Koppelteken en trema Doelen: - Je weet wanneer je een koppelteken moet gebruiken. - Je weet wanneer je een trema moet gebruiken. - Je weet wanneer bij het meervoud een trema of apostrof moet gebruiken. Opdracht 1 Noteer de samenstelling of het woord dat bedoeld wordt. vb: groente + soep groentesoep rood + wit + blauw + vlag na + apen hune + bed aan + uit + schakelaar zo + even gedachte + spinsel co + ouder mini + jurk wiegen + liedje be + invloeden weide + vogel co + incidentie pijl + en + boog re + integratie zon + en + feestdagen aap + nootje hans + en + grietje + huis niveau + ijking olie + export lade + kast zee + egel Bron opdracht: facebookpagina leraar Nederlands Opdracht 2. Zoek in je boek of op het internet alvast op wanneer je een apostrof gebruikt als je van een woord een meervoud maakt. Zet de volgende woorden in het meervoud en maak er een verkleinwoord van. Meervoudsvorm pony gsm atelier epidemie saté paraplu kolonie porie romanticus collega ruzie slee stommerik prinses Verkleinwoord medaille bacterie spray pyjama bikini tv Bron opdracht: facebookpagina leraar Nederlands Opdracht 3. a. Ga op zoek naar 29 zelfstandige naamwoorden. Eisen hierbij: - Minimaal 10 zelfstandige naamwoorden waarbij in het meervoud een trema komt. (bacterie – bacteriën) - Minimaal 8 zelfstandig naamwoorden waarbij in het meervoud een apostrof komt. (baby – baby’s) - Minimaal 5 zelfstandige naamwoorden waarbij in het meervoud klinkerverdubbeling is. (hok – hokken) - Minimaal 3 zelfstandige naamwoorden waarbij in het meervoud geen klinkerverdubbeling is. (perzik – perziken) b. Open de bijlage. Verdeel de zelfstandige naamwoorden over de vakjes. Het eerste zelfstandige naamwoord is al voor je ingevuld. c. Print het spel op a3-papier en lamineer het. d. Maak een antwoordenblad. Gebruik daarvoor dit schema: Zelfstandig naamwoord Meervoud Bacterie Bacteriën