D., Salovey, P., & Caruso, D.R. (2002). Mayer-Salovey- Caruso emotional
intelligence test (MSCEIT). Toronto, Canada: Multi Health Systems.
Perry, J. L., & Carroll, M. E. (2008). The role of impulsive behavior in drug abuse.
Psychopharmacology, 200, 1–26.
Peter, M., Schuurmans, H., Vingerhoets, A. J. J. M., Smeets, G., Verkoeijen, P., & Arntz, A.
(2013). Borderline Personality Disorder and Emotional Intelligence. Journal of
Nervous and Mental Disease, in press.
Salovey, P., & Mayer, J. D. (1990). Emotional intelligence. Imagination, Cognition, and
Personality, 9, 185 – 211.
Sternberg, R. J. (1985). Beyond IQ. A triarchic theory of human intelligence. Location:
Cambridge University Press.
Thorndike, R. L. (1920). Intelligence and its uses. Harper’s Magazine, 140, 227 – 235.
Warwick, J., & Nettelbeck, T. (2004). Emotional intelligence is…? Personality and Individual
Differences, 37, 1091 – 1100.
24
BORDERLINE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS EN EMOTIONELE INTELLIGENTIE
Wechsler, D. (1943). Non-intellective factors in general intelligence. Journal of Abnormal
and Social Psychology, 38, 101 – 103.
Wechsler, D. (2000). Manual for the Wechsler Adult Intelligence Scale – Third Edition.
Nederlandstalige bewerking (Uterwijk, J. M. ). San Antonio, TX: The Psychological
Corporation.
Yen, S., Zlotnick, C., & Costello, E. (2002). Affect regulation in women with borderline
personality disorder traits. Journal of Nervous and Mental Disease, 190, 639 – 696.
25
Download