Evaluatie gezondheidsnota

advertisement
IEDEREEN GEZOND
Nota lokaal gezondheidsbeleid
gemeenteB
Gemeente Bergen 2009-2012
M. van Duijnhoven
Afdeling welzijn
Oktober 2008
1
Voorwoord
Voor u ligt de nota lokaal gezondheidsbeleid gemeente Bergen 2009-2012. Deze nota heeft als titel
meegekregen: IEDEREEN GEZOND.
Deze nota is geschreven op grond van de verplichting in de Wet collectieve preventie
volksgezondheid (WCPV) waarin is opgenomen dat elke gemeente vierjaarlijks zijn gezondheidsbeleid
dient vast te stellen.
Intussen is bekend dat mogelijk nog dit najaar de WCPV met 2 andere wetten (Wet bestrijding
infectieziekten en Quarantainewet) zal opgaan in een nieuwe Wet preventie volksgezondheid (WPG).
Gelet op het feit dat aangekondigd is dat met ingang van 2009 controle op de aanwezigheid en inhoud
van de nota volksgezondheid door de Inspecteur voor Volksgezondheid gaat plaatsvinden, gaan we er
vanuit dat de wettelijke plicht tot het hebben van een nota volksgezondheid blijft bestaan.
Lokale gegevens over de gezondheid van onze inwoners zijn op dit moment niet voorhanden.
Onderzoek dat hiervoor verricht moet worden is kostbaar. Daarom is in deze nota uitgegaan van
regionale en landelijke onderzoeken. De gedachte hierachter is dat gemiddeld gezien de cijfers in
Bergen slechts marginaal af zullen wijken. Mogelijk kan via de huisartsen wel lokale informatie
verkregen worden. In de activiteitenplannen zullen de beschikbare gegevens worden verwerkt.
Voor de formulering van de beleidsvoornemens wordt aangesloten bij landelijke tendensen. De nota
lokaal gezondheidsbeleid is ter advisering voorgelegd aan de WMO/WWB-raad in de vergadering van
8 mei 2008. Ook is de conceptnota besproken met een afvaardiging van huisartsen en
maatschappelijk werkers. Ondanks het feit dat de cijfermatige gegevens over de gezondheidstoestand
niet exact te verifiëren zijn, was de conclusie van het overleg dat de algemene tendens die in deze
conceptnota wordt aangegeven wel gedragen wordt.
Ontwikkelingen staan niet stil. Zo is in onze gemeente vooruitlopend op de vaststelling van deze nota
en de daarbij behorende activiteitenplannen gestart met een beweeg/sportproject voor 55- tot 70jarigen. Bewegen draagt bij aan een goede gezondheid en welzijn. Het doel is om mensen die nu nog
niet lichamelijk actief zijn aan het bewegen te krijgen, zodat men op latere leeftijd langer fit blijft. De
resultaten van het project zullen begin 2010 beschikbaar zijn.
2
Samenvatting
Elke gemeente is verplicht iedere vier jaren zijn gezondheidsbeleid vast te stellen. Voor de gemeente
Bergen is de nieuwe vierjaarlijkse periode aangebroken.
Uitgangspunt van het beleid is dat een goede gezondheid voor iedereen bereikbaar moet zijn. Het
beleid zal zich dus vooral richten op de kwetsbare groepen in onze gemeente. Deze nota krijgt dan
ook als titel mee: IEDEREEN GEZOND.
Uit gepubliceerde cijfers blijkt dat de gezondheid van veel mensen eerder af- dan toeneemt.
Verandering van een ongezonde naar een gezonde leefstijl zal daarom komende jaren aandacht
krijgen.
In deze nota worden de keuzes, welke het beleid voor de komende vier jaar kunnen bepalen, uiteen
gezet. Nadat door de gemeenteraad deze beleidslijnen of kaders zijn vastgesteld kan het
voorgestelde beleid nader worden uitgewerkt. Dit zal gebeuren in de vorm van activiteitenplannen per
doelgroep (jongeren, ouderen en mensen mat een lage sociaaleconomische status). Bij de uitwerking
zullen deskundigen uit het werkveld worden betrokken, waarna de uitwerking vertaald wordt in het
lokale werkplan van de GGD voor onze gemeente. Uiteindelijk moet dit leiden tot concrete acties
welke bijdragen aan de verbering van de gezondheid van onze inwoners en is er sprake van lokaal
gezondheidsbeleid.
Gemeentelijk gezondheidsbeleid staat niet op zich. Ook landelijk worden maatregelen ingezet om de
gezondheidstoestand van de bevolking te verbeteren. Onze medische voorzieningen zijn goed en
voor iedereen bereikbaar.
Sinds 2007 is de Wet maatschappelijke ondersteuning ingevoerd. Het motto van deze wet is dat
iedereen meedoet in de maatschappij. Erbij horen en een maatschappelijke functie vervullen
vermindert de kans op ziekte. Er zijn veel raakvlakken tussen de WCPV en de WMO. Daarom wordt in
het gezondheidsbeleid aansluiting bij de WMO gezocht.
De maatschappij verandert. Belangrijke veranderingen zijn dat Nederland vergrijst, dat de leefbaarheid
op het platteland onder druk staat en dat de groep kwetsbare mensen groeit. Aandacht voor de relatie
met gezondheidsbeleid is vereist.
Het gezondheidsbeleid uit de voorgaande vier jaren is geëvalueerd. Belangrijke conclusie is dat er
onvoldoende structureel aandacht gegeven is aan gezondheidsbeleid. Toch is aan de meeste
aanbevelingen uit die nota op enige manier vorm gegeven. Niet uit het oogpunt van gezondheid maar
vanuit andere beleidsterreinen zoals Wonen, Welzijn Zorg.
Lokale gegevens over de gezondheid van onze inwoners zijn op dit moment niet voorhanden.
Onderzoek dat hiervoor verricht wordt is kostbaar. Daarom is in deze nota uitgegaan van regionale en
landelijke onderzoeken. De gedachte hierachter is dat gemiddeld gezien de cijfers in Bergen slechts
marginaal af zullen wijken. Voor de formulering van de beleidsvoornemens wordt aangesloten bij
landelijke tendensen.
Mogelijk kan via de huisartsen wel lokale informatie verkregen worden. In de activiteitenplannen zullen
de beschikbare gegevens worden verwerkt.
De voorgestelde beleidvoornemens voor de komende vier jaren zijn:
1. Aandacht voor een gezonde leefstijl
 Meer bewegen
 Afname van het aantal rokers
 Vermindering van schadelijk alcoholgebruik
 Vermindering van drugsgebruik
2. Bestrijding van overgewicht, zowel het voorkomen als ontstaan van overgewicht
3. Preventie van depressies
In de bijlagen van deze nota is achtergrondinformatie opgenomen welke bijgedragen heeft aan de
totstandkoming van de inhoud van deze nota.
3
Inhoudsopgave
1.Inleiding
1.1. Algemeen
1.2. Visie op gezondheidsbeleid
1.3. Wie zijn de risicogroepen?
2
2
2
3
2. Kader
2.1.Landelijke preventienota “Langer gezond leven”
2.2.Relatie Wet maatschappelijke ondersteuningen Wet collectieve preventie
Volksgezondheid
2.3.Maatschappelijke ontwikkelingen
2.4.PPG
4
4
3. Evaluatie
8
4. Gegevens gezondheidssituatie inwoners gemeente Bergen
4.1. Mensen met een lagere sociaal-economische status
4.2. Jongeren
4.3 Ouderen
9
9
9
10
5. Beleidsvoornemens
5.1 Aandacht voor gezonde leefstijl
5.2. Bestrijding overgewicht
5.3. Preventie van depressies
11
11
12
12
Bijlage 1 Evaluatie gezondheidsnota 2003-2007
13
Bijlage 2 Landelijke, regionale en lokale ontwikkelingen
16
Bijlage 3 Gegevens gezondheidstoestand Bergense bevolking
23
Bijlage 4 Lijst met afkortingen
27
4
6
7
4
1. Inleiding
1.1.
Algemeen
Vraag aan mensen wat ze het belangrijkste vinden voor zichzelf en hun familieleden en de overgrote
meerderheid antwoordt: leven in goede gezondheid. De mate van gezondheid is van grote invloed op
de kwaliteit van leven. De gezondheidstoestand heeft grote invloed op het doen en laten. Denk
bijvoorbeeld aan school en opleiding, werk, gezinssamenstelling, huisvesting, mobiliteit en
vrijetijdsbesteding.
Gezondheid is niet alleen een groot goed voor ieder mens persoonlijk, maar ook voor de maatschappij
als geheel. De volksgezondheid is van groot belang voor de vitaliteit en veerkracht van onze
samenleving. Hoe meer mensen gezond zijn, des te groter de arbeidsproductiviteit en des te lager de
kosten van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid. Daarmee is gezondheid een belangrijke
grondstof voor onze welvaart.
Sinds 1 januari 2003 zijn gemeenten op grond van de Wet collectieve preventie volksgezondheid,
wettelijk verplicht elke vier jaar in een nota hun plannen rond lokaal gezondheidsbeleid uiteen te
zetten. In artikel 3b van de WCPV is vastgelegd dat een onderdeel van de nota gezondheidsbeleid
dient te bestaan uit de beschrijving van de manier waarop de gemeente vorm geeft aan de taken van
de WCPV zoals deze zijn geformuleerd in artikel 2 , 3, eerste lid, en 3a. De taken die de WCPV aan
de gemeente opdraagt zijn te onderscheiden in:
 bevorderingstaken (deze staan in artikel 2)
 uitvoeringstaken (artikel 3 en 3a).
Door middel van de bevorderingstaken geeft de gemeente permanent aandacht aan collectieve
preventie. Dit wordt wel de public health-benadering genoemd: een brede, algemeen niet in de eerste
plaats ziektegebonden bevordering en bescherming van de volksgezondheid. Voor de
uitvoeringstaken infectieziektebestrijding en jeugdgezondheidszorg (artikelen 3 en 3a) heeft de
gemeente een zwaardere uitvoeringsverantwoordelijkheid. Dat geldt zeker voor de
infectieziektebestrijding. Ten aanzien van de jeugdgezondheidszorg staat het de gemeente sinds 1
januari 2003 vrij om deze geheel of gedeeltelijk onder te brengen bij hetzij de GGD, hetzij de
thuiszorginstellingen.
In de gemeente Bergen is de eerste nota vastgesteld in juli 2003 voor een periode van vier jaar. Nu
periode verstreken is, is het zaak de gestelde doelen te evalueren om vervolgens het beleid voor de
volgende vier jaar vast te stellen. Naast het verankeren en zo nodig verbeteren van reeds ingezet
beleid, zal ook gekeken moeten worden of er ontwikkelingen zijn die om nieuw beleid vragen.
Tot op heden is de gemeente weliswaar verplicht om een nota gezondheidsbeleid op te stellen, maar
controle op de inhoud van de nota vindt niet plaats. Onlang heeft de Inspectie voor de
Volksgezondheid aangekondigd om vanaf 2009 de gemeentelijke gezondheidsnota inhoudelijk te
gaan controleren.
1.2. Visie op gezondheidsbeleid
De gemeente Bergen wil een gezonde, groene gemeente zijn. We opteren voor een bereikbare
gezondheid voor iedereen, en zullen dus extra inspanning verrichten ten aanzien van de meest
kwetsbare groepen in onze gemeente. Hierbij staat recreatie (waaronder sport en bewegen) voor
eigen inwoners en mensen van buiten onze gemeente hoog in het vaandel. In een natuurlijke, schone
en ruimtelijke omgeving moeten mensen de kans krijgen er een gezonde leefstijl op na te houden.
Helaas tonen alle cijfers aan dat de inwoners van Nederland (en dus ook inwoners uit onze gemeente)
er niet gezonder op worden. Ongezond gedrag is volgens onderzoek de belangrijkste oorzaak van de
stagnerende levensverwachting en een hoger ziekterisico. Ook blijkt dat de gedragsverschillen tussen
de sociaaleconomische groepen toenemen. Zo blijft het aantal rokers de laatste jaren gelijk, terwijl het
aantal bij de lagere sociaaleconomische groepen toeneemt. Bij een andere belangrijke oorzaak voor
ziekten, namelijk overgewicht, is de ontwikkeling bij de lagere sociaaleconomische groepen eveneens
erg ongunstig.
5
1.3. Wie zijn de risicogroepen?
Jongeren, waarbij het risico vooral zit in de consequenties van hun gedrag voor hun eigen
gezondheid op langere termijn.
Ouderen, omdat zij door gezonder gedrag langer zelfstandig kunnen blijven leven en verdere
gezondheidsklachten als gevolg van gezondheidsproblemen kunnen worden voorkomen
Mensen met een lage sociaal economische status omdat gebleken is dat zij over het algemeen
een ongezondere leefstijl hebben dan gemiddeld.
Allochtonen, omdat bekend is dat hun gezondheid over het algemeen slechter is dan die van
Nederlanders en dit deels met leefstijl te maken heeft. Deze doelgroep komt in onze gemeente
nauwelijks voor.
Mensen met een psychische of psychiatrische problematiek, omdat zij onvoldoende regie over
hun leven hebben.
Chronisch zieken, omdat zij door hun voortdurende ziekte beperkingen ondervinden bij deelname
aan het maatschappelijk leven.
Conclusie:
De gemeente Bergen stelt op grond van de WCPV het gezondheidsbeleid voor de jaren 2009-2012
vast. Het beleid voor de komende periode willen we vooral toespitsen op de meest kwetsbare groepen
in onze gemeente, waarbij de verandering van leefstijl de meeste aandacht zal hebben.
6
2. Kader
2.1. Landelijk preventienota “Langer gezond leven”
In deze nota zijn door het kabinet een drietal speerpunten genoemd, welke met voorrang opgepakt
worden om gezondheidswinst te kunnen boeken. Deze speerpunten zijn, landelijk maar ook lokaal:
• roken
• overgewicht
• diabetes
Burgers zijn primair verantwoordelijk voor hun (on)gezonde gedrag. Maar ook gemeenten,
bedrijven, producenten, scholen, de gezondheidszorg en zorgverzekeraars dragen
verantwoordelijkheid.
De burger moet weer (meer) centraal komen te staan in het preventiebeleid. Het kabinet kiest
voor een aanpak die mensen in de praktijk ook echt bereikt: thuis, op school, op het werk, op
plaatsen waar mensen hun vrije tijd doorbrengen, in de wijk en in de spreekkamer van de dokter.
Daarom wil het kabinet samen met gemeenten, scholen, sociale partners, zorgverleners en
zorgverzekeraars de actieprogramma’s voor de speerpunten verder uitwerken.
Drie actieprogramma’s moeten richting geven aan de activiteiten. In de acties zullen steeds drie
belangrijke doelgroepen terugkomen: jeugd, mensen met een lage sociaal-economische status
en ouderen. Deze drie groepen zijn reeds genoemd.
De Wet collectieve preventie volksgezondheid (WCPV) legt vanaf 1990 (gewijzigd per 1 januari
2003) een aantal belangrijke taken bij de gemeenten neer. Uitgangspunt is dat beleid en
uitvoering van activiteiten om de gezondheid te bevorderen en te beschermen dicht bij de burger
moeten plaatsvinden, op basis van goede kennis over de gezondheidssituatie op lokaal niveau.
Een tweede uitgangspunt is dat gezondheidsbeleid niet alleen een zaak is van de
gezondheidssector, maar dat gezondheid integraal onderdeel uitmaakt van de beleidsontwikkeling
en besluitvorming in andere sectoren.
Gemeenten moeten dus gezondheidsbeleid ontwikkelen en uitvoeren. Zij kunnen dit samen met de
gemeentelijke gezondheidsdiensten (GGD’en) doen. De WCPV verplicht gemeenten gezondheid
intersectoraal te benaderen.
Zij kunnen op lokaal niveau de noodzakelijke verbindingen leggen tussen gezondheid, wonen en
welzijn. Gemeenten zijn immers verantwoordelijk voor zaken als ruimtelijke ordening, openbaar
onderwijs, werk en uitkeringen, welzijns- en jeugdbeleid en het algemeen maatschappelijk werk. Hier
liggen voor gemeenten en dus ook voor de gemeente Bergen, de aanknopingspunten om
gezondheidsachterstanden aan te pakken.
2.2. Relatie Wet Maatschappelijke Ondersteuning en Wet collectieve preventie
volksgezondheid
In de bijlage is een overzicht opgenomen van de raakvlakken die er zijn tussen de WCPV en
de WMO, maar ook enkele niet onbelangrijke verschillen. De alinea hierna beschrijft de relatie tussen
beide wetten en geeft het belang van preventie weer.
De relatie tussen de beide wetten kan het best omschreven worden als die van twee naast elkaar
fungerende onmisbare pijlers met als overstijgend doel het bevorderen van de kwaliteit van leven van
burgers (zie figuur 1).
De WCPV begeeft zich met name op het gebied van primaire en secundaire preventie en heeft ten
doel de gezondheid van (nog) gezonde burgers te bevorderen en te beschermen. De WMO richt zich
met name op secundaire en tertiaire preventie en heeft ten doel burgers met een fysieke, sociale of
psychische beperking te laten deelnemen aan de maatschappij.
Mensen die deelnemen aan de maatschappij voelen zich gezonder, zo is uit menig onderzoek
gebleken. Andersom maakt een goede gezondheid in zowel psychisch, sociaal als fysiek opzicht
deelname aan de maatschappij weer mogelijk. Gezondheid in brede zin speelt dus een belangrijke rol
bij de WMO (zie figuur 1). Beide wetten hebben uiteindelijk een overstijgend doel in zich, namelijk het
bevorderen van de kwaliteit van leven. En een kwalitatief goed leven draagt bij aan het creëren van
7
een civil society. Wanneer mensen een kwalitatief goed leven leiden zullen zij meer openstaan voor
de maatschappij om hen heen.
Figuur 1: WCPV en WMO onmisbare pijlers voor kwaliteit van leven.
Belang van preventie
De relatie tussen de WCPV en de WMO geeft tevens inzicht in het belang van preventie. Om
problemen met betrekking tot de uitvoering van de WMO te voorkomen, moeten problemen vroegtijdig
in beeld worden gebracht en preventief worden aangepakt. Binnen de WMO lijkt vooralsnog veel
aandacht uit te gaan naar de zichtbare individuele WMO-voorzieningen, zoals bijvoorbeeld
huishoudelijke hulp aan chronisch zieken. Veel (gezondheids)winst is te behalen wanneer men vroeg
in het (ziekte)proces ingrijpt. Om te voorkomen dat (te veel) inwoners een beroep doen op de WMOvoorzieningen en gemeenten om financiële (krapte)redenen de aandacht richten op individuele
voorzieningen, is het van belang dat gemeenten (blijven) investeren in de preventietaken binnen de
beide wetten, de (collectieve) preventieactiviteiten die voorafgaan aan cure, care en welzijn.
Hoewel het niet altijd mogelijk is, is het van belang te voorkomen dat burgers beperkingen krijgen in
welke zin dan ook. Om de gezondheid te bevorderen, te voorkomen dat mensen
gezondheidsbeperkingen krijgen of om hun huidige toestand te handhaven, moet er inzicht zijn in het
ziekte/”beperkings”proces. En daarmee inzicht in de mogelijkheden om vroegtijdig in te grijpen door
middel van preventie. De resultaten van preventie zijn vaak pas zichtbaar op lange termijn.
Het in beeld brengen van mogelijkheden van preventie op verschillende momenten in het
ziekte/”beperkings”proces (oftewel preventieketen) door bijvoorbeeld de GGD als belangrijke spil en
speler in het veld van de openbare gezondheidszorg, kan daarbij van groot belang zijn.
Een gezonde WMO betekent aandacht hebben voor de WCPV als onmisbare
pijler naast de WMO ter bevordering van de kwaliteit van leven van burgers,
maar ook kiezen voor een goede balans tussen zichtbare zorg op korte termijn
versus minder zichtbare preventie op de lange termijn. Voorkomen is nog altijd
beter èn goedkoper als genezen en verzorgen.
Prestatieveld 8: Openbare Geestelijke Gezondheidszorg
In prestatieveld 8 van de WMO wordt de gemeente uitdrukkelijk opgedragen beleid vast te stellen op
het terrein van de Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (OGGZ). Te veel mensen met een
psychische problematiek kunnen niet volwaardig deelnemen in de maatschappij en raken hierdoor in
een isolement. In de nota WMO wordt aangegeven welk beleid de gemeente Bergen inzet om te
voorkomen dat mensen met psychische problemen in een isolement raken en als gevolg daarvan
maatschappelijke uitval vertonen. Hier verwijzen wij naar.
In deze nota wordt in paragraaf 5.3. aangegeven dat “het voorkomen van depressies” en daarmee het
verminderen van het aantal mensen met een psychische stoornis, een van de speerpunten voor de
komende jaren zal zijn.
8
2.3. Maatschappelijke ontwikkelingen
Demografische tendensen
Nederland vergrijst in een rap tempo. De gemeente Bergen krijgt daarbij ook nog te maken met een
inhaalslag. Het aantal ouderen (65+ers) bedraagt momenteel ruim 14 % van het totale aantal
inwoners uit onze gemeente. Per kerkdorp zijn er enige verschillen. Zo heeft Wellerlooi slechts 12,7 %
inwoners boven de 65. Het hoge aantal ouderen in Bergen (= 15,7 %) kan deels toegeschreven
worden aan de aanwezigheid van het verzorgingshuis in deze kern. De grootste groep inwoners is
momenteel tussen de 19 en 65 jaar oud. In totaal bedraagt deze groep 8594 inwoners. Hiervan zijn
1891 inwoners tussen de 55 en 64 jaar. Dit is 14 % van het huidige inwoneraantal. Deze groep, die
bijna net zo groot is als de huidige groep 65-plussers zal dus binnen 10 jaar ook tot de 65-plussers
behoren. Dit betekent dat de groep 65-plussers in onze gemeente binnen 10 jaar ongeveer zal
verdubbelen.
Met het stijgen van de gemiddelde leeftijd wordt ook in toenemende mate een beroep op
voorzieningen in het kader van de gezondheidszorg en voorzieningen in het kader van de WMO
gedaan. De druk op de voorzieningen draagt er mede toe bij dat ernaar gestreefd wordt dat ouderen
zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven leven. Een goede gezondheidstoestand is een van de
zaken die dit mogelijk maakt.
BERGEN
AFFERDEN S'GEWALD WELL
W'LOOI TOTAAL
1137
532
497
609
302
3077
3401
1377
1408
1546
761
8494
845
313
296
329
157
1940
0-18
19-65
66->
Tabel 1: Overzicht aantal inwoners per kerkdorp in verschillende leeftijdscategorieën.
In bovenstaande tabel is het aantal inwoners per kerkdorp in verschillende leeftijdscategorieën
ingedeeld. Grafisch ziet het er als volgt uit:
9000
8000
7000
6000
5000
4000
3000
2000
1000
0
0-18
19-65
AL
TO
TA
W
'L
O
O
I
W
EL
L
S'
G
EW
AL
D
DE
N
FE
R
AF
BE
R
G
EN
66->
De levensverwachting van de Nederlanders is de afgelopen jaren weer iets hoger dan in voorgaande
jaren. Toch lijkt er een eind gekomen aan de stijging in de groei van de levensverwachting ten
opzichte van andere Europese landen.
Ontwikkelingen in de levensverwachting zijn een erfenis uit het verleden. De ziekten die nu veel
vroegtijdige sterfte en verlies aan kwaliteit van leven veroorzaken, hangen vaak samen met de leefstijl
eerder in de levensloop.
Sociaal-culturele tendenzen
De leefbaarheid in een gemeente of dorp wordt bepaald door de aanwezigheid van voorzieningen als
winkels, bank, onderwijs, gezondheidszorg en verenigingsleven. Met het toenemen van de vergrijzing
in kernen neemt ook de druk op de leefbaarheid toe. Het ontbreken van de noodzakelijke
voorzieningen doet inwoners sneller besluiten de woonomgeving te verlaten, met als gevolg een nog
grotere druk op de voorzieningen. Sociaal-culturele voorzieningen zijn ook noodzakelijk om jongere
mensen voor het dorp te behouden.
9
Door middel van beleid op gebied van leefbaarheid streeft de gemeente ernaar om per kern de meest
noodzakelijke voorzieningen te behouden. Dit neemt niet weg dat met het stijgen van het aantal
ouderen de druk op mantelzorgers en vrijwilligers toe zal nemen. In de nota WMO wordt het beleid op
deze terreinen beschreven.
Sociaal-economische tendenzen
Nederland kent verschillende kwetsbare inwoners. Dit komt doordat zij niet zelfredzaam zijn. Diverse
zaken kunnen hier de oorzaak van zijn: werkloosheid, slechte beheersing van de Nederlandse taal,
slechte woning, schulden, psychische problemen, verslaving etc. Vaak is er sprake van een
combinatie van deze problemen. Gezondheidsklachten zijn hier meestal een onderdeel van. Overheid
en andere instellingen benaderen deze problemen vaak afzonderlijk. Maar de verschillende
problemen hebben met elkaar te maken. Zo kan overgewicht veroorzaakt worden door eenzaamheid
en kan een aanpak alleen succesvol zijn als de juiste factoren worden aangepakt.
Het beleid van de gemeente dient daarom een antwoord te zijn op sociaal-maatschappelijke en
gezondheidsproblemen en het voorkomen daarvan. De start van samenhangend beleid wordt
gevormd door een nota waarin zowel vanuit de WCPV als de WMO naar de problematiek wordt
gekeken. De nadruk op eigen verantwoordelijkheid is soms wel heel sterk gebaseerd op de goed
geïnformeerde, goed opgeleide, sterke persoon die zich niet gemakkelijk laat wegdrukken. Mensen
die in de knel zitten, hebben vaak niet dezelfde kansen om voor een gezond leven te kiezen. Door te
kiezen voor een benadering vanuit doelgroepen wordt vorm gegeven aan een samenhangend beleid
van beide wetten.
2.4. Productenaanbod Publieke Gezondheidszorg (PPG)
Gemeenten en de GGD moeten dus samen gezondheidsbeleid ontwikkelen en uitvoeren. In Noorden Midden-Limburg wordt hier uitvoering aan gegeven door de totstandkoming van het PPG
(Productenaanbod Publieke Gezondheidzorg.) Aan de hand van gezamenlijk vastgestelde
prioriteitskeuzes zal het beleid voor de komende vier jaren vorm gegeven worden. De prioriteit komt
daarbij te liggen op:
- jongeren
- ouderen
- bevolking algemeen met nadruk op de lage SESgroepen.
Door de keuze van de gemeenten om ook het gemeentelijk beleid voor de komende periode op deze
groepen te richten kan aan de samenwerking met de GGD en een gezamenlijke uitvoering optimaal
gestalte worden gegeven.
Conclusie:
Op grond van wet- en regelgeving (o.a. de WCPV en de WMO) is de gemeente verplicht het
gezondheidsbeleid vorm te geven. De gemeente vindt het ook belangrijk dat inwoners verkeren in een
goede gezondheidstoestand en zich prettig voelen in hun leefomgeving. Voorzieningen moeten
bereikbaar zijn voor alle inwoners maar extra aandacht zal uitgaan naar de kwetsbare groepen.
Daarbij zal voorrang gegeven worden aan de actiepunten op het gebied van gezondheidsbevordering
die door het kabinet in de nota “Langer gezond leven” zijn voorgesteld.
10
3. Evaluatie
In de bijlage van deze nota is de evaluatie van De Nota “Lokaal Gezondheidsbeleid 2003-2007”
opgenomen. Geconcludeerd kan worden dat aan het grootste deel van aanbevelingen op enige
manier is vormgegeven en anderen momenteel nog in voorbereiding zijn. De meeste aanbevelingen
zijn echter niet uitgevoerd in het kader van gezondheidsbeleid maar op basis van andere
beleidsuitgangspunten, bijvoorbeeld in het kader van Wonen, welzijn, zorg of de vorig jaar
vastgestelde nota Integraal onderwijs- en jeugdbeleid. Ook zijn een aantal zaken regionaal opgepakt,
zoals de ondersteuning van mantelzorg door de Zorgondersteuner. Een actief drugspreventiebeleid is
opgesteld naar aanleiding van op dat moment geconstateerde problemen in onze gemeente. Op het
punt van ongezonde leefgewoonten van volwassenen zijn we achtergebleven in onze doelstelling.
Een oorzaak die hiervoor genoemd kan worden is het ontbreken van extra financiële middelen om hier
gericht preventieve producten op in te kopen.
Voor de gehele evaluatie van de Nota “Lokaal Gezondheidsbeleid 2003-2007” wordt u verwezen naar
de bijlage.
Geconcludeerd is dat de uitvoering van de nota gezondheidsbeleid onvoldoende structureel aandacht
is gegeven. Om hier voor de komende vier jaar verbetering in aan te brengen wordt voorgesteld het
proces voor de komende jaren anders in te richten:
Middels deze nota zullen door de raad de kaders voor het gezondheidsbeleid voor de komende jaren
worden vastgesteld. De prioriteit komt de liggen bij de drie reeds eerder genoemde doelgroepen.
Per doelgroep (jongeren, ouderen en mensen met een lage SES) zal een werkbijeenkomst worden
georganiseerd: Voor deze werkbijeenkomst wordt een beroep gedaan op deskundigen en
professionals die in onze gemeenten werkzaam zijn voor en bekend zijn met deze groepen. Gedacht
wordt aan huisarts, tandarts, jeugd- en wijkverpleegkundigen, algemeen maatschappelijk werkers,
mensen uit het onderwijsveld en de sportwereld, verzorgenden etc. Tijdens de werkbijeenkomsten zal
de problematiek naar voren wordt gebracht worden. Knelpunten en signalen ten aanzien van de
gezondheidstoestand van de doelgroepen zullen worden benoemd en concrete verbeterpunten
worden voorgesteld. De GGD zal gevraagd worden dit proces te begeleiden. Per doelgroep zal een
uitwerkingsnota opgesteld worden waarin de gezondheidstoestand van de genoemde
bevolkingsgroep uiteen wordt gezet. Ook zullen concrete activiteiten genoemd worden die tot
verbetering van de gezondheidstoestand van onze inwoners moeten leiden. Per activiteit zal worden
aangeven hoe de activiteit vorm krijgt, welke instanties betrokken zijn bij de uitvoering van de activiteit
en wat de looptijd van de activiteit is. Tevens zal per activiteit een kostenraming worden opgenomen.
Ook zal aangegeven worden naar welke verbeteringen gestreefd worden en op welke wijze we gaan
kijken wat het effect van de activiteit is. Met de GGD zal overlegd worden op welke wijze de
activiteiten verwerkt worden in de jaarlijks op te stellen werkplannen. De projecten worden voorbereid
en tijdens de behandeling van de voorjaarsnota worden voorgestellen gedaan om de activiteiten te
financieren.
Conclusie:
Het gezondheidsbeleid in de gemeente Bergen heeft de afgelopen jaren in de kinderschoenen
gestaan. Door de vastgestelde kaders om te zetten naar uitwerkingsnota’s met concrete activiteiten en
deze te verankeren in de jaarlijkse gemeentelijke werkplannen van de GGD zal het beleid voor de
komende vier jaar steviger worden neergezet.
11
4.
Gegevens gezondheidssituatie inwoners gemeente Bergen
Uit landelijke, regionale en lokale cijfers kan informatie gegenereerd worden over de
gezondheidstoestand. Omdat de gemeente Bergen een relatief kleine gemeente is, was het niet
mogelijk om de gemeentelijke cijfers van de Gezondheidsenquête en het Jongerenonderzoek op dit
niveau te analyseren. Het aantal respondenten is namelijk te laag om op dit niveau betrouwbare
uitspraken te kunnen doen. In plaats daarvan wordt gebruik gemaakt van de regionale cijfers. De
verwachting is dat de gemeente Bergen hier niet van afwijkt. Daarom is bij de formulering van de
kaders ook uitdrukkelijk gekeken naar landelijke trends en ontwikkelingen. omdat deze meestal wel
mee actuele gegevens bevatten. Gegevensbronnen waarvan hierbij gebruik gemaakt is zijn:
 Jongerenonderzoek 2001 en 2005 bij leerlingen van 2e en 4e klas van het voortgezet
onderwijs
 Gegevens van de JGZ
 Regionale bevolkingsonderzoeken/ infokaarten GGD
 Regionale sterftecijfers 1999-2003
 Limburgse Gezondheidsenquêtes 1998 en 2003 bij de volwassen bevolking (20 t/m 75 jaar)
Voor de gegevens wordt verwezen naar de bijlagen.
4.1. Mensen met een lage sociaaleconomische status
Een belangrijk element in de visie op gezondheidszorg is dat er gelijke kansen op gezondheid dienen
te zijn voor alle inwoners. Uit onderzoek is gebleken dat mensen met een laag inkomen en een lage
opleiding gemiddeld 3,5 jaar korter leven en bijna 12 jaar doorbrengen in minder goede gezondheid
dan mensen met een hoog een inkomen en een hoge opleiding. Naarmate het inkomen lager is, is de
sterfte aan een groot aantal doodsoorzaken hoger. Mensen met een lage opleiding en een laag
inkomen worden aangeduid als behorend tot de groep met een lage sociaal economische status (lage
SES). Deze mensen kunnen onder andere aangetroffen worden in de volgende groepen:
- Eenoudergezinnen
- Alleenstaande oudere vrouwen
- Mensen met een uitkering
Er zijn geen regionale of lokale gegevens over sociaal economische gezondheidsverschillen
beschikbaar. Landelijke gegevens zijn slechts deels bruikbaar, aangezien allochtonen, die vaak tot
deze doelgroep behoren, in onze regio minder vertegenwoordigd zijn.
De minder goede gezondheid van mensen met een lage SES kan voor een belangrijk deel
toegeschreven worden aan de volgende oorzaken:
1. Zij hebben vaker ongezonde leefgewoonten als: roken, excessief alcoholgebruik, geringe
consumptie van groente en fruit en overgewicht.
2. Zij leven vaker in minder gunstige psychosociale omstandigheden. Ze hebben meer te maken met
langdurige financiële problemen, ze hebben de neiging om de oorzaken van allerlei problemen buiten
zichzelf te leggen en om vijandig te reageren. Dit heeft direct of indirect (via meer roken of drinken)
een ongunstige invloed op de gezondheid.
3. Zij hebben minder gunstige materiële omstandigheden. Een lager inkomen beperkt bijvoorbeeld de
mogelijkheden om te kiezen voor duurdere maar gezondere producten zoals bijvoorbeeld “light”
voedingsproducten. De arbeidsomstandigheden zijn vaak minder gunstig door meer lichamelijke
belasting. Verder zijn er minder mogelijkheden tot het maken van keuzes in het werk hetgeen de
psychosociale belasting van werken vergroot.
4. Als ze ziek zijn dan blijkt die ziekte vaker minder gunstig te verlopen. Dit is ook een gevolg van de
eerder genoemde zaken als ongezonde leefgewoonten, meer stress en minder gunstige materiele
omstandigheden.
Tot deze doelgroep behoren ook veel mensen die waarvoor beleid geformuleerd moet worden in het
kader van prestatieveld 7, 8 en 9 van de WMO.
4.2. Jongeren
Met de meeste jongeren gaat het in allerlei opzichten redelijk tot goed. Maar de jeugd van
tegenwoordig leeft niet altijd even gezond. Heel wat jongeren roken (16% van de Limburgse
jongeren), drinken te jong, te vaak en te veel alcohol (7 % drinkt 20 glazen of meer per week),
12
experimenteren met of gebruiken regelmatig drugs, vrijen onveilig (8%), eten ongezond (25% ontbijt
minder dan vier keer per week), en bewegen onvoldoende.
Er wordt gekozen voor de doelgroep jongeren omdat bij deze groep veel gezondheidswinst te halen
is. Jongeren hebben nog een heel leven voor zich. Het aanbieden van een goed preventieaanbod kan
dan ook effect voor een hele lange tijd hebben. Als zich reeds op jonge leeftijd ziektebeelden
openbaren, zullen deze meestal langdurig zijn een groot effect hebben op de maatschappelijke
kosten. Daarbij kunnen we constateren dat jongeren steeds meer een ongezonde leefstijl hanteren.
Niet alleen de hoge alcoholconsumptie is een probleem maar dat men als gevolg daarvan onveilige
sex heeft, deelnemer aan het verkeer is of in aanraking komt met lichamelijk geweld, maakt het
gezondheidsrisico nog groter.
Alle kinderen tot 19 jaar worden op periodieke momenten door de JGZ gezien. Er kunnen op het kind
afgestemde adviezen verstrekt worden. Daarbij zijn jeugd en jongeren via scholen gemakkelijk te
bereiken en is het mogelijk om op deze manier in samenwerking met het onderwijs goede voorlichting
te verzorgen en lespakketten aan te bieden over gezondheid. Jeugdige kinderen zijn vaak
gemakkelijker te beïnvloeden dan de oudere jeugd die over vele onderwerpen al een eigen mening
hebben gevormd of de experimenteerfase al voorbij zijn. Met name in de preventiesfeer kan bij jeugd
en jongeren nog veel bereikt worden.
4.3. Ouderen
De doelgroep ouderen is belangrijk omdat het aantal ouderen nog steeds toeneemt. Ook in onze
gemeente zal het aantal ouderen de komende jaren fors zal toenemen. Met het toenemen van de
leeftijd neemt in de meeste gevallen ook het aantal klachten over de gezondheid toe. De toename van
lichamelijke inactiviteit kan eveneens leiden tot klachten. Dit terwijl men bij het verrichten van
activiteiten steeds meer beperkingen gaat ondervinden. Ouderen komen in een fase van het leven
waarin de dood een belangrijke rol gaat spelen. Dit kan gepaard gaan met eenzaamheid.
Wie behoort tot de doelgroep ouderen?
In het ouderenbeleid wordt geen strikte grens gegeven van het begrip oud. Meestal worden groepen
ouderen gedefinieerd afhankelijk van het beleidsterrein. Gaat het over de kansen voor ouderen op de
arbeidsmarkt, dan worden mensen van 50-65 jaar bedoeld, bij AOW-gerechtigden worden mensen
vanaf 65 jaar bedoeld en bij het gebruik van zorgvoorzieningen gaat het vooral om 75-plussers. In
deze nota wordt definiëren we ouderen als personen van 55 jaar en ouder.
Conclusies/Aanbevelingen:
Hierboven is omschreven welke doelgroepen het meest kwetsbaar zijn en bij welke doelgroep
preventieve gezondheidszorg het meeste effect zal hebben. Ook regionaal (GGD NML) en landelijk
zijn deze doelgroepen ook als meest urgente groepen naar voren gebracht. De producten die de
komende jaren aangeboden worden richten zich ook met name op deze doelgroepen.
Voorgesteld wordt de activiteiten te richten op alle inwoners, maar daarbij extra aandacht te schenken
aan de doelgroepen:
mensen met een lage SES
ouderen
jongeren
13
5. Beleidsvoornemens
Uit (landelijke) onderzoeken blijkt dat de komende jaren vooral ziekten die verband houden met
overgewicht, depressie en ongezonde leefstijl zullen toenemen. Gelet op de oorzaken die hieraan
bijdragen en die ook in onze gemeente aanwezig zijn, kan dan ook verwacht worden dat deze ziekten
in onze gemeenten zullen toenemen. Preventieve activiteiten gericht op tegengaan van overgewicht
en depressie en het bevorderen van een gezonde leefstijl zullen naar verwachting dan ook bijdragen
aan terugdringen van de ziektebeelden en het realiseren van een hogere leeftijd bij onze inwoners.
In het vorige hoofdstuk is aangegeven naar welke groepen de aandacht de komende jaren het meeste
zal gaan. Daarbij willen we aansluiten bij de speerpunten welke het kabinet in de nota “Langer gezond
leven” bij voorrang wil oppakken.
Preventieve maatregelen zijn bedoeld om het mensen mogelijk te maken gezonder te gaan leven.
Iedereen heeft echter ook een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van het wel of niet overnemen
van gezond gedrag. Mensen moeten gewezen worden op de risico’s van een ongezonde leefstijl en
op de gedragsveranderingen die leiden naar een gezonde leefstijl. Dit is geen garantie dat het
beoogde gedrag ook overgenomen gaat worden. Bekend is dat langdurige interventies op termijn bij
een grote groep mensen wel degelijk tot een gedragsverandering leidt.
5.1 Aandacht voor gezonde leefstijl (overgewicht, roken, drinken,
drugsgebruik)
Bewegen
Lichaamsbeweging kan gezien worden als een relatief goedkope manier om het ontstaan van een
aantal belangrijke ziekten, zoals hart- en vaatziekten, ouderdomssuiker, botontkalking en bepaalde
vormen van kanker (met name darmkanker), tegen te gaan. Bovendien kan het een sociale functie
hebben en kan het de zelfredzaamheid en mobiliteit van (chronisch zieke) ouderen verbeteren en
psychische problemen, zoals bijvoorbeeld eenzaamheid, verminderen. Meer bewegen is voor
(jongere) mensen een manier om de problematiek van overgewicht aan te pakken. Op latere leeftijd
draagt bewegen bij om langer fit te blijven. Hierdoor kunnen mensen langer zonder hulp zelfstandig
blijven wonen. Dit heeft directe gevolgen ten aanzien van de voorzieningen die de gemeente in het
kader van de WMO moet leveren.
Roken
Eén jaar nadat iemand gestopt is met roken, is de kans op bepaalde hartziekten afgenomen met 50%.
Stoppen met roken betekent voor het individu een aanzienlijke verbetering in kwaliteit van leven en
voor de maatschappij een vermindering in de kosten van zorg. Het beleid ten aanzien van jongeren
zal erop gericht zijn dat zij bekend zijn met de risico’s van roken en minder in de verleiding worden
gebracht om te gaan roken. Door aanpassing van de leefstijl worden kosten ten gevolge van ziekte op
een latere leeftijd voorkomen. Ook blijft men lichamelijk fitter, waardoor de animo om te blijven
bewegen aanwezig blijft.
Door veranderende wetgeving wordt het roken in openbare ruimten steeds verder beperkt.
Schadelijk alcoholgebruik
De meeste alcohol wordt thuis gedronken, een ander deel in de horeca en in sportkantines. Veel
mensen drinken alcohol omdat ze het gezellig en lekker vinden, of omdat ze mee willen doen. De één
drinkt dagelijks; een ander drinkt doordeweeks niet, maar in het weekend juist heel veel. Soms heeft
heel veel drinken te maken met groepsgedrag. Zo wordt onder jongeren bij bepaalde gelegenheden
veel gedronken. Ook tijdens het uitgaan wordt vaak veel alcohol gebruikt, waarvan een groot deel al
tijdens het “indrinken” wordt genuttigd. Het alcoholgebruik in onze regio is hoog. De verwachting is dat
we de komende jaren een hoger ziektepercentage ten gevolge van schadelijk alcoholgebruik zullen
tegenkomen. Om de schade bij de huidige generatie jongeren te beperken wordt regionaal ingezet op
alcoholpreventiebeleid. Dit plan zal in de loop van het jaar gereed zijn.
14
Drugsgebruik
De mate waarin de verschillende soorten (hard)drugs beschikbaar zijn of worden aangeboden maakt
dat een grote groep meestal jonge mensen gebruiker zijn van drugs. Jongeren experimenteren in hun
weg naar volwassenheid met verschillende middelen. Ondanks het feit dat bekend is dat er risico’s
aan kleven zullen jongeren experimenteergedrag blijven vertonen. Zij zullen gewezen moeten worden
op de risico’s en het herkennen van bepaalde (vervuilde) middelen. Bij een grote groep is echter geen
sprake meer van experimenteel gedrag maar van dagelijks gebruik. Afgezien van het feit hoe men het
(regelmatige) drugsgebruik kan blijven bekostigen is duidelijk dat drugsgebruik invloed heeft op de
leer- en werkprestaties. Daarnaast is er discussie over de mate van afhankelijkheid (verslaving) van
softdrugs die voor bepaalde groepen mensen risicovol is.
Ook levert de combinatie alcohol- en drugsgebruik veel problemen in de openbare ordesfeer op.
In onze regio kennen we een drugpreventieproject speciaal gericht op jongeren. Dit project is
gebaseerd op:
- directe voorlichting aan jongeren op de plekken waar zij gebruiken
- lessen gezondheidsvoorlichting via het onderwijs
Doel en strategie van het bevorderen van een gezonde leefstijl
Het vóórkomen van ziekten en ziektelast heeft tot effect dat het aantal jaren dat men in goede
gezondheid kan leven toeneemt en het gebruik van gezondheidszorgvoorzieningen kan worden
beperkt. Dit motiveert de overheid (ook gemeenten) om te investeren in preventieve activiteiten. Het
bevorderen van een gezonde leefstijl zal zich richten op het voorkomen van het ontstaan van ziekten
en het terugbrengen van het sterftecijfer ten gevolge van een ongezonde leefstijl.
5.2. Bestrijding overgewicht
Overgewicht is de komende jaren een groot gezondheidsprobleem. Wij willen de bestrijding van
overgewicht dan ook als een van de kaders benoemen voor het uit te werken gezondheidsbeleid.
Er zijn verschillende factoren te noemen voor het ontstaan van overgewicht. Een van de oorzaken ligt
in de erfelijke factoren. Aangezien deze door de tijd heen vrijwel stabiel zijn, kunnen ze niet de
verklaring vormen voor de sterke toename in overgewicht die de laatste jaren is opgetreden. Hiervoor
valt eerder te denken aan veranderingen in leefstijl: ongezonde voeding met een hoge
energiedichtheid, onvoldoende bewegen, veel zittende activiteiten, alcoholgebruik en dergelijke. Zulke
veranderingenhangen samen met omgevingsfactoren. Dat laatste geldt met name voor de beperkte
tijd die we nemen voor het bereiden van maaltijden, de kant en klare porties die restaurants en
supermarkten aanbieden en het verschil in kostprijs tussen gezonde en ongezonde
voedingsmiddelen. Verder is de noodzaak om lichamelijke activiteiten te ontplooien gedaald door een
toenemend mechanisatie en automatisering.
Overgewicht en vooral obesitas dragen bij aan chronische aandoeningen zoals diabetes mellitus
(suikerziekte), hart- en vaatziekten, aandoeningen van de galblaas, aandoeningen van het
bewegingsapparaat en verschillende vormen van kanker. Verder moeten we de psychische gevolgen
die ontstaan ten gevolge van overgewicht niet onderschatten.
Doel en strategie voor de aanpak van overgewicht
Preventie van overgewicht zal zich zowel richten op het voorkomen van het ontstaan van overgewicht,
als op het voorkomen dat mensen die al overgewicht hebben verder toenemen in gewicht.
5.3. Preventie van depressies
Depressie behoort tot de aandoeningen met de grootste ziektelast en vormt een aanzienlijke
bedreiging voor de volksgezondheid. Wanneer mensen een depressie hebben is de kwaliteit van
leven sterk gereduceerd. In Nederland lijden jaarlijks ongeveer 737.000 personen tussen de 12 en 75
jaar aan depressie. Mensen met een depressie doen een groter beroep op de gezondheidszorg en
verzuimen vaker van hun werk. Depressie wordt gekenmerkt door een sombere stemming en
interesseverlies. Maar er zijn meer klachten die een verstorende invloed hebben op iemands
functioneren, zoals een ontregelde slaap, energiegebrek, problemen met de concentratie, toename of
verlies van eetlust, piekeren over de dood en suïcide, of een ernstige gebeurtenis zoals een
echtscheiding of overlijden van een dierbaar persoon.
15
Doel en strategie van depressiepreventie
Preventie van depressie richt zich in de regel op het versterken van (o.a. emotionele, sociale,
cognitieve) vaardigheden en activiteiten. Deze helpen om te gaan met moeilijke levensgebeurtenissen
ze beschermen tegen depressie of helpen om depressieve klachten te verminderen. Preventie richt
zich primair op het vergroten van de zelfredzaamheid en controle van mensen waardoor de kans op
een depressie afneemt.
16
BIJLAGE 1
Evaluatie nota “Lokaal Gezondheidsbeleid Bergen 2003-2007”
In juli 2003 is door de gemeenteraad van Bergen een nota lokaal gezondheidsbeleid vastgesteld.
Deze nota is mede tot stand gekomen door de wettelijke verplichting die op grond van de Wet
Collectieve Preventie Volksgezondheid aan de gemeente was opgelegd. Er is een visie op
gezondheid geformuleerd en er zijn gegevens verzameld over de gezondheidstoestand van de
inwoners. Ook is in kaart gebracht welke instanties in onze gemeente werkzaam zijn of diensten
verlenen ten behoeve van de gezondheids. De gemeente heeft aangegeven de regierol te willen
vervullen, maar in de praktijk bleek het toch lastig te zijn dit goed handen en voeten te geven.
Tijdens een werkconferentie zijn een aantal knelpunten ten aanzien van het gezondheidsbeleid naar
voren gekomen en zijn door “deskundigen uit het veld” aanbevelingen gedaan.
Er zijn een zestal knelpunten gesignaleerd, die zich vooral uitstrekken op het gebied van :
- ouderen
- jongeren
- bevolking algemeen
Er zijn een aantal aanbevelingen gedaan om gezondheidsproblemen in de hierboven genoemde
groepen terug te brengen, namelijk:
1. Zoeken naar wegen om vereenzaming van ouderen, als gevolg van het wegvallen van sociale
infrastructuur van ouderen, te bestrijden.
2. Meer vrijwilligers betrekken bij de mantelzorg om aan de behoefte te voldoen en overbelasting
te beperken.
3. Ouderen in de gelegenheid stellen om zo lang mogelijk zelfstandig te blijven wonen in hun
eigen omgeving.
4. Ondersteuning bieden aan ouders bij tekortkomingen in de opvoeding
5. Gezonde leefstructuur voor jongeren
6. Gezonde leefstructuur voor volwassenen
7. Inwoners die zelf geen hulp zoeken, motiveren om gebruik te maken van de reguliere
hulpverleningsinstanties
Aan deze aanbevelingen zijn als volgt uitvoering gegeven:
Ad 1.
 Financiële ondersteuning van de Bonden van Ouderen, zodat zij in de gelegenheid zijn
laagdrempelige activiteiten voor ouderen te organiseren.
 Versterking van de wijkfunctie van zorgcentrum “Maasduinen Staete”
 Realisatie van Dorpscentrum Wellerlooi (in 2006).
Ad 2.
 Opdracht aan de Zorgondersteuner om de positie van mantelzorgers in onze gemeente te
versterken. Hiervoor organiseert men een jaarlijkse dag van de mantelzorg, probeert men de
mantelzorgers in beeld te krijgen en organiseert men een jaarlijks weekend met lotgenoten.
 Vanaf 2006 wordt met de voorbereiding van de WMO verdere uitvoering gegeven aan het
beleid ten aanzien van mantelzorgers. De verwachting is dat een (deel)nota in de loop van
2007 kan worden vastgesteld.
Ad 3.
 In het kader van de WVG (Wet voorzieningen gehandicapten) nu WMO worden
woningaanpassingen verricht die ouderen in staat stellen zo lang mogelijk gebruik te kunnen
blijven maken van een eigen woning. Daarnaast is er een vervoersvoorziening die ouderen in
staat stelt hun mobiliteit zoveel mogelijk te behouden, zodat zij gebruik kunnen blijven maken
van hun sociale infrastructuur.
Ad 4.
 In 2005 is gestart met de voorbereiding van een integraal jeugd- en jongenbeleid. Dit heeft in
juli 2006 geleid tot de vaststelling van de nota”Wie de jeugd heeft, heeft de toekomst”. Een
van de actiepunten die uitgewerkt zullen worden is de inrichting van een laagdrempelig
steunpunt voor opvoedingsondersteuning. De verwachting is dat dit steunpunt op 1 januari
2008 gerealiseerd is.
Ad 5.
 Uitvoering geven aan het project “gezonde school en genotmiddelen” in de hoogste groepen
van het basisonderwijs en de eerste klassen van het voortgezet onderwijs.
17


Ad 6.

Ad 7.

Op het terrein van jeugd is de constatering dat een grote groep jongeren bekend was met het
gebruik van harddrugs aanleiding om hier een project op uit te voeren. Middels het project
Check is informatie en voorlichting gegeven aan jongeren, ouders en degenen die met hen te
maken hebben, zoals vrijwilligers en docenten. Doel van deze zogeheten primaire preventie is
bewust keuzes leren maken. Bestaande activiteiten, zoals voorlichting van verschillende
instanties op scholen, zijn meer op elkaar afgestemd. Het tweede onderdeel is secundaire
preventie. Dit houdt in de begeleiding van experimenterende jongeren met risicogedrag en
preventie gericht op risico’s. Doel is jongeren bewust maken van de risico’s van
(combi)gebruik door middel van een outreachende benadering.
Het belang van het project werd door de provincie onderschreven en gewaardeerd met een
subsidiebedrag. Het project is inmiddels in de hele regio uitgezet in de vorm van
outreachende verslavingspreventie en check, preventie op maat, waarbij een vraaggericht
aanbod op het gebied van gezondheid, veiligheid en welzijn aan alle scholen voor Voortgezet
onderwijs in de regio wordt geleverd.
Ten aanzien van deze aanbeveling zijn geen specifieke projecten uitgevoerd.
Via regelmatig overleg in het netwerk bemoeizorg, waaraan de GGZ, het AMW, de
woningstichting, de politie en de gemeente deelnemen, worden signalen met elkaar gedeeld
en daar waar nodig concrete acties naar de hulpbehoevende persoon uitgevoerd door de
sociaal verpleegkundige van de GGZ. De interventies zijn erop gericht de hulpbehoevende
met ondersteuning toe te leiden naar het regulieren hulpaanbod.
Daarnaast is uitvoering van het gezondheidsbeleid in onze gemeente vorm gegeven door middel van
de uitvoering van producten die door de GGD in het KPA zijn aangeboden. Het betreft dan (meest
wettelijke) producten die voor de hele regio uitgevoerd worden, zoals o.a. uitvoering jeugdgezondheid
4-19 jaar, controle hygiëne kampeerterreinen en kampeerverblijven, controle hygiëne
prostitutiebedrijven, forensische geneeskunde, epidemiologie en bestrijding infectieziekten.
Een extra impuls in de vorm van inkoop van producten gericht op preventie is uitgebleven, mede
omdat een financieel voorstel om een extra budget van € 15.000,-- in de voorjaarsnota van 2004 niet
is overgenomen.
Ook de ontwikkelingen op het terrein van ouderen in de vorm van wonen, welzijn, zorg hebben niet stil
gestaan. In 2003 hebben de drie gemeenten in Maasduinen opdracht gegeven om een onderzoek te
verrichten naar de ontwikkelingen, naar kansen en bedreigingen in de regio. Dit onderzoek heeft
plaatsgevonden in samenwerking met organisaties en zorgvragers in de regio Maasduinen. Er ligt in
de regio Maasduinen een opgave ten behoeve van de leefbaarheid voor 14 kernen op het gebied van
wonen, welzijn, zorg. In het rapport “Vitaal tot in de Kern” is in februari 2005 een basis voor
samenwerking neergelegd. Er is in december 2005 een intentieverklaring afgesloten.
Het doel van deze samenwerking is het uitwerken van een door alle partijen gemeenschappelijk
gedragen regionale visie op het gebied van wonen, welzijn en zorg, met daaraan gekoppeld het
opstellen van lokale uitvoeringprogramma's. Er wordt een directe koppeling gelegd tussen deze
uitvoeringsprogramma's en het nieuwe regionale volkshuisvestingsplan (RVP).
Het uitvoeringsprogramma zal voor het lokale niveau helder moeten maken in welk volume producten,
diensten en voorzieningen in samenhang moeten worden aangeboden en hoe deze verspreid dienen
te zijn over de woonkernen. Behalve het kwantitatieve woningaanbod zal ook het kwalitatieve aspect
van de woningen inzichtelijk moeten worden.
Om de hieruit voortvloeiende concrete doelstellingen te kunnen verwezenlijken is het van meet af aan
noodzakelijk, om beleidsvisie en uitvoeringsprogramma interactief met zorgverzekeraars,
zorgaanbieders, woningcorporaties en zorgvragers tot stand te laten komen.
Het Uitvoeringsprogramma 2006-2008 is door de Plantafel eind 2005 vastgesteld en nogmaals
bekrachtigd via de projectsheets in september 2006.
Door middel van deze evaluatie kan geconstateerd worden dat aan het grootste deel van
aanbevelingen op enige manier is vormgegeven en anderen momenteel nog in voorbereiding zijn. Met
name op het punt van ongezonde leefgewoonten van volwassenen zijn we achtergebleven in onze
18
doelstelling. Een oorzaak die hiervoor genoemd kan worden is het ontbreken van extra financiële
middelen om hier gericht preventieve producten op in te kopen. In de nieuw nota volksgezondheid zal
wederom extra aandacht voor dit punt gevraagd worden.
19
BIJLAGE 2
Landelijke ontwikkelingen
Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid
Wat is de openbare gezondheidszorg
De openbare gezondheidszorg (OGZ) behartigt zaken die van groot belang zijn voor een gezonde
samenleving. Het gaat daarbij om die onderdelen van de gezondheidszorg en het openbaar bestuur
die zich richten op ziektepreventie en de bescherming van de bevolking of groepen binnen de
bevolking. Er is in Nederland geen algemeen aanvaarde definitie voorhanden die nauwkeurig
aangeeft wat onder OGZ moet worden verstaan.
Aan de activiteiten op het gebied van openbare gezondheidszorg ligt in principe geen individuele
hulpvraag ten grondslag. Het meest karakteristiek aan openbare gezondheidszorg is dat er vooral
sprake is van een maatschappelijke hulpvraag. Het is de overheid die openbare gezondheidszorg aan
de burgers als collectief aanbiedt. Openbare gezondheidszorg vult daarmee de reguliere,
individugerichte zorg aan. De openbare gezondheidszorg kan gaan over alle terreinen van het leven:
van de schoolarts tot voorlichting over dementie, van verslavingszorg tot reizigersvaccinatie en van
toegang tot de zorg tot het opknappen van vochtige woningen en het saneren van vervuilde grond.
De volksgezondheid in Nederland staat op een hoog peil, maar er is voldoende reden om alert te
reageren op ontwikkelingen die de volksgezondheid bedreigen:
 er bestaan in Nederland nog steeds aanmerkelijke gezondheidsverschillen tussen arm en rijk;
mannen uit de laagste inkomensgroepen overlijden gemiddeld 5 jaar eerder dan mannen uit
de hoogste inkomensgroepen. Bij vrouwen is dit 2,6 jaar;
 in Europees verband daalt het niveau van de Nederlandse volksgezondheid, o.a. sterfte aan
longkanker bij mannen en sterfte aan borstkanker bij vrouwen is in Nederland hoog;
 psychosociale problemen zoals angststoornissen en alcoholverslaving nemen toe;
 de kans op de uitbraak van een infectieziekte neemt toe;
 er is een toename van besef van risico’s van rampen en de noodzaak van goede medische
zorg daarbij;
 ongezonde gedragingen nemen onvoldoende af. Dit blijkt o.a. door de toename van
overgewicht en diabetes;
 de vraag naar zorg neemt toe o.a. door bevolkingsgroei en vergrijzing, maar het aanbod houdt
daar geen gelijke tred mee.
De OGZ richt zich op mogelijkheden om gezondheid te beschermen tegen de grootste bedreigingen
van de volksgezondheid op dit moment, zowel wat betreft de gezondheidszorg, de leefstijl en het
milieu. Ook de inzet voor het voorkomen en bestrijden van rampen en het tegengaan van verspreiding
van infectieziekten heeft een directe relatie met milieu. Daarnaast krijgt het (sociale) milieu steeds
meer aandacht, omdat veel (psychische) ziekten hun oorsprong vinden in sociale problematiek.
Daarbij dat het zowel om een goede thuissituatie als ook om het terugbrengen van ongezonde stress
op het werk en om het creëren van een veilige leefomgeving.
Andere mogelijkheden zijn het screenen van groepen uit de bevolking op specifieke aandoeningen,
waarbij bijvoorbeeld de jeugdgezondheidszorg voor nul- tot negentienjarigen een belangrijke plek
inneemt, omdat op jonge leeftijd veel gezondheidsrisico’s nog tijdig zijn aan te pakken. Het is
belangrijk dat preventie en curatie op elkaar aansluiten. Gezondheidsproblemen niet pas aanpakken
als mensen ziek zijn, maar zo vroeg mogelijk preventief optreden. Via gezondheidsbevordering wordt
getracht de leefstijl zodanig te beïnvloeden dat ziekten worden voorkomen. Het gaat bij het
bevorderen van een gezonde leefstijl om de zogenaamde BRAVO-thema’s: meer Bewegen, niet
Roken, minder Alcohol, gezondere Voeding, veilig Vrijen, Veiligheid in en om het huis en voldoende
Ontspanning.
Van oudsher zijn veel activiteiten in de OGZ gericht op groepen in de bevolking met extra risico’s. Aan
het begin van de twintigste eeuw vertaalde zicht dat in de armendokter, tegenwoordig gaat het over de
zorg van dak- en thuislozen. Openbare gezondheidszorg richt zich ook op groepen mensen met
minder kansen in de maatschappij. Er zijn en blijven grote gezondheidsverschillen tussen mensen met
een hoge sociaal-economische status (SES), dus met hoge inkomens en hoge opleidingen, en
20
mensen met een lage SES. Belangrijke groepen met een lage SES vinden we onder allochtonen,
ouderen, eenoudergezinnen, chronisch zieken en gehandicapten. De OGGZ heeft als taak ervoor te
zorgen dat zorg en preventie ook voor deze groepen goed toegankelijk zijn.
De Wet collectieve preventie volksgezondheid: gemeentelijke uitvoering
De WCPV regelt sinds 1989 de relatie tussen het Rijk en de gemeenten ten aanzien van de
collectieve preventie/openbare gezondheidszorg. De WCPV verplicht o.a. om een gemeentelijk
gezondheidsdienst (GGD) in stand te houden. Gemeentelijke gezondheidsdiensten zijn organisaties
die gespecialiseerd zijn in openbare gezondheidszorg. Naast de gemeenten en GGD’en hebben
zorgaanbieders als huisartsen en thuiszorg bepaalde structurele of projectmatige uitvoerende
verantwoordelijkheden in openbare gezondheidszorg. In de WCPV is vastgelegd dat de gemeente ook
heeft zorg te dragen voor de afstemming tussen preventie en de curatie.
Welke taken vallen onder de gemeentelijke aansturing
Openbare gezondheidszorg is een breed begrip. De OGZ richt zich in eerste instantie op die taken die
direct te maken hebben met het verbeteren van de volksgezondheid. Uit de wet vloeien de volgende
taken voort:
- epidemiologie: het verzamelen en analyseren van gegevens omtrent de gezondheidssituatie
van de bevolking
- onderlinge afstemming tussen collectieve preventie en curatieve gezondheidszorg: deze kan
de gemeente invullen door zorgaanbieders, zorgverzekeraars en patiëntenorganisaties
betrekken bij het gemeentelijk gezondheidsbeleid door preventie in te brengen in (regionale)
zorgoverleggen.
- Bewaken van gezondheidsaspecten in bestuurlijke beslissingen: een coördinerende en
integrerende taak van de gemeente, met een adviestaak van de GGD
- Bevolkingsonderzoeken: het (laten) oproepen van de groepen vrouwen die in aanmerking
komen voor deelname aan de onderzoeken naar borstkanker en baarmoederhalskanker.
- Medische milieukunde: onderzoek, advisering en signalering op het terrein van milieu en
gezondheid, bijvoorbeeld onderzoek van de kwaliteit van zwemwater.
- Technische hygiënezorg: controle van kindercentra en prostitutiebedrijven
- Openbare geestelijke gezondheidszorg: directe hulpverlening, preventie en zorg voor mensen
met een verhoogd risico, verslavingszorg
- Infectieziektebestrijding: o.a. onderzoek, bron- en contactopsporing en preventie
- Zorg voor nul- tot negentienjarigen (jeugdgezondheidszorg; o.a. monitoring en signalering,
gezondheidsvoorlichting, vaccinatie, screening, onderkenning van gezondheidsbedreigende
factoren in de sociale en fysieke omgeving.
Uit andere wetten of autonoom beleid van de gemeente vloeien als taken voort:
- vangnettaken
- geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen
- forensische geneeskunde
- indicatiestelling en advisering.
Op termijn zal de Wet publieke gezondheid de Wet collectieve preventie volksgezondheid (WCPV), de
Infectieziektewet en de Quarantainewet vervangen. De wet is momenteel ter advisering toegezonden
aan de Raad van State. De definitieve tekst van het wetsvoorstel wordt pas bekend gemaakt bij de
indiening in de Tweede Kamer. Besluitvorming over het voorstel zal in het najaar van 2008
plaatsvinden. Voor het infectieziektedeel zal de wet zo snel mogelijk na de aanname in werking
treden, naar verwachting 1 november 2008.
De nieuwe wet beoogt onder andere dat er voldoende voorzieningen komen om infectieziekten snel
op te kunnen sporen en te bestrijden. Ook krijgt de minister van VWS meer bevoegdheden om bij
landelijke infectieziektecrises de regie te voeren. Tevens wordt in deze wet het verplicht gebruik van
het Elektronisch kinddossier EKD) in de jeugdgezondheidszorg verplicht gesteld.
WMO in het kort
Wat is het doel de WMO?
Het maatschappelijke doel van de WMO is: meedoen. Meedoen van álle burgers aan álle facetten van
de samenleving, al of niet geholpen door vrienden, familie of bekenden. Dat is de onderlinge
21
betrokkenheid tussen mensen. En als dat niet kan, is er ondersteuning vanuit de gemeente. Het
eindperspectief van de WMO is een samenhangend lokaal beleid op het gebied van de
maatschappelijke ondersteuning en op aanpalende terreinen. Voor mensen die langdurige, zware
zorg nodig hebben is en blijft er de AWBZ.
Bundeling
De WMO is een nieuwe wet, waarin de volgende bestaande wetten gebundeld worden:





Welzijnswet
Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg)
Aantal subsidieregelingen uit de AWBZ
(o.a. mantelondersteuning, diensten bij wonen met zorg)
De Huishoudelijke Verzorging uit de AWBZ
De Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (OGGZ)
Betekenis voor burgers
Met ingang van de Wet maatschappelijke ondersteuning komt er meer samenhang in de
ondersteuning voor de burger. Zo kan iedereen straks bij één loket terecht met vragen over
ondersteuning. Bovendien betrekt de gemeente de burgers bij het ontwikkelen van het gemeentelijke
WMO-beleid. Dat maakt ondersteuning op maat mogelijk.
Betekenis voor gemeenten
De Wvg en de Welzijnswet vallen al onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten. Met de
invoering van de WMO komen daar een deel van de AWBZ en de OGGZ bij. De grootste verandering
is de bundeling van de wetten en de verandering in de sturingsfilosofie. Door een bundeling van de
wetten is integraal beleid mogelijk. Dit betekent dat gemeenten alle diensten goed op elkaar moeten
afstemmen. De verandering in de sturingsfilosofie houdt in dat gemeenten straks verantwoording
moeten afleggen aan hun eigen inwoners in plaats van aan het rijk. Het wordt dus belangrijk dat
gemeenten alle partijen goed betrekken bij het ontwikkelen van het beleid.
Verantwoording
Hoewel de gemeenten straks verantwoording moeten afleggen aan de eigen inwoners, zijn er wel een
aantal kaders opgesteld waar de gemeente beleid op moet formuleren. Deze kaders worden de
prestatievelden genoemd. De WMO bepaalt dat gemeenten hun beleid op deze prestatievelden moet
vastleggen in een beleidsplan. Dit plan stelt de gemeente één keer in de vier jaar op. Er zijn negen
prestatievelden:
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
het bevorderen van de sociale samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten;
op preventie gerichte ondersteuning bieden aan jongeren met problemen met opgroeien en
van ouders met problemen met opvoeden;
het geven van informatie, advies en cliëntondersteuning;
het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers;
het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijke verkeer en van het zelfstandig
functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van
mensen met een psychosociaal probleem;
het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch
probleem en van mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behoud van
hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijk verkeer;
maatschappelijke opvang, waaronder vrouwenopvang en huiselijk geweld
het bevorderen van openbare geestelijke gezondheidszorg, met uitzondering van het bieden
van psychosociale hulp bij rampen
het bevorderen van verslavingsbeleid.
De negen prestatievelden van de WMO hebben verschillende raakvlakken met taken binnen de
WCPV. De raakvlakken staan grijs gearceerd weergegeven in het onderstaande schema.
Uitgangspunt zijn hier de WCPV taken die gekoppeld worden aan de WMO prestatievelden.
W
W WCPV taken M
WMO prestatievelden
O
22
1. Beleidsadvisering;
2. Onderlinge afstemming tussen
collectieve preventie en de curatieve
zorg;
Prestatieveld 1 t/m 9
Prestatieveld 1 t/m 9
3. Verwerven van inzicht in de lokale
gezondheidssituatie van de
bevolking;
Prestatieveld 1 t/m 9
4. Bewaken van gezondheidsaspecten
in bestuurlijke beslissingen;
Prestatieveld 1 t/m 9
5. Gezondheidsbevordering;
Prestatieveld 1: Het bevorderen van de sociale
samenhang in en leefbaarheid van dorpen,
wijken en buurten;
Prestatieveld 4: Het ondersteunen van
mantelzorgers en vrijwilligers;
Prestatieveld 5: Het bevorderen van de
deelname aan het maatschappelijke verkeer en
van het zelfstandig functioneren van mensen met
een beperking of een chronisch psychisch
probleem en van mensen met een psychosociaal
probleem;
Prestatieveld 9: Het bevorderen van
verslavingsbeleid.
6. Bevolkingsonderzoeken;
7. Bevorderen van medisch milieukundige
zorg;
Prestatieveld 1: Het bevorderen van de sociale
samenhang in en leefbaarheid van dorpen,
wijken en buurten;
8. Bevorderen van technische
hygiënezorg;
9. Bevorderen van openbare geestelijke
gezondheidszorg.
Deze taak wordt overgeheveld naar de WMO.
Prestatieveld 1: Het bevorderen van de sociale
samenhang in en leefbaarheid van dorpen,
wijken en buurten;
Prestatieveld 5: Het bevorderen van de
deelname aan het maatschappelijke verkeer en
van het zelfstandig functioneren van mensen met
een beperking of een chronisch psychisch
probleem en van mensen met een psychosociaal
probleem;
Prestatieveld 7: Het bieden van
maatschappelijke opvang, waaronder
vrouwenopvang;
Prestatieveld 8: Het bevorderen van openbare
geestelijke gezondheidszorg, met uitzondering
van het bieden van psychosociale hulp bij
rampen;
10. Algemene infectieziektebestrijding;
11. Bestrijding van seksueel
overdraagbare aandoeningen,
waaronder aids;
12. Tuberculosebestrijding;
13. Bron- en contactopsporing bij
23
vermoeden op epidemieën van
infectieziekten;
14. Beantwoorden van vragen uit de
bevolking;
Prestatieveld 3: Het geven van informatie,
advies en cliëntondersteuning;
15. Geven van voorlichting en
Begeleiding;
Prestatieveld 3: Het geven van informatie,
16. Werven van inzicht in de ontwikkelingen in de
gezondheidstoestand van jeugdigen en van
gezondheidsbevorderende en –bedreigende
factoren;
17. Ramen van de behoefte aan zorg;
18. Vroegtijdige opsporing en preventie
van een aantal specifieke stoornissen
en het aanbieden van vaccinaties
voortkomend uit het
Rijksvaccinatieprogramma;
19. Geven van voorlichting, advies,
instructie en begeleiding;
Prestatieveld 2: Op preventie gerichte
ondersteuning van jeugdigen met problemen
met opgroeien en van ouders met problemen
met opvoeden;
Prestatieveld 3: Het geven van informatie,
advies en cliëntondersteuning;
20. Formuleren van maatregelen ter
beïnvloeding van
gezondheidsbedreigingen.
21. Maatwerk jeugdgezondheidszorg
(overige producten)
Prestatieveld 2: Op preventie gerichte
ondersteuning van jeugdigen met problemen
met opgroeien en van ouders met problemen
met opvoeden;
CPV taken WMO prestatievelden
Prestatieveld 1, 2, 3, 4, 5, 7, 8 en 9 raken de WCPV duidelijk, prestatieveld 6 staat grotendeels op
zichzelf. Uit het bovenstaande blijkt dat de raakvlakken met name liggen op het gebied van de
bevorderingstaken. Het bevorderen van maatschappelijke deelname kan eveneens leiden tot een
betere gezondheid. Het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers draagt indirect bij aan het
bevorderen van de gezondheid. In die zin kunnen de prestatievelden binnen de WMO gezien worden
als belangrijke factoren om de gezondheid te bevorderen.
Regionale ontwikkelingen
PPG
De afkorting PPG staat voor Productkeuze Publieke Gezondheidszorg. Het woord publiek geeft aan
dat het hier gaat om een gemeentelijke taak in het kader van de gezondheidszorg. De gemeenten in
de regio Noord- en Midden-Limburg maken telkens voor een periode van 4 jaren afspraken met de
GGD over de te verlenen diensten. Omdat de gezondheidsnota ook een periode van 4 jaren bestrijkt,
is het zinvol de gemaakte keuzes aan te laten sluiten op de in de nota gegeven aanbevelingen.
Inspelend op de lokale behoeften van de gemeenten van Noord- en Midden-Limburg en van andere
marktpartijen is de GGD een mengvorm geworden van gemeentelijke taakorganisatie en
24
dienstverlener aan gemeenten en derden. Deze ontwikkeling heeft invloed op de huidige
samenstelling van het aanbod.
Maatgevend voor de inhoudelijke doelen van de GGD is het beleid van de gemeenten, dat enerzijds is
bepaald door de wettelijke kaders en afgestemd is op de doelen van de rijksoverheid op het gebied
van de zorg voor de volksgezondheid en de preventie en anderzijds op de lokale behoeften. De GGD
hecht veel waarden aan een dialoog met de gemeenten om de uit dat beeld voortvloeiende wensen te
vertalen in haalbare doelstellingen en zo maatwerk voor de gemeenten te kunnen leveren.
Het aanbod van diensten en activiteiten is zodanig ingedeeld dat er ruimte is voor de gemeentelijke
keuzevrijheid. Dit resulteert in een basispakket met voornamelijk wettelijk verplichte taken, waarbij de
gemeente weinig keuze heeft. Daarnaast is een aanvullend pakket waarin de gemeenten regionaal of
individueel keuzes kan maken. De producten zijn zodanig beschreven dat er voldoende ruimte is voor
een zogenaamde “couleur locale”. In een jaarlijks vast te stellen werkplan wordt per gemeente
aangegeven welke taken uitgevoerd gaan worden.
De diensten en activiteiten zijn zodanig beschreven dat een relatie gelegd kan worden tussen
aandachtsvelden en programma- of beleidsdoelstellingen van gemeente enerzijds en de met het
aanbod beoogde oplossingen door de GGD anderzijds. De aanbod wordt gedaan in de vorm van
aandachtsgebieden, werkvelden genoemd, en is geënt op doelgroepen en centrale doelen. Dit leidt
uiteindelijk tot de volgende productgroepen:
- jeugd
- ouderen
- algemene bevolking
Integrale JGZ
Per 1 januari 2003 heeft de Nederlandse Overheid zowel de financiering, de sturing als de inhoud van
de JGZ een andere invulling gegeven. Financiering en regie zijn ondergebracht bij gemeenten, die de
JGZ binnen de kaders van de vernieuwde WCPV en het nieuw geïntroduceerde Basis Taken Pakket
JGZ moeten aansturen. Aanleiding voor deze veranderingen lijkt de wens van de Nederlandse
Overheid om te komen tot een integrale JGZ, waarbij de knip op vierjarige leeftijd wordt opgeheven.
De veranderingen sluiten aan bij de breed gedeelde wens van gemeenten om te komen tot
samenwerking in zowel de jeugdketen als de gezondheidszorgketen op lokaal niveau.
In de regio Noord- en Midden-Limburg zijn al vanaf 2002 de nodige voorbereidingen getroffen om op
termijn te kunnen komen tot een integrale jeugdgezondheidszorg voor de jeugd van 0 tot 19. Dat heeft
om te beginnen geleid tot het ‘Samenwerkingsconvenant Integrale Jeugdgezondheidszorg Noord- en
Midden-Limburg’, in werking getreden op 18 maart 2002. In het najaar van 2002 heeft de Regio
Noord- en Midden-Limburg de opdracht van het Portefeuillehoudersoverleg (PHO) Zorg en Welzijn
Noord- en Midden-Limburg gekregen om met een voorstel te komen tot vormgeving van de integrale
JGZ in de gemeenten in de regio. Nog voor de zomer van 2003 is een extern adviesbureau
geselecteerd voor de leiding van het project, te weten IMEconsult uit Nijmegen. Het project is van start
gegaan in augustus 2003. De Regio Noord- en Midden-Limburg heeft ondersteuning geboden aan het
project.
Het hoofddoel van het project is het ontwikkelen van de Integrale JGZ in de regio in een
organisatorische samenhang die zowel de sterke kanten van de huidige uitvoerende organisaties in
de JGZ optimaal benut als de gemeenten in staat stelt hun regisseursrol op een effectieve manier te
vervullen.
Er is een projectorganisatie opgezet, bestaande uit een regiegroep, stuurgroep, projectgroep en een
aantal werkgroepen. Uiteindelijk is ervoor gekozen om in 2004 werkgroepen in het leven te roepen
voor de volgende thema’s: Strategie Ontwikkeling, Regie, Registratie en Verantwoording,
Produktenboek Integrale JGZ 0-19 en Inhoudelijke Integratie.
Lokale ontwikkelingen
25
IOJB
Integraal onderwijs- en jeugdbeleid richt zich op kinderen en jongeren van 0 tot 23 jaar. Integraal
onderwijs- en jeugdbeleid moet samenhang tussen de verschillende beleidsterreinen aanbrengen. Er
wordt gekeken naar gezin, school, omgeving en vrije tijd.
Het beleid is tot stand gekomen aan de hand van de kaders die door de gemeenteraad zijn
vastgesteld. Deze kaders zijn:
 Preventie
 Accommodaties
 Perspectief
 Afstemming
 Participatie
Deze nota is op interactieve wijze tot stand gekomen. Samen met instellingen die met en voor
kinderen en jongeren werken en met jongeren zelf, zijn signalen omgezet naar oplossingen.
De laatste jaren zijn de ontwikkelingen op het gebied van jeugdbeleid snel gegaan. Als gevolg van het
feit dat jongeren buiten de boot dreigden te vallen zijn er tal van preventieve maatregelen tot stand
gekomen. Deze maatregelen hebben betrekking op hulpverlening maar ook op leerachterstanden.
Ook is ingezet op het ontwikkelen van een doorgaande lijn in opgroeien en opvoeden en moet de
samenwerking tussen overheden en instellingen beter worden. Ook de Wet Maatschappelijke
Ondersteuning, welke op 1 januari 2007 in werking treedt, gaat over (delen van) het integraal
onderwijs- en jeugdbeleid.
In het lokale kader komt naar voren welke knelpunten en signalen afgegeven zijn door de instellingen
die werken met jeugd en jongeren en wat de jongeren zelf vinden van het beleid. Ook zijn oplossingen
aangegeven die tot verbeteringen zouden kunnen leiden. De belangrijkste signalen en opmerkingen
zijn:
 Ontwikkelen van een ‘loket’ functie waarbinnen diverse werkzaamheden, taken neergelegd
kunnen worden, waaronder opvoedingsondersteuning en zorgadviesteams voor 0-12-jarigen
 Onderwijsachterstandenbeleid
 Ruimte voor de jeugd
 Zicht op jeugd 16+ en bieden van toekomstperspectief
 Deskundigheidsbevordering van hulpverleners die werken voor kinderen en jongeren en hun
ouders
 Actief burgerschap (meedenken en meepraten over gemeentelijk beleid)
 Veiligheid (verkeersveiligheid en sociale veiligheid)
 Communicatie (in gesprek blijven met instellingen en jongeren)
Op dit moment wordt uitvoering gegeven aan de ontwikkelen van de loketfunctie in de vorm van een
Centrum voor Jeugd en Gezin. In een Centrum voor Jeugd en Gezin moeten ouders, jongeren en
professionals snel, gemakkelijk en vanzelfsprekend terecht kunnen met allerlei vragen over opvoeden
en opgroeien. Het Centrum voor Jeugd en Gezin moet een herkenbare, laagdrempelige plek zijn, met
een duidelijk loket waar men gemakkelijk terecht kan. De loketfunctie moet in onze visie bovenal
aansluiten bij de lokale behoefte.
WWZ/WMO
De WMO biedt duidelijke kansen. De gemeenten zijn enerzijds verantwoordelijk voor het vervolg van
de Plantafel en anderzijds voor de invoering van de WMO en krijgen daarmee ruimte voor lokaal
beleid. De WMO (prestatieveld 1) is ook een lokale (wettelijke) aangelegenheid. De gemeenten in
Maasduinen zijn vanaf 1 januari 2007 wettelijk verplicht om prestaties te leveren op het gebied van
ruimtelijke ordening, sociale cohesie, huisvesting voor mensen met beperkingen, het gebruik van de
openbare ruimte door mensen met beperkingen, veiligheid voor die doelgroepen en openbaar
vervoer.
Daarbij is het niet alleen een kwestie van het volgen van trends, er zit ook een sturend element in het
overheidsbeleid. De komende tijd zal er een zijn van permanente verandering.
In Noord-Limburg zal er immers sprake zijn van een duidelijke bevolkingsafname.
26
Regionalisering is belangrijkste instrument bij Wwz en voorzieningenniveau, de lokale schaal biedt te
weinig soulaas voor grote zorgvoorzieningen. Daarom is iedereen gebaat bij continuïteit van de
samenwerking in de Plantafel. Een duidelijke voorwaarde voor het welslagen van een nieuwe koers in
Maasduinen is natuurlijk de integraliteit (brede sociaal-economische visie in plaats van enge visie) en
de wil tot samenwerking (regiovisie).
27
BIJLAGE 3
Gezondheidsgegevens Bergense bevolking
De hieronder opgenomen informatie is afkomstig van de infokaarten van GGD Noord- en MiddenLimburg. Deze zijn te raadplegen via de website.
Sterfte 1999-2003
(sterfte is bepaald met de sterfte-index die corrigeert voor leeftijd en geslacht ten opzichte van
Nederland)



Totale sterfte: We zien dat de totale sterfte in de regio Noord- en Midden-Limburg zowel
voor mannen als vrouwen in vergelijking met Nederland iets verhoogd is. In Bergen wijkt de
totale sterfte niet af van die van Nederland. De situatie in Bergen is dus gunstiger dan voor de
rest van de regio Noord- en Midden-Limburg. In de periode 1990-1999 zagen we dat er
sprake was van een verlaagde totale sterfte bij de vrouwen in Bergen.
De belangrijkste doodsoorzaken in de gemeente zijn net als in de rest van Nederland hart- en
vaatziekten en kanker. De sterfte door deze ziekten is in Bergen naar verhouding nagenoeg
gelijk aan die in Nederland. Alleen bij de mannen is de sterfte aan hart- vaatziekten verhoogd
en bij de vrouwen is de sterfte ten gevolge van kanker juist verlaagd ten opzichte van
Nederland.
Sterfte als gevolg van ziekte van de ademhalingswegen of suikerziekte wijkt ook niet af van
de Nederlandse sterftecijfers.
Risicofactoren

Rokers:
Volwassenen: In de regio in 2003 rookt 25% van de volwassen bevolking. Dit is een daling ten
opzichte van 1998 en deze trend is te zien in heel Limburg.
Jongeren: Bij jongeren in Noord- en Midden-Limburg en in heel Limburg is in 2005 een daling
in het rookgedrag te zien bij zowel 2e als 4e klassers. In 2005 rookt ongeveer 8% van de 2e
klassers en een kwart van de 4e klassers.

Alcohol:
Volwassenen: Bijna 90% van de volwassenen drinkt wel eens alcohol. Hiervan is ruim 1 op de
6 inwoners een (zeer) excessieve drinker (dagelijks meer dan 6 glazen alcohol). Het
percentage zware drinkers is in de regio iets toegenomen.
Jongeren: 9% van de 2e klassers en 41% van de 4e klassers geeft aan dronken of
aangeschoten te zijn geweest in de vier weken voorafgaand aan het onderzoek. Deze
percentages zijn ten opzichte van de vorige keer vrijwel gelijk gebleven.

Drugsgebruik:
Jongeren: Het drugsgebruik is nagenoeg gelijk ten opzichte van alle Limburgse jongeren.
Van alle jongeren (2e en 4e klassers) heeft 6% in de vier weken voorafgaand aan het
onderzoek cannabis gebruikt, 0,7 % XTC en 0,9 % overige harddrugs.

Bewegen:
Volwassenen: 2 op de 3 volwassenen voldoen niet aan de Nederlandse Norm Gezond
Bewegen (=dagelijks gedurende een half uur matig intensief op minimaal 5 dagen per week).
Niet alleen in de regio maar ook in de rest van de provincie is een stijgende trend te zien in het
aantal ‘inactieve’ mensen.
Jongeren: Tweederde van de jongeren voldoet niet aan de beweegnorm. Dit is vergelijkbaar
met de provinciale bevindingen, waarbij meisjes zelfs nog iets minder bewegen dan jongens.
De 4e klassers zijn actiever dan de 2e klassers.

Voeding
Groenten en fruitconsumptie: trend is negatief. Ten opzichte van 1998 halen nog minder
mensen in 2003 de landelijke norm van (2 ons) groenten en (2 stuks) fruit per dag. Ruim 9 van
28
de 10 inwoners van de regio voldoen niet aan die norm. Ook bij de jongeren in de regio zien
we een afname in de fruitconsumptie. Dit geldt zowel voor de 2 e als 4e klassers.
Eén op de zes 2e klassers en een kwart van de 4e klassers eet niet dagelijks een ontbijt. De
regio scoort hiermee gunstiger dan de rest van de provincie.

Overgewicht
Ten opzichte van 1998 hebben iets meer volwassenen te kampen met overgewicht. In 2003
was bijna de helft van de mensen te zwaar. Het percentage inwoners met overgewicht is in de
regio gelijk aan het percentage in de rest van Limburg; Limburg scoort ongunstiger dan de rest
van Nederland.

Hoge bloeddruk
In de regio heeft 1 op de 7 mensen een te hoge bloeddruk; dit is gelijk aan de rest van
Limburg. Ten opzichte van 1998 zien we hier een stijgende trend.

Veilig vrijen
In de regio wordt net als in de rest van de provincie in toenemende mate onveilig gevreeën.
Gemiddeld 1 op de 12 jongeren vrijt onveilig.

Spijbelen
Net als in de rest van Limburg is er een lichte daling waarneembaar in het spijbelgedrag van
leerlingen in het voortgezet onderwijs. In de regio wordt minder gespijbeld dan in de gehele
provincie.

Geestelijke gezondheid
In heel Limburg zien we een trend van toenemend aantal mensen met persoonlijke
problemen. De inwoners van de regio ervaren over het algemeen minder problemen dan de
inwoners van de rest van de provincie. In 1998 is nog niet gevraagd naar depressies, maar uit
de gegevens van 2003 blijkt in de regio 1 op de 12 mensen indicaties te hebben voor een
depressie. Dit percentage is iets lager dan in de rest van de provincie. Het betreft vooral
mensen van boven de veertig en mensen met een lagere sociaal-economische status.
Ongeveer 7% van de Noord- en Midden-Limburgers voelt zich (zeer) eenzaam.

Milieu en hinder
Alle vormen van milieuhinder (geluid, stank, stof/roet, wegverkeer, vliegverkeer en industrie)
worden in 2003 aanzienlijk vaker gerapporteerd dan in 1998. De inwoners van Noord- en
Midden-Limburg ervaren minder hinder dan hun provinciegenoten. De meeste milieuhinder
wordt veroorzaakt door het wegverkeer; ruim de helft van de inwoners heeft hier last van.
Eénderde van de inwoners ervaart hinder van vliegverkeer en één op de zes heeft inwoners
last van industrie en/of bedrijven.
Gegevens Jeugdgezondheidszorg
De Jeugdgezondheidszorg voert periodieke geneeskundige onderzoeken uit bij bijna 100 % van de
kinderen uit onze gemeente. De onderzoeken vinden plaats bij de kinderen op 5 jarige, op 11-jarige
en op 14-jarige leeftijd. Door de huidige manier van elektronisch vastleggen van de gegevens is het
mogelijk de gegevens per gemeente te presenteren en te vergelijken met de andere gemeenten in
onze regio. Voor de gemeente Bergen geeft de registratie ten opzichte van het regionale gemiddelde
een aantal negatieve afwijkingen te zien, zoals meer concentratie-/leerproblematiek, meer
slaapproblematiek, meer sociale problematiek. Er is nadrukkelijk sprake van hoofdlijnen omdat het
een momentopname betreft (alleen 2006) en tevens omdat het instrumentarium nog niet volledig
ontwikkeld is. Ook is er nog geen vergelijking met ander jaren te maken.
Ondanks het feit dat slechts voorzichtige conclusies getrokken mogen worden aan de hand van deze
registratie, kunnen we wel vermelden dat er in Bergen serieus sprake is van bepaalde problematiek.
Naast de bevindingen registratie worden ook lengte en gewicht geregistreerd bij de kinderen op
diverse leeftijdsmomenten. Hieruit kunnen we afleiden dat de jongens en meisjes in Bergen in alle
leeftijdsgroepen iets groter zijn dan het regionale gemiddelde. Hetzelfde kan geconcludeerd worden
voor het gewicht. Een aantekening die hierbij gemaakt dient te worden is dat een groot deel van de
29
middelbare scholieren het voortgezet onderwijs in Noord-Brabant bezoekt. Zij worden door een andere
GGD onderzocht en deze gegevens zijn niet hierin verwerkt.
Ook zijn exacte cijfers overlegt van de BMI-score van de onderzoeken die in 2005 zijn gehouden. De
BMI-score is de verhouding tussen lengte en gewicht. Van de jongens tussen 11 en 15 jaar kan
geconcludeerd worden dat er 23,6 % sprake is van overgewicht of van obesitas (vetzucht) . Bij de
meisjes is in dezelfde leeftijdscategorie is dit 21%.
Landelijke onderzoeken
Overgewicht
In de periode 1988-2001 had 55% van de mannen en 45% van de vrouwen tussen 20 en 70 jaar
overgewicht. Obesitas kwam bij 10 % van de mannen en 12% van de vrouwen voor.
Er bestaan verschillen in overgewicht tussen bevolkingsgroepen. Het percentage varieert niet alleen
naar geslacht en leeftijd maar ook naar opleidingsniveau, etniciteit en urbanisatiegraad.
Matig overgewicht komt voor bij vrouwen met een laag opleidingsniveau. Obesitas komt zowel bij
mannen als vrouwen meer voor bij mensen met een laag opleidingsniveau. De stijging in obesitas die
optreedt met het ouder worden is echter het grootst bij vrouwen met een hoge opleiding.
In gebieden met een lage urbanisatiegraad is de BMI van de inwoners gemiddeld hoger dan in
gebieden met een hoge urbanisatiegraad.
Uit onderzoek van de RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu) blijkt dat wanneer deze
stijgende lijn uit de voorgaande jaren zich voortzet, ons land in 2004 ongeveer 2,5 miljoen mensen
met obesitas telt. Het gevolg is dat meer mensen overlijden dat aandoeningen als beroerte,
heupartrose en een hartinfarct vaker voorkomen in vergelijking met de situatie nu.
Depressie
Volgens buitenlands onderzoek zou 24% van alle jongeren een depressieve periode hebben
meegemaakt voor het achttiende levenjaar: dat betekent een van de vijf leerlingen. Een depressie op
jongere leeftijd heeft specifieke (ontwikkelingspsychologische) gevolgen en kan nadelig werken op
iemands schoolprestaties, sociale leven en daarmee later op iemands beroepsloopbaan.
In de populatie van jongeren zijn enkele bijzondere doelgroepen voor depressiepreventie. Dat zijn
kinderen die aan armoede lijden, die aan verwaarlozing, misbruik of geweld zijn blootgesteld, en
vooral kinderen die geen vertrouwensrelatie met iemand anders hebben.
Jaarlijks hebben 588.800 volwassenen (18-65 jaar) een depressie. Bij vrouwen komen depressies
ongeveer twee maal vaker voor dan bij mannen. Ook komt depressie meer dan gemiddeld voor bij
mensen met een lage sociaal economische status. Enkele chronische lichamelijke ziektes (migraine
chronische problemen met ademhalen, chronische maag-darmklachten en lage rugpijn) vergroten
bovendien het risico op depressie.
Twee procent van de ouderen (65+) in Nederland heeft depressie, Bij ouderen duren depressies vaak
lang, Belangrijke risicofactoren zijn voor depressie zijn weduwschap, weinig sociale steun
(eenzaamheid), chronische ziekten als Parkinson, Alzheimer, kanker, hart- en vaatziekten, functionele
beperkingen, lage opleiding, verlies van autonomie.
Leefstijl
Bewegen
Na roken is lichamelijke inactiviteit de grootste risicofactor voor het ontstaan van hart- en
vaatziekten. Het is daarom belangrijk om op jonge leeftijd beweging te stimuleren teneinde de groei en
ontwikkeling van kinderen te stimuleren, een actieve leefstijl te ontwikkelen en daarmee de kans
op ziekten op latere leeftijd te reduceren. Bovendien zullen kinderen zich socialer ontwikkelen als ze
regelmatig samen met anderen sporten. Na de basisschoolperiode neemt de lichamelijke activiteit van
jongeren snel af. Dit heeft onder meer te maken met het ontstaan van veel concurrerende bezigheden
die geen lichamelijke activiteit vergen, zoals televisie kijken, computergebruik, studielast, bijbaantjes,
uitgaan en dergelijke.
Volgens de Nederlandse Norm Gezond Bewegen dienen jongeren minimaal een uur per dag matig
intensief te bewegen. Dat kan d.m.v. sporten maar ook door op de fiets naar school te gaan. Daar
bovenop dienen jongeren minimaal tweemaal per week meer intensief te bewegen door het
uitoefenen van spelsporten, joggen, roeien, etc.
In Nederland zegt bijna de helft van de 55-plussers aan sport te doen, vooral zwemmen, fietsen en
wandelen. Hoe ouder men wordt, hoe minder men sport. Vooral vrouwen en 65-plussers zijn vaker
gaan sporten . Een kwart van de sportende 55-plussers sport wekelijks. Ongeveer 20% van de
Nederlandse 55-64 jarigen en 31% van de 65-74 jarigen in Nederland voldoet
30
aan het beweegadvies voor hun leeftijd. Hoe ouder men wordt, hoe vaker men niet meer aan dit
beweegadvies voldoet.
31
Alcohol
Uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek over de jaren 1995-1999 blijkt dat de regio
Noord-Limburg behoort tot de regio’s met het hoogste percentage zware drinkers in Nederland.
Overmatig alcoholgebruik heeft aanzienlijke gevolgen. Behalve de lichamelijke schade is er ook
aanzienlijke sociale en maatschappelijke schade. In het jaar 2000 overleden 830 personen aan
alcoholgerelateerde aandoeningen. Alcohol in het verkeer leidt jaarlijks tot 250 doden en 3000
gewonden. Verder overlijden enkele tientallen mensen jaarlijks aan alcoholgerelateerde
agressie. De maatschappelijke kosten worden becijferd op jaarlijks 2,5 miljard euro.
Roken
Roken is de risicofactor die de meeste sterfte en het meeste gezondheidsverlies met zich brengt en
zodoende ook zorgt voor veel verlies aan kwaliteit van leven. Vijftien procent van de sterfte kan
toegeschreven worden aan roken. Bijna 20% van de totale ziektelast bij mannen kan toegeschreven
worden aan roken, tegenover 10% bij vrouwen. Roken is de belangrijk(st)e risicofactor voor
longkanker, slokdarmkanker, coronaire hartziekten (=acuut hartinfarct en angina pectoris) en
hartfalen, beroerte en chronische longziekten. Tevens is roken een risicofactor voor dementie. Vaak
wordt er gezegd dat stoppen met roken op oudere leeftijd geen zin meer heeft…niets lijkt echter
minder waar. Er zijn aanwijzingen dat de kans op hart- en vaatziekten en op kanker aanzienlijk daalt
na het stoppen met roken, óók wanneer men op oudere leeftijd stopt.
Onveilig vrijen
Het aantal seksueel overdraagbare aandoeningen (soa) is in de afgelopen jaren sterk toegenomen.
Eenderde van alle soa in Nederland komt voor in de leeftijdsgroep 15-25 jarigen. De gevolgen van
een soa kunnen ernstig zijn. Een onbehandelde chlamydiabesmetting kan leiden tot onvruchtbaarheid.
Chlamydia, de meest voorkomende soa, komt vooral veel voor onder seksueel actieve meiden vanaf
15 jaar. In 2003 werden in Noord- en Midden-Limburg 234 gevallen van chlamydia opgespoord.
Omdat uit onderzoek is gebleken dat slechts 1/5 deel wordt opgespoord wordt het werkelijk aantal
gevallen geschat op 1200. Uit onderzoek in Noord- en Midden-Limburg blijkt dat bijna de helft van de
15-16 jarigen meisjes die ooit hebben gevreeën onveilig vrijt en bijna eenderde van de 15-16 jarige
jongens. Er is dus nog behoorlijke gezondheidswinst te behalen met veilig vrijen.
32
BIJLAGE 4
Lijst met afkortingen
AMW
Algemeen maatschappelijk werk
AOW
Algemene ouderdomswet
AWBZ
Algemene wet bijzondere ziektekosten
BRAVO
meer Bewegen, niet Roken, minder Alcohol, gezondere Voeding, veilig Vrijen en
voldoende Ontspanning
GGD
Gemeentelijke gezondheidsdienst
IOJB
Integraal onderwijs- en jeugdbeleid
JGZ
Jeugdgezondheidszorg
KPA
Keuzemodel productenaanbod
OGGZ
Openbare geestelijke gezondheidszorg
OGZ
Openbare gezondheidszorg
PHO
Portefeuillehoudersoverleg
PPG
Productenaanbod publieke gezondheid
RVP
Regionaal volkshuisvestingsplan
SES
Sociaal-economische status
WAO
Wet Arbeidsongeschiktheid
WCPV
Wet collectieve preventie volksgezondheid
WMO
Wet maatschappelijke ondersteuning
WVG
Wet voorzieningen gehandicapten
WWZ
Wonen, welzijn, zorg
33
Download