IEDEREEN GEZOND Nota lokaal gezondheidsbeleid gemeenteB Gemeente Bergen 2009-2012 M. van Duijnhoven Afdeling welzijn Oktober 2008 1 Voorwoord Voor u ligt de nota lokaal gezondheidsbeleid gemeente Bergen 2009-2012. Deze nota heeft als titel meegekregen: IEDEREEN GEZOND. Deze nota is geschreven op grond van de verplichting in de Wet collectieve preventie volksgezondheid (WCPV) waarin is opgenomen dat elke gemeente vierjaarlijks zijn gezondheidsbeleid dient vast te stellen. Intussen is bekend dat mogelijk nog dit najaar de WCPV met 2 andere wetten (Wet bestrijding infectieziekten en Quarantainewet) zal opgaan in een nieuwe Wet preventie volksgezondheid (WPG). Gelet op het feit dat aangekondigd is dat met ingang van 2009 controle op de aanwezigheid en inhoud van de nota volksgezondheid door de Inspecteur voor Volksgezondheid gaat plaatsvinden, gaan we er vanuit dat de wettelijke plicht tot het hebben van een nota volksgezondheid blijft bestaan. Lokale gegevens over de gezondheid van onze inwoners zijn op dit moment niet voorhanden. Onderzoek dat hiervoor verricht moet worden is kostbaar. Daarom is in deze nota uitgegaan van regionale en landelijke onderzoeken. De gedachte hierachter is dat gemiddeld gezien de cijfers in Bergen slechts marginaal af zullen wijken. Mogelijk kan via de huisartsen wel lokale informatie verkregen worden. In de activiteitenplannen zullen de beschikbare gegevens worden verwerkt. Voor de formulering van de beleidsvoornemens wordt aangesloten bij landelijke tendensen. De nota lokaal gezondheidsbeleid is ter advisering voorgelegd aan de WMO/WWB-raad in de vergadering van 8 mei 2008. Ook is de conceptnota besproken met een afvaardiging van huisartsen en maatschappelijk werkers. Ondanks het feit dat de cijfermatige gegevens over de gezondheidstoestand niet exact te verifiëren zijn, was de conclusie van het overleg dat de algemene tendens die in deze conceptnota wordt aangegeven wel gedragen wordt. Ontwikkelingen staan niet stil. Zo is in onze gemeente vooruitlopend op de vaststelling van deze nota en de daarbij behorende activiteitenplannen gestart met een beweeg/sportproject voor 55- tot 70jarigen. Bewegen draagt bij aan een goede gezondheid en welzijn. Het doel is om mensen die nu nog niet lichamelijk actief zijn aan het bewegen te krijgen, zodat men op latere leeftijd langer fit blijft. De resultaten van het project zullen begin 2010 beschikbaar zijn. 2 Samenvatting Elke gemeente is verplicht iedere vier jaren zijn gezondheidsbeleid vast te stellen. Voor de gemeente Bergen is de nieuwe vierjaarlijkse periode aangebroken. Uitgangspunt van het beleid is dat een goede gezondheid voor iedereen bereikbaar moet zijn. Het beleid zal zich dus vooral richten op de kwetsbare groepen in onze gemeente. Deze nota krijgt dan ook als titel mee: IEDEREEN GEZOND. Uit gepubliceerde cijfers blijkt dat de gezondheid van veel mensen eerder af- dan toeneemt. Verandering van een ongezonde naar een gezonde leefstijl zal daarom komende jaren aandacht krijgen. In deze nota worden de keuzes, welke het beleid voor de komende vier jaar kunnen bepalen, uiteen gezet. Nadat door de gemeenteraad deze beleidslijnen of kaders zijn vastgesteld kan het voorgestelde beleid nader worden uitgewerkt. Dit zal gebeuren in de vorm van activiteitenplannen per doelgroep (jongeren, ouderen en mensen mat een lage sociaaleconomische status). Bij de uitwerking zullen deskundigen uit het werkveld worden betrokken, waarna de uitwerking vertaald wordt in het lokale werkplan van de GGD voor onze gemeente. Uiteindelijk moet dit leiden tot concrete acties welke bijdragen aan de verbering van de gezondheid van onze inwoners en is er sprake van lokaal gezondheidsbeleid. Gemeentelijk gezondheidsbeleid staat niet op zich. Ook landelijk worden maatregelen ingezet om de gezondheidstoestand van de bevolking te verbeteren. Onze medische voorzieningen zijn goed en voor iedereen bereikbaar. Sinds 2007 is de Wet maatschappelijke ondersteuning ingevoerd. Het motto van deze wet is dat iedereen meedoet in de maatschappij. Erbij horen en een maatschappelijke functie vervullen vermindert de kans op ziekte. Er zijn veel raakvlakken tussen de WCPV en de WMO. Daarom wordt in het gezondheidsbeleid aansluiting bij de WMO gezocht. De maatschappij verandert. Belangrijke veranderingen zijn dat Nederland vergrijst, dat de leefbaarheid op het platteland onder druk staat en dat de groep kwetsbare mensen groeit. Aandacht voor de relatie met gezondheidsbeleid is vereist. Het gezondheidsbeleid uit de voorgaande vier jaren is geëvalueerd. Belangrijke conclusie is dat er onvoldoende structureel aandacht gegeven is aan gezondheidsbeleid. Toch is aan de meeste aanbevelingen uit die nota op enige manier vorm gegeven. Niet uit het oogpunt van gezondheid maar vanuit andere beleidsterreinen zoals Wonen, Welzijn Zorg. Lokale gegevens over de gezondheid van onze inwoners zijn op dit moment niet voorhanden. Onderzoek dat hiervoor verricht wordt is kostbaar. Daarom is in deze nota uitgegaan van regionale en landelijke onderzoeken. De gedachte hierachter is dat gemiddeld gezien de cijfers in Bergen slechts marginaal af zullen wijken. Voor de formulering van de beleidsvoornemens wordt aangesloten bij landelijke tendensen. Mogelijk kan via de huisartsen wel lokale informatie verkregen worden. In de activiteitenplannen zullen de beschikbare gegevens worden verwerkt. De voorgestelde beleidvoornemens voor de komende vier jaren zijn: 1. Aandacht voor een gezonde leefstijl Meer bewegen Afname van het aantal rokers Vermindering van schadelijk alcoholgebruik Vermindering van drugsgebruik 2. Bestrijding van overgewicht, zowel het voorkomen als ontstaan van overgewicht 3. Preventie van depressies In de bijlagen van deze nota is achtergrondinformatie opgenomen welke bijgedragen heeft aan de totstandkoming van de inhoud van deze nota. 3 Inhoudsopgave 1.Inleiding 1.1. Algemeen 1.2. Visie op gezondheidsbeleid 1.3. Wie zijn de risicogroepen? 2 2 2 3 2. Kader 2.1.Landelijke preventienota “Langer gezond leven” 2.2.Relatie Wet maatschappelijke ondersteuningen Wet collectieve preventie Volksgezondheid 2.3.Maatschappelijke ontwikkelingen 2.4.PPG 4 4 3. Evaluatie 8 4. Gegevens gezondheidssituatie inwoners gemeente Bergen 4.1. Mensen met een lagere sociaal-economische status 4.2. Jongeren 4.3 Ouderen 9 9 9 10 5. Beleidsvoornemens 5.1 Aandacht voor gezonde leefstijl 5.2. Bestrijding overgewicht 5.3. Preventie van depressies 11 11 12 12 Bijlage 1 Evaluatie gezondheidsnota 2003-2007 13 Bijlage 2 Landelijke, regionale en lokale ontwikkelingen 16 Bijlage 3 Gegevens gezondheidstoestand Bergense bevolking 23 Bijlage 4 Lijst met afkortingen 27 4 6 7 4 1. Inleiding 1.1. Algemeen Vraag aan mensen wat ze het belangrijkste vinden voor zichzelf en hun familieleden en de overgrote meerderheid antwoordt: leven in goede gezondheid. De mate van gezondheid is van grote invloed op de kwaliteit van leven. De gezondheidstoestand heeft grote invloed op het doen en laten. Denk bijvoorbeeld aan school en opleiding, werk, gezinssamenstelling, huisvesting, mobiliteit en vrijetijdsbesteding. Gezondheid is niet alleen een groot goed voor ieder mens persoonlijk, maar ook voor de maatschappij als geheel. De volksgezondheid is van groot belang voor de vitaliteit en veerkracht van onze samenleving. Hoe meer mensen gezond zijn, des te groter de arbeidsproductiviteit en des te lager de kosten van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid. Daarmee is gezondheid een belangrijke grondstof voor onze welvaart. Sinds 1 januari 2003 zijn gemeenten op grond van de Wet collectieve preventie volksgezondheid, wettelijk verplicht elke vier jaar in een nota hun plannen rond lokaal gezondheidsbeleid uiteen te zetten. In artikel 3b van de WCPV is vastgelegd dat een onderdeel van de nota gezondheidsbeleid dient te bestaan uit de beschrijving van de manier waarop de gemeente vorm geeft aan de taken van de WCPV zoals deze zijn geformuleerd in artikel 2 , 3, eerste lid, en 3a. De taken die de WCPV aan de gemeente opdraagt zijn te onderscheiden in: bevorderingstaken (deze staan in artikel 2) uitvoeringstaken (artikel 3 en 3a). Door middel van de bevorderingstaken geeft de gemeente permanent aandacht aan collectieve preventie. Dit wordt wel de public health-benadering genoemd: een brede, algemeen niet in de eerste plaats ziektegebonden bevordering en bescherming van de volksgezondheid. Voor de uitvoeringstaken infectieziektebestrijding en jeugdgezondheidszorg (artikelen 3 en 3a) heeft de gemeente een zwaardere uitvoeringsverantwoordelijkheid. Dat geldt zeker voor de infectieziektebestrijding. Ten aanzien van de jeugdgezondheidszorg staat het de gemeente sinds 1 januari 2003 vrij om deze geheel of gedeeltelijk onder te brengen bij hetzij de GGD, hetzij de thuiszorginstellingen. In de gemeente Bergen is de eerste nota vastgesteld in juli 2003 voor een periode van vier jaar. Nu periode verstreken is, is het zaak de gestelde doelen te evalueren om vervolgens het beleid voor de volgende vier jaar vast te stellen. Naast het verankeren en zo nodig verbeteren van reeds ingezet beleid, zal ook gekeken moeten worden of er ontwikkelingen zijn die om nieuw beleid vragen. Tot op heden is de gemeente weliswaar verplicht om een nota gezondheidsbeleid op te stellen, maar controle op de inhoud van de nota vindt niet plaats. Onlang heeft de Inspectie voor de Volksgezondheid aangekondigd om vanaf 2009 de gemeentelijke gezondheidsnota inhoudelijk te gaan controleren. 1.2. Visie op gezondheidsbeleid De gemeente Bergen wil een gezonde, groene gemeente zijn. We opteren voor een bereikbare gezondheid voor iedereen, en zullen dus extra inspanning verrichten ten aanzien van de meest kwetsbare groepen in onze gemeente. Hierbij staat recreatie (waaronder sport en bewegen) voor eigen inwoners en mensen van buiten onze gemeente hoog in het vaandel. In een natuurlijke, schone en ruimtelijke omgeving moeten mensen de kans krijgen er een gezonde leefstijl op na te houden. Helaas tonen alle cijfers aan dat de inwoners van Nederland (en dus ook inwoners uit onze gemeente) er niet gezonder op worden. Ongezond gedrag is volgens onderzoek de belangrijkste oorzaak van de stagnerende levensverwachting en een hoger ziekterisico. Ook blijkt dat de gedragsverschillen tussen de sociaaleconomische groepen toenemen. Zo blijft het aantal rokers de laatste jaren gelijk, terwijl het aantal bij de lagere sociaaleconomische groepen toeneemt. Bij een andere belangrijke oorzaak voor ziekten, namelijk overgewicht, is de ontwikkeling bij de lagere sociaaleconomische groepen eveneens erg ongunstig. 5 1.3. Wie zijn de risicogroepen? Jongeren, waarbij het risico vooral zit in de consequenties van hun gedrag voor hun eigen gezondheid op langere termijn. Ouderen, omdat zij door gezonder gedrag langer zelfstandig kunnen blijven leven en verdere gezondheidsklachten als gevolg van gezondheidsproblemen kunnen worden voorkomen Mensen met een lage sociaal economische status omdat gebleken is dat zij over het algemeen een ongezondere leefstijl hebben dan gemiddeld. Allochtonen, omdat bekend is dat hun gezondheid over het algemeen slechter is dan die van Nederlanders en dit deels met leefstijl te maken heeft. Deze doelgroep komt in onze gemeente nauwelijks voor. Mensen met een psychische of psychiatrische problematiek, omdat zij onvoldoende regie over hun leven hebben. Chronisch zieken, omdat zij door hun voortdurende ziekte beperkingen ondervinden bij deelname aan het maatschappelijk leven. Conclusie: De gemeente Bergen stelt op grond van de WCPV het gezondheidsbeleid voor de jaren 2009-2012 vast. Het beleid voor de komende periode willen we vooral toespitsen op de meest kwetsbare groepen in onze gemeente, waarbij de verandering van leefstijl de meeste aandacht zal hebben. 6 2. Kader 2.1. Landelijk preventienota “Langer gezond leven” In deze nota zijn door het kabinet een drietal speerpunten genoemd, welke met voorrang opgepakt worden om gezondheidswinst te kunnen boeken. Deze speerpunten zijn, landelijk maar ook lokaal: • roken • overgewicht • diabetes Burgers zijn primair verantwoordelijk voor hun (on)gezonde gedrag. Maar ook gemeenten, bedrijven, producenten, scholen, de gezondheidszorg en zorgverzekeraars dragen verantwoordelijkheid. De burger moet weer (meer) centraal komen te staan in het preventiebeleid. Het kabinet kiest voor een aanpak die mensen in de praktijk ook echt bereikt: thuis, op school, op het werk, op plaatsen waar mensen hun vrije tijd doorbrengen, in de wijk en in de spreekkamer van de dokter. Daarom wil het kabinet samen met gemeenten, scholen, sociale partners, zorgverleners en zorgverzekeraars de actieprogramma’s voor de speerpunten verder uitwerken. Drie actieprogramma’s moeten richting geven aan de activiteiten. In de acties zullen steeds drie belangrijke doelgroepen terugkomen: jeugd, mensen met een lage sociaal-economische status en ouderen. Deze drie groepen zijn reeds genoemd. De Wet collectieve preventie volksgezondheid (WCPV) legt vanaf 1990 (gewijzigd per 1 januari 2003) een aantal belangrijke taken bij de gemeenten neer. Uitgangspunt is dat beleid en uitvoering van activiteiten om de gezondheid te bevorderen en te beschermen dicht bij de burger moeten plaatsvinden, op basis van goede kennis over de gezondheidssituatie op lokaal niveau. Een tweede uitgangspunt is dat gezondheidsbeleid niet alleen een zaak is van de gezondheidssector, maar dat gezondheid integraal onderdeel uitmaakt van de beleidsontwikkeling en besluitvorming in andere sectoren. Gemeenten moeten dus gezondheidsbeleid ontwikkelen en uitvoeren. Zij kunnen dit samen met de gemeentelijke gezondheidsdiensten (GGD’en) doen. De WCPV verplicht gemeenten gezondheid intersectoraal te benaderen. Zij kunnen op lokaal niveau de noodzakelijke verbindingen leggen tussen gezondheid, wonen en welzijn. Gemeenten zijn immers verantwoordelijk voor zaken als ruimtelijke ordening, openbaar onderwijs, werk en uitkeringen, welzijns- en jeugdbeleid en het algemeen maatschappelijk werk. Hier liggen voor gemeenten en dus ook voor de gemeente Bergen, de aanknopingspunten om gezondheidsachterstanden aan te pakken. 2.2. Relatie Wet Maatschappelijke Ondersteuning en Wet collectieve preventie volksgezondheid In de bijlage is een overzicht opgenomen van de raakvlakken die er zijn tussen de WCPV en de WMO, maar ook enkele niet onbelangrijke verschillen. De alinea hierna beschrijft de relatie tussen beide wetten en geeft het belang van preventie weer. De relatie tussen de beide wetten kan het best omschreven worden als die van twee naast elkaar fungerende onmisbare pijlers met als overstijgend doel het bevorderen van de kwaliteit van leven van burgers (zie figuur 1). De WCPV begeeft zich met name op het gebied van primaire en secundaire preventie en heeft ten doel de gezondheid van (nog) gezonde burgers te bevorderen en te beschermen. De WMO richt zich met name op secundaire en tertiaire preventie en heeft ten doel burgers met een fysieke, sociale of psychische beperking te laten deelnemen aan de maatschappij. Mensen die deelnemen aan de maatschappij voelen zich gezonder, zo is uit menig onderzoek gebleken. Andersom maakt een goede gezondheid in zowel psychisch, sociaal als fysiek opzicht deelname aan de maatschappij weer mogelijk. Gezondheid in brede zin speelt dus een belangrijke rol bij de WMO (zie figuur 1). Beide wetten hebben uiteindelijk een overstijgend doel in zich, namelijk het bevorderen van de kwaliteit van leven. En een kwalitatief goed leven draagt bij aan het creëren van 7 een civil society. Wanneer mensen een kwalitatief goed leven leiden zullen zij meer openstaan voor de maatschappij om hen heen. Figuur 1: WCPV en WMO onmisbare pijlers voor kwaliteit van leven. Belang van preventie De relatie tussen de WCPV en de WMO geeft tevens inzicht in het belang van preventie. Om problemen met betrekking tot de uitvoering van de WMO te voorkomen, moeten problemen vroegtijdig in beeld worden gebracht en preventief worden aangepakt. Binnen de WMO lijkt vooralsnog veel aandacht uit te gaan naar de zichtbare individuele WMO-voorzieningen, zoals bijvoorbeeld huishoudelijke hulp aan chronisch zieken. Veel (gezondheids)winst is te behalen wanneer men vroeg in het (ziekte)proces ingrijpt. Om te voorkomen dat (te veel) inwoners een beroep doen op de WMOvoorzieningen en gemeenten om financiële (krapte)redenen de aandacht richten op individuele voorzieningen, is het van belang dat gemeenten (blijven) investeren in de preventietaken binnen de beide wetten, de (collectieve) preventieactiviteiten die voorafgaan aan cure, care en welzijn. Hoewel het niet altijd mogelijk is, is het van belang te voorkomen dat burgers beperkingen krijgen in welke zin dan ook. Om de gezondheid te bevorderen, te voorkomen dat mensen gezondheidsbeperkingen krijgen of om hun huidige toestand te handhaven, moet er inzicht zijn in het ziekte/”beperkings”proces. En daarmee inzicht in de mogelijkheden om vroegtijdig in te grijpen door middel van preventie. De resultaten van preventie zijn vaak pas zichtbaar op lange termijn. Het in beeld brengen van mogelijkheden van preventie op verschillende momenten in het ziekte/”beperkings”proces (oftewel preventieketen) door bijvoorbeeld de GGD als belangrijke spil en speler in het veld van de openbare gezondheidszorg, kan daarbij van groot belang zijn. Een gezonde WMO betekent aandacht hebben voor de WCPV als onmisbare pijler naast de WMO ter bevordering van de kwaliteit van leven van burgers, maar ook kiezen voor een goede balans tussen zichtbare zorg op korte termijn versus minder zichtbare preventie op de lange termijn. Voorkomen is nog altijd beter èn goedkoper als genezen en verzorgen. Prestatieveld 8: Openbare Geestelijke Gezondheidszorg In prestatieveld 8 van de WMO wordt de gemeente uitdrukkelijk opgedragen beleid vast te stellen op het terrein van de Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (OGGZ). Te veel mensen met een psychische problematiek kunnen niet volwaardig deelnemen in de maatschappij en raken hierdoor in een isolement. In de nota WMO wordt aangegeven welk beleid de gemeente Bergen inzet om te voorkomen dat mensen met psychische problemen in een isolement raken en als gevolg daarvan maatschappelijke uitval vertonen. Hier verwijzen wij naar. In deze nota wordt in paragraaf 5.3. aangegeven dat “het voorkomen van depressies” en daarmee het verminderen van het aantal mensen met een psychische stoornis, een van de speerpunten voor de komende jaren zal zijn. 8 2.3. Maatschappelijke ontwikkelingen Demografische tendensen Nederland vergrijst in een rap tempo. De gemeente Bergen krijgt daarbij ook nog te maken met een inhaalslag. Het aantal ouderen (65+ers) bedraagt momenteel ruim 14 % van het totale aantal inwoners uit onze gemeente. Per kerkdorp zijn er enige verschillen. Zo heeft Wellerlooi slechts 12,7 % inwoners boven de 65. Het hoge aantal ouderen in Bergen (= 15,7 %) kan deels toegeschreven worden aan de aanwezigheid van het verzorgingshuis in deze kern. De grootste groep inwoners is momenteel tussen de 19 en 65 jaar oud. In totaal bedraagt deze groep 8594 inwoners. Hiervan zijn 1891 inwoners tussen de 55 en 64 jaar. Dit is 14 % van het huidige inwoneraantal. Deze groep, die bijna net zo groot is als de huidige groep 65-plussers zal dus binnen 10 jaar ook tot de 65-plussers behoren. Dit betekent dat de groep 65-plussers in onze gemeente binnen 10 jaar ongeveer zal verdubbelen. Met het stijgen van de gemiddelde leeftijd wordt ook in toenemende mate een beroep op voorzieningen in het kader van de gezondheidszorg en voorzieningen in het kader van de WMO gedaan. De druk op de voorzieningen draagt er mede toe bij dat ernaar gestreefd wordt dat ouderen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven leven. Een goede gezondheidstoestand is een van de zaken die dit mogelijk maakt. BERGEN AFFERDEN S'GEWALD WELL W'LOOI TOTAAL 1137 532 497 609 302 3077 3401 1377 1408 1546 761 8494 845 313 296 329 157 1940 0-18 19-65 66-> Tabel 1: Overzicht aantal inwoners per kerkdorp in verschillende leeftijdscategorieën. In bovenstaande tabel is het aantal inwoners per kerkdorp in verschillende leeftijdscategorieën ingedeeld. Grafisch ziet het er als volgt uit: 9000 8000 7000 6000 5000 4000 3000 2000 1000 0 0-18 19-65 AL TO TA W 'L O O I W EL L S' G EW AL D DE N FE R AF BE R G EN 66-> De levensverwachting van de Nederlanders is de afgelopen jaren weer iets hoger dan in voorgaande jaren. Toch lijkt er een eind gekomen aan de stijging in de groei van de levensverwachting ten opzichte van andere Europese landen. Ontwikkelingen in de levensverwachting zijn een erfenis uit het verleden. De ziekten die nu veel vroegtijdige sterfte en verlies aan kwaliteit van leven veroorzaken, hangen vaak samen met de leefstijl eerder in de levensloop. Sociaal-culturele tendenzen De leefbaarheid in een gemeente of dorp wordt bepaald door de aanwezigheid van voorzieningen als winkels, bank, onderwijs, gezondheidszorg en verenigingsleven. Met het toenemen van de vergrijzing in kernen neemt ook de druk op de leefbaarheid toe. Het ontbreken van de noodzakelijke voorzieningen doet inwoners sneller besluiten de woonomgeving te verlaten, met als gevolg een nog grotere druk op de voorzieningen. Sociaal-culturele voorzieningen zijn ook noodzakelijk om jongere mensen voor het dorp te behouden. 9 Door middel van beleid op gebied van leefbaarheid streeft de gemeente ernaar om per kern de meest noodzakelijke voorzieningen te behouden. Dit neemt niet weg dat met het stijgen van het aantal ouderen de druk op mantelzorgers en vrijwilligers toe zal nemen. In de nota WMO wordt het beleid op deze terreinen beschreven. Sociaal-economische tendenzen Nederland kent verschillende kwetsbare inwoners. Dit komt doordat zij niet zelfredzaam zijn. Diverse zaken kunnen hier de oorzaak van zijn: werkloosheid, slechte beheersing van de Nederlandse taal, slechte woning, schulden, psychische problemen, verslaving etc. Vaak is er sprake van een combinatie van deze problemen. Gezondheidsklachten zijn hier meestal een onderdeel van. Overheid en andere instellingen benaderen deze problemen vaak afzonderlijk. Maar de verschillende problemen hebben met elkaar te maken. Zo kan overgewicht veroorzaakt worden door eenzaamheid en kan een aanpak alleen succesvol zijn als de juiste factoren worden aangepakt. Het beleid van de gemeente dient daarom een antwoord te zijn op sociaal-maatschappelijke en gezondheidsproblemen en het voorkomen daarvan. De start van samenhangend beleid wordt gevormd door een nota waarin zowel vanuit de WCPV als de WMO naar de problematiek wordt gekeken. De nadruk op eigen verantwoordelijkheid is soms wel heel sterk gebaseerd op de goed geïnformeerde, goed opgeleide, sterke persoon die zich niet gemakkelijk laat wegdrukken. Mensen die in de knel zitten, hebben vaak niet dezelfde kansen om voor een gezond leven te kiezen. Door te kiezen voor een benadering vanuit doelgroepen wordt vorm gegeven aan een samenhangend beleid van beide wetten. 2.4. Productenaanbod Publieke Gezondheidszorg (PPG) Gemeenten en de GGD moeten dus samen gezondheidsbeleid ontwikkelen en uitvoeren. In Noorden Midden-Limburg wordt hier uitvoering aan gegeven door de totstandkoming van het PPG (Productenaanbod Publieke Gezondheidzorg.) Aan de hand van gezamenlijk vastgestelde prioriteitskeuzes zal het beleid voor de komende vier jaren vorm gegeven worden. De prioriteit komt daarbij te liggen op: - jongeren - ouderen - bevolking algemeen met nadruk op de lage SESgroepen. Door de keuze van de gemeenten om ook het gemeentelijk beleid voor de komende periode op deze groepen te richten kan aan de samenwerking met de GGD en een gezamenlijke uitvoering optimaal gestalte worden gegeven. Conclusie: Op grond van wet- en regelgeving (o.a. de WCPV en de WMO) is de gemeente verplicht het gezondheidsbeleid vorm te geven. De gemeente vindt het ook belangrijk dat inwoners verkeren in een goede gezondheidstoestand en zich prettig voelen in hun leefomgeving. Voorzieningen moeten bereikbaar zijn voor alle inwoners maar extra aandacht zal uitgaan naar de kwetsbare groepen. Daarbij zal voorrang gegeven worden aan de actiepunten op het gebied van gezondheidsbevordering die door het kabinet in de nota “Langer gezond leven” zijn voorgesteld. 10 3. Evaluatie In de bijlage van deze nota is de evaluatie van De Nota “Lokaal Gezondheidsbeleid 2003-2007” opgenomen. Geconcludeerd kan worden dat aan het grootste deel van aanbevelingen op enige manier is vormgegeven en anderen momenteel nog in voorbereiding zijn. De meeste aanbevelingen zijn echter niet uitgevoerd in het kader van gezondheidsbeleid maar op basis van andere beleidsuitgangspunten, bijvoorbeeld in het kader van Wonen, welzijn, zorg of de vorig jaar vastgestelde nota Integraal onderwijs- en jeugdbeleid. Ook zijn een aantal zaken regionaal opgepakt, zoals de ondersteuning van mantelzorg door de Zorgondersteuner. Een actief drugspreventiebeleid is opgesteld naar aanleiding van op dat moment geconstateerde problemen in onze gemeente. Op het punt van ongezonde leefgewoonten van volwassenen zijn we achtergebleven in onze doelstelling. Een oorzaak die hiervoor genoemd kan worden is het ontbreken van extra financiële middelen om hier gericht preventieve producten op in te kopen. Voor de gehele evaluatie van de Nota “Lokaal Gezondheidsbeleid 2003-2007” wordt u verwezen naar de bijlage. Geconcludeerd is dat de uitvoering van de nota gezondheidsbeleid onvoldoende structureel aandacht is gegeven. Om hier voor de komende vier jaar verbetering in aan te brengen wordt voorgesteld het proces voor de komende jaren anders in te richten: Middels deze nota zullen door de raad de kaders voor het gezondheidsbeleid voor de komende jaren worden vastgesteld. De prioriteit komt de liggen bij de drie reeds eerder genoemde doelgroepen. Per doelgroep (jongeren, ouderen en mensen met een lage SES) zal een werkbijeenkomst worden georganiseerd: Voor deze werkbijeenkomst wordt een beroep gedaan op deskundigen en professionals die in onze gemeenten werkzaam zijn voor en bekend zijn met deze groepen. Gedacht wordt aan huisarts, tandarts, jeugd- en wijkverpleegkundigen, algemeen maatschappelijk werkers, mensen uit het onderwijsveld en de sportwereld, verzorgenden etc. Tijdens de werkbijeenkomsten zal de problematiek naar voren wordt gebracht worden. Knelpunten en signalen ten aanzien van de gezondheidstoestand van de doelgroepen zullen worden benoemd en concrete verbeterpunten worden voorgesteld. De GGD zal gevraagd worden dit proces te begeleiden. Per doelgroep zal een uitwerkingsnota opgesteld worden waarin de gezondheidstoestand van de genoemde bevolkingsgroep uiteen wordt gezet. Ook zullen concrete activiteiten genoemd worden die tot verbetering van de gezondheidstoestand van onze inwoners moeten leiden. Per activiteit zal worden aangeven hoe de activiteit vorm krijgt, welke instanties betrokken zijn bij de uitvoering van de activiteit en wat de looptijd van de activiteit is. Tevens zal per activiteit een kostenraming worden opgenomen. Ook zal aangegeven worden naar welke verbeteringen gestreefd worden en op welke wijze we gaan kijken wat het effect van de activiteit is. Met de GGD zal overlegd worden op welke wijze de activiteiten verwerkt worden in de jaarlijks op te stellen werkplannen. De projecten worden voorbereid en tijdens de behandeling van de voorjaarsnota worden voorgestellen gedaan om de activiteiten te financieren. Conclusie: Het gezondheidsbeleid in de gemeente Bergen heeft de afgelopen jaren in de kinderschoenen gestaan. Door de vastgestelde kaders om te zetten naar uitwerkingsnota’s met concrete activiteiten en deze te verankeren in de jaarlijkse gemeentelijke werkplannen van de GGD zal het beleid voor de komende vier jaar steviger worden neergezet. 11 4. Gegevens gezondheidssituatie inwoners gemeente Bergen Uit landelijke, regionale en lokale cijfers kan informatie gegenereerd worden over de gezondheidstoestand. Omdat de gemeente Bergen een relatief kleine gemeente is, was het niet mogelijk om de gemeentelijke cijfers van de Gezondheidsenquête en het Jongerenonderzoek op dit niveau te analyseren. Het aantal respondenten is namelijk te laag om op dit niveau betrouwbare uitspraken te kunnen doen. In plaats daarvan wordt gebruik gemaakt van de regionale cijfers. De verwachting is dat de gemeente Bergen hier niet van afwijkt. Daarom is bij de formulering van de kaders ook uitdrukkelijk gekeken naar landelijke trends en ontwikkelingen. omdat deze meestal wel mee actuele gegevens bevatten. Gegevensbronnen waarvan hierbij gebruik gemaakt is zijn: Jongerenonderzoek 2001 en 2005 bij leerlingen van 2e en 4e klas van het voortgezet onderwijs Gegevens van de JGZ Regionale bevolkingsonderzoeken/ infokaarten GGD Regionale sterftecijfers 1999-2003 Limburgse Gezondheidsenquêtes 1998 en 2003 bij de volwassen bevolking (20 t/m 75 jaar) Voor de gegevens wordt verwezen naar de bijlagen. 4.1. Mensen met een lage sociaaleconomische status Een belangrijk element in de visie op gezondheidszorg is dat er gelijke kansen op gezondheid dienen te zijn voor alle inwoners. Uit onderzoek is gebleken dat mensen met een laag inkomen en een lage opleiding gemiddeld 3,5 jaar korter leven en bijna 12 jaar doorbrengen in minder goede gezondheid dan mensen met een hoog een inkomen en een hoge opleiding. Naarmate het inkomen lager is, is de sterfte aan een groot aantal doodsoorzaken hoger. Mensen met een lage opleiding en een laag inkomen worden aangeduid als behorend tot de groep met een lage sociaal economische status (lage SES). Deze mensen kunnen onder andere aangetroffen worden in de volgende groepen: - Eenoudergezinnen - Alleenstaande oudere vrouwen - Mensen met een uitkering Er zijn geen regionale of lokale gegevens over sociaal economische gezondheidsverschillen beschikbaar. Landelijke gegevens zijn slechts deels bruikbaar, aangezien allochtonen, die vaak tot deze doelgroep behoren, in onze regio minder vertegenwoordigd zijn. De minder goede gezondheid van mensen met een lage SES kan voor een belangrijk deel toegeschreven worden aan de volgende oorzaken: 1. Zij hebben vaker ongezonde leefgewoonten als: roken, excessief alcoholgebruik, geringe consumptie van groente en fruit en overgewicht. 2. Zij leven vaker in minder gunstige psychosociale omstandigheden. Ze hebben meer te maken met langdurige financiële problemen, ze hebben de neiging om de oorzaken van allerlei problemen buiten zichzelf te leggen en om vijandig te reageren. Dit heeft direct of indirect (via meer roken of drinken) een ongunstige invloed op de gezondheid. 3. Zij hebben minder gunstige materiële omstandigheden. Een lager inkomen beperkt bijvoorbeeld de mogelijkheden om te kiezen voor duurdere maar gezondere producten zoals bijvoorbeeld “light” voedingsproducten. De arbeidsomstandigheden zijn vaak minder gunstig door meer lichamelijke belasting. Verder zijn er minder mogelijkheden tot het maken van keuzes in het werk hetgeen de psychosociale belasting van werken vergroot. 4. Als ze ziek zijn dan blijkt die ziekte vaker minder gunstig te verlopen. Dit is ook een gevolg van de eerder genoemde zaken als ongezonde leefgewoonten, meer stress en minder gunstige materiele omstandigheden. Tot deze doelgroep behoren ook veel mensen die waarvoor beleid geformuleerd moet worden in het kader van prestatieveld 7, 8 en 9 van de WMO. 4.2. Jongeren Met de meeste jongeren gaat het in allerlei opzichten redelijk tot goed. Maar de jeugd van tegenwoordig leeft niet altijd even gezond. Heel wat jongeren roken (16% van de Limburgse jongeren), drinken te jong, te vaak en te veel alcohol (7 % drinkt 20 glazen of meer per week), 12 experimenteren met of gebruiken regelmatig drugs, vrijen onveilig (8%), eten ongezond (25% ontbijt minder dan vier keer per week), en bewegen onvoldoende. Er wordt gekozen voor de doelgroep jongeren omdat bij deze groep veel gezondheidswinst te halen is. Jongeren hebben nog een heel leven voor zich. Het aanbieden van een goed preventieaanbod kan dan ook effect voor een hele lange tijd hebben. Als zich reeds op jonge leeftijd ziektebeelden openbaren, zullen deze meestal langdurig zijn een groot effect hebben op de maatschappelijke kosten. Daarbij kunnen we constateren dat jongeren steeds meer een ongezonde leefstijl hanteren. Niet alleen de hoge alcoholconsumptie is een probleem maar dat men als gevolg daarvan onveilige sex heeft, deelnemer aan het verkeer is of in aanraking komt met lichamelijk geweld, maakt het gezondheidsrisico nog groter. Alle kinderen tot 19 jaar worden op periodieke momenten door de JGZ gezien. Er kunnen op het kind afgestemde adviezen verstrekt worden. Daarbij zijn jeugd en jongeren via scholen gemakkelijk te bereiken en is het mogelijk om op deze manier in samenwerking met het onderwijs goede voorlichting te verzorgen en lespakketten aan te bieden over gezondheid. Jeugdige kinderen zijn vaak gemakkelijker te beïnvloeden dan de oudere jeugd die over vele onderwerpen al een eigen mening hebben gevormd of de experimenteerfase al voorbij zijn. Met name in de preventiesfeer kan bij jeugd en jongeren nog veel bereikt worden. 4.3. Ouderen De doelgroep ouderen is belangrijk omdat het aantal ouderen nog steeds toeneemt. Ook in onze gemeente zal het aantal ouderen de komende jaren fors zal toenemen. Met het toenemen van de leeftijd neemt in de meeste gevallen ook het aantal klachten over de gezondheid toe. De toename van lichamelijke inactiviteit kan eveneens leiden tot klachten. Dit terwijl men bij het verrichten van activiteiten steeds meer beperkingen gaat ondervinden. Ouderen komen in een fase van het leven waarin de dood een belangrijke rol gaat spelen. Dit kan gepaard gaan met eenzaamheid. Wie behoort tot de doelgroep ouderen? In het ouderenbeleid wordt geen strikte grens gegeven van het begrip oud. Meestal worden groepen ouderen gedefinieerd afhankelijk van het beleidsterrein. Gaat het over de kansen voor ouderen op de arbeidsmarkt, dan worden mensen van 50-65 jaar bedoeld, bij AOW-gerechtigden worden mensen vanaf 65 jaar bedoeld en bij het gebruik van zorgvoorzieningen gaat het vooral om 75-plussers. In deze nota wordt definiëren we ouderen als personen van 55 jaar en ouder. Conclusies/Aanbevelingen: Hierboven is omschreven welke doelgroepen het meest kwetsbaar zijn en bij welke doelgroep preventieve gezondheidszorg het meeste effect zal hebben. Ook regionaal (GGD NML) en landelijk zijn deze doelgroepen ook als meest urgente groepen naar voren gebracht. De producten die de komende jaren aangeboden worden richten zich ook met name op deze doelgroepen. Voorgesteld wordt de activiteiten te richten op alle inwoners, maar daarbij extra aandacht te schenken aan de doelgroepen: mensen met een lage SES ouderen jongeren 13 5. Beleidsvoornemens Uit (landelijke) onderzoeken blijkt dat de komende jaren vooral ziekten die verband houden met overgewicht, depressie en ongezonde leefstijl zullen toenemen. Gelet op de oorzaken die hieraan bijdragen en die ook in onze gemeente aanwezig zijn, kan dan ook verwacht worden dat deze ziekten in onze gemeenten zullen toenemen. Preventieve activiteiten gericht op tegengaan van overgewicht en depressie en het bevorderen van een gezonde leefstijl zullen naar verwachting dan ook bijdragen aan terugdringen van de ziektebeelden en het realiseren van een hogere leeftijd bij onze inwoners. In het vorige hoofdstuk is aangegeven naar welke groepen de aandacht de komende jaren het meeste zal gaan. Daarbij willen we aansluiten bij de speerpunten welke het kabinet in de nota “Langer gezond leven” bij voorrang wil oppakken. Preventieve maatregelen zijn bedoeld om het mensen mogelijk te maken gezonder te gaan leven. Iedereen heeft echter ook een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van het wel of niet overnemen van gezond gedrag. Mensen moeten gewezen worden op de risico’s van een ongezonde leefstijl en op de gedragsveranderingen die leiden naar een gezonde leefstijl. Dit is geen garantie dat het beoogde gedrag ook overgenomen gaat worden. Bekend is dat langdurige interventies op termijn bij een grote groep mensen wel degelijk tot een gedragsverandering leidt. 5.1 Aandacht voor gezonde leefstijl (overgewicht, roken, drinken, drugsgebruik) Bewegen Lichaamsbeweging kan gezien worden als een relatief goedkope manier om het ontstaan van een aantal belangrijke ziekten, zoals hart- en vaatziekten, ouderdomssuiker, botontkalking en bepaalde vormen van kanker (met name darmkanker), tegen te gaan. Bovendien kan het een sociale functie hebben en kan het de zelfredzaamheid en mobiliteit van (chronisch zieke) ouderen verbeteren en psychische problemen, zoals bijvoorbeeld eenzaamheid, verminderen. Meer bewegen is voor (jongere) mensen een manier om de problematiek van overgewicht aan te pakken. Op latere leeftijd draagt bewegen bij om langer fit te blijven. Hierdoor kunnen mensen langer zonder hulp zelfstandig blijven wonen. Dit heeft directe gevolgen ten aanzien van de voorzieningen die de gemeente in het kader van de WMO moet leveren. Roken Eén jaar nadat iemand gestopt is met roken, is de kans op bepaalde hartziekten afgenomen met 50%. Stoppen met roken betekent voor het individu een aanzienlijke verbetering in kwaliteit van leven en voor de maatschappij een vermindering in de kosten van zorg. Het beleid ten aanzien van jongeren zal erop gericht zijn dat zij bekend zijn met de risico’s van roken en minder in de verleiding worden gebracht om te gaan roken. Door aanpassing van de leefstijl worden kosten ten gevolge van ziekte op een latere leeftijd voorkomen. Ook blijft men lichamelijk fitter, waardoor de animo om te blijven bewegen aanwezig blijft. Door veranderende wetgeving wordt het roken in openbare ruimten steeds verder beperkt. Schadelijk alcoholgebruik De meeste alcohol wordt thuis gedronken, een ander deel in de horeca en in sportkantines. Veel mensen drinken alcohol omdat ze het gezellig en lekker vinden, of omdat ze mee willen doen. De één drinkt dagelijks; een ander drinkt doordeweeks niet, maar in het weekend juist heel veel. Soms heeft heel veel drinken te maken met groepsgedrag. Zo wordt onder jongeren bij bepaalde gelegenheden veel gedronken. Ook tijdens het uitgaan wordt vaak veel alcohol gebruikt, waarvan een groot deel al tijdens het “indrinken” wordt genuttigd. Het alcoholgebruik in onze regio is hoog. De verwachting is dat we de komende jaren een hoger ziektepercentage ten gevolge van schadelijk alcoholgebruik zullen tegenkomen. Om de schade bij de huidige generatie jongeren te beperken wordt regionaal ingezet op alcoholpreventiebeleid. Dit plan zal in de loop van het jaar gereed zijn. 14 Drugsgebruik De mate waarin de verschillende soorten (hard)drugs beschikbaar zijn of worden aangeboden maakt dat een grote groep meestal jonge mensen gebruiker zijn van drugs. Jongeren experimenteren in hun weg naar volwassenheid met verschillende middelen. Ondanks het feit dat bekend is dat er risico’s aan kleven zullen jongeren experimenteergedrag blijven vertonen. Zij zullen gewezen moeten worden op de risico’s en het herkennen van bepaalde (vervuilde) middelen. Bij een grote groep is echter geen sprake meer van experimenteel gedrag maar van dagelijks gebruik. Afgezien van het feit hoe men het (regelmatige) drugsgebruik kan blijven bekostigen is duidelijk dat drugsgebruik invloed heeft op de leer- en werkprestaties. Daarnaast is er discussie over de mate van afhankelijkheid (verslaving) van softdrugs die voor bepaalde groepen mensen risicovol is. Ook levert de combinatie alcohol- en drugsgebruik veel problemen in de openbare ordesfeer op. In onze regio kennen we een drugpreventieproject speciaal gericht op jongeren. Dit project is gebaseerd op: - directe voorlichting aan jongeren op de plekken waar zij gebruiken - lessen gezondheidsvoorlichting via het onderwijs Doel en strategie van het bevorderen van een gezonde leefstijl Het vóórkomen van ziekten en ziektelast heeft tot effect dat het aantal jaren dat men in goede gezondheid kan leven toeneemt en het gebruik van gezondheidszorgvoorzieningen kan worden beperkt. Dit motiveert de overheid (ook gemeenten) om te investeren in preventieve activiteiten. Het bevorderen van een gezonde leefstijl zal zich richten op het voorkomen van het ontstaan van ziekten en het terugbrengen van het sterftecijfer ten gevolge van een ongezonde leefstijl. 5.2. Bestrijding overgewicht Overgewicht is de komende jaren een groot gezondheidsprobleem. Wij willen de bestrijding van overgewicht dan ook als een van de kaders benoemen voor het uit te werken gezondheidsbeleid. Er zijn verschillende factoren te noemen voor het ontstaan van overgewicht. Een van de oorzaken ligt in de erfelijke factoren. Aangezien deze door de tijd heen vrijwel stabiel zijn, kunnen ze niet de verklaring vormen voor de sterke toename in overgewicht die de laatste jaren is opgetreden. Hiervoor valt eerder te denken aan veranderingen in leefstijl: ongezonde voeding met een hoge energiedichtheid, onvoldoende bewegen, veel zittende activiteiten, alcoholgebruik en dergelijke. Zulke veranderingenhangen samen met omgevingsfactoren. Dat laatste geldt met name voor de beperkte tijd die we nemen voor het bereiden van maaltijden, de kant en klare porties die restaurants en supermarkten aanbieden en het verschil in kostprijs tussen gezonde en ongezonde voedingsmiddelen. Verder is de noodzaak om lichamelijke activiteiten te ontplooien gedaald door een toenemend mechanisatie en automatisering. Overgewicht en vooral obesitas dragen bij aan chronische aandoeningen zoals diabetes mellitus (suikerziekte), hart- en vaatziekten, aandoeningen van de galblaas, aandoeningen van het bewegingsapparaat en verschillende vormen van kanker. Verder moeten we de psychische gevolgen die ontstaan ten gevolge van overgewicht niet onderschatten. Doel en strategie voor de aanpak van overgewicht Preventie van overgewicht zal zich zowel richten op het voorkomen van het ontstaan van overgewicht, als op het voorkomen dat mensen die al overgewicht hebben verder toenemen in gewicht. 5.3. Preventie van depressies Depressie behoort tot de aandoeningen met de grootste ziektelast en vormt een aanzienlijke bedreiging voor de volksgezondheid. Wanneer mensen een depressie hebben is de kwaliteit van leven sterk gereduceerd. In Nederland lijden jaarlijks ongeveer 737.000 personen tussen de 12 en 75 jaar aan depressie. Mensen met een depressie doen een groter beroep op de gezondheidszorg en verzuimen vaker van hun werk. Depressie wordt gekenmerkt door een sombere stemming en interesseverlies. Maar er zijn meer klachten die een verstorende invloed hebben op iemands functioneren, zoals een ontregelde slaap, energiegebrek, problemen met de concentratie, toename of verlies van eetlust, piekeren over de dood en suïcide, of een ernstige gebeurtenis zoals een echtscheiding of overlijden van een dierbaar persoon. 15 Doel en strategie van depressiepreventie Preventie van depressie richt zich in de regel op het versterken van (o.a. emotionele, sociale, cognitieve) vaardigheden en activiteiten. Deze helpen om te gaan met moeilijke levensgebeurtenissen ze beschermen tegen depressie of helpen om depressieve klachten te verminderen. Preventie richt zich primair op het vergroten van de zelfredzaamheid en controle van mensen waardoor de kans op een depressie afneemt. 16 BIJLAGE 1 Evaluatie nota “Lokaal Gezondheidsbeleid Bergen 2003-2007” In juli 2003 is door de gemeenteraad van Bergen een nota lokaal gezondheidsbeleid vastgesteld. Deze nota is mede tot stand gekomen door de wettelijke verplichting die op grond van de Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid aan de gemeente was opgelegd. Er is een visie op gezondheid geformuleerd en er zijn gegevens verzameld over de gezondheidstoestand van de inwoners. Ook is in kaart gebracht welke instanties in onze gemeente werkzaam zijn of diensten verlenen ten behoeve van de gezondheids. De gemeente heeft aangegeven de regierol te willen vervullen, maar in de praktijk bleek het toch lastig te zijn dit goed handen en voeten te geven. Tijdens een werkconferentie zijn een aantal knelpunten ten aanzien van het gezondheidsbeleid naar voren gekomen en zijn door “deskundigen uit het veld” aanbevelingen gedaan. Er zijn een zestal knelpunten gesignaleerd, die zich vooral uitstrekken op het gebied van : - ouderen - jongeren - bevolking algemeen Er zijn een aantal aanbevelingen gedaan om gezondheidsproblemen in de hierboven genoemde groepen terug te brengen, namelijk: 1. Zoeken naar wegen om vereenzaming van ouderen, als gevolg van het wegvallen van sociale infrastructuur van ouderen, te bestrijden. 2. Meer vrijwilligers betrekken bij de mantelzorg om aan de behoefte te voldoen en overbelasting te beperken. 3. Ouderen in de gelegenheid stellen om zo lang mogelijk zelfstandig te blijven wonen in hun eigen omgeving. 4. Ondersteuning bieden aan ouders bij tekortkomingen in de opvoeding 5. Gezonde leefstructuur voor jongeren 6. Gezonde leefstructuur voor volwassenen 7. Inwoners die zelf geen hulp zoeken, motiveren om gebruik te maken van de reguliere hulpverleningsinstanties Aan deze aanbevelingen zijn als volgt uitvoering gegeven: Ad 1. Financiële ondersteuning van de Bonden van Ouderen, zodat zij in de gelegenheid zijn laagdrempelige activiteiten voor ouderen te organiseren. Versterking van de wijkfunctie van zorgcentrum “Maasduinen Staete” Realisatie van Dorpscentrum Wellerlooi (in 2006). Ad 2. Opdracht aan de Zorgondersteuner om de positie van mantelzorgers in onze gemeente te versterken. Hiervoor organiseert men een jaarlijkse dag van de mantelzorg, probeert men de mantelzorgers in beeld te krijgen en organiseert men een jaarlijks weekend met lotgenoten. Vanaf 2006 wordt met de voorbereiding van de WMO verdere uitvoering gegeven aan het beleid ten aanzien van mantelzorgers. De verwachting is dat een (deel)nota in de loop van 2007 kan worden vastgesteld. Ad 3. In het kader van de WVG (Wet voorzieningen gehandicapten) nu WMO worden woningaanpassingen verricht die ouderen in staat stellen zo lang mogelijk gebruik te kunnen blijven maken van een eigen woning. Daarnaast is er een vervoersvoorziening die ouderen in staat stelt hun mobiliteit zoveel mogelijk te behouden, zodat zij gebruik kunnen blijven maken van hun sociale infrastructuur. Ad 4. In 2005 is gestart met de voorbereiding van een integraal jeugd- en jongenbeleid. Dit heeft in juli 2006 geleid tot de vaststelling van de nota”Wie de jeugd heeft, heeft de toekomst”. Een van de actiepunten die uitgewerkt zullen worden is de inrichting van een laagdrempelig steunpunt voor opvoedingsondersteuning. De verwachting is dat dit steunpunt op 1 januari 2008 gerealiseerd is. Ad 5. Uitvoering geven aan het project “gezonde school en genotmiddelen” in de hoogste groepen van het basisonderwijs en de eerste klassen van het voortgezet onderwijs. 17 Ad 6. Ad 7. Op het terrein van jeugd is de constatering dat een grote groep jongeren bekend was met het gebruik van harddrugs aanleiding om hier een project op uit te voeren. Middels het project Check is informatie en voorlichting gegeven aan jongeren, ouders en degenen die met hen te maken hebben, zoals vrijwilligers en docenten. Doel van deze zogeheten primaire preventie is bewust keuzes leren maken. Bestaande activiteiten, zoals voorlichting van verschillende instanties op scholen, zijn meer op elkaar afgestemd. Het tweede onderdeel is secundaire preventie. Dit houdt in de begeleiding van experimenterende jongeren met risicogedrag en preventie gericht op risico’s. Doel is jongeren bewust maken van de risico’s van (combi)gebruik door middel van een outreachende benadering. Het belang van het project werd door de provincie onderschreven en gewaardeerd met een subsidiebedrag. Het project is inmiddels in de hele regio uitgezet in de vorm van outreachende verslavingspreventie en check, preventie op maat, waarbij een vraaggericht aanbod op het gebied van gezondheid, veiligheid en welzijn aan alle scholen voor Voortgezet onderwijs in de regio wordt geleverd. Ten aanzien van deze aanbeveling zijn geen specifieke projecten uitgevoerd. Via regelmatig overleg in het netwerk bemoeizorg, waaraan de GGZ, het AMW, de woningstichting, de politie en de gemeente deelnemen, worden signalen met elkaar gedeeld en daar waar nodig concrete acties naar de hulpbehoevende persoon uitgevoerd door de sociaal verpleegkundige van de GGZ. De interventies zijn erop gericht de hulpbehoevende met ondersteuning toe te leiden naar het regulieren hulpaanbod. Daarnaast is uitvoering van het gezondheidsbeleid in onze gemeente vorm gegeven door middel van de uitvoering van producten die door de GGD in het KPA zijn aangeboden. Het betreft dan (meest wettelijke) producten die voor de hele regio uitgevoerd worden, zoals o.a. uitvoering jeugdgezondheid 4-19 jaar, controle hygiëne kampeerterreinen en kampeerverblijven, controle hygiëne prostitutiebedrijven, forensische geneeskunde, epidemiologie en bestrijding infectieziekten. Een extra impuls in de vorm van inkoop van producten gericht op preventie is uitgebleven, mede omdat een financieel voorstel om een extra budget van € 15.000,-- in de voorjaarsnota van 2004 niet is overgenomen. Ook de ontwikkelingen op het terrein van ouderen in de vorm van wonen, welzijn, zorg hebben niet stil gestaan. In 2003 hebben de drie gemeenten in Maasduinen opdracht gegeven om een onderzoek te verrichten naar de ontwikkelingen, naar kansen en bedreigingen in de regio. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden in samenwerking met organisaties en zorgvragers in de regio Maasduinen. Er ligt in de regio Maasduinen een opgave ten behoeve van de leefbaarheid voor 14 kernen op het gebied van wonen, welzijn, zorg. In het rapport “Vitaal tot in de Kern” is in februari 2005 een basis voor samenwerking neergelegd. Er is in december 2005 een intentieverklaring afgesloten. Het doel van deze samenwerking is het uitwerken van een door alle partijen gemeenschappelijk gedragen regionale visie op het gebied van wonen, welzijn en zorg, met daaraan gekoppeld het opstellen van lokale uitvoeringprogramma's. Er wordt een directe koppeling gelegd tussen deze uitvoeringsprogramma's en het nieuwe regionale volkshuisvestingsplan (RVP). Het uitvoeringsprogramma zal voor het lokale niveau helder moeten maken in welk volume producten, diensten en voorzieningen in samenhang moeten worden aangeboden en hoe deze verspreid dienen te zijn over de woonkernen. Behalve het kwantitatieve woningaanbod zal ook het kwalitatieve aspect van de woningen inzichtelijk moeten worden. Om de hieruit voortvloeiende concrete doelstellingen te kunnen verwezenlijken is het van meet af aan noodzakelijk, om beleidsvisie en uitvoeringsprogramma interactief met zorgverzekeraars, zorgaanbieders, woningcorporaties en zorgvragers tot stand te laten komen. Het Uitvoeringsprogramma 2006-2008 is door de Plantafel eind 2005 vastgesteld en nogmaals bekrachtigd via de projectsheets in september 2006. Door middel van deze evaluatie kan geconstateerd worden dat aan het grootste deel van aanbevelingen op enige manier is vormgegeven en anderen momenteel nog in voorbereiding zijn. Met name op het punt van ongezonde leefgewoonten van volwassenen zijn we achtergebleven in onze 18 doelstelling. Een oorzaak die hiervoor genoemd kan worden is het ontbreken van extra financiële middelen om hier gericht preventieve producten op in te kopen. In de nieuw nota volksgezondheid zal wederom extra aandacht voor dit punt gevraagd worden. 19 BIJLAGE 2 Landelijke ontwikkelingen Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid Wat is de openbare gezondheidszorg De openbare gezondheidszorg (OGZ) behartigt zaken die van groot belang zijn voor een gezonde samenleving. Het gaat daarbij om die onderdelen van de gezondheidszorg en het openbaar bestuur die zich richten op ziektepreventie en de bescherming van de bevolking of groepen binnen de bevolking. Er is in Nederland geen algemeen aanvaarde definitie voorhanden die nauwkeurig aangeeft wat onder OGZ moet worden verstaan. Aan de activiteiten op het gebied van openbare gezondheidszorg ligt in principe geen individuele hulpvraag ten grondslag. Het meest karakteristiek aan openbare gezondheidszorg is dat er vooral sprake is van een maatschappelijke hulpvraag. Het is de overheid die openbare gezondheidszorg aan de burgers als collectief aanbiedt. Openbare gezondheidszorg vult daarmee de reguliere, individugerichte zorg aan. De openbare gezondheidszorg kan gaan over alle terreinen van het leven: van de schoolarts tot voorlichting over dementie, van verslavingszorg tot reizigersvaccinatie en van toegang tot de zorg tot het opknappen van vochtige woningen en het saneren van vervuilde grond. De volksgezondheid in Nederland staat op een hoog peil, maar er is voldoende reden om alert te reageren op ontwikkelingen die de volksgezondheid bedreigen: er bestaan in Nederland nog steeds aanmerkelijke gezondheidsverschillen tussen arm en rijk; mannen uit de laagste inkomensgroepen overlijden gemiddeld 5 jaar eerder dan mannen uit de hoogste inkomensgroepen. Bij vrouwen is dit 2,6 jaar; in Europees verband daalt het niveau van de Nederlandse volksgezondheid, o.a. sterfte aan longkanker bij mannen en sterfte aan borstkanker bij vrouwen is in Nederland hoog; psychosociale problemen zoals angststoornissen en alcoholverslaving nemen toe; de kans op de uitbraak van een infectieziekte neemt toe; er is een toename van besef van risico’s van rampen en de noodzaak van goede medische zorg daarbij; ongezonde gedragingen nemen onvoldoende af. Dit blijkt o.a. door de toename van overgewicht en diabetes; de vraag naar zorg neemt toe o.a. door bevolkingsgroei en vergrijzing, maar het aanbod houdt daar geen gelijke tred mee. De OGZ richt zich op mogelijkheden om gezondheid te beschermen tegen de grootste bedreigingen van de volksgezondheid op dit moment, zowel wat betreft de gezondheidszorg, de leefstijl en het milieu. Ook de inzet voor het voorkomen en bestrijden van rampen en het tegengaan van verspreiding van infectieziekten heeft een directe relatie met milieu. Daarnaast krijgt het (sociale) milieu steeds meer aandacht, omdat veel (psychische) ziekten hun oorsprong vinden in sociale problematiek. Daarbij dat het zowel om een goede thuissituatie als ook om het terugbrengen van ongezonde stress op het werk en om het creëren van een veilige leefomgeving. Andere mogelijkheden zijn het screenen van groepen uit de bevolking op specifieke aandoeningen, waarbij bijvoorbeeld de jeugdgezondheidszorg voor nul- tot negentienjarigen een belangrijke plek inneemt, omdat op jonge leeftijd veel gezondheidsrisico’s nog tijdig zijn aan te pakken. Het is belangrijk dat preventie en curatie op elkaar aansluiten. Gezondheidsproblemen niet pas aanpakken als mensen ziek zijn, maar zo vroeg mogelijk preventief optreden. Via gezondheidsbevordering wordt getracht de leefstijl zodanig te beïnvloeden dat ziekten worden voorkomen. Het gaat bij het bevorderen van een gezonde leefstijl om de zogenaamde BRAVO-thema’s: meer Bewegen, niet Roken, minder Alcohol, gezondere Voeding, veilig Vrijen, Veiligheid in en om het huis en voldoende Ontspanning. Van oudsher zijn veel activiteiten in de OGZ gericht op groepen in de bevolking met extra risico’s. Aan het begin van de twintigste eeuw vertaalde zicht dat in de armendokter, tegenwoordig gaat het over de zorg van dak- en thuislozen. Openbare gezondheidszorg richt zich ook op groepen mensen met minder kansen in de maatschappij. Er zijn en blijven grote gezondheidsverschillen tussen mensen met een hoge sociaal-economische status (SES), dus met hoge inkomens en hoge opleidingen, en 20 mensen met een lage SES. Belangrijke groepen met een lage SES vinden we onder allochtonen, ouderen, eenoudergezinnen, chronisch zieken en gehandicapten. De OGGZ heeft als taak ervoor te zorgen dat zorg en preventie ook voor deze groepen goed toegankelijk zijn. De Wet collectieve preventie volksgezondheid: gemeentelijke uitvoering De WCPV regelt sinds 1989 de relatie tussen het Rijk en de gemeenten ten aanzien van de collectieve preventie/openbare gezondheidszorg. De WCPV verplicht o.a. om een gemeentelijk gezondheidsdienst (GGD) in stand te houden. Gemeentelijke gezondheidsdiensten zijn organisaties die gespecialiseerd zijn in openbare gezondheidszorg. Naast de gemeenten en GGD’en hebben zorgaanbieders als huisartsen en thuiszorg bepaalde structurele of projectmatige uitvoerende verantwoordelijkheden in openbare gezondheidszorg. In de WCPV is vastgelegd dat de gemeente ook heeft zorg te dragen voor de afstemming tussen preventie en de curatie. Welke taken vallen onder de gemeentelijke aansturing Openbare gezondheidszorg is een breed begrip. De OGZ richt zich in eerste instantie op die taken die direct te maken hebben met het verbeteren van de volksgezondheid. Uit de wet vloeien de volgende taken voort: - epidemiologie: het verzamelen en analyseren van gegevens omtrent de gezondheidssituatie van de bevolking - onderlinge afstemming tussen collectieve preventie en curatieve gezondheidszorg: deze kan de gemeente invullen door zorgaanbieders, zorgverzekeraars en patiëntenorganisaties betrekken bij het gemeentelijk gezondheidsbeleid door preventie in te brengen in (regionale) zorgoverleggen. - Bewaken van gezondheidsaspecten in bestuurlijke beslissingen: een coördinerende en integrerende taak van de gemeente, met een adviestaak van de GGD - Bevolkingsonderzoeken: het (laten) oproepen van de groepen vrouwen die in aanmerking komen voor deelname aan de onderzoeken naar borstkanker en baarmoederhalskanker. - Medische milieukunde: onderzoek, advisering en signalering op het terrein van milieu en gezondheid, bijvoorbeeld onderzoek van de kwaliteit van zwemwater. - Technische hygiënezorg: controle van kindercentra en prostitutiebedrijven - Openbare geestelijke gezondheidszorg: directe hulpverlening, preventie en zorg voor mensen met een verhoogd risico, verslavingszorg - Infectieziektebestrijding: o.a. onderzoek, bron- en contactopsporing en preventie - Zorg voor nul- tot negentienjarigen (jeugdgezondheidszorg; o.a. monitoring en signalering, gezondheidsvoorlichting, vaccinatie, screening, onderkenning van gezondheidsbedreigende factoren in de sociale en fysieke omgeving. Uit andere wetten of autonoom beleid van de gemeente vloeien als taken voort: - vangnettaken - geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen - forensische geneeskunde - indicatiestelling en advisering. Op termijn zal de Wet publieke gezondheid de Wet collectieve preventie volksgezondheid (WCPV), de Infectieziektewet en de Quarantainewet vervangen. De wet is momenteel ter advisering toegezonden aan de Raad van State. De definitieve tekst van het wetsvoorstel wordt pas bekend gemaakt bij de indiening in de Tweede Kamer. Besluitvorming over het voorstel zal in het najaar van 2008 plaatsvinden. Voor het infectieziektedeel zal de wet zo snel mogelijk na de aanname in werking treden, naar verwachting 1 november 2008. De nieuwe wet beoogt onder andere dat er voldoende voorzieningen komen om infectieziekten snel op te kunnen sporen en te bestrijden. Ook krijgt de minister van VWS meer bevoegdheden om bij landelijke infectieziektecrises de regie te voeren. Tevens wordt in deze wet het verplicht gebruik van het Elektronisch kinddossier EKD) in de jeugdgezondheidszorg verplicht gesteld. WMO in het kort Wat is het doel de WMO? Het maatschappelijke doel van de WMO is: meedoen. Meedoen van álle burgers aan álle facetten van de samenleving, al of niet geholpen door vrienden, familie of bekenden. Dat is de onderlinge 21 betrokkenheid tussen mensen. En als dat niet kan, is er ondersteuning vanuit de gemeente. Het eindperspectief van de WMO is een samenhangend lokaal beleid op het gebied van de maatschappelijke ondersteuning en op aanpalende terreinen. Voor mensen die langdurige, zware zorg nodig hebben is en blijft er de AWBZ. Bundeling De WMO is een nieuwe wet, waarin de volgende bestaande wetten gebundeld worden: Welzijnswet Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) Aantal subsidieregelingen uit de AWBZ (o.a. mantelondersteuning, diensten bij wonen met zorg) De Huishoudelijke Verzorging uit de AWBZ De Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (OGGZ) Betekenis voor burgers Met ingang van de Wet maatschappelijke ondersteuning komt er meer samenhang in de ondersteuning voor de burger. Zo kan iedereen straks bij één loket terecht met vragen over ondersteuning. Bovendien betrekt de gemeente de burgers bij het ontwikkelen van het gemeentelijke WMO-beleid. Dat maakt ondersteuning op maat mogelijk. Betekenis voor gemeenten De Wvg en de Welzijnswet vallen al onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten. Met de invoering van de WMO komen daar een deel van de AWBZ en de OGGZ bij. De grootste verandering is de bundeling van de wetten en de verandering in de sturingsfilosofie. Door een bundeling van de wetten is integraal beleid mogelijk. Dit betekent dat gemeenten alle diensten goed op elkaar moeten afstemmen. De verandering in de sturingsfilosofie houdt in dat gemeenten straks verantwoording moeten afleggen aan hun eigen inwoners in plaats van aan het rijk. Het wordt dus belangrijk dat gemeenten alle partijen goed betrekken bij het ontwikkelen van het beleid. Verantwoording Hoewel de gemeenten straks verantwoording moeten afleggen aan de eigen inwoners, zijn er wel een aantal kaders opgesteld waar de gemeente beleid op moet formuleren. Deze kaders worden de prestatievelden genoemd. De WMO bepaalt dat gemeenten hun beleid op deze prestatievelden moet vastleggen in een beleidsplan. Dit plan stelt de gemeente één keer in de vier jaar op. Er zijn negen prestatievelden: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. het bevorderen van de sociale samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten; op preventie gerichte ondersteuning bieden aan jongeren met problemen met opgroeien en van ouders met problemen met opvoeden; het geven van informatie, advies en cliëntondersteuning; het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers; het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijke verkeer en van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem; het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behoud van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijk verkeer; maatschappelijke opvang, waaronder vrouwenopvang en huiselijk geweld het bevorderen van openbare geestelijke gezondheidszorg, met uitzondering van het bieden van psychosociale hulp bij rampen het bevorderen van verslavingsbeleid. De negen prestatievelden van de WMO hebben verschillende raakvlakken met taken binnen de WCPV. De raakvlakken staan grijs gearceerd weergegeven in het onderstaande schema. Uitgangspunt zijn hier de WCPV taken die gekoppeld worden aan de WMO prestatievelden. W W WCPV taken M WMO prestatievelden O 22 1. Beleidsadvisering; 2. Onderlinge afstemming tussen collectieve preventie en de curatieve zorg; Prestatieveld 1 t/m 9 Prestatieveld 1 t/m 9 3. Verwerven van inzicht in de lokale gezondheidssituatie van de bevolking; Prestatieveld 1 t/m 9 4. Bewaken van gezondheidsaspecten in bestuurlijke beslissingen; Prestatieveld 1 t/m 9 5. Gezondheidsbevordering; Prestatieveld 1: Het bevorderen van de sociale samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten; Prestatieveld 4: Het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers; Prestatieveld 5: Het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijke verkeer en van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem; Prestatieveld 9: Het bevorderen van verslavingsbeleid. 6. Bevolkingsonderzoeken; 7. Bevorderen van medisch milieukundige zorg; Prestatieveld 1: Het bevorderen van de sociale samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten; 8. Bevorderen van technische hygiënezorg; 9. Bevorderen van openbare geestelijke gezondheidszorg. Deze taak wordt overgeheveld naar de WMO. Prestatieveld 1: Het bevorderen van de sociale samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten; Prestatieveld 5: Het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijke verkeer en van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem; Prestatieveld 7: Het bieden van maatschappelijke opvang, waaronder vrouwenopvang; Prestatieveld 8: Het bevorderen van openbare geestelijke gezondheidszorg, met uitzondering van het bieden van psychosociale hulp bij rampen; 10. Algemene infectieziektebestrijding; 11. Bestrijding van seksueel overdraagbare aandoeningen, waaronder aids; 12. Tuberculosebestrijding; 13. Bron- en contactopsporing bij 23 vermoeden op epidemieën van infectieziekten; 14. Beantwoorden van vragen uit de bevolking; Prestatieveld 3: Het geven van informatie, advies en cliëntondersteuning; 15. Geven van voorlichting en Begeleiding; Prestatieveld 3: Het geven van informatie, 16. Werven van inzicht in de ontwikkelingen in de gezondheidstoestand van jeugdigen en van gezondheidsbevorderende en –bedreigende factoren; 17. Ramen van de behoefte aan zorg; 18. Vroegtijdige opsporing en preventie van een aantal specifieke stoornissen en het aanbieden van vaccinaties voortkomend uit het Rijksvaccinatieprogramma; 19. Geven van voorlichting, advies, instructie en begeleiding; Prestatieveld 2: Op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met problemen met opgroeien en van ouders met problemen met opvoeden; Prestatieveld 3: Het geven van informatie, advies en cliëntondersteuning; 20. Formuleren van maatregelen ter beïnvloeding van gezondheidsbedreigingen. 21. Maatwerk jeugdgezondheidszorg (overige producten) Prestatieveld 2: Op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met problemen met opgroeien en van ouders met problemen met opvoeden; CPV taken WMO prestatievelden Prestatieveld 1, 2, 3, 4, 5, 7, 8 en 9 raken de WCPV duidelijk, prestatieveld 6 staat grotendeels op zichzelf. Uit het bovenstaande blijkt dat de raakvlakken met name liggen op het gebied van de bevorderingstaken. Het bevorderen van maatschappelijke deelname kan eveneens leiden tot een betere gezondheid. Het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers draagt indirect bij aan het bevorderen van de gezondheid. In die zin kunnen de prestatievelden binnen de WMO gezien worden als belangrijke factoren om de gezondheid te bevorderen. Regionale ontwikkelingen PPG De afkorting PPG staat voor Productkeuze Publieke Gezondheidszorg. Het woord publiek geeft aan dat het hier gaat om een gemeentelijke taak in het kader van de gezondheidszorg. De gemeenten in de regio Noord- en Midden-Limburg maken telkens voor een periode van 4 jaren afspraken met de GGD over de te verlenen diensten. Omdat de gezondheidsnota ook een periode van 4 jaren bestrijkt, is het zinvol de gemaakte keuzes aan te laten sluiten op de in de nota gegeven aanbevelingen. Inspelend op de lokale behoeften van de gemeenten van Noord- en Midden-Limburg en van andere marktpartijen is de GGD een mengvorm geworden van gemeentelijke taakorganisatie en 24 dienstverlener aan gemeenten en derden. Deze ontwikkeling heeft invloed op de huidige samenstelling van het aanbod. Maatgevend voor de inhoudelijke doelen van de GGD is het beleid van de gemeenten, dat enerzijds is bepaald door de wettelijke kaders en afgestemd is op de doelen van de rijksoverheid op het gebied van de zorg voor de volksgezondheid en de preventie en anderzijds op de lokale behoeften. De GGD hecht veel waarden aan een dialoog met de gemeenten om de uit dat beeld voortvloeiende wensen te vertalen in haalbare doelstellingen en zo maatwerk voor de gemeenten te kunnen leveren. Het aanbod van diensten en activiteiten is zodanig ingedeeld dat er ruimte is voor de gemeentelijke keuzevrijheid. Dit resulteert in een basispakket met voornamelijk wettelijk verplichte taken, waarbij de gemeente weinig keuze heeft. Daarnaast is een aanvullend pakket waarin de gemeenten regionaal of individueel keuzes kan maken. De producten zijn zodanig beschreven dat er voldoende ruimte is voor een zogenaamde “couleur locale”. In een jaarlijks vast te stellen werkplan wordt per gemeente aangegeven welke taken uitgevoerd gaan worden. De diensten en activiteiten zijn zodanig beschreven dat een relatie gelegd kan worden tussen aandachtsvelden en programma- of beleidsdoelstellingen van gemeente enerzijds en de met het aanbod beoogde oplossingen door de GGD anderzijds. De aanbod wordt gedaan in de vorm van aandachtsgebieden, werkvelden genoemd, en is geënt op doelgroepen en centrale doelen. Dit leidt uiteindelijk tot de volgende productgroepen: - jeugd - ouderen - algemene bevolking Integrale JGZ Per 1 januari 2003 heeft de Nederlandse Overheid zowel de financiering, de sturing als de inhoud van de JGZ een andere invulling gegeven. Financiering en regie zijn ondergebracht bij gemeenten, die de JGZ binnen de kaders van de vernieuwde WCPV en het nieuw geïntroduceerde Basis Taken Pakket JGZ moeten aansturen. Aanleiding voor deze veranderingen lijkt de wens van de Nederlandse Overheid om te komen tot een integrale JGZ, waarbij de knip op vierjarige leeftijd wordt opgeheven. De veranderingen sluiten aan bij de breed gedeelde wens van gemeenten om te komen tot samenwerking in zowel de jeugdketen als de gezondheidszorgketen op lokaal niveau. In de regio Noord- en Midden-Limburg zijn al vanaf 2002 de nodige voorbereidingen getroffen om op termijn te kunnen komen tot een integrale jeugdgezondheidszorg voor de jeugd van 0 tot 19. Dat heeft om te beginnen geleid tot het ‘Samenwerkingsconvenant Integrale Jeugdgezondheidszorg Noord- en Midden-Limburg’, in werking getreden op 18 maart 2002. In het najaar van 2002 heeft de Regio Noord- en Midden-Limburg de opdracht van het Portefeuillehoudersoverleg (PHO) Zorg en Welzijn Noord- en Midden-Limburg gekregen om met een voorstel te komen tot vormgeving van de integrale JGZ in de gemeenten in de regio. Nog voor de zomer van 2003 is een extern adviesbureau geselecteerd voor de leiding van het project, te weten IMEconsult uit Nijmegen. Het project is van start gegaan in augustus 2003. De Regio Noord- en Midden-Limburg heeft ondersteuning geboden aan het project. Het hoofddoel van het project is het ontwikkelen van de Integrale JGZ in de regio in een organisatorische samenhang die zowel de sterke kanten van de huidige uitvoerende organisaties in de JGZ optimaal benut als de gemeenten in staat stelt hun regisseursrol op een effectieve manier te vervullen. Er is een projectorganisatie opgezet, bestaande uit een regiegroep, stuurgroep, projectgroep en een aantal werkgroepen. Uiteindelijk is ervoor gekozen om in 2004 werkgroepen in het leven te roepen voor de volgende thema’s: Strategie Ontwikkeling, Regie, Registratie en Verantwoording, Produktenboek Integrale JGZ 0-19 en Inhoudelijke Integratie. Lokale ontwikkelingen 25 IOJB Integraal onderwijs- en jeugdbeleid richt zich op kinderen en jongeren van 0 tot 23 jaar. Integraal onderwijs- en jeugdbeleid moet samenhang tussen de verschillende beleidsterreinen aanbrengen. Er wordt gekeken naar gezin, school, omgeving en vrije tijd. Het beleid is tot stand gekomen aan de hand van de kaders die door de gemeenteraad zijn vastgesteld. Deze kaders zijn: Preventie Accommodaties Perspectief Afstemming Participatie Deze nota is op interactieve wijze tot stand gekomen. Samen met instellingen die met en voor kinderen en jongeren werken en met jongeren zelf, zijn signalen omgezet naar oplossingen. De laatste jaren zijn de ontwikkelingen op het gebied van jeugdbeleid snel gegaan. Als gevolg van het feit dat jongeren buiten de boot dreigden te vallen zijn er tal van preventieve maatregelen tot stand gekomen. Deze maatregelen hebben betrekking op hulpverlening maar ook op leerachterstanden. Ook is ingezet op het ontwikkelen van een doorgaande lijn in opgroeien en opvoeden en moet de samenwerking tussen overheden en instellingen beter worden. Ook de Wet Maatschappelijke Ondersteuning, welke op 1 januari 2007 in werking treedt, gaat over (delen van) het integraal onderwijs- en jeugdbeleid. In het lokale kader komt naar voren welke knelpunten en signalen afgegeven zijn door de instellingen die werken met jeugd en jongeren en wat de jongeren zelf vinden van het beleid. Ook zijn oplossingen aangegeven die tot verbeteringen zouden kunnen leiden. De belangrijkste signalen en opmerkingen zijn: Ontwikkelen van een ‘loket’ functie waarbinnen diverse werkzaamheden, taken neergelegd kunnen worden, waaronder opvoedingsondersteuning en zorgadviesteams voor 0-12-jarigen Onderwijsachterstandenbeleid Ruimte voor de jeugd Zicht op jeugd 16+ en bieden van toekomstperspectief Deskundigheidsbevordering van hulpverleners die werken voor kinderen en jongeren en hun ouders Actief burgerschap (meedenken en meepraten over gemeentelijk beleid) Veiligheid (verkeersveiligheid en sociale veiligheid) Communicatie (in gesprek blijven met instellingen en jongeren) Op dit moment wordt uitvoering gegeven aan de ontwikkelen van de loketfunctie in de vorm van een Centrum voor Jeugd en Gezin. In een Centrum voor Jeugd en Gezin moeten ouders, jongeren en professionals snel, gemakkelijk en vanzelfsprekend terecht kunnen met allerlei vragen over opvoeden en opgroeien. Het Centrum voor Jeugd en Gezin moet een herkenbare, laagdrempelige plek zijn, met een duidelijk loket waar men gemakkelijk terecht kan. De loketfunctie moet in onze visie bovenal aansluiten bij de lokale behoefte. WWZ/WMO De WMO biedt duidelijke kansen. De gemeenten zijn enerzijds verantwoordelijk voor het vervolg van de Plantafel en anderzijds voor de invoering van de WMO en krijgen daarmee ruimte voor lokaal beleid. De WMO (prestatieveld 1) is ook een lokale (wettelijke) aangelegenheid. De gemeenten in Maasduinen zijn vanaf 1 januari 2007 wettelijk verplicht om prestaties te leveren op het gebied van ruimtelijke ordening, sociale cohesie, huisvesting voor mensen met beperkingen, het gebruik van de openbare ruimte door mensen met beperkingen, veiligheid voor die doelgroepen en openbaar vervoer. Daarbij is het niet alleen een kwestie van het volgen van trends, er zit ook een sturend element in het overheidsbeleid. De komende tijd zal er een zijn van permanente verandering. In Noord-Limburg zal er immers sprake zijn van een duidelijke bevolkingsafname. 26 Regionalisering is belangrijkste instrument bij Wwz en voorzieningenniveau, de lokale schaal biedt te weinig soulaas voor grote zorgvoorzieningen. Daarom is iedereen gebaat bij continuïteit van de samenwerking in de Plantafel. Een duidelijke voorwaarde voor het welslagen van een nieuwe koers in Maasduinen is natuurlijk de integraliteit (brede sociaal-economische visie in plaats van enge visie) en de wil tot samenwerking (regiovisie). 27 BIJLAGE 3 Gezondheidsgegevens Bergense bevolking De hieronder opgenomen informatie is afkomstig van de infokaarten van GGD Noord- en MiddenLimburg. Deze zijn te raadplegen via de website. Sterfte 1999-2003 (sterfte is bepaald met de sterfte-index die corrigeert voor leeftijd en geslacht ten opzichte van Nederland) Totale sterfte: We zien dat de totale sterfte in de regio Noord- en Midden-Limburg zowel voor mannen als vrouwen in vergelijking met Nederland iets verhoogd is. In Bergen wijkt de totale sterfte niet af van die van Nederland. De situatie in Bergen is dus gunstiger dan voor de rest van de regio Noord- en Midden-Limburg. In de periode 1990-1999 zagen we dat er sprake was van een verlaagde totale sterfte bij de vrouwen in Bergen. De belangrijkste doodsoorzaken in de gemeente zijn net als in de rest van Nederland hart- en vaatziekten en kanker. De sterfte door deze ziekten is in Bergen naar verhouding nagenoeg gelijk aan die in Nederland. Alleen bij de mannen is de sterfte aan hart- vaatziekten verhoogd en bij de vrouwen is de sterfte ten gevolge van kanker juist verlaagd ten opzichte van Nederland. Sterfte als gevolg van ziekte van de ademhalingswegen of suikerziekte wijkt ook niet af van de Nederlandse sterftecijfers. Risicofactoren Rokers: Volwassenen: In de regio in 2003 rookt 25% van de volwassen bevolking. Dit is een daling ten opzichte van 1998 en deze trend is te zien in heel Limburg. Jongeren: Bij jongeren in Noord- en Midden-Limburg en in heel Limburg is in 2005 een daling in het rookgedrag te zien bij zowel 2e als 4e klassers. In 2005 rookt ongeveer 8% van de 2e klassers en een kwart van de 4e klassers. Alcohol: Volwassenen: Bijna 90% van de volwassenen drinkt wel eens alcohol. Hiervan is ruim 1 op de 6 inwoners een (zeer) excessieve drinker (dagelijks meer dan 6 glazen alcohol). Het percentage zware drinkers is in de regio iets toegenomen. Jongeren: 9% van de 2e klassers en 41% van de 4e klassers geeft aan dronken of aangeschoten te zijn geweest in de vier weken voorafgaand aan het onderzoek. Deze percentages zijn ten opzichte van de vorige keer vrijwel gelijk gebleven. Drugsgebruik: Jongeren: Het drugsgebruik is nagenoeg gelijk ten opzichte van alle Limburgse jongeren. Van alle jongeren (2e en 4e klassers) heeft 6% in de vier weken voorafgaand aan het onderzoek cannabis gebruikt, 0,7 % XTC en 0,9 % overige harddrugs. Bewegen: Volwassenen: 2 op de 3 volwassenen voldoen niet aan de Nederlandse Norm Gezond Bewegen (=dagelijks gedurende een half uur matig intensief op minimaal 5 dagen per week). Niet alleen in de regio maar ook in de rest van de provincie is een stijgende trend te zien in het aantal ‘inactieve’ mensen. Jongeren: Tweederde van de jongeren voldoet niet aan de beweegnorm. Dit is vergelijkbaar met de provinciale bevindingen, waarbij meisjes zelfs nog iets minder bewegen dan jongens. De 4e klassers zijn actiever dan de 2e klassers. Voeding Groenten en fruitconsumptie: trend is negatief. Ten opzichte van 1998 halen nog minder mensen in 2003 de landelijke norm van (2 ons) groenten en (2 stuks) fruit per dag. Ruim 9 van 28 de 10 inwoners van de regio voldoen niet aan die norm. Ook bij de jongeren in de regio zien we een afname in de fruitconsumptie. Dit geldt zowel voor de 2 e als 4e klassers. Eén op de zes 2e klassers en een kwart van de 4e klassers eet niet dagelijks een ontbijt. De regio scoort hiermee gunstiger dan de rest van de provincie. Overgewicht Ten opzichte van 1998 hebben iets meer volwassenen te kampen met overgewicht. In 2003 was bijna de helft van de mensen te zwaar. Het percentage inwoners met overgewicht is in de regio gelijk aan het percentage in de rest van Limburg; Limburg scoort ongunstiger dan de rest van Nederland. Hoge bloeddruk In de regio heeft 1 op de 7 mensen een te hoge bloeddruk; dit is gelijk aan de rest van Limburg. Ten opzichte van 1998 zien we hier een stijgende trend. Veilig vrijen In de regio wordt net als in de rest van de provincie in toenemende mate onveilig gevreeën. Gemiddeld 1 op de 12 jongeren vrijt onveilig. Spijbelen Net als in de rest van Limburg is er een lichte daling waarneembaar in het spijbelgedrag van leerlingen in het voortgezet onderwijs. In de regio wordt minder gespijbeld dan in de gehele provincie. Geestelijke gezondheid In heel Limburg zien we een trend van toenemend aantal mensen met persoonlijke problemen. De inwoners van de regio ervaren over het algemeen minder problemen dan de inwoners van de rest van de provincie. In 1998 is nog niet gevraagd naar depressies, maar uit de gegevens van 2003 blijkt in de regio 1 op de 12 mensen indicaties te hebben voor een depressie. Dit percentage is iets lager dan in de rest van de provincie. Het betreft vooral mensen van boven de veertig en mensen met een lagere sociaal-economische status. Ongeveer 7% van de Noord- en Midden-Limburgers voelt zich (zeer) eenzaam. Milieu en hinder Alle vormen van milieuhinder (geluid, stank, stof/roet, wegverkeer, vliegverkeer en industrie) worden in 2003 aanzienlijk vaker gerapporteerd dan in 1998. De inwoners van Noord- en Midden-Limburg ervaren minder hinder dan hun provinciegenoten. De meeste milieuhinder wordt veroorzaakt door het wegverkeer; ruim de helft van de inwoners heeft hier last van. Eénderde van de inwoners ervaart hinder van vliegverkeer en één op de zes heeft inwoners last van industrie en/of bedrijven. Gegevens Jeugdgezondheidszorg De Jeugdgezondheidszorg voert periodieke geneeskundige onderzoeken uit bij bijna 100 % van de kinderen uit onze gemeente. De onderzoeken vinden plaats bij de kinderen op 5 jarige, op 11-jarige en op 14-jarige leeftijd. Door de huidige manier van elektronisch vastleggen van de gegevens is het mogelijk de gegevens per gemeente te presenteren en te vergelijken met de andere gemeenten in onze regio. Voor de gemeente Bergen geeft de registratie ten opzichte van het regionale gemiddelde een aantal negatieve afwijkingen te zien, zoals meer concentratie-/leerproblematiek, meer slaapproblematiek, meer sociale problematiek. Er is nadrukkelijk sprake van hoofdlijnen omdat het een momentopname betreft (alleen 2006) en tevens omdat het instrumentarium nog niet volledig ontwikkeld is. Ook is er nog geen vergelijking met ander jaren te maken. Ondanks het feit dat slechts voorzichtige conclusies getrokken mogen worden aan de hand van deze registratie, kunnen we wel vermelden dat er in Bergen serieus sprake is van bepaalde problematiek. Naast de bevindingen registratie worden ook lengte en gewicht geregistreerd bij de kinderen op diverse leeftijdsmomenten. Hieruit kunnen we afleiden dat de jongens en meisjes in Bergen in alle leeftijdsgroepen iets groter zijn dan het regionale gemiddelde. Hetzelfde kan geconcludeerd worden voor het gewicht. Een aantekening die hierbij gemaakt dient te worden is dat een groot deel van de 29 middelbare scholieren het voortgezet onderwijs in Noord-Brabant bezoekt. Zij worden door een andere GGD onderzocht en deze gegevens zijn niet hierin verwerkt. Ook zijn exacte cijfers overlegt van de BMI-score van de onderzoeken die in 2005 zijn gehouden. De BMI-score is de verhouding tussen lengte en gewicht. Van de jongens tussen 11 en 15 jaar kan geconcludeerd worden dat er 23,6 % sprake is van overgewicht of van obesitas (vetzucht) . Bij de meisjes is in dezelfde leeftijdscategorie is dit 21%. Landelijke onderzoeken Overgewicht In de periode 1988-2001 had 55% van de mannen en 45% van de vrouwen tussen 20 en 70 jaar overgewicht. Obesitas kwam bij 10 % van de mannen en 12% van de vrouwen voor. Er bestaan verschillen in overgewicht tussen bevolkingsgroepen. Het percentage varieert niet alleen naar geslacht en leeftijd maar ook naar opleidingsniveau, etniciteit en urbanisatiegraad. Matig overgewicht komt voor bij vrouwen met een laag opleidingsniveau. Obesitas komt zowel bij mannen als vrouwen meer voor bij mensen met een laag opleidingsniveau. De stijging in obesitas die optreedt met het ouder worden is echter het grootst bij vrouwen met een hoge opleiding. In gebieden met een lage urbanisatiegraad is de BMI van de inwoners gemiddeld hoger dan in gebieden met een hoge urbanisatiegraad. Uit onderzoek van de RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu) blijkt dat wanneer deze stijgende lijn uit de voorgaande jaren zich voortzet, ons land in 2004 ongeveer 2,5 miljoen mensen met obesitas telt. Het gevolg is dat meer mensen overlijden dat aandoeningen als beroerte, heupartrose en een hartinfarct vaker voorkomen in vergelijking met de situatie nu. Depressie Volgens buitenlands onderzoek zou 24% van alle jongeren een depressieve periode hebben meegemaakt voor het achttiende levenjaar: dat betekent een van de vijf leerlingen. Een depressie op jongere leeftijd heeft specifieke (ontwikkelingspsychologische) gevolgen en kan nadelig werken op iemands schoolprestaties, sociale leven en daarmee later op iemands beroepsloopbaan. In de populatie van jongeren zijn enkele bijzondere doelgroepen voor depressiepreventie. Dat zijn kinderen die aan armoede lijden, die aan verwaarlozing, misbruik of geweld zijn blootgesteld, en vooral kinderen die geen vertrouwensrelatie met iemand anders hebben. Jaarlijks hebben 588.800 volwassenen (18-65 jaar) een depressie. Bij vrouwen komen depressies ongeveer twee maal vaker voor dan bij mannen. Ook komt depressie meer dan gemiddeld voor bij mensen met een lage sociaal economische status. Enkele chronische lichamelijke ziektes (migraine chronische problemen met ademhalen, chronische maag-darmklachten en lage rugpijn) vergroten bovendien het risico op depressie. Twee procent van de ouderen (65+) in Nederland heeft depressie, Bij ouderen duren depressies vaak lang, Belangrijke risicofactoren zijn voor depressie zijn weduwschap, weinig sociale steun (eenzaamheid), chronische ziekten als Parkinson, Alzheimer, kanker, hart- en vaatziekten, functionele beperkingen, lage opleiding, verlies van autonomie. Leefstijl Bewegen Na roken is lichamelijke inactiviteit de grootste risicofactor voor het ontstaan van hart- en vaatziekten. Het is daarom belangrijk om op jonge leeftijd beweging te stimuleren teneinde de groei en ontwikkeling van kinderen te stimuleren, een actieve leefstijl te ontwikkelen en daarmee de kans op ziekten op latere leeftijd te reduceren. Bovendien zullen kinderen zich socialer ontwikkelen als ze regelmatig samen met anderen sporten. Na de basisschoolperiode neemt de lichamelijke activiteit van jongeren snel af. Dit heeft onder meer te maken met het ontstaan van veel concurrerende bezigheden die geen lichamelijke activiteit vergen, zoals televisie kijken, computergebruik, studielast, bijbaantjes, uitgaan en dergelijke. Volgens de Nederlandse Norm Gezond Bewegen dienen jongeren minimaal een uur per dag matig intensief te bewegen. Dat kan d.m.v. sporten maar ook door op de fiets naar school te gaan. Daar bovenop dienen jongeren minimaal tweemaal per week meer intensief te bewegen door het uitoefenen van spelsporten, joggen, roeien, etc. In Nederland zegt bijna de helft van de 55-plussers aan sport te doen, vooral zwemmen, fietsen en wandelen. Hoe ouder men wordt, hoe minder men sport. Vooral vrouwen en 65-plussers zijn vaker gaan sporten . Een kwart van de sportende 55-plussers sport wekelijks. Ongeveer 20% van de Nederlandse 55-64 jarigen en 31% van de 65-74 jarigen in Nederland voldoet 30 aan het beweegadvies voor hun leeftijd. Hoe ouder men wordt, hoe vaker men niet meer aan dit beweegadvies voldoet. 31 Alcohol Uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek over de jaren 1995-1999 blijkt dat de regio Noord-Limburg behoort tot de regio’s met het hoogste percentage zware drinkers in Nederland. Overmatig alcoholgebruik heeft aanzienlijke gevolgen. Behalve de lichamelijke schade is er ook aanzienlijke sociale en maatschappelijke schade. In het jaar 2000 overleden 830 personen aan alcoholgerelateerde aandoeningen. Alcohol in het verkeer leidt jaarlijks tot 250 doden en 3000 gewonden. Verder overlijden enkele tientallen mensen jaarlijks aan alcoholgerelateerde agressie. De maatschappelijke kosten worden becijferd op jaarlijks 2,5 miljard euro. Roken Roken is de risicofactor die de meeste sterfte en het meeste gezondheidsverlies met zich brengt en zodoende ook zorgt voor veel verlies aan kwaliteit van leven. Vijftien procent van de sterfte kan toegeschreven worden aan roken. Bijna 20% van de totale ziektelast bij mannen kan toegeschreven worden aan roken, tegenover 10% bij vrouwen. Roken is de belangrijk(st)e risicofactor voor longkanker, slokdarmkanker, coronaire hartziekten (=acuut hartinfarct en angina pectoris) en hartfalen, beroerte en chronische longziekten. Tevens is roken een risicofactor voor dementie. Vaak wordt er gezegd dat stoppen met roken op oudere leeftijd geen zin meer heeft…niets lijkt echter minder waar. Er zijn aanwijzingen dat de kans op hart- en vaatziekten en op kanker aanzienlijk daalt na het stoppen met roken, óók wanneer men op oudere leeftijd stopt. Onveilig vrijen Het aantal seksueel overdraagbare aandoeningen (soa) is in de afgelopen jaren sterk toegenomen. Eenderde van alle soa in Nederland komt voor in de leeftijdsgroep 15-25 jarigen. De gevolgen van een soa kunnen ernstig zijn. Een onbehandelde chlamydiabesmetting kan leiden tot onvruchtbaarheid. Chlamydia, de meest voorkomende soa, komt vooral veel voor onder seksueel actieve meiden vanaf 15 jaar. In 2003 werden in Noord- en Midden-Limburg 234 gevallen van chlamydia opgespoord. Omdat uit onderzoek is gebleken dat slechts 1/5 deel wordt opgespoord wordt het werkelijk aantal gevallen geschat op 1200. Uit onderzoek in Noord- en Midden-Limburg blijkt dat bijna de helft van de 15-16 jarigen meisjes die ooit hebben gevreeën onveilig vrijt en bijna eenderde van de 15-16 jarige jongens. Er is dus nog behoorlijke gezondheidswinst te behalen met veilig vrijen. 32 BIJLAGE 4 Lijst met afkortingen AMW Algemeen maatschappelijk werk AOW Algemene ouderdomswet AWBZ Algemene wet bijzondere ziektekosten BRAVO meer Bewegen, niet Roken, minder Alcohol, gezondere Voeding, veilig Vrijen en voldoende Ontspanning GGD Gemeentelijke gezondheidsdienst IOJB Integraal onderwijs- en jeugdbeleid JGZ Jeugdgezondheidszorg KPA Keuzemodel productenaanbod OGGZ Openbare geestelijke gezondheidszorg OGZ Openbare gezondheidszorg PHO Portefeuillehoudersoverleg PPG Productenaanbod publieke gezondheid RVP Regionaal volkshuisvestingsplan SES Sociaal-economische status WAO Wet Arbeidsongeschiktheid WCPV Wet collectieve preventie volksgezondheid WMO Wet maatschappelijke ondersteuning WVG Wet voorzieningen gehandicapten WWZ Wonen, welzijn, zorg 33