Emotionele Intelligentie bij Borderline persoonlijkheidsstoornis Master Thesis Klinische Psychologie 2013 Auteur: M.J.J. Drummen ANR: 994557 Supervisor: Prof. Dr. A.M.J.J. Vingerhoets Tweede beoordelaar: Klinisch psycholoog M. Peter Department Ontwikkelings- en Klinische psychologie, Tilburg University BORDERLINE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS EN EMOTIONELE INTELLIGENTIE Samenvatting Deze studie onderzoekt of cliënten met een borderline persoonlijkheidsstoornis (BPS) beperkingen hebben in emotionele intelligentie (EI). De eerste hypothese die onderzocht werd is of BPS cliënten een lagere EI Ability hebben in gebruiken, begrijpen en reguleren van emoties en de totale EI ten opzichte van cliënten met een andere persoonlijkheidsstoornis (PS cliënten) en een normale populatie. De tweede hypothese van deze studie stelde dat BPS cliënten een lagere EI hadden in vergelijking met PS cliënten en een normale populatie in EI Traits. Als laatste werd onderzocht of algemene intelligentie (IQ) een samenhang heeft met EI Ability in waarnemen, gebruiken, begrijpen en reguleren van emoties en de totale EI. EI Ability werd gemeten met behulp van de Mayer-SaloveyCaruso Emotional Intelligence Test (MSCEIT) en EI Traits werd gemeten met de Emotional Intelligence-Inventory (EQ-I). Het IQ werd gemeten met behulp van de Wechsler Adult Intelligence Scale-III (WAIS-III). Deze studie heeft gevonden dat BPS cliënten blijkt niet te verschillen in EI Ability in vergelijking met de andere onderzoeksgroepen. Wel zijn er significante verschillen gevonden met betrekking tot EI Traits. Alle subschalen van de EQ-I lieten een lagere EI zien bij BPS cliënten ten opzichte van de normale populatie. BPS cliënten hebben in vergelijking met PS cliënten een lagere EI op Sociale verantwoordelijkheid en Impulstolerantie. Verder bleek, zoals verwacht, dat het IQ van de participanten in de onderzoeksgroepen positief samenhangt met gebruiken, begrijpen en reguleren van emoties en de totale EI. Performaal IQ hangt als enig deel van IQ positief samen met de EI in waarnemen van emoties. Concluderend, BPS cliënten beschikken over voldoende capaciteiten in EI Ability, maar hebben moeite met emotieregulatie door de lagere EI Traits. De samenhang tussen EI en IQ geeft aan dat mensen (zowel met als zonder een persoonlijkheidsstoornis) een hoger EI hebben als ze ook over een hoog IQ beschikken. Trefwoorden: Borderline persoonlijkheidsstoornis, Emotionele Intelligentie, Algemene intelligentie, emotie disregulatie. 2 BORDERLINE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS EN EMOTIONELE INTELLIGENTIE EMOTIONELE INTELLIGENTIE BIJ BORDELINE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS Een Borderline persoonlijkheidstoornis (BPS) kenmerkt zich door impulsief gedrag, een instabiel zelfbeeld, instabiele interpersoonlijke relaties, chronisch gevoel van leegte en emotiedisregulatie (APA, 2001). Een BPS ontstaat door een biologische aanleg, de omgeving waarmee men te maken krijgt en de interactie tussen deze twee tijdens de ontwikkeling van een persoon. Een invaliderende omgeving (het onjuist en inadequaat reageren op persoonlijke ervaringen, ongevoelig, niet of extreem reageren op die ervaringen van een opgroeiend individu) kan beschadigend werken op een kind met een emotionele kwetsbaarheid (Linehan, 1993). Kinderen met een emotionele kwetsbaarheid zijn hoog sensitief voor emotionele stimuli en zijn vaker emotioneel instabiel. Dit vormt samen de emotie disregulatie die kenmerkend is voor mensen met een BPS (Linehan, 1993). Mensen met Borderline kunnen bijvoorbeeld snel wisselen van emoties die getriggerd kunnen worden door een woord, blik, of iets wat ze op tv zien. Emoties kunnen dan omslaan van positief naar extreem negatief en het duurt langer voordat ze deze emoties weer naar een neutraal punt krijgen. Mensen met BPS hebben dan ook moeite om hun eigen emoties te reguleren (Bland, Williams, Scharer, & Manning, 2004; Yen, Zlotnick, & Costello, 2002). Emotionele Intelligentie (EI) omvat het reguleren van eigen emoties en reguleren van emoties in een sociale context, de appraisal (eigen evaluatie van situaties), expressie van emotie voor jezelf en voor anderen en het nuttig gebruiken van emotie, zorgen dat iemand zich goed kan aanpassen en om kan gaan met veranderingen in het leven (Salovey & Mayer, 1990). EI speelt een belangrijke rol bij het goed functioneren in een samenleving en succes uit het leven te halen (Cantor & Kihlstrom, 1987; Sternberg, 1985; Thorndike, 1920). Mensen die hun eigen emoties goed kunnen reguleren in sociale situaties hebben minder kans om een depressie te krijgen of gevoelens van hopeloosheid en suïcidale ideaties te hebben wanneer ze 3 BORDERLINE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS EN EMOTIONELE INTELLIGENTIE onder stress staan (Ciarrochi, Deane, & Anderson, 2002). Steeds meer onderzoeken richten zich op de waarde van emotionele intelligentie (Warwick, & Nettelbeck, 2004; Derksen, Kramer, & Katzko, 2002). Verschillende EI testen zijn ontwikkeld in de vorm van zelfbeschrijvende vragenlijsten of taken met opdrachten, welke verschillende aspecten van emotionele intelligentie meten. We kunnen EI daardoor onderverdelen in twee componenten: (1) EI Ability, hetgeen verwijst naar het accuraat waarnemen, gebruiken, begrijpen en het reguleren van emoties (Mayer & Salovey, 1997). EI Ability heeft overlap met IQ, wat betreft het reguleren van emoties en begrijpen van emoties. Dit wordt gemeten door taken en opdrachten (Warwick & Nettelbeck, 2004), en (2) EI Traits, dit zijn niet-cognitieve capaciteiten, competenties en vaardigheden om zich emotioneel aan te passen aan de omgeving, welke voornamelijk gemeten worden met behulp van zelfbeschrijvende vragenlijsten (Bar-On, 1997). EI Traits heeft geen sterke samenhang met persoonlijkheidsstructuur en helemaal niet met algemene intelligentie (Ciarrochi, Chan & Caputi, 2000; Warwick & Nettelbeck, 2004; Derksen, Kramer, & Katzko, 2002). EI wordt dus deels bepaald door persoonlijkheid en biologische aanleg, op dezelfde manier zoals Linehan (1993) beschreef bij Borderline problematiek. Stoornissen in emotie zijn fundamentele aspecten van o.a. persoonlijkheidsstoornissen (Lane & Schwartz, 1987). Emotiedisregulatie is een van de hoofdkenmerken van BPS (Gratz, Rosenthal, Tull, Lejuez, & Gunderson, 2006). De theorie van Linehan (1993) stelt dat emotiedisregulatie alle kenmerken van BPS verklaart, zoals het sneller en heftiger reageren op affectieve stimuli dan een normale populatie. We weten dus dat voor mensen met een BPS moeilijk is om hun emoties te reguleren, maar er is nog weinig bekend over de EI bij BPS. Onderzoeken die zich hebben gericht op EI bij BPS hebben verschillende resultaten gebracht. Gardner en Qualter (2009) hebben in hun onderzoek gevonden dat mensen met BPS 4 BORDERLINE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS EN EMOTIONELE INTELLIGENTIE slecht zijn in het begrijpen en gebruiken van emoties. Een beperking van dit onderzoek is evenwel dat ze gebruik hebben gemaakt van een studentenpopulatie met kenmerken van BPS in plaats van cliënten met een volledige BPS. Hertel, Schütz en Lammer (2009) hebben echter wel gebruik gemaakt van een cliëntenpopulatie. Zij toonden aan dat BPS cliënten een lagere EI hebben op begrijpen en reguleren van emoties in vergelijking met andere cliënten (o.a. cliënten met een depressieve stoornis en verslavingsproblematiek). Het onderzoek van Beblo, Pastuszak, Griepenstroh, Fernando, Driessen et al. (2010) heeft echter geen lagere EI gevonden bij BPS cliënten in vergelijking met een gezonde populatie. Een recent onderzoek van Peter, Schuurmans, Vingerhoets, Smeets, Verkoeijen et al. (2013, in press) heeft BPS cliënten vergeleken met cliënten met een andere persoonlijkheidsstoornis en een normale populatie. Het bleek dat mensen met BPS een lagere EI hebben wat betreft het begrijpen van emoties, net zoals geconstateerd werd bij voorgaande onderzoeken. Hetzelfde onderzoek een negatief verband tussen de ernst van de problematiek en de totale EI Ability. Tevens werd er een negatief verband gevonden tussen de ernst van de problematiek en een verminderd vermogen in het reguleren van emoties bij BPS cliënten. In het geval van EI Traits zijn er twee onderzoeken bekend die EI in BPS hebben onderzocht. Gardner en Qualter (2009) vonden een negatieve relatie tussen emotieregulatie en EI bij BPS. Mensen met BPS schatten de emoties in sociale situaties vaker negatief in en hebben ze meer moeite met reguleren. Intrapersoonlijke eigenschappen en de mate van emotieregulatie zijn van belang voor de hoogte van EI. Leible en Snell (2004) hebben overeenkomstige resultaten gevonden. Zij vonden dat kenmerken van BPS samengingen met een slechte herkenning van emoties en een slechtere emotieregulatie. Tevens lieten individuen ernstigere BPS trekken een lagere EI zien op emotioneel zelfbewustzijn en het reguleren van emoties in sociale situaties (relaties) in vergelijking met een normale populatie. Nog niet 5 BORDERLINE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS EN EMOTIONELE INTELLIGENTIE eerder zijn BPS cliënten onderzocht met de EQ-I (Bar-On, 1997). Deze studie zal dit nader onderzoeken. Niet alleen EI speelt een rol bij het reguleren van emoties, ook algemene intelligentie zou hierbij een rol kunnen spelen. Het opnemen van informatie uit de omgeving, waarbij deze wordt geïntegreerd met de eigen informatie is een onderdeel van executieve functies (cognitieve capaciteiten) (Wechsler, 1943). Gardner (1998) zegt zelfs dat er meerdere intelligentievormen bestaan die met elkaar samenwerken tot een geheel. Intrapersoonlijke- en interpersoonlijke intelligentie die Gardner onderscheidt, zijn concepten die passen bij EI. Het zou daarom niet verwonderlijk zijn als algemene intelligentie (IQ) samen gaat met EI. Meerdere onderzoeken hebben een positieve samenhang gevonden tussen EI Ability en IQ (Brackett & Salovey, 2006; Beblo et al., 2010; Warwick & Nittelbeck, 2004; Bastian, et al., 2005; Peter et al., 2012). Algemene intelligentie is duidelijk te meten in IQ scores en is onder te verdelen in Verbale-(VIQ), Performale- (PIQ) en totale intelligentie (TIQ) (Gottfredson, 1998; Wechsler, 1943). Het is nog niet bekend welke onderdelen van IQ samenhangen met EI. Deze studie zal dit verder in kaart brengen. In deze studie wordt als eerste onderzocht of BPS cliënten een lagere EI zullen hebben op gebruiken, begrijpen en reguleren van emoties en de totale EI op de MSCEIT, in vergelijking met PS cliënten en de controlegroep. Echter in eerdere studies heeft Waarnemen van emoties geen eerdere onderzoeken significante verschillen opgeleverd. Deze subschaal geeft naar verwachting dan ook geen verschil tussen de onderzoeksgroepen in EI (Gardner, & Qualter, 2009; Hertel, Schutz, & Lammer, 2009; Peter, et al. 2012). De tweede hypothese die onderzocht wordt is of BPS cliënten een lager EI hebben op alle subschalen van de EQ-I en dus EI Traits, in vergelijking met de controlegroep. Dit wordt verwacht omdat eenzaamheid, angst, depressie, lage zelfwaardering, suïcidale gevoelens, 6 BORDERLINE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS EN EMOTIONELE INTELLIGENTIE agressief gedrag, slechte impulscontrole en slechte interpersoonlijke relaties samenhangen met een laag EI (Bracket, Mayer, & Warner, 2004; Lopes, Salovey, & Strauss, 2003). Deze eigenschappen komen overeen met bijna alle kenmerken van BPS (APA, 2001). Als laatste wordt onderzocht of algemene intelligentie (IQ) een samenhang heeft met EI Ability (MSCEIT). De MSCEIT meet namelijk kennis over de alternatieven die gebruikt kunnen worden in emoties om effectief te handelen in bepaalde situaties (Brody, 2004). Er wordt onderzocht of er een positieve samenhang wordt gevonden tussen waarnemen, gebruiken, begrijpen en reguleren van emoties en het totale EQ met IQ (VIQ, PIQ en TIQ). Methode Participanten. Er waren 68 participanten (43 vrouwen en 25 mannen) die mee hebben gedaan met het huidige onderzoek. Deze waren onderverdeeld in drie verschillende groepen, namelijk BPS, andere PS en een controlegroep. De eerste groep bestond uit cliënten met de diagnose Borderline persoonlijkheidsstoornis binnen GGZ Breburg in Tilburg (N=21, 2 mannen en 19 vrouwen). Cliënten hebben zichzelf bij de instelling aangemeld of zijn binnen gekomen via de crisisdienst en komen onder behandeling binnen de instelling. Leeftijden van BPS cliënten varieerden van 24 tot 52 jaar (M=34, SD=6.6). De tweede groep bestond uit cliënten waarbij andere persoonlijkheidstoornissen waren gediagnosticeerd (N=13, 8 mannen en 5 vrouwen). Dit waren tevens cliënten binnen GGZ Breburg in Tilburg. De groep bestond uit 1 cliënt met een Narcistische persoonlijkheidsstoornis, 1 cliënt met een Afhankelijke persoonlijkheidsstoornis, 3 cliënten met een Antisociale persoonlijkheidsstoornis, 3 cliënten met een Ontwijkende persoonlijkheidsstoornis en 5 cliënten met een Obsessief-compulsieve persoonlijkheidsstoornis. Leeftijden in deze groep varieerden van 21 tot 53 jaar (M=35, 7 BORDERLINE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS EN EMOTIONELE INTELLIGENTIE SD=7). De derde groep was een controlegroep, die bestond uit volwassenen zonder BPS of PS buiten een klinische setting (N=34, 19 vrouwen en 15 mannen). Deze vrijwilligen hadden zich aangemeld via email om mee te werken aan de studie. De leeftijden van de controlegroep varieerden van 21 tot 64 jaar (M=36, SD= 11). Procedure en metingen. Cliënten met BPS en andere persoonlijkheidsstoornissen (PS cliënten) werden gediagnosticeerd met het Structured Clinical Interview voor DSM-IV AS II Persoonlijkheidsstoornissen (SCID-II: First et al., 1997; Nederlandse versie van Weertman, Arntz & Kerkhofs, 2000). Dit interview is een standaard procedure binnen de afdeling persoonlijkheidsstoornissen in GGZ Breburg in Tilburg. Alle andere metingen werden door alle participanten in de onderzoeksgroepen afgenomen, BPD cliënten, PS cliënten en de controlegroep. EI Ability werd gemeten door de Mayer-Salovey-Caruso Emotional Intelligence Test (MSCEIT: Mayer et al., 2002). De digitale test werd doorgestuurd via email naar desbetreffende participant. Deze test bevat 141 items en maakt gebruik van vier-keuze antwoorden en een vijf-punt schaal (lopend van ‘Heel erg’ tot ‘Helemaal niet’). MSCEIT meet de kennis over emotie door gebruik te maken van taken betrekking tot emoties en opdrachten om problemen op te lossen. De MSCEIT is onderverdeeld in vier subschalen, met ieder weer twee subschalen: (1) Het waarnemen van emoties: a) waarnemen van gezichten en b) waarnemen van plaatjes en landschappen. (2) Het gebruiken van emoties: a) Ervaren van sensaties, sensaties (emoties) gebruiken om het denken te kunnen bevorderen en b) faciliteren, het ondersteunen van emoties om denkprocessen aan te sturen. (3) Het begrijpen van emoties: a) veranderingen, situaties kunnen linken met bepaalde emoties en b) differentiatie, kennis over het ervaren van mogelijke conflicten in emoties en het begrijpen van emotionele 8 BORDERLINE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS EN EMOTIONELE INTELLIGENTIE transities. (4) Het reguleren van emoties: a) managen van eigen emoties, omvat de effectiviteit van alternatieve acties om tot een bepaald resultaat te komen en b) emoties in relaties, behelst het evalueren hoe effectief verschillende acties zouden zijn waarin men met meerdere mensen te maken krijgt. Tevens geeft de MSCEIT een totale EI score. De MSCEIT heeft een goede face en content validiteit (Mayer et al., 2002). De scores van de participanten werden berekend door Multi Health System Inc. in Canada. EI Traits werd gemeten door een zelfreportage vragenlijst, de Emotional Intelligence Inventory (EQ-I: Bar-On, 1997). De digitale test werd doorgestuurd via email naar desbetreffende participant. De EQ-I neemt ongeveer 30-40 minuten tijd in beslag. De EQ-I bestaat uit 133 items en gebruikt een vijf-punt schaal (lopend van ‘Past bij mij’ tot ‘Past niet bij mij’). De test bevat vijf schalen met meerdere subschalen (zie Tabel 1). Tabel 1. Emotional intelligence-Inventory (EQ-I) Schaal Beschrijving Intrapersoonlijk Beoordeling van het innerlijke zelf Zelfbeeld Zelfwaardering, zelfrespect. Emotioneel Zelfbewustzijn Gevoelens uiten tegenover anderen Assertiviteit Eigen gevoelens, ideeën en zorgen overbrengen naar anderen Onafhankelijkheid Zelf beslissingen nemen. Zelfactualisatie Tevredenheid, plezier, motivatie en succes uit leven halen. Interpersoonlijk Interpersoonlijke capaciteiten en functioneren Empathie Sociale verantwoordelijkheid Bewust van de gevoelens van anderen, deze begrijpen en goed inschatten. Coöperatief instellen en positief samen werken met anderen. Interpersoonlijke relaties Relaties met anderen onderhouden Stressmanagement Omgang met stressvolle situaties en impulscontrole Stresstolerantie Bestand zijn tegen tegenslagen en stressvolle situaties 9 BORDERLINE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS EN EMOTIONELE INTELLIGENTIE Impulstolerantie Probleem oplossen Het vermogen om impulsen, driften en de verleiding om te handelen te weerstaan of uit te stellen. Het succesvol omgaan met eisen uit de omgeving en probleemoplossend vermogen De analogie te beoordelen tussen wat je ervaart (subjectief) en wat werkelijk bestaat (objectief). Vermogen om emoties, gedachten en gedrag effectief aan te passen aan veranderende omstandigheden en situaties. Succesvolle benadering bij het oplossen van problemen. Gevoel/Stemming Algemeen gevoel van tevredenheid en de totale kijk op het leven Optimisme Optimistisch in het leven staan Geluk Gevoel van geluk in het leven Adaptatie Realiteitstoetsing Flexibiliteit De scores van de schalen met subschalen tellen op tot de totale EI (M= 100, SD= 15). De validiteit van de antwoorden werd gemeten door 3 schalen: Positieve Impressie, Negatieve Impressie en Inconsistentie. De schaal inconsistentie meet de mate van inconsistente antwoorden van de test. Een score van < 15 betekend meerdere inconsistente antwoorden. Een verhoogde inconsistentie kan mogelijk verklaard worden door sociale wenselijkheid. Participanten die hoger scoorden dan 15 in deze schaal werden niet meegenomen in het onderzoek. Het IQ werd vastgesteld met de Wechsler Adult Intelligence Scale, Derde Editie (WAIS-III: Wechsler, 2000). Deze test meet het Verbaal IQ (VIQ) en Performaal IQ (PIQ; non-verbale intelligentie). De test bestaat uit 14 subtests, onderverdeeld in 7 subtests voor Verbaal IQ en 7 voor Performaal IQ (zie Tabel 1). De geschaalde somscores werden omgerekend tot VIQ en PIQ. De behaalde scores bij VIQ en PIQ werden samengevoegd tot de Totale IQ score (TIQ; M= 100, SD= 15). Bij de uitkomsten werd een betrouwbaarheidsinterval van 95% aangehouden. 10 BORDERLINE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS EN EMOTIONELE INTELLIGENTIE Statistische analyse. Statistische analyses zijn uitgevoerd met het programma SPSS 20.0 (Statistical Package for the Social Sciences), waarbij een significantie niveau van α = 0.05 werd aangehouden. Multivariabele covariantie analyse (MANCOVA) is gebruikt om verschillen in de drie onderzoeksgroepen te onderzoeken, waarbij de covariaten Opleiding, Geslacht en Leeftijd zijn opgenomen. Deze analyse werd gevolgd door contrasten om verschillen tussen de onderzoeksgroepen te vinden, waarbij de gemiddelde scores op emotionele intelligentie paarsgewijs met elkaar zijn vergeleken. Voor de laatste hypothese is er gebruik gemaakt van een Pearson correlatie om de samenhang tussen IQ en EI te onderzoeken. Resultaten Emotionele Intelligentie Ability bij BPS cliënten Om na te gaan of de drie onderzoeksgroepen verschillende scores behalen op emotionele intelligentie van de MSCEIT is gebruik gemaakt van MANCOVA. Bij de uitvoering van deze MANCOVA zijn geslacht, opleiding en leeftijd opgenomen als covariaten. De drie onderzoeksgroepen, BPS cliënten, PS cliënten en de controlegroep, zijn als onafhankelijke variabele ingevoerd in het model. De emotionele intelligentie wordt als afhankelijke variabele gedefinieerd. Covariaat geslacht wordt opgenomen als een fixed factor, omdat er sprake is van een nominaal meetniveau. Tabel 2 geeft de beschrijvende resultaten weer van de EI op de MSCEIT voor de drie onderzoeksgroepen. Na analyse is er geen significant verschil in EI gevonden tussen de onderzoeksgroepen (F= 1.388, Λ= 0,528, p=0,128, partial eta squared=0,273). Tevens 11 BORDERLINE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS EN EMOTIONELE INTELLIGENTIE hebben de covariaten geen significant effect op EI (Geslacht: F= 1,815, Λ=0,670, p=0,068; Opleiding: F=1,287, Λ=0,742, p=0,254; Leeftijd: F=0,857, Λ= 0,812, p=0,601). Tabel 2. Aangepaste gemiddelde EI scores met standaarddeviaties van de MSCEIT met subschalen, van de onderzoeksgroepen (BPS cliënten, PS cliënten en controlegroep). MSCEIT EI BPS cliënten M PS cliënten SD Controle groep M SD M SD 89.4 (6.3) 92.1 (4.6) 87.8 (2.9) Gezichten 92.2 (9.7) 89.3 (7.1) 92.1 (4.5) Plaatjes 92.6 (6.1) 95.2 (4.4) 91.5 (2.8) 86.6 (4.8) 96.8 (3.5) 94.7 (2.2) Faciliteren 88.3 (7.3) 103.1 (5.4) 96.7 (3.4) Sensaties 88.3 (4.3) 93.7 (3.1) 93.9 (2.0) 84.9 (3.6) 88.7 (2.6) 90.0 (1.7) Veranderingen 88.4 (3.7) 90.3 (2.7) 90.5 (1.7) Differentiatie 83.9 (3.4) 86.3 (2.5) 88.8 (1.5) 75.4 (3.5) 83.2 (2.5) 86.8 (1.6) Eigen emoties 77.6 (3.8) 84.9 (2.8) 89.0 (1.8) Emoties in relaties 80.1 (2.1) 85.8 (2.6) 88.7 (1.6) 81.2 (3.5) 85.5 (3.1) 85.1 (1.9) Waarnemen van emoties Gebruiken van emoties Begrijpen van emoties Reguleren van emoties Totale EI score MSCEIT Aangepast= Gemiddeldes gebaseerd op MANCOVA met Opleiding, Leeftijd en Geslacht als covariaten. Noot: MSCEIT= Mayer-Salovey-Caruso Emotional Intelligence Test; BPS cliënten= cliënten met Borderline persoonlijkheidsstoornis; PS cliënten= cliënten met een andere persoonlijkheidsstoornis dan Borderline persoonlijkheidsstoornis; Controle groep= normale populatie; *=Significantieniveau van 95%, p> 0.05; **= Significantieniveau van 99%, p> 0.001. Emotionele Intelligentie Traits bij BPS cliënten 12 BORDERLINE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS EN EMOTIONELE INTELLIGENTIE Om na te gaan of er verschillen tussen de onderzoeksgroepen ontstaan in EI op de EQI is eveneens gebruik gemaakt van een MANCOVA. Hierbij zijn nogmaals de onderzoeksgroepen als onafhankelijke variabelen ingevoerd en als afhankelijke variabele is de emotionele intelligentie, gemeten met de EQ-I. De covariaten zijn geslacht, opleiding en leeftijd. In Tabel 3 staan de beschrijvende resultaten van de analyse. Tabel 3. Aangepaste gemiddelde EI scores met standaarddeviaties van de EQ-I met hoofd- en subschalen, van de onderzoeksgroepen (BPS cliënten, PS cliënten en controlegroep). EQ-I BPS cliënten PS cliënten Controle groep M M M SD SD SD 63.0** (6.1) 69.1 (4.5) 98.1 (2.8) Zelfbeeld 67.0** (5.8) 72.3 (4.3) 97.6 (2.7) Emotioneel Zelfbewustzijn 72.1* (6.9) 82.5 (5.1) 97.7 (3.2) Assertiviteit 88.6** (6.5) 79.0 (4.8) 104.2 (3.1) Onafhankelijkheid 74.9** (6.1) 74.0 (4.5) 100.0 (2.8) Zelfactualisatie 59.1** (6.4) 68.9 (4.7) 94.9 (3.0) Interpersoonlijk 69.4** (5.5) 81.3 (4.0) 98.1 (2.6) Empathie 77.8* (6.9) 86.7 (5.1) 100.9 (3.2) Sociale Verantwoordelijkheid 68.8* (5.8) 85.2*a (4.2) 90.9 (2.7) Interpersoonlijke relaties 77.9** (5.0) 84.0 (3.7) 102.8 (2.3) Stressmanagement 68.0** (5.7) 78.8 (4.2) 99.2 (2.7) Stresstolerantie 72.4** (6.1) 76.7 (4.4) 101.5 (2.8) Impulstolerantie 70.1** (6.5) 86.6*a (4.8) 96.8 (3.0) 62.3** (5.5) 67.4 (4.0) 94.8 (2.6) Realiteitstoetsing 59.3** (6.3) 69.7 (4.6) 93.0 (2.9) Flexibiliteit 72.2** (5.8) 71.7 (4.3) 100.6 (2.7) Probleem oplossen 78.7* (5.4) 73.4 (3.9) 93.6 (2.5) Algemene Stemming 62.2** (5.5) 69.2 (4.0) 94.7 (2.5) Intrapersoonlijk Aanpassingsvermogen 13 BORDERLINE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS EN EMOTIONELE INTELLIGENTIE Optimisme 70.7* (6.3) 71.5 (4.6) 92.7 (2.9) Geluk 60.6** (5.0) 71.0 (3.7) 98.0 (2.3) 55.7** (5.3) 64.9 (3.8) 96.4 (2.4) Totale EI (EQ-I) Aangepast= Gemiddeldes gebaseerd op MANCOVA met Opleiding, Leeftijd en Geslacht als covariaten. Noot: EQ-I= Emotional Quotient-Inventory; BPS cliënten= cliënten met Borderline persoonlijkheidsstoornis; PS cliënten= cliënten met een andere persoonlijkheidsstoornis als Borderline persoonlijkheidsstoornis; controlegroep= normale populatie; *= significantieniveau 95%, p> 0.05; **= significantieniveau p> 0.001; a = significantieniveau 95%, p>0.05 BPS cliënten in vergelijking met PS cliënten. Bij deze analyse is er een significant verschil gevonden tussen de onderzoeksgroepen in EI Traits (F=2,011, Λ=0,237, p=0.004, partial eta squared= 0,514). Ook is er een significant effect van geslacht gevonden (F=2,192, Λ= 0,465, p=0.016, partial eta squared=0,535). Bij contrasten tussen de onderzoeksgroepen blijkt dat alle schalen van de EQ-I significant verschillen tussen BPS cliënten en de controlegroep (significanties zie Tabel 2). Hierbij hebben BPS cliënten een lagere EI dan de controlegroep. De EQ schalen die significant verschillen tussen BPS cliënten en PS cliënten zijn Sociale Verantwoordelijkheid (p=0.028) en Impulstolerantie (p=0.036). BPS cliënten hebben op deze schalen een lagere EI dan PS cliënten. Bij de andere schalen van de EQ-I zijn er geen significante verschillen gevonden tussen BPS cliënten en PS cliënten. Samenhang tussen IQ en EI Ability Een derde analyse is uitgevoerd om na te gaan of IQ een samenhang heeft met EI. Er wordt een Pearson Correlatie toegepast op de subschalen van de MSCEIT en VIQ, PIQ en TIQ. Hierbij is geen onderscheid gemaakt tussen cliënten met een persoonlijkheidsstoornis of geen persoonlijkheidsstoornis. Deze correlaties zijn te zien in Tabel 3. 14 BORDERLINE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS EN EMOTIONELE INTELLIGENTIE Participanten die een hoger VIQ hebben zijn geneigd beter hun emoties te gebruiken (r=0.31, p=0.005), te begrijpen (r=0.36, p=0.001) te reguleren (r=0.43, p > 0.001) en hebben een hoger totaal EQ (r=0.38, p=0.001). Het PIQ hangt positief samen met alle subschalen van de MSCEIT: waarnemen (r=0.22, p=0.034), gebruiken (r=0.22, p=0.038), begrijpen (r=0.36, p=0.001), reguleren van emoties (r=0.30, p=0.007) en het totale EQ (r=0.38, p=0.001). Tevens is er een positieve samenhang gevonden tussen EI met het TIQ op gebruiken (r=0.28, p=0.012), begrijpen (r=0.39, p=0.001), reguleren van emoties (r=0.41, p > 0.001) en de totale EI (r=0.41, p > 0.001). Tabel 3. Pearson correlaties, gemiddelde scores en standaarddeviaties voor MSCEIT en IQ. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 1. VIQ 1.00 2. PIQ 0.66*** 1.00 3. TIQ 0.93*** 0.89*** 1.00 4. Waarnemen van emoties 0.12 0.22* 0.17 1.00 5. Gebruiken van emoties 0.31** 0.22* 0.28* 0.30** 1.00 6. Begrijpen van emoties 0.36** 0.36** 0.39** 0.24* 0.081 1.00 7. Reguleren van emoties 0.43*** 0.30** 0.41*** 0.27* 0.41*** 0.38** 1.00 8. Totale EI score MSCEIT 0.38** 0.38** 0.41*** 0.75*** 0.58*** 0.61*** 0.68*** 1.00 M 108.0 104.7 107.0 90.0 93.3 87.0 83.5 83.6 SD 12.8 13.2 13.3 15.3 12.5 10.7 10.2 11.1 Noot: MSCEIT= Mayer-Salovey-Caruso Emotional Intelligence Test; VIQ= Verbaal IQ; PIQ=Performaal IQ; TIQ=Totaal IQ; *= p < 0.05; **= p < 0.01; ***= p < 0.001. Discussie Het doel van huidig onderzoek was om te onderzoeken of cliënten met BPS een lagere EI (EI Ability en EI Traits) hebben in vergelijking met PS cliënten en een gezonde populatie. 15 BORDERLINE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS EN EMOTIONELE INTELLIGENTIE EI Ability is gemeten met de MSCEIT (Mayer, Salovey, & Caruso, 2002) en EI Traits is gemeten met de EQ-I (Bar-On, 1997). De eerste hypothese van het onderzoek was dat BPS cliënten een lagere EI hebben op gebruiken, begrijpen en reguleren van emoties en de totale EI in vergelijking met PS cliënten en de controlegroep. Aangezien er geen verschillen in EI tussen de onderzoeksgroepen werden gevonden, is deze hypothese is niet bevestigd. Overeenkomstige resultaten werden ook gevonden door Beblo et al. (2010). Dit staat in schril contrast met eerdere bevindingen in onderzoek naar EI bij individuen met BPS, waar wel een lagere EI Ability is aangetoond. Ook deze onderzoeken hebben EI gemeten bij BPS cliënten of individuen met kenmerken van BPS in vergelijking met een normale populatie of andere psychische stoornissen (Gardner & Qualter, 2009; Hertel, Schütz & Lammer, 2009; Peter et al., 2012). Het blijkt dus uit deze studie dat EI Ability gelijk is onder BPS cliënten, PS cliënten en een normale populatie. De participanten in de controlegroep kunnen mensen bevatten die ook te maken hebben (gehad) met traumatische ervaringen of psychische problemen, maar niet zodanig dat ze psychologische hulp nodig hebben of zoeken. Deze studie heeft hier niet voor gecontroleerd en dit zou een reden kunnen zijn waarom er geen verschillen tussen de onderzoeksgroepen naar voren komen in EI Ability. Zoals verwacht hebben BPS cliënten een lagere EI in EI Traits ten opzichte van PS cliënten en de controlegroep. Deze tweede hypothese wordt bevestigd. BPS cliënten laten een lagere EI zien op alle vlakken van EI Traits in vergelijking met een normale populatie. Cliënten met BPS zijn nog niet eerder onderzocht met de EQ-I (Bar-On, 1997). Eerdere onderzoeken die EI Ability bij individuen met BPS hebben gemeten, hebben gevonden dat BPS cliënten een lagere EI hebben op het gebied van het reguleren van eigen emoties en laten beperkingen zien op intrapersoonlijk gebied (Leible & Snell, 2004; Gardner & Qualter, 2009). 16 BORDERLINE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS EN EMOTIONELE INTELLIGENTIE In de huidige studie lijken de EQ-I (Bar-On, 1997) resultaten erop te wijzen dat BPS cliënten op meerdere vlakken een lagere EI hebben. Dit geldt voor Intrapersoonlijke- en Interpersoonlijke EI, Stressmanagement, Adaptatie en Stemming (schalen van de EQ-I). In vergelijking met PS cliënten hebben BPS cliënten een lagere EI op sociale verantwoordelijkheid en impulstolerantie. Aangezien impulsiviteit een kenmerk is van een BPS, is dit resultaat niet verrassend (APA, 2001; Links, Heslegrave, & Reekum, 1999). Een verklaring waarom cliënten met BPS een lagere EI hebben op Sociale verantwoordelijkheid is dat hun impulsiviteit waarschijnlijk een positieve samenwerking met anderen in de weg zit. Voorbeelden hiervan kunnen zijn, dingen doen zonder er bij na te denken, onbewust risicovol gedrag, gedrag met negatieve consequenties niet kunnen stoppen, taken niet kunnen afmaken (Perry & Carroll, 2008). Wellicht dat er een samenhang is tussen sociale verantwoordelijkheid en impulsiviteit, welke de lage EI scores bij BPS kunnen verklaren. Verder onderzoek zou hier in de toekomst naar kunnen kijken. Terwijl de DSM-IV-TR (Diagnostic and Statistical Manual of mental disorders, Tekstrevisie; APA, 2001) een duidelijk onderscheid in criteria voor verschillende persoonlijkheidsstoornissen geeft, komt dit niet duidelijk naar voren in EI Traits. Wellicht is het zo dat alle persoonlijkheidsstoornissen gepaard gaan met een gelijk gevoel van verminderd succes en plezier in het leven ervaren (Bar-On, 1997). Ook hier zou vervolgonderzoek gewenst zijn om duidelijke verschillen in EI te vinden tussen de verschillende persoonlijkheidsstoornissen. De derde hypothese van dit onderzoek was dat IQ positief samenhangt met EI Ability op waarnemen, gebruiken, begrijpen en reguleren van emoties en de totale EI, gemeten met de MSCEIT. Deze hypothese wordt niet verworpen. De MSCEIT correleert voor een groot deel positief met IQ, zoals eerder onderzoek heeft aangetoond (Warwick & Nettelbeck, 2004). Deze studie heeft gevonden dat mensen met een hoger VIQ, PIQ en TIQ in staat zijn om emoties beter te gebruiken, begrijpen, reguleren en positief samenhangt met de totale EI. Een 17 BORDERLINE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS EN EMOTIONELE INTELLIGENTIE hoger PIQ blijkt als enige een positieve voorspeller te zijn voor het waarnemen van emoties. Lam en Kirby (2002) vonden dat het goed waarnemen van emoties een positieve voorspeller is voor een hoger resultaat op cognitief gebaseerde taken. Wellicht dat PIQ helpt bij het discrimineren van emoties en in taken. In totaal geeft het resultaat van deze laatste hypothese aan dat IQ positief samenhangt met EI en dat er dus verschillende structuren van intelligentie nodig zijn om goede resultaten in het leven te halen. Er zijn enige beperkingen aan dit onderzoek. Het aantal participanten in de onderzoeksgroepen verschilde nogal aanzienlijk. Het aantal participanten van de groep met andere persoonlijkheidsstoornissen is zeer klein. Hierdoor is het waarschijnlijk moeilijker geweest om een significant effect te vinden tussen de onderzoeksgroepen. Een andere beperking van dit onderzoek is dat cliënten via de crisisdienst zijn binnen gekomen bij de instelling en daarom ten tijden van het invullen van de EI vragenlijsten emotioneel instabiel zijn geweest. Dit zou voor minder betrouwbare resultaten kunnen hebben gezorgd. Ook zou er gecontroleerd moeten worden of de controlegroep geen eerdere ervaringen hebben gehad met psychologische hulp en psychische stoornissen. Tevens heeft huidig onderzoek niet gecontroleerd op de ernst van de BPS. In het onderzoek van Peter et al. (2012) was gevonden dat de ernst van BPS negatief samenhangt met de EI in reguleren van emoties en de totale EI Ability. Dit is in deze studie niet gedaan. BPS cliënten toonden geen beperkingen in El Ability (gemeten met de MSCEIT), ze beschikken dus over gelijke kennis in emotieregulatie strategieën als een normale populatie. Dit kan misschien komen doordat de vragen die gesteld worden in de MSCEIT (Mayer, Salovey, & Caruso, 2002) focussen op hoe men het beste kan reageren in bepaalde situaties en ook emoties bevat in het perspectief van anderen. De EQ-I (Bar-On, 1997) legt meer de nadruk op eigen emoties van een individu, wat waarschijnlijk het verschil tussen de resultaten 18 BORDERLINE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS EN EMOTIONELE INTELLIGENTIE van de twee verschillende EI kan verklaren. Daarbij heeft Dyck, Habel, Slodczyk, Schlummer, Backes, et al. (2009) onderzocht dat BPS cliënten een negatieve respons bias hebben. Aangezien de EQ-I (Bar-On, 1997) een zelfrapportage vragenlijst is zal dit gegeven ook hebben bijgedragen aan de lagere EI bij BPS cliënten op EI Traits. Tevens is er een effect van geslacht op EI Traits gevonden in huidig onderzoek. Vervolg onderzoek zou hier dieper op in kunnen gaan. In huidig onderzoek komt naar voren dat mensen met een hoger IQ in staat zijn om beter emoties te kunnen waarnemen, gebruiken, begrijpen en reguleren en een hogere totale EI hebben in EI Ability. Toekomstig onderzoek zou kunnen kijken of er een negatief verband bestaat tussen IQ en EI Ability. Samenvattend, individuen met BPS hebben een gelijke kennis (EI Ability) over emoties in vergelijking met een gezonde populatie. De moeite in emotieregulatie is te verklaren door het niet effectief kunnen toepassen van emotieregulatie strategieën, vanwege de lage EI Traits. BPS cliënten onderscheiden zich van andere persoonlijkheidsstoornissen door het hebben van een lagere EI op Impulstolerantie en Sociale Verantwoordelijkheid. Niet alleen het EI lijkt van belang om goed om te kunnen gaan met emoties, om succes en tevredenheid uit het leven te halen. Ook IQ speelt hierin een belangrijke rol. IQ laat namelijk een positieve samenhang zien met EI. Individuen met een hoger VIQ, PIQ en TIQ zijn beter in staat om hun emoties te kunnen begrijpen, gebruiken en reguleren en zullen een hogere totale EI hebben. Mensen met een hoog PIQ zullen ook beter zijn in het waarnemen van emoties. Cliënten met BPS zouden ermee geholpen worden om effectieve strategieën te leren om emoties te reguleren op Intrapersoonlijk- en Interpersoonlijk gebied, op Adaptatie, Stressmanagement en Stemming (gerelateerd aan de subschalen van de EQ-I; Bar-On, 1997). 19 BORDERLINE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS EN EMOTIONELE INTELLIGENTIE Tevens is hun impulstolerantie en sociale verantwoordelijkheid een cruciaal punt om centraal te stellen in behandeling, aangezien BPS zich hierin onderscheidt van andere persoonlijkheidsstoornissen. Het IQ zou in enige mate de vooruitgang in behandeling voor BPS kunnen voorspellen. BPS cliënten met een hoger IQ hebben waarschijnlijk een hogere EI Ability, die ten gevolge dus meer kennis over emotieregulatie. 20 BORDERLINE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS EN EMOTIONELE INTELLIGENTIE Referenties American Psychiatric Association (2001). Diagnostic and statistical manual of mental disorders: DSM-IV-TR. (4th ed. Text revision ed.) Washington, DC: American Psychiatric Association. Bar-On, R. (1997). The emotional intelligence inventory (EQ-I): technical manual. Toronto, Canada: Multi-Health Systems. Bastian, V. A., Burns., N. R., & Nettelbeck, T. (2005). Emotional intelligence predicts life skills, but not as well as personality and cognitive abilities. Personality and Individual Differences, 39, 1135– 1145. Beblo, T., Pastuszak, A., Griepenstroh, J., Fernando, S., Driessen, M., Schütz, A., Rentzsch, K., & Schlosser, N. (2010). Self-reported emotional dysregulation but no impairment of emotional intelligence in borderline personality disorder: an explorative study. Journal of Nervous and Mental Disease, 198, 385-388. Bland, A. R. , Williams, C. A., Scharer, K., & Manning, S. (2004). Emotional processing in borderline personality disorders. Issues in Mental Health Nursing, 25, 655 – 672. Brackett, M. A., Mayer, J. D., & Warner, R. M. (2004). Emotional intelligence and its relations to everyday behavior. Journal of Personality and Individual Differences, 36, 1387 – 1402. Brackett, M. A., Salovey, P. (2006). Measuring emotional intelligence with the MayerSalovery-Caruso Emotional Intelligence Test (MSCEIT). Psicothema, 18, 34–41. Brody, N. (2004). What cognitive intelligence is and what emotional intelligence is not. Psychological Inquiry, 15, 234 – 238. 21 BORDERLINE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS EN EMOTIONELE INTELLIGENTIE Cantor, N., & Kihlstrom, J. (1987). Personality and social intelligence. Englewood Cliffs, NJ: Prentice Hall. Ciarrochi, J. V., Chan, A. Y. C., & Caputi, P. (2000). A critical evaluation of the emotional intelligence construct. Personality and Individual Differences, 28, 539 – 561. Ciarrochi, J.V., Deane, F.P., & Anderson, S. (2002). Emotional intelligence moderates the relationship between stress and mental health. Personality and Individual Differences, 32, 197-209. Derksen, J., Kramer, I., & Katzko, M. (2002). Does a self-report measure for emotional intelligence assess something different than general intelligence? Personality and Individual Differences, 32, 37 – 48. Dyck, M., Habel, U., Slodczyk, J., Schlummer, J., Backes, V., Schneider, F., & Reske, M. (2009). Negative bias in fast emotion discrimination in borderline personality disorder. Psychological Medicine, 39, 855– 864. First, M.B., Spitzer, R.L., Gibbon M., Williams J.B., & Benjamin, L. (1997) Structured Clinical Interview for DSM-IV Axis II Disorders (SCID-II). New York: New York State Psychiatric Institute. Gardner, H. (1998). A multiplicity of intelligences. Scientific American Presents Intelligence, 9, 18–23. Gardner, K. & Qualter, P. (2009). Emotional Intelligence and Borderline personality disorder. Personality and Individual Differences, 47, 94 – 98. 22 BORDERLINE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS EN EMOTIONELE INTELLIGENTIE Gottfredson, L. S. (1998). The general intelligence factor. Scientific American Presents Intelligence, 9, 24–29. Gratz, K. L., Rosenthal, M. Z., Tull, M. T., Lejuez, C. W., & Gunderson, J. G. (2006). An experimental investigation of emotion dysregulation in borderline personality disorder. Journal of Abnormal Psychology, 115, 850–855. Hertel, J., Schütz, A., & Lammers, C. (2009). Emotional Intelligence and mental disorder. Journal of Clinical Psychology, 65, 942-954. Lam, L. T. & Kirby, S. L. (2002). Is Emotional Intelligence an advantage? An exploration of the impact of emotional and General Intelligence on Individual Performance. Journal of Social Psychology, 142, 133 – 143. Lane, R. D., & Schwartz, G. E. (1987). Levels of emotional awareness: A cognitivedevelopmental theory and its application to psychology. American Journal of Psychiatry, 144, 133 – 143. Leible, T. L., & Snell, W. E. (2004). Borderline personality disorder and multiple aspects of emotional intelligence. Personality and Individual Differences, 37, 393 – 404. Linehan,. M. (1993). Skills Training Manual for Borderline Personality Disorder. New York: Guilford Press. Links, P.S., Helsegrave, R., & van Reemkum, R. (1999). Impulsivity: core aspect of borderline personality disorder. Journal of Personality Disorders, 13, 1 – 9. 23 BORDERLINE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS EN EMOTIONELE INTELLIGENTIE Lopes, P. N., Salovey, P., & Strauss, R. (2004). Emotional intelligence, personality, and perceived quality of social relationships. Personality and Individual Differences, 35, 641 – 658. Mayer, J. D., & Salovey, P. (1997). What is emotional intelligence?. In P. Salovey & D. J. Sluyter (Eds.), Emotional development and emotional intelligence: Educational implications (pp. 3 – 31). New York: Basic Books. Mayer, J.D., Salovey, P., & Caruso, D.R. (2002). Mayer-Salovey- Caruso emotional intelligence test (MSCEIT). Toronto, Canada: Multi Health Systems. Perry, J. L., & Carroll, M. E. (2008). The role of impulsive behavior in drug abuse. Psychopharmacology, 200, 1–26. Peter, M., Schuurmans, H., Vingerhoets, A. J. J. M., Smeets, G., Verkoeijen, P., & Arntz, A. (2013). Borderline Personality Disorder and Emotional Intelligence. Journal of Nervous and Mental Disease, in press. Salovey, P., & Mayer, J. D. (1990). Emotional intelligence. Imagination, Cognition, and Personality, 9, 185 – 211. Sternberg, R. J. (1985). Beyond IQ. A triarchic theory of human intelligence. Location: Cambridge University Press. Thorndike, R. L. (1920). Intelligence and its uses. Harper’s Magazine, 140, 227 – 235. Warwick, J., & Nettelbeck, T. (2004). Emotional intelligence is…? Personality and Individual Differences, 37, 1091 – 1100. 24 BORDERLINE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNIS EN EMOTIONELE INTELLIGENTIE Wechsler, D. (1943). Non-intellective factors in general intelligence. Journal of Abnormal and Social Psychology, 38, 101 – 103. Wechsler, D. (2000). Manual for the Wechsler Adult Intelligence Scale – Third Edition. Nederlandstalige bewerking (Uterwijk, J. M. ). San Antonio, TX: The Psychological Corporation. Yen, S., Zlotnick, C., & Costello, E. (2002). Affect regulation in women with borderline personality disorder traits. Journal of Nervous and Mental Disease, 190, 639 – 696. 25