Een studie naar de verwachtingen van Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt. mobiliteit binnen de gemeente Rotterdam. Auteur: Remco de Nooijer Studentnummer 302370 Master Arbeid, Organisatie & Management Faculteit Sociale Wetenschappen, afdeling Bestuurskunde Erasmus Universiteit Rotterdam Scriptiebegeleider: Prof. Dr. A.J. Steijn Tweede lezer: Dr. L. Gerrits MSc BA Organisatie: Servicedienst, Gemeente Rotterdam Stagebegeleider: C. den Hartog Juli 2011 Voorwoord Beste lezer, In één pagina reflecteren op de meest intensieve periode uit je academische loopbaan en vooral de mensen bedanken die je daarbij gesteund hebben, het schrijven van een voorwoord is lastiger dan u misschien zou denken. Om te beginnen is het zeer prettig om na zo’n lang traject te kunnen zeggen: voor u ligt mijn afstudeeronderzoek, het resultaat van zes maanden hard werken. Dit klinkt misschien als een lange periode maar voor mijn gevoel is dit laatste half jaar echt voorbij gevlogen. Ik kan oprecht zeggen dat het uitvoeren van onderzoek binnen de gemeente Rotterdam een zeer prettige en leerzame ervaring is geweest. Vanzelfsprekend zijn er een aantal mensen die ik graag wil bedanken voordat ik u mijn onderzoek presenteer. Allereerst wil ik alle betrokkenen vanuit de gemeente Rotterdam bedanken voor de leuke tijd die ik heb gehad. Ik ben tijdens mijn stage aangenaam verrast door alle enthousiaste reacties op mijn onderzoek en de grote mate van medewerking die ik van iedereen heb ontvangen. In het bijzonder wil ik graag Caroline den Hartog en Eric Neuvel bedanken voor hun betrokkenheid en het feit dat zij mij met hun feedback altijd scherp wisten te houden. Ook wil ik graag Jos Rooijmans bedanken voor de mogelijkheid om mijn afstudeerstage bij deze boeiende organisatie te mogen uitvoeren. Daarnaast wil ik graag mijn scriptiebegeleider prof. dr. Bram Steijn bedanken voor zijn uitstekende begeleiding tijdens mijn afstudeertraject. Ook mijn tweede lezer dr. L. Gerrits wil ik graag bedanken voor zijn feedback op mijn onderzoek. Naast mijn begeleiders wil ik graag mijn medestudenten Kim en Fleur bedanken voor de prettige samenwerking de afgelopen maanden. Ik wens jullie beide veel succes toe in het vervolg van jullie loopbaan. Tot slot wil ik graag mijn familie en vrienden bedanken voor hun steun tijdens dit traject, en hierbij in het bijzonder mijn ouders. Ik ben erg dankbaar dat ik van hen de mogelijkheid heb gekregen te gaan studeren en hoop dat zij net zo trots zijn op het eindresultaat als ik ben. Dan rest mij niks anders u veel plezier te wensen bij het lezen van mijn scriptie! ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 1 Remco de Nooijer Juli 2011 Samenvatting Aanleiding De storm van bezuinigingen en reorganisaties die momenteel over de publieke sector trekt heeft ook invloed op de gemeente Rotterdam. Het concern wil daarom moderniseren om zo efficiënter en meer kostenbewust te gaan werken, het bewerkstelligen van een flexibele organisatie waarbij samenwerking centraal staat is hier een essentieel onderdeel van (Programmaplan O&F, 2010). Een flexibele organisatie heeft werknemers nodig die mobiel kunnen en willen zijn om goed te kunnen functioneren. Mobiliteit heeft daarom een belangrijke plek ingenomen binnen de plannen van het concern, er zijn echter aanwijzingen dat de verwachtingen van mobiliteit van de werkgever en werknemer niet geheel overeenkomen. Dit lijkt problemen te geven voor het op gang brengen van de mobiliteitsstroom en het behalen van doelstellingen op het gebied van mobiliteit. Vanuit deze achtergrond is de wens ontstaan bij de gemeente Rotterdam om in kaart te brengen wat werknemers nu eigenlijk verwachten van mobiliteit en waardoor deze verwachtingen beïnvloed worden. Probleemstelling Het onderzoek focust zich dus op de verwachtingen van mobiliteit van werknemers om zo de mogelijkheid te bieden de verhouding met de verwachtingen van mobiliteit van de werkgever te kunnen verbeteren. Dit wordt samengevat aan de hand van de volgende doelstelling: Het in kaart brengen van de verwachtingen omtrent mobiliteit van de werknemers binnen het concern Rotterdam en onderzoeken welke factoren invloed hebben op deze verwachtingen met als doel het formuleren van aanbevelingen die bijdragen aan een betere afstemming van verwachtingen van mobiliteit tussen werkgever en –nemer welke worden gepresenteerd aan de hand van een schriftelijke rapportage. Voortvloeiend uit deze doelstelling is de volgende hoofdvraag opgesteld voor dit onderzoek: Hoe zijn de verwachtingen van mobiliteit van de werknemers van het concern Rotterdam te verklaren en hoe kunnen deze beter afgestemd worden op de verwachtingen van mobiliteit van de werkgever? Theoretisch uitgangspunt ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 2 De theorie die als uitgangspunt is gebruikt voor deze studie is de theorie omtrent het psychologisch contract, deze theorie staat voor de onuitgesproken wederzijdse verwachtingen tussen werkgever en – nemer. In dit onderzoek zijn deze verwachtingen toegespitst op verwachtingen van mobiliteit, met de focus op de werknemer als aanvullende afbakening. De verwachtingen van mobiliteit zijn, op basis van theoretische uitgangspunten, opgesplitst in verwachtingen van initiatief, werkzekerheid en de voor- en nadelen van mobiliteit. De onafhankelijke variabelen komen vooral voort uit theorie omtrent de determinanten van het psychologisch contract. De zes determinanten van verwachtingen van mobiliteit zijn: het gevoel van rechtvaardigheid, de rol van de leidinggevende, ervaringen, arbeidsmotieven, retoriek en het perspectief op de arbeidsmarkt. Onderzoeksmethodologie Dit onderzoek betreft een kwalitatief onderzoek dat aan de hand van semigestructureerde interviews is uitgevoerd. Aan het onderzoek hebben 27 respondenten meegewerkt die zijn onder te verdelen in 10 vrijwillige mobiliteitskandidaten, 9 herplaatsingskandidaten en 8 nog niet mobiele werknemers. Voorafgaand aan de interviews met deze doelgroep is in het vooronderzoek van deze studie ook aandacht besteed aan de verwachtingen van de werkgever, dit is gedaan aan de hand van een scan van documenten en vier verdiepende gesprekken. De verzamelde data is geanalyseerd waarna de bevindingen hiervan, ondersteund met citaten, zijn gepresenteerd in deze schriftelijke rapportage. Conclusie Concluderend stelt deze studie dat werknemers over het algemeen een positieve houding aangaande mobiliteit hebben en meer voor- dan nadelen zien in mobiliteit. Zij verwachten werkzekerheid en als het gaat om initiatief verwachten zij een sterkere rol van de organisatie. Bij elke variabele werd wel een verband gevonden met de verwachtingen van mobiliteit, als meest duidelijke invloeden zijn benoemd: communicatie, ervaringen en perspectief. Deze lijken voornamelijk invloed uit te oefenen op de opvatting dat de organisatie een sterkere rol moet vervullen bij mobiliteit, de rol van de leidinggevende komt het minst sterk terug in deze studie en deze bevindingen sluiten dus op elkaar aan. Wanneer de opvattingen van de werknemer naast die van de werkgever worden gelegd valt op dat eigenlijk alleen de verwachtingen van initiatief verschillen; de werkgever verwacht een sterk eigen initiatief van de werknemer bij mobiliteit waar deze zelf verwacht dat dit een wisselwerking tussen organisatie en individu is. Aangegeven is daarmee de verhouding tussen de verwachtingen van mobiliteit van werkgever en –nemer en hoe de enigszins afwijkende verwachtingen van de werknemer te verklaren zijn. Aanbevelingen ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 3 Als aanbeveling richting de gemeente Rotterdam benoemt deze studie allereerst het feit dat eerlijkheid in de communicatie over mobiliteit door werknemers gewenst is. Daarnaast is meer transparantie gewenst als het gaat om de regels en procedures van mobiliteit om te voorkomen dat werknemers hun eigen interpretatie hierop loslaten. Het is ook gewenst om werknemers zich meer op de externe arbeidsmarkt te laten oriënteren. De rol van de leidinggevende in dit mobiliteitsvraagstuk is tevens een belangrijk aandachtspunt voor de toekomst, deze kan en moet sterker. Tot slot is het aan te raden sterker te gaan sturen op de centralisering van mobiliteit, de nog steeds aanwezige dienstencultuur zorgt voor verwarring en daarmee terughoudendheid onder werknemers als het gaat om mobiliteit. Inhoudsopgave VOORWOORD ..................................................................................................................................................... 1 SAMENVATTING................................................................................................................................................ 2 INHOUDSOPGAVE ............................................................................................................................................. 4 1. INLEIDING ....................................................................................................................................................... 6 1.1 AANLEIDING.................................................................................................................................................. 7 1.2 PROBLEEMSTELLING ..................................................................................................................................... 8 1.2.1 Doelstelling........................................................................................................................................... 8 1.2.2 Vraagstelling ........................................................................................................................................ 9 1.3 ONDERZOEKSOPZET EN –AFBAKENING ........................................................................................................ 10 1.4 RELEVANTIE ................................................................................................................................................ 11 1.5 LEESWIJZER................................................................................................................................................. 12 2. ACHTERGROND EN CASUSBESCHRIJVING ........................................................................................ 12 2.1 INLEIDING ................................................................................................................................................... 12 2.2 ONTWIKKELINGEN BINNEN DE GEMEENTE ROTTERDAM .............................................................................. 12 2.3 PROGRAMMALIJN MOBILITEIT .................................................................................................................... 14 2.4 MOBILITEIT IN PRAKTIJK: HET CONCERN MOBILITEITSCENTRUM (CMC) .................................................... 15 2.5 MOBILITEIT IN DE PRAKTIJK: VERWACHTINGEN VAN DE WERKGEVER ......................................................... 16 2.5.1 Verwachtingen initiatief...................................................................................................................... 16 2.5.2 Verwachtingen werkzekerheid ............................................................................................................ 17 2.5.3 Voor- en nadelen ................................................................................................................................ 17 2.5.4 Algemene houding naar mobiliteit ...................................................................................................... 18 2.6 EEN KORTE BLIK IN DE TOEKOMST .............................................................................................................. 18 2.7 SAMENVATTING .......................................................................................................................................... 18 3. THEORETISCH KADER .............................................................................................................................. 19 3.1 HET MANAGEN VAN MOTIVATIE .................................................................................................................. 19 3.2 HET PSYCHOLOGISCH CONTRACT ................................................................................................................ 20 3.2.1 Wat is het? .......................................................................................................................................... 20 3.2.2 Hoe heeft het zich ontwikkeld? ........................................................................................................... 21 3.2.3 Wat als er niet aan wordt voldaan? .................................................................................................... 22 3.3 DE ROL VAN MOBILITEIT ............................................................................................................................. 23 3.4 DETERMINANTEN VERWACHTINGEN MOBILITEIT......................................................................................... 24 3.4.1 Het gevoel van rechtvaardigheid ........................................................................................................ 25 3.4.2 De rol van de leidinggevende ............................................................................................................. 26 3.4.3 Ervaringen .......................................................................................................................................... 26 3.4.4 Arbeidsmotieven ................................................................................................................................. 27 3.4.5 Retoriek............................................................................................................................................... 28 3.4.6 Perspectieven arbeidsmarkt................................................................................................................ 28 ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 4 3.5 HET PROCESMODEL VAN SHRM ................................................................................................................. 29 3.6 CONCEPTUEEL MODEL ................................................................................................................................. 30 3.7 SAMENVATTING .......................................................................................................................................... 31 4. ONDERZOEKSOPZET / METHODOLOGIE ............................................................................................ 32 4.1 TYPERING ONDERZOEK................................................................................................................................ 32 4.2 INDELING FASES .......................................................................................................................................... 33 4.2.1 Fase 1: verkenning en beschrijving .................................................................................................... 33 4.2.2 Fase 2: verkenning en verklaring ....................................................................................................... 34 4.3 HET VERZAMELEN EN VERWERKEN VAN DATA ............................................................................................ 34 4.3.1 Onderzoekspopulatie .......................................................................................................................... 35 4.3.2 Interviews ........................................................................................................................................... 36 4.3.3 Informatie aan de werkgeverszijde ..................................................................................................... 37 4.3.4 Data-analyse....................................................................................................................................... 38 4.4 BETROUWBAARHEID EN VALIDITEIT ............................................................................................................ 38 4.4.1 Algemene maatregelen / storingsbronnen .......................................................................................... 39 4.4.2 Betrouwbaarheid en validiteit bij de dataverzameling ....................................................................... 39 4.4.3 Betrouwbaarheid en validiteit bij de data-analyse ............................................................................. 39 4.5 OPERATIONALISERING................................................................................................................................. 40 4.5.1 Operationalisering afhankelijke variabele ......................................................................................... 40 4.5.2 Operationalisering onafhankelijke variabelen ................................................................................... 41 4.5.3 Schematische weergave operationalisering ........................................................................................ 44 4.6 SAMENVATTING .......................................................................................................................................... 45 5. ONDERZOEKSRESULTATEN.................................................................................................................... 46 5.1 INLEIDING ................................................................................................................................................... 46 5.2 DE WERKNEMER EN MOBILITEIT .................................................................................................................. 46 5.2.1 Initiatief .............................................................................................................................................. 46 5.2.2 De verwachte rol van werkzekerheid .................................................................................................. 47 5.2.3 De afweging tussen de voor- en nadelen van mobiliteit ..................................................................... 48 5.2.4 Algemene houding concept ................................................................................................................. 48 5.3 INVLOEDEN OP VERWACHTINGEN VAN MOBILITEIT ..................................................................................... 49 5.3.1 De rol van de leidinggevende ............................................................................................................. 49 5.3.2 Retoriek / communicatie ..................................................................................................................... 51 5.3.3 Perspectief op de arbeidsmarkt .......................................................................................................... 52 5.3.4 Ervaringen .......................................................................................................................................... 53 5.3.5 Rechtvaardigheid ................................................................................................................................ 55 5.3.6 Arbeidsmotieven ................................................................................................................................. 57 5.4 SAMENVATTING .......................................................................................................................................... 59 6. CONCLUSIE EN AANBEVELINGEN ........................................................................................................ 60 6.1 BEANTWOORDING VRAAGSTELLING ............................................................................................................ 60 6.2 AANBEVELINGEN ........................................................................................................................................ 63 6.2.1 Praktische aanbevelingen ................................................................................................................... 63 6.2.2 Theoretische implicaties ..................................................................................................................... 67 6.3 DISCUSSIE ................................................................................................................................................... 67 6.3.1 Onderzoeksbeperkingen ...................................................................................................................... 67 6.3.2 Kansen voor vervolgonderzoek ........................................................................................................... 68 7. LITERATUURLIJST ..................................................................................................................................... 70 7.1 WETENSCHAPPELIJKE LITERATUUR ............................................................................................................. 70 7.2 DOCUMENTEN GEMEENTE ROTTERDAM ...................................................................................................... 72 7.3 INTERNETBRONNEN ..................................................................................................................................... 72 8. BIJLAGEN ...................................................................................................................................................... 74 8.1 INTERVIEWHANDLEIDING ............................................................................................................................ 74 8.2 OVERZICHT FIGUREN EN TABELLEN............................................................................................................. 75 8.3 SAMENVATTING CODERINGSSCHEMA’S ....................................................................................................... 77 8.3.1 Samenvatting codering afhankelijke variabele ................................................................................... 77 8.3.2 Samenvatting codering onafhankelijke variabelen ............................................................................. 79 ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 5 1. Inleiding Wat gebeurt er momenteel allemaal in de publieke sector? Zonder te vervallen in dramatische termen kan gezegd worden dat anno 2011 een storm van bezuinigingen en reorganisaties over de publieke sector trekt. Op sommige plekken heeft deze hard toegeslagen en op enkele plekken is men nog druk bezig om de ramen dicht te timmeren. De vraag hoe men hier ongeschonden uit kan komen moet regelmatig door de hoofden van de ambtenaren spoken. Mobiliteit lijkt vaak het toverwoord in dit verhaal, door in beweging te blijven kunnen werknemers de eigen positie versterken om de kans op overleven te vergroten. Dit geldt overigens niet alleen voor het individu, een grote rol is namelijk weggelegd voor de publieke organisaties om de mobiliteit van deze individuen mogelijk te maken. Een meer flexibele en open arbeidsmarkt is dus nodig om de mobiliteitsstromen op gang te brengen (MinBZK, 2010: 20). Hiermee kan gesteld worden dat onder andere de bovengenoemde storm en de vernieuwde eisen die deze met zich meebrengt van invloed is op de situatie op de werkvloer: werknemers zijn andere dingen gaan verwachten van de werkgever en andersom. Deze nieuwe wederzijdse verwachtingen, ook wel het psychologische contract genoemd, zijn van belangrijke invloed op het uiteindelijke functioneren van de arbeidsrelatie (Schein, 1977 in Boxall & Purcell, 2007: 189). De gemeente Rotterdam heeft het zware weer ook zien aankomen en is, onder leiding van het nieuwe College van B&W, een plan gaan samenstellen om in te spelen op deze uitdagingen. Het concern wil moderniseren om efficiënter en meer kostenbewust te gaan werken, het bewerkstelligen van een flexibele organisatie waarbij samenwerking centraal staat is hier een essentieel onderdeel van (Programmaplan O&F, 2010). Een flexibele organisatie heeft werknemers nodig die mobiel kunnen en willen zijn om goed te kunnen functioneren, dit betekent dat de eerdergenoemde wederzijdse verwachtingen goed op elkaar moeten worden afgestemd. Hiermee wordt aansluiting gevonden bij de onderstaande uitspraak van Ridderstråle en Nordström (2002): ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 6 ‘The most critical resource wears shoes and walks out of the door every day.’ In deze scriptie is de bovenstaande stelling een belangrijk uitgangspunt. Het onderzoek richt zich hierbij specifiek op de rol die mobiliteit voor werknemers binnen de gemeente Rotterdam speelt. Welke verwachtingen hebben de werknemers van mobiliteit en in welke mate kan het concern hieraan tegemoet komen? Dit is één van de vele vragen die de organisatie moet beantwoorden om ongeschonden uit de bovengenoemde storm te komen. Deze rapportage presenteert het onderzoek dat vanuit de Servicedienst gedurende 6 maanden is uitgevoerd binnen het Concern Rotterdam. In dit eerste hoofdstuk wordt om te beginnen de aanleiding van het onderzoek toegelicht. Vervolgens wordt aandacht besteed aan de probleemstelling, bestaande uit de doelstelling en de vraagstelling. In paragraaf drie wordt de onderzoeksopzet en –afbakening uiteengezet, als dit helder is wordt in de vierde paragraaf de relevantie van het onderzoek beschreven. Tot slot wordt een leeswijzer gepresenteerd die de structuur van deze onderzoeksrapportage uiteen zet. 1.1 Aanleiding De gemeente Rotterdam heeft uitdagende wensen voor de toekomst uitgesproken waar de 17 afzonderlijke diensten allemaal een rol in zullen spelen. De voornaamste taak van de Servicedienst is het ondersteunen van gemeentelijke diensten, deelgemeenten, het bestuur van Rotterdam en externe organisaties in het dagelijks werk (Gemeente Rotterdam, 2011). Met als doel het bevorderen van de mobiliteit binnen de gemeente is in 2010 het Concern Mobiliteitscentrum (CMc) opgericht (Gemeente Rotterdam, 2011a). Meer informatie over de Servicedienst en het CMc wordt in de casusbeschrijving van hoofdstuk twee gepresenteerd. Het CMc is onder andere verantwoordelijk voor het matchen van de vraag naar – en het aanbod van arbeidsvoorzieningen en het ontsluiten van het externe netwerk (Gemeente Rotterdam, 2011a). Voor het uitvoeren van de taken is dit centrum, en daarmee ook het concern Rotterdam, gebaat bij overeenkomende verwachtingen tussen werkgever en –nemer en een positief beeld van mobiliteit binnen het concern om daarmee de mobiliteitsstroom op gang te brengen. Om een indruk te krijgen van het beeld van mobiliteit dat begin 2011 onder werknemers heerste is op het intranet van Rotterdam (Sjaan) een poll uitgezet vanuit de Bestuursdienst met 1844 reacties, waarvan de resultaten in de onderstaande figuur zijn weergegeven: Mobiliteit en flexibele inzet van medewerkers is belangrijk. Soms ben jij misschien op een andere plek nodig binnen de organisatie, waar het op dat moment het hardst nodig is. Wat vind jij daarvan? ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ A. Graag! Leuk om ervaring ergens anders op te doen B. Het maakt mij niet uit, als het maar leuk werk is Pagina 7 De bovenstaande uitslag en het feit dat het aantal vrijwillige aanmeldingen bij het CMc eind april 2011 tot boven de 1000 is gestegen laat zien dat mobiliteit wel degelijk leeft binnen het concern. Tijdens het vooronderzoek van deze studie, bestaande uit oriënterende gesprekken en een scan van relevante documenten, zijn aanwijzingen gevonden dat de verwachtingen van mobiliteit van werknemers verschillen van die van de werkgever. Dit heeft mogelijk een negatieve invloed op de manier waarop mobiliteit vorm moet worden gegeven binnen het concern, een groot aantal aanmeldingen betekent immers niet per definitie dat mobiliteit werkt. Het behalen van bepaalde kritische prestatie indicatoren (KPI’s) loopt namelijk moeizaam omdat er nog steeds sprake is van tegenstand onder werknemers omdat zij vermoedelijk andere verwachtingen hebben van mobiliteit dan de werkgever. De wens is vanuit de gemeente Rotterdam ontstaan om de verwachtingen van werknemers van mobiliteit goed in kaart te brengen en vooral te verklaren. Vanuit deze achtergrond is besloten dit afstudeeronderzoek specifiek te richten op de verwachtingen die werknemers hebben van mobiliteit, voorafgaand hieraan wordt in hoofdstuk twee ook kort ingegaan op de verwachtingen aan de werkgeverszijde. Hiermee kan een indicatie gegeven worden van deze wederzijdse, vaak onuitgesproken, verwachtingen tussen werkgever en –nemer. In de volgende paragraaf wordt de probleemstelling gepresenteerd die in dit onderzoek gehanteerd wordt. 1.2 Probleemstelling Deze paragraaf presenteert de probleemstelling van het onderzoek, opgesplitst in de doel- en vraagstelling. Zoals in de aanleiding is aangegeven staan de verwachtingen van mobiliteit van de werknemers binnen het concern Rotterdam centraal in dit onderzoek. De gekozen insteek als gepresenteerd in deze paragraaf komt voort uit het eerdergenoemde vooronderzoek en de wensen van de opdrachtgever van deze studie. 1.2.1 Doelstelling Als eindresultaat heeft dit onderzoek een aantal aanbevelingen voor ogen om beter in te spelen op de verwachtingen van mobiliteit van de werknemers, deze aanbevelingen dragen uiteindelijk bij aan een ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 8 betere afstemming van verwachtingen van mobiliteit tussen werkgever en -nemer. Om dit te bereiken wordt allereerst een beeld van de verwachtingen van mobiliteit van werknemers geschetst, wat zowel beschrijvend als verklarend is. Gezamenlijk vormen deze drie elementen de basis van dit onderzoek en daarmee het uitgangspunt voor de hieronder geformuleerde doelstelling: Het in kaart brengen van de verwachtingen omtrent mobiliteit van de werknemers binnen het concern Rotterdam en onderzoeken welke factoren invloed hebben op deze verwachtingen met als doel het formuleren van aanbevelingen die bijdragen aan een betere afstemming van verwachtingen van mobiliteit tussen werkgever en –nemer welke worden gepresenteerd aan de hand van een schriftelijke rapportage. De volgende subparagraaf zal toelichten welke vragen zijn geformuleerd om de bovengenoemde doelstelling te behalen. 1.2.2 Vraagstelling Binnen dit onderzoek staat de volgende vraag centraal: Hoe zijn de verwachtingen van mobiliteit van de werknemers van het concern Rotterdam te verklaren en hoe kunnen deze beter afgestemd worden op de verwachtingen van mobiliteit van de werkgever? Om het onderzoek te structureren wordt deze hoofdvraag opgesplitst in een aantal deelvragen, de antwoorden vormen gezamenlijk de basis voor de beantwoording van de geformuleerde hoofdvraag. Als eerste deelvraag is geformuleerd: Wat zijn de verwachtingen van mobiliteit van de werkgevers binnen het concern Rotterdam? o Toelichting: deze eerste stap bestaat uit het in kaart brengen van de opvattingen van mobiliteit aan de werkgeverszijde waarvan de resultaten in het tweede hoofdstuk worden gepresenteerd. Deze stap is onderdeel van het vooronderzoek. Met een antwoord op de bovenstaande vraag is het uitgangspunt gevonden voor het daadwerkelijke onderzoek wat zich specifiek richt op de werknemers van het concern Rotterdam. De volgende deelvragen zijn hier onderdeel van: Wat zijn de verwachtingen van mobiliteit van de werknemers van het concern Rotterdam? o Toelichting: bij deze deelvraag wordt in kaart gebracht wat de werknemers verwachten van het begrip mobiliteit. Welke factoren hebben invloed op de verwachtingen betreffende mobiliteit van werknemers? ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 9 o Toelichting: hier komt het verklarende karakter van de studie terug wat de basis legt voor de vijfde en laatste deelvraag en ook een bijdrage levert aan de wetenschappelijke literatuur. De bovenste twee deelvragen vormen de kern van dit onderzoek. Met de beantwoording van deze twee deelvragen kan tevens een uitspraak worden gedaan over het eerste deel van de hoofdvraag van dit onderzoek. Daarna wordt ingegaan op de vierde deelvraag van dit onderzoek: Hoe is de verhouding tussen de verwachtingen van de werknemer en concern Rotterdam aangaande mobiliteit? o Toelichting: deze vierde deelvraag analyseert of er sprake is van congruentie of discrepantie tussen de bevindingen van deelvraag 1 en 2. Hiermee kan een indicatie worden gegeven van wat verhouding is tussen de verwachtingen van mobiliteit van de werkgever- en nemer binnen de gemeente Rotterdam. De data die de beantwoording van de bovenstaande vier deelvragen oplevert biedt het uitgangspunt voor de vijfde en laatste deelvraag van dit onderzoek: Welke maatregelen kunnen aan de werknemerszijde worden genomen om een betere verhouding tussen de wederzijdse verwachtingen omtrent mobiliteit te bereiken? o Toelichting: aan de hand van de beantwoording op deze deelvraag worden aanbevelingen geformuleerd richting de organisatie met als doel het verbeteren van de huidige situatie. Met de antwoorden op de bovengenoemde deelvragen is de informatie verzameld die nodig is om de gestelde hoofdvraag te beantwoorden. Het vervolg van dit hoofdstuk bespreekt de opzet en relevantie van het onderzoek. 1.3 Onderzoeksopzet en –afbakening Voor dit onderzoek is gekozen om een gevalsstudie uit te voeren aan de hand van een kwalitatieve analyse. Hierbij is allereerst een verkennende fase opgestart waarin, aan de hand van informele gesprekken, een beeld is gevormd van de verschillende visies die binnen de organisatie aanwezig zijn met betrekking tot mobiliteit. Deze verschillende geluiden zijn meegenomen in de tweede fase van het onderzoek waarin het organisatieperspectief is geanalyseerd. De scan van documenten en verdiepende interviews die zijn gebruikt om dit perspectief in kaart te brengen, dienen op hun beurt als belangrijke input voor de interviews die vervolgens met de doelgroep zijn gehouden. Door dit proces te doorlopen ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 10 is een helder beeld ontstaan van de verschillende opvattingen en verwachtingen van mobiliteit die heersen binnen het concern Rotterdam. Door deze resultaten goed te analyseren zijn vervolgens diverse aanbevelingen richting de organisatie geformuleerd. Het verklarende deel van dit onderzoek richt zich dus specifiek op de verwachtingen van werknemers, dit aspect moet in acht worden genomen wanneer gesproken wordt over de verhouding tussen verwachtingen tussen werkgever en -nemer. De verwachtingen zijn tevens enkel toegespitst op de verwachtingen die men van het concept mobiliteit heeft, waarbij de randvoorwaardelijke kant centraal staat en niet de praktische zaken als snelheid of nauwkeurigheid van het matchen van vacatures. Dit wordt in paragraaf 3.3 verder toegelicht. 1.4 Relevantie In deze paragraaf wordt toegelicht hoe dit onderzoek relevant is voor de maatschappij en de wetenschap. De maatschappelijke relevantie behandelt de bijdrage die het onderzoek levert aan vraagstukken binnen onze maatschappij die gerelateerd zijn aan dit onderwerp. De wetenschappelijke relevantie behandelt hoe dit onderzoek aansluit de huidige theorie en wat het toevoegt. Maatschappelijke relevantie: in een vroeg stadium van het onderzoek is al gebleken dat de beeldvorming rondom mobiliteit onder de werknemers een onderwerp is wat erg leeft binnen de organisatie. Het behalen van bepaalde kritische prestatie indicatoren (KPI’s) loopt, zoals in paragraaf 1.1 aangegeven, spaak omdat sprake is van mogelijk uiteenlopende verwachtingen van mobiliteit. Daarom is het voor de organisatie erg belangrijk a) dit probleem in kaart te brengen, b) de verklaring voor dit probleem te formuleren en c) met oplossingen (aanbevelingen) te komen. De maatschappelijke relevantie van deze casus ligt dus in het feit dat de uitkomsten van dit onderzoek kunnen worden gebruikt om belemmeringen weg te nemen bij creëren van een meer flexibele organisatie. Ook is het mogelijk dat andere organisaties lessen kunnen trekken uit deze casus. Wetenschappelijk relevantie: dit onderzoek richt zich, in tegenstelling tot veel andere onderzoeken, niet op de motivatie om mobiel te zijn maar op de verwachtingen die men heeft van het mobiel zijn. Dit kan uiteindelijk invloed hebben op de daadwerkelijke motivatie om mobiel te worden en bevindt zich dus als het ware in een vroeger stadium. De onafhankelijke variabelen zijn voor en groot deel afkomstig uit literatuur die gericht is op determinanten van het psychologisch contract tussen werkgever en –nemer in het algemeen. Deze zijn in deze studie dus gebruikt in relatie tot specifieke verwachtingen, wat daarmee van toegevoegde waarde is voor de wetenschappelijke literatuur. ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 11 1.5 Leeswijzer Hoe deze onderzoeksrapportage is opgebouwd, wordt in deze paragraaf behandeld. Hoofdstuk twee zal allereerst een casusbeschrijving geven waarbij wordt ingegaan op de verschillende actoren en de beleidscontext waarin deze actoren actief zijn. Vervolgens wordt in hoofdstuk drie het theoretisch kader gepresenteerd. In het vierde hoofdstuk wordt ingegaan op de methodologie die gehanteerd is bij de uitvoering van het onderzoek. Het vijfde hoofdstuk presenteert de resultaten van de uitgevoerde studie, waarna het zesde hoofdstuk de conclusie geeft van dit onderzoek. 2. Achtergrond en casusbeschrijving 2.1 Inleiding Dit hoofdstuk biedt inzicht in de complexe omgeving waarbinnen het onderzoek zich bevindt. Het laat allereerst zien welke weg het nieuwe college van B&W van Rotterdam is ingeslagen en hoe dit zich heeft vertaald in collegeprogramma’s. Vervolgens wordt beschreven welke rol de Servicedienst en het Concern Mobiliteitscentrum hierin spelen. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een blik in de toekomst, waarbij aandacht wordt besteed aan toekomstige reorganisaties en verwachte arbeidsmarktontwikkelingen. Op deze wijze wordt inzicht geboden in de complexiteit van het vraagstuk dat in dit onderzoek centraal staat. 2.2 Ontwikkelingen binnen de gemeente Rotterdam In maart 2010 werden in Nederland de gemeenteraadsverkiezingen gehouden. De gemeente Rotterdam kende twee partijen die nek aan nek gingen, waarbij het uiteindelijk de PvdA was die na een hertelling van de stemmen met de zege aan de haal ging en daarmee Leefbaar Rotterdam achter zich hield. Onder leiding van de in 2009 gekozen burgemeester Aboutaleb werd vervolgens een college van B&W gevormd. Het coalitieakkoord van april 2010, zoals overeengekomen door de PvdA, CDA, VVD en D66, vormde de basis voor het Collegewerkprogramma (Gemeente Rotterdam, 2010a). In dit document zijn de volgende programma’s benoemd waar in de vierjarige periode invulling aan wordt gegeven (Gemeente Rotterdam, 2010a: 11-32): - Programma Arbeidsmarktontwikkelingen; - Programma Regionale en Stedelijke economie; - Programma Duurzaamheid; - Programma Bijzondere Aanpak Zuid; ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 12 - Programma Binnenstad; - Programma Organisatie & Financiën. Dit onderzoek vindt plaats binnen het laatstgenoemde programma, Organisatie & Financiën (O&F). Het programma geeft invulling aan de organisatieontwikkeling die het concern Rotterdam doormaakt. De grote uitdaging hierbij is het efficiënter werken met een kleinere formatie en tegelijkertijd het bewerkstelligen van een flexibele organisatie (Gemeente Rotterdam, 2010b: 4). Deze uitdaging komt met name voort vanuit de in de inleiding beschreven bezuinigingsgolf en de toenemende complexe vraag vanuit de maatschappij. O&F benoemt een aantal resultaten die aan het eind van traject opgeleverd moeten zijn (Gemeente Rotterdam, 2010b: 6): een kwalitatief betere organisatie, een flexibelere en mobielere organisatie, een kleinere organisatie en meer efficiëntie. Om deze uitdagende doelen te realiseren is het programma vervolgens opgesplitst in een zevental lijnen (Gemeente Rotterdam, 2010b: 11): taken en organisatievisie, werkwijzen, één werkgever, mobiliteit, monitoren, bezuinigingsopgave en vorming serviceorganisatie. In de onderstaande figuur wordt de bovengenoemde plan van aanpak samengevat (Gemeente Rotterdam, 2010b: 11): Figuur 2. Schematische weergave programma O&F Binnen de bovenstaande schematische weergave is de middelste programmalijn, de programmalijn Mobiliteit, benadrukt vanwege het feit dat dit onderzoek zich binnen deze lijn bevindt. In de volgende paragraaf wordt deze programmalijn nader toegelicht. ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 13 2.3 Programmalijn Mobiliteit De programmalijn Mobiliteit haakt in op de gewenste resultaten van het college, wat zich vertaalt in de volgende tweeledige opgave (Gemeente Rotterdam, 2010b: 15): 1. Het realiseren van een taakstelling van 1000 fte minder in dienst in 2015 (waarbij uitvoerende taken worden ontzien, dit probeert men te bereiken door bijvoorbeeld dienstoverstijgende mobiliteit; 2. Het realiseren van de benodigde randvoorwaarden om mobiliteit binnen het concern te optimaliseren, denk hierbij aan het formuleren van mobiliteitsbeleid. Ook binnen deze lijn zijn een aantal beoogde resultaten geformuleerd. Enkele voorbeelden hiervan zijn (Gemeente Rotterdam, 2010b: 15): een opgebouwd extern netwerk als basis voor mobiliteitsbevordering, een schakelpunt voor vraag- en aanbod, de begeleiding van medewerkers van werk naar werk etc. De voor deze casus belangrijkste aspecten van de programmalijn Mobiliteit zijn in de onderstaande figuur samengevat en verder ingevuld (Gemeente Rotterdam, 2011: 3): ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Figuur 3. Schematische weergave programmalijn Mobiliteit Pagina 14 Zoals af te lezen binnen het groene deel van het bovenstaande schema speelt het al eerder genoemde Concern Mobiliteitscentrum (CMc) een belangrijke rol bij het verwezenlijken van de uitgestippelde koers. Het is tevens de afdeling van de Servicedienst van waaruit het onderzoek is uitgevoerd. De volgende paragraaf gaat daarom in op de rol die dit centrum speelt en nog gaat spelen, ook de Servicedienst wordt hierbij als overkoepelende organisatie kort behandeld. 2.4 Mobiliteit in praktijk: het Concern Mobiliteitscentrum (CMc) Het CMc is, organisationeel gezien, onderdeel van de Servicedienst, een dienst die in 2004 opgestart is met als doel het ondersteunen van bedrijfsvoering diensten en deelgemeenten bij hun belangrijkste processen (Gemeente Rotterdam, 2010c: 2). Dat de Servicedienst aan het groeien is valt simpelweg af te lezen aan het aantal fte: in 2007 bestond het personeelsbestand uit 507 fte en in 2010 was dit aantal gegroeid tot 836 fte (Gemeente Rotterdam, 2010c: 2). In februari 2010 is tevens het CMc in het leven geroepen. De aanleiding voor de oprichting van dit CMc is de wisselende personeelsbehoefte van de gemeente als gevolg van ontwikkelingen als reorganisaties en bezuinigingen. Daarnaast zijn economische en politieke ontwikkelingen ook een belangrijke factor bij het bepalen van de personeelsbehoefte (Gemeente Rotterdam, 2011b). Een voorbeeld van een politieke ontwikkeling is het aannemen van de motie Moti door de gemeenteraad, een onderdeel van deze motie is namelijk een vacaturestop vanaf schaal 10 (Gemeente Rotterdam, 2011b). Dit betekent vanzelfsprekend een verandering in de personeelsbehoefte en de wijze waarop aan deze behoefte kan worden voldaan. Een bepalende factor bij het voldoen aan de personeelsbehoefte is het bewerkstelligen van een flexibele organisatie, het CMc is hierbij een belangrijk instrument. Het centrum heeft als doel het vergroten van mobiliteit van medewerker en draagt hiermee bij aan het verwezenlijken van de doelstellingen van de programmalijn Mobiliteit (Gemeente Rotterdam, 2011b). Om dit te bereiken zijn onder andere de volgende doelstellingen voor 2011 geformuleerd (Gemeente Rotterdam, 2011a: 4): het matchen van vraag naar- en aanbod van arbeid, het begeleiden van werk naar werk ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Figuur 4. Krachtenveldanalyse CMc Pagina 15 van organisatiegestuurde kandidaten, het openstellen van een extern netwerk voor Rotterdamse ambtenaren en het bewerkstelligen van verandering. Bij het uitvoeren van de werkzaamheden om deze doelstellingen te bereiken krijgt het CMc met een grote hoeveelheid actoren te maken die elk hun eigen belang behartigen. De complexiteit van dit beleidsveld wordt in figuur 4 weergegeven door een krachtenveldanalyse. Al deze groepen zijn op hun eigen manier verbonden met de werkzaamheden van het CMc. Hoe dichter bij de kern, hoe directer de invloed. Een belangrijke groep zijn de werknemers, zij zijn het die uiteindelijk mobiliteit in praktijk moeten brengen. Het CMc krijgt te maken met vrijwillige mobiliteitskandidaten en herplaatsingskandidaten (een vorm van gedwongen mobiliteit). Deze twee groepen spelen ook een belangrijke rol in dit onderzoek, gezamenlijk met een categorie werknemers die (nog) niet mobiel is. In paragraaf 4.3.1 wordt de keuze voor de indeling nader toegelicht. In de toekomst is het mogelijk dat deze figuur er anders uit komt te zien. Paragraaf 2.6 zal daarom kort ingaan om de verwachtte ontwikkelingen rondom onder andere het CMc. Eerst wordt ingegaan op de verwachtingen die de werkgever van het concept mobiliteit in zijn huidige vorm heeft. 2.5 Mobiliteit in de praktijk: verwachtingen van de werkgever Nu duidelijk is hoe mobiliteit georganiseerd is binnen de gemeente Rotterdam, is het interessant om de verwachtingen van de personen die achter de invoering van dit begrip in zijn huidige vorm zitten, in dit onderzoek benoemd als de werkgever, in kaart te brengen. De verdiepende gesprekken op dit niveau zijn een aanvulling op de documenten die reeds in dit hoofdstuk zijn besproken. Deze stappen zijn gezamenlijk onderdeel van het vooronderzoek dat is uitgevoerd ter voorbereiding van de interviews aan de werknemerszijde. Met een beeld van de verwachtingen die de werkgever van mobiliteit heeft kan uiteindelijk uitspraak worden gedaan over hoe deze verwachtingen zich verhouden tot de verwachtingen van de werknemer. In vier gesprekken aan de werkgeverszijde is ingegaan op de verwachtingen van drie aspecten die in dit onderzoek gezamenlijk de verwachtingen betreffende mobiliteit vormen: initiatief, werkzekerheid en de afweging tussen voor- en nadelen. De keuze voor deze drie aspecten wordt in hoofdstuk 3 toegelicht. Met deze paragraaf wordt antwoord gegeven op de eerste deelvraag uit dit onderzoek: ‘Wat zijn de verwachtingen van mobiliteit van de werkgevers binnen het concern Rotterdam?’ 2.5.1 Verwachtingen initiatief De programmaplannen die in dit hoofdstuk behandeld zijn benoemen verwachtingen omtrent het initiatief niet expliciet, dit geldt wel voor de notitie Centrale Aanstelling, onderdeel van de programmalijn ‘één werkgever’ en daarmee ook van het programma O&F. Deze notitie stelt het volgende: ‘Wanneer een medewerker zelf toe is aan een volgende stap (horizontaal verbreden dan wel verticaal doorstromen) kan daartoe initiatief genomen worden.’ In de interviews op werkgeversniveau ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 16 werd daarbij veel eenduidigheid geconstateerd, vaak werd het eigen initiatief van de werknemer benadrukt. Zo werd bijvoorbeeld gezegd: ‘Als mensen niet zelf initiatief nemen krijg je dat gedrag dat mensen zich inschrijven als mobiliteitskandidaat en vervolgens achterover gaan leunen en verwachten dat de baan wel komt.’ Toch kwam de rol van de organisatie hier ook ter sprake, één van de respondenten benoemde duidelijk dat een wisselwerking tussen organisatie en individu gewenst is: ‘Er moeten natuurlijk aan beide kanten voorwaarden zijn.’ Kort gezegd wordt op dit niveau dus een sterk eigen initiatief van de werknemer verwacht. 2.5.2 Verwachtingen werkzekerheid In het programmaplan O&F wordt een regel uit het Sociaal Statuut aangehaald met betrekking tot werkzekerheid (Gemeente Rotterdam, 2010b: 6): ‘Werk- en inkomenszekerheid uitgeruild tegen mobiliteit en flexibiliteit’. Wanneer werkzekerheid ter sprake kwam in de interviews op werkgeversniveau viel op dat er gelijk veel kanttekeningen bij het begrip werden geplaatst. Iedere respondent erkende het belang van werkzekerheid en onderschreef dat het een vereiste is binnen het thema. Hierbij werd vaak verwezen naar het Sociaal Statuut, maar vaak werd er wel bij gezegd dat als het niet werkt er eventueel met gedwongen ontslagen gewerkt kan worden. Dit geldt ook voor een situatie waarin een werknemer niet mobiel wil worden en de afweging of diegene goed functioneert negatief uitvalt: ‘Werkzekerheid is iets wat we bieden maar als iemand niet mobiel wil worden is het gewoon een afweging van functioneren ze of niet.’ Een enkele keer werd ook genoemd dat werkzekerheid belemmerend kan werken en dat het eigenlijk niet te prominent gecommuniceerd moet worden: ‘Sterker nog, ik heb er soms ook wel last van want het is funest voor het gevoel van urgentie. Je moet dat gevoel van werkzekerheid wel een beetje temperen.’ Dit item toonde dus aan dat men het, gezien de aanwezigheid van het Sociaal Statuut, eens is over de basisvoorwaarden maar dat hier in de praktijk wel enkele kanttekeningen bij te plaatsen zijn die betrekking hebben op de beperkingen van werkzekerheid in de praktijk. 2.5.3 Voor- en nadelen Volgens verwachting benadrukte elk van de respondenten op werkgeversniveau vooral de voordelen van mobiliteit. Vermoedelijk niet alleen vanwege hun positie en doelstellingen maar ook vanwege persoonlijke ervaringen met het concept. Elk van de respondenten had, in meer of mindere mate, eens te maken gehad met mobiliteit en geloofde daarom sterk in het nut van het concept. Wel werd soms benoemd dat binnen de huidige context de afweging van werknemers wel eens anders zou kunnen zijn: ‘Er zitten natuurlijk meer voordelen aan maar mensen zijn vooral bezig met overleven op dit moment.’ Over dit aspect van mobiliteit was men dus zeer eenduidig, veel genoemde voordelen waren de ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 17 persoonlijke ontwikkeling en een mogelijk nadeel is zoals genoemd de onzekerheid die binnen de huidige context kan ontstaan. 2.5.4 Algemene houding naar mobiliteit De lading van de interviews was over het algemeen hoopvol, ondanks gestage vorderingen hadden de respondenten een positief beeld van de toekomst met betrekking tot mobiliteit. In de huidige context is het nog niet zo ver als het had moeten zijn, maar de situatie lijkt zich volgens de respondenten langzaam te verbeteren. Wel werd hier en daar door de werkgever een probleem aangegeven op het gebied van de mindset van de werknemers: ‘Mobiliteit is nog niet echt de volgende stap binnen deze cultuur. Rotterdam is zo ver nog niet, als je even de dans kan ontspringen blijf je in oude zekerheden hangen (uitzonderingen daargelaten).’ De trage ontwikkeling wordt ook gerelateerd aan het feit dat nog vanuit de eigen dienst wordt geredeneerd. 2.6 Een korte blik in de toekomst Onder invloed van de benoemde ontwikkelingen uit deze paragraaf gaat de gemeente Rotterdam een interessante periode tegemoet. Aan de ene kant zijn er de bezuinigingsdoelstellingen die vragen om het op gang komen van mobiliteit waar aan de andere kant een krapte op de arbeidsmarkt kan worden vastgesteld die mobiliteit lijkt te belemmeren. De rol die mobiliteit en daarmee de werknemer in dit vraagstuk moet spelen lijkt, op basis van paragraaf 2.5, duidelijk. De gemeente Rotterdam richt zich nadrukkelijk op het bevorderen van de interne doorstroom en uitstroom naar de externe markt, hierbij speelt het eerdergenoemde CMc een belangrijke rol. Gezegd kan worden dat het concern Rotterdam tracht in te spelen op een aantal belangrijke ontwikkelingen door mobiliteit een prominente plek binnen de organisatie te geven. Tegelijkertijd wordt het tegenwerkt door diezelfde ontwikkelingen als het gaat om het bevorderen van mobiliteit. Het is daarom zaak heldere verwachtingen te scheppen zodat vanuit de organisatie zelf zo min mogelijk problemen ontstaan. Als slotopmerking richting de toekomst moet gesteld worden dat ook verwachtingen kunnen veranderen naarmate de tijd vordert. Dit maakt duidelijk dat de toekomst veel uitdagingen met zich meebrengt als het gaat om mobiliteit binnen Rotterdam. 2.7 Samenvatting Van het collegewerkprogramma 2010-2014 is het programma Organisatie & Financiën het belangrijkst, onderdeel van dit programma is de programmalijn Mobiliteit waar dit onderzoek ook onder valt. Deze paragraaf heeft laten zien wat de doelstellingen van deze programmalijn zijn en hoe ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 18 dit in de praktijk is vormgegeven, hierbij is de belangrijke rol van het Concern Mobiliteitscentrum benadrukt en toegelicht. Ook zijn de verwachtingen die de werkgever van mobiliteit heeft behandeld waarna aan de hand van een korte blik in de toekomst dit hoofdstuk is afgesloten. 3. Theoretisch kader Bij het uitvoeren van de beschreven vraagstelling is de koppeling met de wetenschappelijke literatuur onmisbaar, daarom wordt in dit hoofdstuk de relevante literatuur gepresenteerd. Deze literatuur wordt allereerst gebruikt om de huidige situatie omtrent verwachtingen van mobiliteit van werknemers in kaart te brengen en is op de eerste plaats dus descriptief. Vervolgens worden aan de hand van de literatuur determinanten opgesteld die duidelijk moeten maken hoe de omschreven situatie is ontstaan, dit deel van de theorie is dus analytisch van aard. In dit hoofdstuk ligt de focus in eerste instantie op het eerdergenoemde psychologische contract, wat vervolgens wordt toegespitst op de verwachtingen van mobiliteit van de werknemers. Allereerst wordt uitgelegd wat het psychologisch contract is. Daarna komen de ontwikkelingen en de mogelijke gevolgen van dit psychologisch contract aan de orde. Aangezien deze casus zich toespitst op de verwachtingen aangaande mobiliteit wordt ook stilgestaan bij de vraag wat mobiliteit in dit onderzoek nu daadwerkelijk betekent. Hieruit voortvloeiend komen vervolgens de determinanten van de verwachtingen van mobiliteit van werknemers ter sprake. In paragraaf 3.5 wordt een model besproken dat heeft geholpen met de vorming van het conceptueel model van dit onderzoek, laatstgenoemde wordt in paragraaf 3.6 gepresenteerd en toegelicht. 3.1 Het managen van motivatie Zoals in de inleiding met de uitspraak van Ridderstråle en Nordström (2002) is aangegeven speelt de medewerker een essentiële rol bij het verwezenlijken van organisatiedoelen. Een gemotiveerde werknemer kan hierbij tot betere prestaties komen, deze motivatie kan gestimuleerd worden door bijvoorbeeld het stellen van specifieke en uitdagende doelen of het bieden van participatie mogelijkheden (Perry, Mesch & Paarlberg, 2006: 509). Er zijn meerdere manieren om via HRMpraktijken de motivatie van werknemers te verbeteren. In de wetenschappelijke theorie wordt een tweedeling in HRM-praktijken gemaakt op basis van de volgende perspectieven (Boxall & Purcell, 2007: 183): de agency theorie en theorie rondom het psychologisch contract. In de eerstgenoemde theorie wordt uitgegaan van een principal-agent relatie, dit bekent dat een leidinggevende een werknemer inhuurt om een bepaalde taak uit te voeren maar dat de beide partijen verschillende belangen hebben (Eisenhardt, 1989: 59). Het doel is daarom het op één lijn brengen van belangen, dit kan door bijvoorbeeld het gebruik van financiële prikkels (Boxall & Purcell, 2007: 185). De ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 19 laatstgenoemde theorie, die van het psychologisch contract, gaat meer in op het belang van verwachtingen. Deze theorie staat centraal in dit onderzoek omdat uit vooronderzoek is gebleken dat het beeld van mobiliteit binnen het concern Rotterdam samenhangt met de verwachtingen die men heeft van mobiliteit en in welke mate aan deze verwachtingen wordt voldaan. Dit is de essentie van het psychologisch contract (Guest, 1998). Daarom zal in de volgende paragraaf een uitgebreide beschrijving volgen van deze theorie. 3.2 Het psychologisch contract De introductie van de term ‘psychologisch contract’, ruim 50 jaar geleden, staat op naam van Argyris (1960). Dit bekent dat het concept inmiddels aan verandering onderhevig is geweest en vaak ook op verschillende manieren is uitgelegd en gebruikt. Daarom is allereerst aandacht besteed aan het verkrijgen van conceptuele helderheid. Deze paragraaf voorziet hierin door antwoord te geven op een drietal vragen met betrekking tot het psychologisch contract: 1) wat is het? 2) hoe heeft het zich ontwikkeld? 3) wat als er niet aan voldaan wordt? 3.2.1 Wat is het? Binnen een arbeidsrelatie is de aanwezigheid van contracten, gedefinieerd als een set van beloften om zich te committeren aan toekomstige actie, een belangrijk element. Zonder deze set van beloften zullen de partijen binnen een arbeidsrelatie geen stimulans tot interactie en uitwisseling hebben, dit kan leiden tot het verdwijnen van de arbeidsrelatie (Farnsworth, 1992 in Robinson & Rousseau, 1994: 245). Zoals in de eerste paragraaf is aangegeven richt dit onderzoek zich op de ‘zachte’ vorm van een dergelijk contract, het zogenaamde psychologisch contract. Op de vraag wat een psychologisch contract nu precies is lijken de auteurs die over dit onderwerp schrijven het in grote lijnen eens, wel zijn er kleine verschillen in de gehanteerde terminologie. Zo spreken Robinson & Rousseau (1994) over gepercipieerde wederzijdse verplichtingen die de relatie tussen werkgever en –nemer karakteriseren. Andere auteurs spreken over wederzijdse verwachtingen tussen een individuele werknemer en een organisatie (Schein, 1977 in Boxall & Purcell, 2007: 189). In dit onderzoek wordt aangesloten bij de laatstgenoemde auteur: het psychologisch contract verwijst in essentie naar de onuitgesproken wederzijdse verwachtingen tussen werkgever en –nemer. Het spitst zich hierbij wel toe op de verwachtingen van werknemers die gerelateerd zijn aan het concept mobiliteit. In het artikel van Guest ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Figuur 5. Weergave gevolgen psychologisch contract Pagina 20 (1998) wordt een abstracte weergave gegeven van de vorming en de gevolgen van een contract als hier beschreven (figuur 5). In dit model wordt een aantal determinanten van de inhoud van het psychologisch contract geformuleerd, een aantal van deze determinanten zijn in dit onderzoek meegenomen en daarom behandeld in paragraaf 3.4. De inhoud van het contract bepaalt vervolgens welke gevolgen er op individueel niveau te zien zijn, een aantal van deze gevolgen zijn in paragraaf 3.2.3 behandeld. Over de daadwerkelijke inhoud van het psychologisch contract valt veel te zeggen, zeker is dat het begrip zich door de tijd heeft ontwikkeld als gevolg van diverse invloeden. De volgende paragraaf behandelt dit aspect. 3.2.2 Hoe heeft het zich ontwikkeld? Een factor die een rol heeft gespeeld bij de vorming en vervulling van het psychologisch contract is de verandering in loopbanen van werknemers. De verschuiving van lifetime employment naar lifetime employability betekent dat de wederzijdse verwachtingen tussen werkgever en –nemer moeten worden bijgesteld. In de oude vorm van het psychologisch contract verwachtte de werkgever permanente loyaliteit aan het bedrijf, volgzaamheid en discipline bij uitoefening van het werk en maximale prestaties op de huidige functies. Werknemers verwachtten in ruil voor deze punten beloning van de loyaliteit door continuering van de arbeidsrelatie, sturing van de loopbaan en beloning van de prestaties op de huidige functies. Het oude contract bracht het risico met zich mee dat werknemers vastgeroest kwamen te zitten in een organisatie waardoor ze hun toegevoegde waarde voor de organisatie verloren. In de nieuwe relatie is de focus van beide partijen aanzienlijk veranderd. De werkgever verwacht in de nieuwe situatie geen blijvende loyaliteit, wel maximale betrokkenheid, prestaties en inzetbaarheid en tevens eist de werkgever dat werknemers bereid zijn om mobiel te worden. Vanuit werknemersperspectief wordt verwacht dat geen blijvende loyaliteit vereist is, dat uitdagende functies worden geboden, de mogelijkheid voor doorstroom aanwezig is en dat beloond wordt op basis van prestaties en inzetbaarheid (Gasperz & Ott, 1996 in Steijn & Groeneveld, 2009: 112-114). De veranderingen in het contract lijken met name te ontstaan door ontwikkelingen aan de werkgeverszijde, denk hierbij aan toenemende concurrentie en flexibilisering. Toch lijkt er voornamelijk winst in te zitten voor de werknemer, vooral in de vorm van zelfontplooiing en zelfsturing binnen de loopbaan (Steijn & Groeneveld, 2009: 113). Het nieuwe psychologisch contract lijkt tot dusver alleen maar voordelen te kennen, dit moet genuanceerd worden. Werknemers ervaren namelijk een teruglopende mate van baanzekerheid, iets wat voor medewerkers die kwetsbaar zijn op ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 21 de externe arbeidsmarkt vanzelfsprekend zwaar zal wegen (Steijn & Groeneveld, 2009: 113). Het mobiel willen zijn is dus niet zo vanzelfsprekend als men misschien zou denken. Ook is in de literatuur aangegeven dat niet elke manager staat te springen om vooral de sterk presterende werknemers zomaar te laten gaan, al helemaal niet als het om een concurrent gaat (Baruch, 2001: 558). De focus op kennisoverdracht is hierbij belangrijk, maar het inrichten en uitvoeren van deze processen kost geld. Vaak is er ook al een flinke investering in een werknemer aan vooraf gegaan, dit toont aan dat de adoptie van een dergelijk contract op praktische bezwaren kan stuiten (Steijn & Groeneveld, 2009: 114). Pollitt (2008) geeft aan dat moderne publieke organisaties minder goed functioneren dan de traditionele bureaucratische organisaties omdat zij leiden aan institutionele amnesia. Dit betekent dat onder invloed van bijvoorbeeld veranderende loopbanen en technische ontwikkelingen kennis verloren kan gaan (Pollitt, 2008: 8). Ook wordt in het nieuwe contract verwacht dat werkgevers lange termijn ontwikkeling bieden waar zij zelf vaak de voorkeur geven aan korte termijn ontwikkeling (Gasperz & Ott, 1996 in Steijn & Groeneveld, 2009: 114). 3.2.3 Wat als er niet aan wordt voldaan? Met de beschrijving van de gevolgen van het psychologisch wordt in deze paragraaf aangetoond dat de rol van het psychologisch contract niet onderschat moet worden. Wanneer aan een psychologisch contract voldaan wordt zal dit een positieve uitwerking hebben op de houding en het gedrag van werknemers, wat zich uiteindelijk kan terugbetalen in goede prestaties (Wright & Nishii, 2004: 12-13). Een psychologisch contract kan ook verschillende negatieve consequenties teweeg brengen, dit kan verschillende vormen voorkomen. Er kan sprake zijn van verwachtingen waaraan niet wordt voldaan, een breuk in het contract of een schending van het contract (Morrison & Robinson, 1997: 232). Wanneer sprake is van verwachtingen waaraan niet wordt voldaan kan dit leiden tot een lagere tevredenheid, mindere prestaties en een hogere uitstroomintentie (Robinson & Rousseau, 1994: 247). Dit is echter niet hetzelfde wanneer het conflict groter is en sprake is van een schending van het contract. Wanneer binnen een dergelijke relatie een partij ervaart dat de ander niet heeft voldaan aan de beloofde verplichtingen is er sprake van een schending van het psychologisch contract (Robinson & Rousseau, 1994: 247). Een dergelijke situatie kan zorgen voor negatieve gevoelens als ontevredenheid, afkeer, boosheid, wantrouwen en verraad. Deze kunnen op hun beurt weer resulteren in negatief werkgedrag (O’Donnell & Shields, 2002: 439-440). In het artikel van Turnley & Feldman (1999) worden de gevolgen van een schending van het psychologisch contract gerelateerd aan de Exit, Voice, Neglect & Loyalty typologie. Deze typologie beschrijft hoe medewerkers kunnen reageren op een schending van het psychologisch contract door (1) de organisatie te verlaten (exit), (2) initiatief te nemen ten opzichte van de leidinggevende om de situatie ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 22 te verbeteren (voice), (3) de werkzaamheden te verwaarlozen (neglect) en (4) minder loyaliteit ten opzichte van de organisatie te voelen (loyalty) (Hirsman, 1970 in Turnley & Feldman, 1999: 898-899). Het onderzoek toont aan dat een schending van het psychologisch contract inderdaad leidt tot een toenemende mate van exit, voice en neglect waar het een negatieve uitwerking heeft op de mate van loyaliteit die een werknemer voelt (Turnley & Feldman, 1999). Deze paragraaf heeft aangetoond dat het psychologisch contract, en de mate waarin deze wordt vervuld, een grote rol speelt bij de motivatie van een werknemer en dus grote gevolgen kan hebben voor een organisatie. Aangezien dit onderzoek zich toespitst op de werknemerszijde van het psychologisch contract met betrekking tot mobiliteit is het belangrijk het laatstgenoemde concept kort te beschrijven. Dit biedt tevens het uitgangspunt voor de operationalisatie van de afhankelijke variabele van dit onderzoek. 3.3 De rol van mobiliteit Zoals in het inleidende hoofdstuk van deze rapportage is besproken speelt mobiliteit een centrale rol in de bestudeerde casus. Daarom is het relevant om vanuit de wetenschappelijke literatuur aansluiting te vinden bij dit onderwerp. Vanuit deze redenering wordt in deze paragraaf het begrip mobiliteit geïntroduceerd en nader toegelicht. Mobiliteit is al lange tijd een veel besproken begrip in zowel de theorie als de praktijk. Het kan beschreven worden als het zoeken en vinden van een andere werkplek, dit kan zich op verschillende manieren uiten (Metselaar & Boom, 2005). Een werknemer kan een andere functie op zich nemen binnen een zelfde organisatie, dit wordt dan intraorganisationele of interne mobiliteit genoemd (Steijn & Groeneveld, 2009: 105). Anderzijds is het ook mogelijk dat een werknemer een functie binnen een andere organisatie op zich neemt, waarbij het interorganisationele of externe mobiliteit betreft (Steijn & Groeneveld, 2009: 105). Ook kan mobiliteit verticaal of horizontaal plaatsvinden, bij de eerstgenoemde vorm wordt als het ware een stap hoger op de ladder gedaan waar de tweede vorm een situatie betreft waarin een zelfde soort functie ergens anders wordt uitgevoerd. Om mobiel te worden moet de werknemer zowel bereid als capabel zijn, verschillende auteurs hebben hier onderzoek naar gedaan (De Grip, Loo & Sanders, 2004). Zoals eerder vermeld wordt in dit onderzoek onderscheid gemaakt tussen het praktische en randvoorwaardelijke karakter van mobiliteit. De praktische kant bevat verwachtingen van mobiliteit die betrekking hebben op bijvoorbeeld de duur van een loopbaantraject waar de randvoorwaardelijke kant zich meer concentreert op verwachtingen over bijvoorbeeld werkzekerheid. De focus van dit onderzoek ligt meer op de laatstgenoemde vanwege het feit dat hiermee aansluiting wordt gevonden bij het beleid dat op werkgeversniveau wordt gevormd. Hierdoor is een vergelijking in verwachtingen van mobiliteit beter uitvoerbaar. Uitgaande van deze ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 23 invalshoek is zowel vanuit de praktijk als vanuit de literatuur bekeken waaruit de verwachtingen omtrent mobiliteit bestaan. Allereerst wordt zowel in de wetenschappelijke literatuur als in onderzoeksrapporten ingegaan op de opkomst van werkzekerheid in plaats van baanzekerheid. Deze switch wordt in verband gebracht met vele ontwikkelingen als de internationalisering van financiële- en productmarkten maar vooral ook met organisatieveranderingen en ontwikkelingen op HRM-gebied (WRR, 2007: 12). Het begrip wordt vaak als belangrijke voorwaarde gezien voor het motiveren van werknemers om intern mobiel te worden en vanuit deze achtergrond is het ook in dit onderzoek meegenomen (WRR, 2007: 13). Bij het overgaan tot mobiliteit is het belangrijk dat initiatief wordt genomen, in de praktijk blijkt vaak onduidelijk te zijn wie dit eigenlijk moet doen. Vanuit de theorie wordt steeds meer de nadruk gelegd op het eigen initiatief van werknemers bij loopbaanstappen (Carbery & Garavan, 2005). In een recent rapport van de WRR (2007: 169) wordt ook een belangrijke regierol voor de werkgever besproken. Verwachtingen van initiatief worden in dit onderzoek meegenomen omdat een verschil in verwachtingen kan leiden tot een situatie waarin beide partijen een afwachtende houding aannemen en er in feite niks gebeurd. Tot slot is een derde factor meegenomen die vanuit het vooronderzoek is opgekomen: de afweging die men maakt tussen voor- en nadelen als het gaat om mobiliteit. Wanneer werknemers meer voor- dan nadelen verwachten heeft dit vanzelfsprekend invloed op wat zij uiteindelijk van het concept verwachten. De bovengenoemde informatie heeft ertoe geleid dat in dit onderzoek is gekozen voor een drietal onderdelen van ‘verwachtingen van mobiliteit’, namelijk verwachtingen als het gaat om: werkzekerheid, initiatief en de verhouding tussen voor- en nadelen. Deze drie aspecten van verwachtingen van mobiliteit spelen een belangrijke rol in deze casus. Daarom is bij het kiezen van determinanten van verwachtingen aangaande mobiliteit rekening gehouden met de bovenstaande drie aspecten en dus zijn deze bepalend voor de operationalisatie. De volgende paragraaf laat zien welke determinanten kunnen worden onderscheiden en welke gekozen zijn voor het conceptueel model van deze studie. 3.4 Determinanten verwachtingen mobiliteit De verwachtingen van mobiliteit van werknemers, als onderdeel van het psychologisch contract, kunnen door uiteenlopende factoren bepaald worden. Op basis van het bestuderen van het psychologisch contract en de randvoorwaardelijke kant van mobiliteit zijn een aantal determinanten van verwachtingen omtrent mobiliteit geformuleerd. In de wetenschappelijke theorie zijn uiteenlopende modellen te vinden die de verwachtingen binnen een psychologisch contract behandelen. Auteurs als Robinson & Rousseau (1994) of Morrison & ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 24 Robinson (1997) richten zich vooral op de processen die vooraf gaan aan een schending van het psychologisch contract en welke gevolgen dit heeft. Andere auteurs, zoals bijvoorbeeld O’Donnell & Shields (2002) richten zich meer op de bepalende factoren van een psychologisch contract. Bij het bestuderen van deze literatuur is aan bod gekomen dat deze bepalende factoren in veelvoud aanwezig zijn. De volgende subparagrafen behandelen de gekozen determinanten van verwachtingen van mobiliteit van de werknemer voor dit onderzoek, mede voortvloeiend uit het eerder genoemde model van Guest (1998). Door deze determinanten te behandelen kan het onderzoek een uitspraak doen over hoe de verwachtingen van mobiliteit van werknemers gevormd worden zodat aanbevelingen geformuleerd kunnen worden met als doel een verbetering van de huidige situatie. Achtereenvolgens komen aan de orde: het gevoel van rechtvaardigheid, de rol van de leidinggevende, ervaringen, arbeidsmotieven, retoriek en tot slot het perspectief op de arbeidsmarkt. 3.4.1 Het gevoel van rechtvaardigheid De eerste determinant die van invloed is op de verwachtingen omtrent mobiliteit van werknemers is het gevoel van rechtvaardigheid. De individuele perceptie die werknemers hanteren over ‘wat eerlijk is’ bepaalt namelijk ook welke verwachtingen zij hebben en daarmee de staat van het psychologisch contract (Fortin, 2008). Dit gevoel van rechtvaardigheid kan betrekking hebben op verschillende onderdelen van de dagelijkse werkomgeving. In de wetenschappelijke literatuur zijn vier vormen van rechtvaardigheid terug te vinden (Colquitt, 2001: 386): distributieve-, procedurele-, informatieve- en interpersonele rechtvaardigheid. Distributieve rechtvaardigheid verwijst naar de perceptie die men hanteert aangaande de uitkomst van de besluitvorming over een onderwerp of de uitkomst van een bepaalde beleidsmaatregel zelf (O’Donnell & Shields, 2002: 441). De procedurele rechtvaardigheid daarentegen gaat in op de perceptie die men hanteert over het proces dat ten grondslag ligt aan een dergelijke uitkomst (O’Donnell & Shields, 2002: 441). Informatie rechtvaardigheid behandelt de kwantiteit en kwaliteit van de informatieverstrekking tijdens een bij een besluitvormingsproces waar de interpersonele rechtvaardigheid betrekking heeft op de kwaliteit van respect en gevoeligheid die men ontvangt van andere personen tijdens een proces (Colquitt, 2001: 386). Onderzoek heeft uitgewezen dat zowel distributieve- als interpersonele rechtvaardigheid invloed hebben op de houding van werknemers bij het voordoen van een specifieke gebeurtenis waar informatieve- en procedurele rechtvaardigheid meer zeggen over de houding van medewerkers ten opzicht van het systeem (Ambrose, Hess & Ganesan, 2007 in Neuvel, 2009: 15). Voor dit onderzoek is het belangrijk beide kanten te belichten en dus worden de distributieve- en procedurele rechtvaardigheid in dit onderzoek meegenomen. De keuze voor de twee vormen wordt in de operationalisatie van deze onafhankelijke variabele verder toegelicht. ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 25 3.4.2 De rol van de leidinggevende Bij zowel het scheppen van verwachtingen als het voldoen aan verwachtingen speelt de leidinggevende volgens de theorie een belangrijke rol (Purcell & Hutchinson, 2007). Op de eerste plaats omdat deze de koppeling vormt tussen wat de organisatie aan HRM-beleid formuleert en het HRM-beleid dat op de werkvloer uitgevoerd wordt. Wanneer gekeken wordt naar het procesmodel van Wright & Nishii (2004: 10) spelen zij dus een grote rol bij de vertaling naar daadwerkelijke HRpraktijken en de wijze waarop deze geïnterpreteerd worden door hun werknemers. Bij de vertaling van de intentie die op directieniveau schuilgaat achter bepaalde HRM-praktijken is het daarom belangrijk dat de leidinggevende deze principes ook ondersteunt omdat dit anders gevolgen heeft voor de operationalisatie ervan. Uit een studie van Harris (2001), welke zich richt op de implementatie van prestatiebeloning, blijkt dat dit lang niet altijd het geval is. Middenmanagers kunnen namelijk hun eigen interpretatie loslaten op de door de directie geformuleerde doelen, zij zoeken er dus meer achter en identificeren daarmee een soort ‘verborgen agenda’ (Harris, 2001: 1184). Wanneer een leidinggevende deze eigen interpretatie communiceert naar de werknemers kan dit gevolgen hebben voor de perceptie die zij hanteren van de desbetreffende praktijk. Binnen deze casus kan dit vertaald worden naar een situatie waarin de werknemer, door middel van communicatie met de direct leidinggevende, andere verwachtingen gaat hanteren van mobiliteit dan aanvankelijk door de directie gewenst is. Daarnaast kan een leidinggevende een rol spelen bij het managen van verwachtingen door de werknemer te ondersteunen. Onderzoek heeft namelijk aangetoond dat gepercipieerde organisatiesteun positieve gevolgen heeft voor de mate waarin werknemers bereid zijn verwachtingen van de organisatie te accepteren (Eisenberger et al., 2001: 42). Voor dit onderzoek betekent dit dat, wanneer werknemers veel steun ervaren van hun leidinggevende, zij hun verwachtingen kunnen bijstellen ten gunste van de organisatie. Wanneer zij veel steun ervaren is het bijvoorbeeld mogelijk dat zij eerder het eigen initiatief binnen mobiliteit accepteren en toepassen. 3.4.3 Ervaringen In deze subparagraaf komen een aantal aspecten bijeen die samen onder de noemer ‘ervaring’ worden geplaatst. Samenhangend met deze determinant is de factor leeftijd, uitgaande van de stelling dat werknemers verwachtingen formuleren op basis van het wel of niet vervuld zijn van eerdere verwachtingen (Guest, 1998). Het effect van de leeftijd van werknemers op het psychologisch contract wordt in diverse onderzoeken besproken. Zo wordt het concept gerelateerd aan functieduur waarbij ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 26 een uitgangspunt is dat hoe langer een relatie tussen werkgever en – nemer voortduurt, hoe omvangrijker het psychologisch contract wordt (Rousseau, 1989 in Robinson & Rousseau 1994: 246). Dit hangt min of meer samen met het feit dat een werknemer ook getuige is van ervaringen die andere werknemers beleven, wat ook weer bepalend is voor de verwachtingen die men zelf ontwikkelt (Robinson & Rousseau, 1994: 246). Niet alleen de omvang van het contract lijkt mee te veranderen met de functieduur, ook de balans in verwachtingen ontwikkelt zich verder. Het is aangetoond dat werknemers in vooral de eerste twee jaar van een arbeidsrelatie meer het gevoel krijgen dat zij minder verschuldigd zijn aan de organisatie waar voor de werkgever het omgekeerde geldt (Robinson, Kraatz & Rousseau in Robinson & Rousseau, 1994: 247). De term ervaringen hangt nauw samen met de term verwachtingen, welke centraal staat in dit onderzoek. Het onderscheid zit hier echter in het feit dat ervaringen zich toespitsen op gebeurtenissen uit het verleden waar verwachtingen zich meer in het heden afspelen (Van der Voet, 2008). Vanuit deze redenering kan worden gesteld dat eerdere ervaringen invloed hebben op verwachtingen, iets wat ook bevestigd wordt in het artikel van Grant (1999: 329). 3.4.4 Arbeidsmotieven De verwachtingen die werknemers hebben van een arbeidsrelatie zijn ook te relateren aan de arbeidsmotieven die men hanteert. Arbeidsmotieven zijn sterk verworven met werkwaarden en staan in essentie voor de redenen waarom mensen bepaald werk uitvoeren (Harpaz, 1990). In deze studie wordt gekozen voor het bestuderen van arbeidsmotieven omdat werkwaarden meer abstract zijn en deze motieven naar verwachting goed te relateren zijn aan verwachtingen die werknemers hebben. In het stuk van Meert (2009) worden vier soorten arbeidsmotieven/werkdoelen geformuleerd: expressieve doelen (denk aan de wens voor interessant werk), economische doelen (werkzekerheid), comfortdoelen (werkomstandigheden) en leerdoelen (mogelijkheden om te leren). Deze determinant is in dit onderzoek opgenomen omdat deze motieven gevolgen hebben voor de wijze waarop medewerkers tegen mobiliteit aankijken en daarmee hun verwachtingen van het concept vormen. Wanneer een werknemer bijvoorbeeld sterk vasthoudt aan het economische doel werkzekerheid, kan dit betekenen dat deze werknemer een garantie van werkzekerheid wil wanneer hij of zij zich mobiel opstelt. Als een werknemer zich sterk identificeert met bepaalde leerdoelen kan het zijn dat deze persoon mobiliteit ziet als middel om de gewenste persoonlijke ontwikkeling te bereiken en is de kans groter dat men mobiel wordt op eigen initiatief. De organisatie moet dus rekening houden met deze arbeidsmotieven bij het vormen en communiceren van beleid, de volgende subparagraaf sluit hierop aan. ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 27 3.4.5 Retoriek Bij het communiceren van beleid kan een organisatie ervoor kiezen bepaalde aspecten te benadrukken om zo de perceptie van werknemers te beïnvloeden. Dit concept, wat ook veelvuldig in de media wordt gebruikt, wordt ook wel framing genoemd (Bennett, 2008). Retoriek hangt samen met dit begrip omdat het een manier van communiceren betreft die gebruikt wordt om de waarheid te verdoezelen of te manipuleren om op deze manier de doelgroep bepaald beleid te laten accepteren op grond van de mate van aantrekkelijkheid waarop het gepresenteerd wordt (Watson, 1995 in Grant, 1999: 330). Voor deze casus betekent dit dat de manier waarop mobiliteit en gerelateerde aspecten worden gecommuniceerd de interpretatie ervan kan beïnvloeden, wat uiteindelijk een uitwerking heeft op de verwachtingen die men heeft van mobiliteit. Retoriek wordt hierbij namelijk door werknemers afgezet tegen hun eigen perceptie van de realiteit (Grant, 1999: 330). De verhouding tussen deze retoriek en de perceptie van de realiteit kan sterk bepalend zijn voor verwachtingen die men heeft van bepaalde beleidsmaatregelen (Grant, 1999: 331). In deze casus kan retoriek invloed uitoefenen doordat een werknemer bijvoorbeeld een discrepantie ervaart tussen wat gecommuniceerd wordt en wat hij of zij in de praktijk ziet. Dit kan vervolgens betekenen dat deze werknemer minder snel geneigd is eigen initiatief te nemen binnen mobiliteit omdat nog veel onduidelijk is en dus het risico te groot is. Deze situatie werkt uiteindelijk belemmerend voor mobiliteit en daarom is het belangrijk deze variabele mee te nemen in dit onderzoek. 3.4.6 Perspectieven arbeidsmarkt Het in paragraaf 3.2.1 gepresenteerde model van Guest (1998) stelt dat alternatieven op de arbeidsmarkt ook van invloed zijn op verwachtingen van werknemers. In deze casus wordt de term perspectief daarom in verband gebracht met de verwachtingen omtrent mobiliteit van werknemers en daarmee uiteindelijk de status van het psychologisch contract. In theorie over mobiliteitsvraagstukken komt deze determinant veel terug (Metselaar & Boom, 2005; Forrier & Sels, 2003). Het is aannemelijk dat een werknemer die een gunstige positie op de arbeidsmarkt heeft zich eerder mobiel zal opstellen dan een persoon die weinig alternatieven ziet en bijvoorbeeld ook andere verwachtingen heeft met betrekking tot werkzekerheid en initiatief. Dit onderzoek focust zich niet op de daadwerkelijke mogelijkheden die werknemers hebben op de arbeidsmarkt maar de gepercipieerde perspectieven die zij hanteren. ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 28 3.5 Het procesmodel van SHRM Een interessant aspect van dit onderzoek is de verhouding tussen de verwachtingen van de werkgevers en de medewerkers aangaande mobiliteit. Om aan te tonen hoe voorgenomen beleid kan verzanden binnen een organisatie wordt aangehaakt bij het procesmodel van Strategisch HRM van Wright & Nishii (2004). Dit model dient als verdieping op de hiervoor behandelde theorie en biedt tevens een aanknopingspunt voor de verklaringen van eventuele verschillen in verwachtingen omtrent mobiliteit tussen de werkgever en –nemer. De auteurs formuleren in het model een eerste stap die wordt benoemd als voorgenomen HR-praktijken, deze stap wordt door verschillende methoden van implementatie omgezet in daadwerkelijke HR-praktijken. Hier kan al een verschil merkbaar zijn als gevolg van het feit dat verschillende partijen aan de slag gaan met de uitgangspunten uit stap 1. Door de daadwerkelijke HR-praktijken te communiceren naar de werknemer ontstaat ook op het niveau van de individuele werknemer een beeld van het beleid dat gevoerd wordt. Vervolgens kan elke werknemer hier op een geheel eigen wijze op reageren, al deze reacties hebben weerslag op de uiteindelijke organisatieprestaties (Wright & Nishii, 2004: 10). Dit proces is een belangrijk uitgangspunt binnen het onderzoek aangezien het een rol speelt bij de vorming van verwachtingen en de perceptie van in welke mate aan deze verwachtingen wordt voldaan. Het biedt tevens een belangrijk handvat voor het conceptueel model dat in de volgende paragraaf is geformuleerd. Figuur 6. Het procesmodel van SHRM ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 29 3.6 Conceptueel model Op basis van de voorgaande paragrafen is een conceptueel model opgesteld dat in deze paragraaf wordt gepresenteerd en toegelicht. Aan de basis van dit model liggen de modellen van Guest (1998) en het model van Wright & Nishii (2004). Het model van Guest (1998) is voornamelijk gebruikt bij het vinden van determinanten van de verwachtingen van mobiliteit van werknemers. De determinanten ‘perspectieven’ en ‘ervaringen’ zijn bijvoorbeeld hieruit afgeleid. Het procesmodel van Wright & Nishii (2004) is gebruikt voor het aanbrengen van lagen in het onderzoek. De verwachtingen die de organisatie heeft van mobiliteit worden gerekend tot de laag ‘voorgenomen HR-praktijken’ waar de verwachtingen van mobiliteit van de werknemer zich bevinden op het niveau van ‘gepercipieerde HRpraktijken’. De laag ‘daadwerkelijke HR-praktijken’ is ondergeschikt maar wordt, gezien de omvang van dit onderzoek, meegenomen door de rol van de leidinggevende als determinant van de verwachtingen van de werknemer mee te nemen. Het model laat zien dat dit onderzoek zich focust op de medewerker maar dat de verhouding tussen de verwachtingen die de organisatie en de werknemer hebben wel wordt meegenomen. Enkel de verwachtingen van de werknemer worden verklaard, hiervoor zijn een zestal variabelen geformuleerd die in dit hoofdstuk toegelicht zijn. Wanneer is vastgesteld hoe de verhouding tussen werknemer en -gever getypeerd kan worden, biedt de verklaring aan de werknemerszijde het uitgangspunt voor de aanbevelingen. Bij de keuze voor deze determinanten is daarom bewust gekozen enkele manipuleerbare variabelen mee te nemen, zoals de rol van de leidinggevende en retoriek, om waar mogelijk verbeterpunten te formuleren die de organisatie adequaat op kan pakken. Figuur 7. Conceptueel model ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 30 3.7 Samenvatting De theorie die als uitgangspunt is gebruikt voor deze studie is de theorie omtrent het psychologisch contract, deze theorie staat voor de onuitgesproken wederzijdse verwachtingen tussen werkgever en – nemer. In dit onderzoek zijn deze verwachtingen toegespitst op verwachtingen van mobiliteit, met de focus op de werknemer als aanvullende afbakening. De verwachtingen van mobiliteit zijn, op basis van theoretische uitgangspunten, opgesplitst in verwachtingen van initiatief, werkzekerheid en de voor- en nadelen van mobiliteit. Dezelfde indeling is, vanuit deze theoretische insteek, ook toegepast in hoofdstuk twee bij het in kaart brengen van de verwachtingen van mobiliteit van de werkgever. De onafhankelijke variabelen aan de zijde van de werknemer komen vooral voort uit theorie omtrent de determinanten van het psychologisch contract. ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 31 4. Onderzoeksopzet / Methodologie In de voorgaande hoofdstukken zijn achtereenvolgens de probleemstelling, de achtergrond en het theoretisch kader van dit onderzoek besproken. Deze hoofdstukken zijn samen bepalend voor de wijze waarop het daadwerkelijk onderzoek is uitgevoerd en vormen daarmee de onderzoeksopzet, welke in dit hoofdstuk wordt toegelicht (Van Thiel, 2007: 61). Om te beginnen kan gesteld worden dat het een kwalitatief onderzoek betreft, dit omdat de casus een onderwerp betreft met een sterke lading voor werknemers en daarmee de kans op meer bruikbare data groter is dan wanneer dit met het uitzetten van een vragenlijst het geval is. Daarnaast zijn verwachtingen subjectief en vaak beter te achterhalen wanneer doorgevraagd wordt, dit is in een kwalitatieve studie beter te hanteren. In dit hoofdstuk wordt allereerst toegelicht hoe dit onderzoek getypeerd kan worden, wat samenhangt met de verschillende fasen waarin de studie opgedeeld is. Vervolgens wordt de gekozen populatie voor dit onderzoek beschreven en verantwoord. Aansluitend wordt een toelichting gegeven op de interviews die uitgevoerd zijn met als doel het verzamelen van data. De wijze waarop deze interviews daadwerkelijk zijn vormgegeven hangt nauw samen met de operationalisatie van de variabelen uit het eerder gepresenteerde conceptueel model. In paragraaf 4.5 wordt uitgebreid beschreven hoe deze operationalisatie is vormgegeven. Op deze wijze is een beeld geschetst van de gehanteerde onderzoeksopzet. 4.1 Typering onderzoek In de inleiding van dit onderzoek is aangegeven dat onderscheid wordt gemaakt tussen een vijftal deelvragen die gezamenlijk de aard van dit onderzoek bepalen. Deze paragraaf toont, aan de hand van deze deelvragen, aan dat het onderzoek op verschillende wijzen getypeerd kan worden. De eerste deelvraag van dit onderzoek luidt als volgt: Wat zijn de verwachtingen van mobiliteit van de werkgevers binnen het concern Rotterdam? Deze deelvraag is zowel verkennend als beschrijvend van aard omdat het onderzoek hiermee de wensen van de organisatie naar boven probeert te krijgen en deze vervolgens te beschrijven binnen de context van deze studie. Dit is uitgevoerd aan de hand van een scan van documenten in het vooronderzoek, aangevuld met een viertal verdiepende interviews. Bij de volgende deelvraag staat de doelgroep van dit onderzoek centraal: de werknemers. Eenzelfde soort deelvraag als de eerste is hierbij geformuleerd: Wat zijn de verwachtingen van mobiliteit van de werknemers van het concern Rotterdam? Net als de eerste deelvraag kan dit aangemerkt worden als een verkennend en beschrijvend aspect van het onderzoek, deze vraag wordt beantwoord aan de hand van interviews met zowel mobiliteitskandidaten als niet mobiele werknemers. ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 32 De derde deelvraag stelt een diagnose en bevindt zich enkel aan de werknemerszijde, aangezien dat de afhankelijke variabele van dit onderzoek is. Het stelt daarom de vraag: Welke factoren hebben invloed op de verwachtingen betreffende mobiliteit van werknemers? Ook hier is sprake van een analyse van de verzamelde data maar spitst het zich toe op de relatie tussen de onafhankelijke- en afhankelijke variabelen zoals deze in het conceptueel model zijn benoemd. Vervolgens komt de vergelijking tussen de bevindingen uit de eerste twee deelvragen aan bod door het formuleren van de vraag: Hoe is de verhouding tussen de verwachtingen van de werknemer en concern Rotterdam aangaande mobiliteit? In deze derde vraag zijn eventuele verschillen in verwachtingen aangaande mobiliteit tussen de werkgever en werknemer in kaart gebracht. Om de organisatie te voorzien van concrete aanbevelingen is de vijfde en laatste deelvraag van het onderzoek geformuleerd: Welke maatregelen kunnen aan de werknemerszijde worden genomen om een betere verhouding tussen de wederzijdse verwachtingen omtrent mobiliteit te bereiken? Hier wordt een ontwerp gevormd op basis van de geformuleerde bevindingen om op deze wijze de organisatie te voorzien van advies. Wanneer deze vijf typeringen naast elkaar worden gelegd kan geconcludeerd worden dat de gehanteerde strategie, ook wel de overkoepelende logica genoemd, een gevalsstudie is met de methoden interview en inhoudsanalyse om hier vervolgens inhoud aan te geven (Van Thiel, 2007: 68). De gehanteerde technieken worden in dit hoofdstuk verder toegelicht, onder andere in de volgende paragraaf waarin de verschillende fases van dit onderzoek worden benoemd en verantwoord. 4.2 Indeling fases Voortbordurend op de informatie uit paragraaf 4.1 wordt in deze paragraaf beschreven hoe dit onderzoek in twee verschillende fases is opgedeeld. Hierbij wordt enkel ingegaan op de daadwerkelijke uitvoering van het onderzoek en zijn de eerste stappen als het formuleren van de onderzoeksvraag en het uitwerken van het theoretisch kader achterwege gelaten. Deze behoren in feite tot de opstartfase van een onderzoek. 4.2.1 Fase 1: verkenning en beschrijving De eerste fase die kan worden benoemd in dit onderzoek is een fase van verkenning en beschrijving met als doel de beantwoording van de eerste deelvraag. Om deze verwachtingen van mobiliteit van de genoemde betrokkenen te onderzoeken zijn daarom allereerst documenten geanalyseerd die gerelateerd zijn aan dit onderwerp. ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 33 De documenten zijn op de eerste plaats door de organisatie aangeleverd, waarbij de onderzoeker wel de vrijheid had om hier een selectie in aan te brengen vanwege de grote hoeveelheid aan informatie. Om er zeker van te zijn dat een volledig beeld ontstaat van de verwachtingen die de organisatie heeft van mobiliteit zijn een aantal verdiepende interviews gehouden met respondenten die op hoog niveau betrokken zijn (of waren) bij de invulling van het begrip mobiliteit binnen het concern Rotterdam. Ondanks het feit dat deze fase geen onderdeel uitmaakt van het verklarende element van het onderzoek is wel overeenstemming gezocht met de wijze waarover over mobiliteit wordt gesproken met de werknemers. Op deze wijze is het maken van een vergelijking tussen de twee partijen vorm te geven en kan een uitspraak worden gedaan over de uiteindelijke staat van het psychologisch contract. 4.2.2 Fase 2: verkenning en verklaring In de tweede fase van dit onderzoek zijn allereerst de verwachtingen van de werknemers aangaande mobiliteit in kaart gebracht. Anders dan in de eerste fase aan de werkgeverszijde zijn hierbij enkel interviews voor afgenomen. Dit vanwege het feit dat het hier een perceptie betreft die per respondent kan verschillen en ook niet op enige manier formeel op papier is vastgelegd. Als uitgangspunt voor deze fase is het conceptueel model uit paragraaf 3.6 gebruikt. In dit model zijn de verwachtingen van mobiliteit van de werknemer als afhankelijke variabele benoemd en een zestal onafhankelijke variabelen geformuleerd die invloed kunnen hebben hierop. Na het verzamelen van deze data is een vergelijking getrokken met de werkgeverszijde om een eventuele discrepantie vast te stellen. Het is inmiddels duidelijk geworden dat in fase 1 de nadruk lag op de werkgeverszijde waarbij het onderzoek in dat stadium, en onder invloed van de geformuleerde deelvragen, voornamelijk verkennend en beschrijvend was. Toen het onderzoek vervolgens werd doorgetrokken naar de afhankelijke variabele aan de werknemerszijde is naast het verkennende deel een verklarend element toegevoegd. Daarbij kan worden vastgesteld dat tijdens deze fases gebruik is gemaakt van verschillende informatiebronnen, ook wel triangulatie genoemd, om zo de betrouwbaarheid en validiteit te sterken. 4.3 Het verzamelen en verwerken van data Bij het verzamelen en verwerken van data voor een onderzoek als deze moet rekening gehouden worden met een groot aantal uiteenlopende aspecten. Wie heb ik nodig om de benodigde informatie te verkrijgen? Hoe benader ik deze mensen? Hoe ga ik vervolgens te werk? Dit zijn allemaal vragen die een onderzoek zichzelf moet afvragen voordat over wordt gegaan op het daadwerkelijk verzamelen van data. Elke keuze die hierin wordt gemaakt moet ook goed onderbouwd worden. ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 34 Deze paragraaf behandelt dit onderdeel voor deze studie waarbij de nadruk ligt op de informatie die is verzameld om een uitspraak te kunnen doen over de afhankelijke variabele en de inhoudsanalyse aan de werkgeverszijde een ondergeschikte rol speelt. Allereerst komt de keuze en de verantwoording van de onderzoekspopulatie aan bod en vervolgens de praktische invulling van de methode interviews. Ten derde wordt kort stilgestaan bij de informatie die op werkgeversniveau is verzameld. De paragraaf wordt afgesloten met een toelichting op de wijze waarop de verzamelde data vervolgens is verwerkt. 4.3.1 Onderzoekspopulatie Bij het uitvoeren van een kwalitatief onderzoek is de keuze van de doelgroep zowel belangrijk als uitdagend. Op de eerste plaats is het onmogelijk alle eenheden uit de populatie te onderzoeken, in dit geval alle ambtenaren van het concern Rotterdam. Daarom moet een selectie worden gemaakt, ook wel een steekproef genoemd (Van Thiel, 2007: 52). De wijze waarop dit wordt gedaan is belangrijk voor het onderzoek omdat dit het mogelijk maakt een representatieve uitkomst te formuleren (Van Thiel, 2007: 52). Daarom kan worden gekozen voor een selecte- of aselecte steekproef. In een selecte steekproef worden heel gericht een aantal eenheden geselecteerd die, op basis van theoretisch relevante criteria, gekozen zijn (Van Thiel, 2007: 53). In een aselecte steekproef vindt deze selectie plaats op basis van kans. Dit klinkt misschien als een nadeel maar statistisch gezien betekent dit dat bij een voldoende grote steekproef de selectie altijd representatief is (Black, 1999 in Van Thiel, 2007: 53). Ook kunnen respondenten op bepaalde stratificaties worden geselecteerd (Van Thiel, 2007: 54). Het laatste is het geval in deze studie omdat het met het oog op de praktijksituatie, zoals in paragraaf 2.4 omschreven, relevant is de werknemers op te splitsen in de volgende drie categorieën: - Vrijwillige mobiliteitskandidaten (VW) - Herplaatsingskandidaten (HPK) - Werknemers die (nog) niet mobiel zijn (NNM) De verwachting is dat tussen deze groepen verschillende opvattingen heersen over bijvoorbeeld het te nemen initiatief aangaande mobiliteit. Deze keuze is dus vanuit een pragmatische redenering gemaakt, met vooral een tijdslimiet van maximaal 6 maanden dat aan het onderzoek verbonden is als belangrijkste motivatie. Het doel bij aanvang van het onderzoek was namelijk per categorie 10 respondenten te spreken te krijgen. Dit is alleen gelukt bij de zogenaamde vrijwillige mobiliteitskandidaten, verder zijn er 9 HPK’ers geïnterviewd en 8 nog niet mobiele werknemers wat het totaal op 27 respondenten brengt. Voor het benaderen van de respondenten zijn ook een aantal keuzes gemaakt. Het betreft hier namelijk een casus waarin een bepaald concept, in dit geval mobiliteit, als een soort taboe gezien wordt. ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 35 Iets wat bleek bij het vooronderzoek en het verzamelen van respondenten waarbij medewerkers vaak terughoudend waren om over hun positie aangaande mobiliteit te praten. De organisatie wil dit veranderen en zoals in de aanleiding is aangegeven zijn de eerste stappen hiervoor genomen. Toch is het begrip mobiliteit nog niet geheel van dit label af. Vanuit deze achtergrond is gekozen om een eerste persoon te benaderen en vervolgens via haar of zijn netwerk de volgende respondenten te vinden. Dit wordt ook wel een snowball sample genoemd, een veel voorkomende werkwijze voor een casus als deze (Van Thiel, 2007: 53). Tevens is bij het vinden van geschikte respondenten rekening gehouden met het raadplegen van sleutelpersonen. Denk hierbij aan een aantal programmamanagers, een trajectregisseur en een carrièrecoach. Deze sleutelpersonen hebben vanuit hun praktische ervaring een goed inzicht in welke personen tot welke categorie werknemers behoren en daarmee geschikt zijn voor deelname aan dit onderzoek (Van Thiel, 2007: 110). De onderzoeker heeft van een aantal van deze sleutelfiguren een lijst met mogelijke respondenten gekregen en is deze vervolgens gaan benaderen. Wanneer een persoon bereid was om mee te werken is een interview afgenomen om vervolgens via deze persoon weer 1 of 2 respondenten te verkrijgen. Gezien het feit dat het onderwerp vaak nog wat gevoelig ligt was dit een uitdagende opgave en is het uiteindelijk niet mogelijk geweest om ook te selecteren op bijvoorbeeld functieschaal. In de bijlage (hoofdstuk 8) van dit onderzoek wordt een tabel gegeven met een paar karakteristieken van de doelgroep uit dit onderzoek. 4.3.2 Interviews In deze gevalsstudie is de belangrijkste methode het uitvoeren van interviews bij medewerkers van het concern Rotterdam. Waar de voorgaande subparagraaf de doelgroep van dit onderzoek heeft beschreven wordt er nu ingegaan op de wijze waarop data is verzameld bij deze onderzoekseenheden. Het verloop van een interview hangt onder andere samen met de wijze waarop de onderzoeker de vragen formuleert. Hierbij kan gekozen worden voor een open-, gesloten- of semigestructureerd interview (Van Thiel, 2007: 106). Bij een open interview staat alleen de beginvraag vast zodat het onderwerp helder is en het gesprek vervolgens alle kanten op kan gaan (Van Thiel, 2007: 106). Een gesloten interview is precies het tegenovergestelde; in essentie is dit een mondelinge afname van een vragenlijst (Van Thiel, 2007: 106). In dit onderzoek wordt gekozen voor de tussenvorm: het semigestructureerde interview. Dit omdat de open vorm de optie om uren door te praten open laat en het hierdoor kan voorkomen dat de gewenste data niet verzameld wordt. Ook het gesloten karakter is niet reëel omdat deze casus vereist dat tijdens de interviews de diepte in wordt gegaan. Het semigestructureerde interview werkt aan de hand van een interviewhandleiding waarin een aantal onderwerpen met vooraf geformuleerde vragen staan die de onderzoeker wil behandelen (Van Thiel, 2007: 107). Zoals eerder aangegeven betreft het hier deductief onderzoek, dit betekent dat de onderwerpen die in de interviewhandleiding van dit onderzoek staan afgeleid zijn uit het theoretisch kader van hoofdstuk drie (Van Thiel, 2007: 107). ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 36 Voor het afnemen van de interviews is slechts één meetmoment gekozen, longitudinaal onderzoek was vanwege de looptijd van dit onderzoek niet mogelijk (Van Thiel, 2007: 103). Hierdoor was het belangrijk een aantal vuistregels in acht te nemen voor het afnemen van interviews als bijvoorbeeld vooraf het maken van duidelijke afspraken met de respondenten, het afnemen van een proefinterview en het inlezen in de materie om zodanig een deskundige houding uit te dragen (Baarda, 2001 in Van Thiel, 2007: 111). En tijdens het gesprek: het open laten van ruimte voor vragen, het beleefd in geïnteresseerd opstellen, geen suggestieve vragen stellen en meer luisteren dan praten (Robson, 2002 in Van Thiel, 2007: 111). 4.3.3 Informatie aan de werkgeverszijde Ondanks het feit dat de afhankelijke variabele de verwachtingen van mobiliteit van de werknemer betreft, is het wel belangrijk om de werkgeverszijde ook te bestuderen om zo een indicatie te kunnen geven over verhouding tussen de verwachtingen van mobiliteit van werkgever en -nemer. Daarom wordt in deze subparagraaf een korte toelichting gegeven op de werkwijze binnen deze stap en de verantwoording ervan. Zoals in de eerste paragraaf van dit hoofdstuk is geformuleerd sluit deze stap aan op de eerste deelvraag van de probleemstelling. Bij het in kaart brengen van de verwachtingen van mobiliteit van de organisatie is tijdens het vooronderzoek op een abstract niveau begonnen met het analyseren van een aantal kerndocumenten die betrekking hebben op mobiliteit en de invulling van dit concept. De documenten uit deze inhoudsanalyse zijn op de eerste plaats aangeleverd vanuit de organisatie waarbij de onderzoeker deze documenten heeft gescand en vervolgens geselecteerd heeft op relevantie. De onderzoeker heeft zich gerealiseerd dat voorafgaand aan het opstellen van deze documenten een denkstap is gemaakt binnen de vertaling van wensen naar kaderbeleid. Om vooral ook een uitspraak te kunnen doen over de oorspronkelijke verwachtingen van het concern aangaande mobiliteit zijn daarom een viertal verdiepende interviews uitgevoerd om vooral het verhaal achter de documenten te horen. De in hoofdstuk twee beschreven achtergrond diende als uitgangspunt bij de selectie van de respondenten op dit niveau, met een viertal interviews als resultaat. Voor het interpreteren van documenten in de inhoudsanalyse en het stellen van vragen in de verdiepende interviews is vervolgens aansluiting gevonden bij de operationalisatie van de afhankelijke variabele zoals geformuleerd in paragraaf 4.5. Dit maakt het maken van een vergelijking beter uitvoerbaar en de bevindingen die bij de vierde deelvraag worden gepresenteerd sterker. ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 37 4.3.4 Data-analyse Kwalitatieve gegevens zijn eenheden van informatie die niet numeriek zijn als bijvoorbeeld uitspraken, tekstfragmenten of beelden. Het systematisch en wetenschappelijk verantwoord analyseren van kwalitatieve data is, zeker vergeleken met kwantitatief onderzoek, een lastige opgave (Van Thiel, 2007: 154). Het verzamelen van de data binnen dit onderzoek is al toegelicht, het ordenen van de data heeft aan de hand van de transcripten die per interview zijn uitgewerkt plaatsgevonden. Bij het ordenen van de data is al een quickscan uitgevoerd om zodanig te bepalen welke gegevens relevant zijn voor de daadwerkelijke analyse (Van Thiel, 2007: 154). Het analyseren van de kwalitatieve data is in dit onderzoek uitgevoerd door middel van coderen met het gebruik van citaten als ondersteuning. Met behulp van de operationalisering van de variabelen uit hoofdstuk drie zijn de tekstdelen uit de interviewuitwerkingen, die betrekking hebben op de variabelen onderstreept, om vervolgens de daadwerkelijke codes toe te kennen aan de relevante tekstdelen. Met coderen wordt de data dus in feite opgesplitst in kleinere eenheden en vervolgens voorzien van een code die is afgeleid uit de operationalisatie van de theoretische concepten (Van Thiel, 2007: 159161). De optie is hierbij open gelaten om gedurende het traject het coderingsschema aan te passen als blijkt uit de interviews dat het schema niet volledig is (Van Thiel, 2007: 161). Op deze wijze wordt voorkomen dat de onderzoeker teveel kan sturen. Omdat dit onderzoek zich toespitst op een subjectief begrip als verwachtingen is gekozen om thematische codes aan te houden die vervolgens op basis van interpretatie worden opgesplitst waar nodig (Van Thiel, 2007: 162). Zodanig is getracht een verwachting te ondervangen in data (Silverman, 2005: 112). De thema’s, ook wel items genoemd, zijn afgeleid uit het conceptueel model als gepresenteerd in paragraaf 3.6. In paragraaf 4.5 wordt verder uitgelegd hoe tot een codeerschema is gekomen aan de hand van een toelichting op de operationalisatie van de variabelen uit het onderzoek. 4.4 Betrouwbaarheid en validiteit De gehanteerde methodologie heeft altijd gevolgen voor de betrouwbaarheid en validiteit van een onderzoek, twee termen die elk een belangrijk criterium zijn voor een onderzoek. De betrouwbaarheid van een onderzoek wordt bepaald door enerzijds de nauwkeurigheid en anderzijds de consistentie van de meting van variabelen. Nauwkeurigheid zorgt namelijk dat de bevindingen die gedaan zijn niet op toeval berusten maar systematisch zijn. De consistentie van een onderzoek staat voor de mate van herhaalbaarheid, dit betekent dat onder dezelfde omstandigheden dezelfde meting leidt tot dezelfde bevindingen (Van Thiel, 2007: 55). Validiteit kan opgesplitst worden in interne- en externe validiteit. Interne validiteit staat voor de geldigheid van het onderzoek waarbij de vraag moet worden beantwoord of de onderzoeker daadwerkelijk heeft gemeten wat gemeten moest worden. ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 38 De externe validiteit betreft de generaliseerbaarheid van het onderzoek, hierbij moet de vraag worden beantwoord of de gevonden resultaten ook voor situaties binnen een andere context gelden (Van Thiel, 2007: 56-57). Om de betrouwbaarheid en validiteit van dit onderzoek te waarborgen zijn diverse maatregelen genomen. In deze paragraaf wordt duidelijk dat de aard van dit onderzoek invloed heeft op de mate waarin aan deze twee criteria tegemoet kan worden gekomen. Hierbij worden zowel algemene maatregelen benoemd als maatregelen die betrekking hebben tot een specifiek onderdeel van het onderzoek. 4.4.1 Algemene maatregelen / storingsbronnen Met betrekking tot de betrouwbaarheid en validiteit van een wetenschappelijk onderzoek kunnen een aantal storingsbronnen worden benoemd die deze belangrijke onderdelen kunnen aantasten (Van Thiel, 2007: 58); de onderzoeksmethode, de onderzoekseenheden en de onderzoeker zelf. De eerste twee storingsbronnen worden in de volgende subparagrafen gerelateerd aan de dataverzameling en – analyse binnen het onderzoek. Laatstgenoemde, de onderzoeker zelf als storingsbron, wordt nu kort behandeld. De onderzoeker kan namelijk eigen verwachtingen hebben betreffende het onderzoek, maar mag deze het proces niet laten beïnvloeden (Van Thiel, 2007: 59). Bij aanvang van dit onderzoek heeft de onderzoeker zich daarom afgevraagd wat de meest waarschijnlijk uitkomst is. Door vervolgens een aantal oriënterende gesprekken te houden is getracht ook andere kanten van het onderwerp te belichten om zo de verwachtingen van de onderzoeker te temperen. 4.4.2 Betrouwbaarheid en validiteit bij de dataverzameling Met betrekking tot de betrouwbaarheid en validiteit van het onderzoek zijn bij het verzamelen van de data een aantal maatregelen genomen. Het betreft hier een casestudy wat betekent dat de bevindingen uit de specifieke context vaak lastig te generaliseren zijn, wat een lage externe validiteit betekent (Van Thiel, 2007: 98). De interviews met deze respondenten zijn uitgevoerd door het afnemen van semigestructureerde interviews. Door de handleiding te formuleren op basis van voorkennis over het onderwerp en relevante theoretische kennis is deze beter te gebruiken in vergelijkbare situaties, wat de repliceerbaarheid van het onderzoek ten goede komt (Van Thiel, 2007: 113). 4.4.3 Betrouwbaarheid en validiteit bij de data-analyse Het analyseren van kwalitatieve data wordt grotendeels uitgevoerd aan de hand van interpretatie door de onderzoeker en is daarom lastig controleerbaar (Van Thiel, 2007: 165). Het nadrukkelijk vastleggen van bepaalde keuzes binnen de codering van de data is daarom een belangrijke stap in het waarborgen van de betrouwbaarheid en validiteit. ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 39 Daarnaast is ook via de zogenaamde member check bij docenten getracht het subjectieve karakter van het interpreteren van data in te dammen (King et al., 1994 in Van Thiel, 2007: 166). 4.5 Operationalisering Nu duidelijk is voor welke methodologische aanpak is gekozen, is het belangrijk om de vertaalslag van de theoretische concepten naar de praktische kant van het onderzoek toe te lichten. Het meetbaar maken van theoretische begrippen wordt binnen wetenschappelijke onderzoeken aangeduid als de fase van het operationaliseren (Swanborn, 1981 in Van Thiel, 2007: 50). In deze paragraaf wordt hierbij onderscheid gemaakt tussen de afhankelijke- en onafhankelijke variabelen. Per variabele worden de drie stappen van operationaliseren kort toegelicht (Van Thiel, 2007: 50-51): definitie, uitingsvorm en indien nodig het toewijzen van waarden. 4.5.1 Operationalisering afhankelijke variabele Wanneer de term ‘verwachtingen aangaande mobiliteit’ als afhankelijke variabele wordt genoemd valt het op dat het twee begrippen uit de wetenschappelijke literatuur aan elkaar verbindt: verwachtingen en mobiliteit. Deze koppeling komt voort uit het in hoofdstuk drie behandelde psychologische contract en de specifieke kenmerken van deze casus. Om deze samenvoeging goed te kunnen onderzoeken is in de interviews allereerst een inleiding gegeven van het concept waarnaar de respondent een mening hierover kon geven als antwoord op de onderstaande vraag: 1. Wat vindt u van het concept mobiliteit? Vervolgens is het interview toegespitst op de drie aspecten van verwachtingen van mobiliteit, verwachtingen aangaande: werkzekerheid, initiatief en de voor- en nadelen van mobiliteit. Dit zijn in dit onderzoek de onderdelen van de afhankelijke variabele. Deze onderdelen zijn tijdens de gesprekken als volgt bevraagd: 2. Wie moet het initiatief nemen bij mobiliteit? 3. Verwacht u 100% werkzekerheid als u uzelf mobiel opstelt? Hoe verwacht u dit terug te zien? 4. Wat zijn voor u de voor- en nadelen van mobiliteit? Welke wegen het zwaarst? De antwoordmogelijkheden bij werkzekerheid zitten tussen vereist en niet vereist, bij initiatief tussen eigen initiatief en de verantwoordelijkheid van de organisatie etc. Wat betreft de eerste vraag werd gelijk getest wat voor beeld bij de respondent heerste over mobiliteit. ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 40 4.5.2 Operationalisering onafhankelijke variabelen Om te bepalen welke factoren van invloed zijn op de verwachtingen van mobiliteit van werknemers zijn in het theoretisch kader een zestal onafhankelijke variabelen opgesteld (zie figuur 8). Ook deze onafhankelijke variabelen zijn meetbaar gemaakt. Deze operationalisering is gebaseerd op de wetenschappelijke theorie en empirisch onderzoek, waarbij vervolgens een link is gelegd naar deze casus. Figuur 8. Weergave onafhankelijke variabelen. De rol van de leidinggevende is te definiëren als de gepercipieerde houding van de direct leidinggevende richting de medewerker en de persoonlijke mobiliteit. Dit kan zich onder meer uiten door middel van de wijze waarop een leidinggevende het mobiliteitsbeleid ziet of aankijkt tegen de persoonlijke mobiliteit en hier vervolgens over communiceert naar de werknemer. Een andere uitingsvorm in dit onderzoek is de mate van ondersteuning die een werknemer ervaart van de direct leidinggevende omdat in het theoretisch kader gesteld is dat dit kan leiden tot een hogere bereidheid om bijvoorbeeld zelf verantwoordelijkheid voor een loopbaanstap te nemen. Bij de eerste twee uitingsvormen varieert de gevonden waarde tussen een positieve- of negatieve houding waar bij de tweede uitingsvorm men de mate van steun niet goed of goed kan typeren. Drie vragen zijn gesteld met betrekking tot deze variabele waarbij waar nodig gevraagd werd om een verduidelijking door middel van een voorbeeld: 5. In hoeverre ervaart u steun van uw direct leidinggevende in uw werkzaamheden? 6. Welke houding heeft deze direct leidinggevende aangaande mobiliteit in het algemeen? 7. Welke houding heeft uw direct leidinggevende aangaande uw persoonlijke mobiliteit? Retoriek wordt in het theoretisch kader van dit onderzoek uitgelegd als de manier waarop mobiliteit en gerelateerde aspecten worden gecommuniceerd die de interpretatie ervan kan beïnvloeden. Dit kan zich voordoen door gesprekken, symbolen, beleidsregels etc. (Van Der Voet, 2008: 46). De door Grant (1999) genoemde verhouding tussen retoriek en de perceptie van realiteit van werknemers vormt het uitgangspunt bij het formuleren van de uitingsvorm van retoriek. ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 41 In de interviews is namelijk gevraagd naar de mate waarin werknemers discrepantie ervaren tussen beleid en de dagelijkse praktijk. Concreet betekent dit dus dat de onderzoeker zich focust op de wijze waarop respondenten spreken over beleid aangaande mobiliteit. Als zij hierbinnen veel onduidelijkheid ervaren kan het namelijk betekenen dat zij hun verwachtingen bijstellen (Van Der Voet, 2008: 46). Wanneer het beleid helder en consistent is kan het resulteren in eenduidige en met de directie overeenkomende verwachtingen aangaande mobiliteit. Met betrekking tot deze variabele zijn de onderstaande vragen gesteld: 8. Hoe ervaart u de communicatie rondom mobiliteit binnen de gemeente Rotterdam? Komt dit overeen met wat u in de praktijk ervaart? Ervaringen worden in dit onderzoek omschreven als opvattingen over mobiliteit die op basis van eerdere gebeurtenissen gevormd zijn. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen gebeurtenissen die men persoonlijk heeft ervaren en gebeurtenissen die men heeft waargenomen bij collega’s, dit sluit aan bij paragraaf 3.4.3 van het theoretisch kader. Dit onderscheid is doorgezet in de uitingsvormen van ervaringen, deze zijn opgesplitst in uitspraken over eerdere gebeurtenissen, gerelateerd aan mobiliteit, en uitspraken over de ervaringen van collega’s met het concept. Als waarden zijn hier de positieve en negatieve associatie aan toegevoegd. Waar nodig is deze waarde bij de presentatie van de data enigszins genuanceerd. Twee vragen zijn gesteld om een beeld te krijgen van dit aspect: 9. Welke ervaringen heeft u zelf met mobiliteit? Zijn deze positief of negatief? 10. Spreekt u veel met uw (ex-)collega’s over mobiliteit? Hoe zijn hun ervaringen te typeren? Rechtvaardigheid is een factor die in dit onderzoek is beschreven als de perceptie van werknemers of het concept mobiliteit en de gevolgen ervan eerlijk zijn. Deze eerlijkheid kan herleid worden tot een viertal vormen zoals in het theoretisch kader besproken is. Van deze vier vormen worden enkel de distributieve en procedurele rechtvaardigheid meegenomen. Gezien de sterke overlap tussen de variabele retoriek is informatieve rechtvaardigheid is deze vorm namelijk niet meegenomen bij het coderen. Ook de interpersonele rechtvaardigheid komt al sterk terug bij de rol van de leidinggevende en ervaringen dus wordt deze niet meegenomen bij het meten van het gevoel van rechtvaardigheid. Uitspraken over hoe eerlijk werknemers de verwachte uitkomsten van mobiliteit ervaren zijn hierbij te relateren aan distributieve rechtvaardigheid waarbij uitspraken over de eerlijkheid van de regels en procedures van mobiliteit aan procedurele rechtvaardigheid te koppelen zijn. Beide uitingsvormen kunnen een negatieve of positieve insteek hebben waarbij een meer gematigde tussenvorm niet uitgesloten is. De volgende vragen zijn gesteld: ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 42 11. Wat vindt u van de verwachte uitkomsten van mobiliteit? 12. Hoe kijkt u aan tegen de regels en procedures die aan mobiliteit gekoppeld zijn zoals het centraal aanmelden en matchen van vacatures? Arbeidsmotieven worden in dit onderzoek gedefinieerd als de reden waarom mensen bepaald werk verrichten. Gezien het feit dat het hier een redelijk open vraag betreft zijn uitspraken over deze variabele onderverdeeld in vier soorten werkdoelen, afgeleid uit het theoretisch kader: expressieve-, economische-, comfort- en leerdoelen. Door dit vast te stellen kan vervolgens worden bekeken hoe dit uitwerking heeft op de verwachtingen die men heeft van mobiliteit. Per respondent zijn de genoemde arbeidsmotieven herleid tot één of meer van de vier soorten werkdoelen zodat vervolgens een uitspraak kon worden gedaan over welk soort arbeidsmotief het meest voor is gekomen. De onderstaande vraag vormde de basis voor deze variabele, vervolgens is door de onderzoeker op dit aspect doorgevraagd om de antwoorden toe te spitsen op de genoemde categorieën: 13. Wat vindt u belangrijk in uw werk? Perspectief wordt gerelateerd aan de gepercipieerde positie van een werknemer op de arbeidsmarkt. Als een werknemer in een interview aangeeft dat hij of zij denkt dat het verkrijgen van een nieuwe functie gemakkelijk zal zijn is dit een opvatting over het perspectief op de arbeidsmarkt, in het theoretisch kader is al vermeld dat dit vervolgens gevolgen kan hebben voor de verwachtingen omtrent mobiliteit. De bijbehorende waarden zijn vervolgens een gunstige gepercipieerde arbeidsmarktpositie of een ongunstige gepercipieerde arbeidsmarktpositie. Ook is bekeken of er nog een onderscheid kan worden gemaakt in een intern- en extern arbeidsmarktperspectief. Dit alles is in de volgende vraag samengebracht: 14. Wat voor kansen ziet u voor uzelf op de arbeidsmarkt, zowel intern als extern? In de volgende subparagraaf wordt de operationalisering uit deze paragraaf in een schema weergegeven. Dit figuur biedt het uitgangspunt voor de codering van de interviews met de respondenten. In dit schema worden allereerst de definities en uitingsvormen per concept behandeld. Vervolgens is weergegeven welke waarde aan een bepaalde uitingsvorm kan worden toegekend en tot welke conclusie dit kan leiden (scores). ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 43 4.5.3 Schematische weergave operationalisering Concept: Definitie: Uitingsvorm: Waarde (indien van toepassing) Scores Verwachting omtrent/aangaande mobiliteit Onafhankelijke variabelen: Rol van de leidinggevende Gepercipieerde wederzijdse verwachtingen bij het nemen van een loopbaanstap. Uitspraken over werkzekerheid, initiatief en de voor- en nadelen van mobiliteit. Gepercipieerde houding van de direct leidinggevende richting de medewerker en de persoonlijke mobiliteit. 1) Uitspraken over de houding die een leidinggevende uitdraagt aangaande (persoonlijk) mobiliteit. 2) Uitspraken over de mate van steun die een werknemer van zijn leidinggevende ervaart. - houding aangaande mobiliteit positief / negatief - mate van ondersteuning (goed, niet goed, geen uitspraak) Positief invloed op initiatief Negatief meer nadelen mobiliteit Goed ervaart werkzekerheid Niet goed invloed op initiatief / werkzekerheid Retoriek De manier waarop een onderwerp als mobiliteit en daaraan gerelateerde aspecten worden gecommuniceerd kan de interpretatie ervan beïnvloeden. Opvattingen over mobiliteit die op basis van gebeurtenissen uit het verleden gevormd zijn. Uitspraken over ervaren (on)duidelijkheid wat betreft de communicatie en praktijk van mobiliteit - constatering discrepantie - constatering helderheid minder eigen initiatief, meer werkzekerheid meer eigen initiatief, meer voordan nadelen mobiliteit 1) Uitspraken over gebeurtenissen uit het verleden, gerelateerd aan mobiliteit. 2) Uitspraken over de belevenissen van (ex-) collega’s aangaande mobiliteit. - negatieve associatie met mobiliteit - positieve associatie met mobiliteit minder initiatief, meer nadelen mobiliteit, meer werkzekerheid meer initiatief, meer voordelen mobiliteit Rechtvaardigheid De perceptie van werknemers of het concept mobiliteit en de gevolgen ervan eerlijk zijn. 1) Uitspraken over (on)eerlijke verwachte uitkomsten van mobiliteit 2) Uitspraken over (on)eerlijkheid betreffende de procedures en regels binnen mobiliteit - het proces en/of de uitkomst is eerlijk - het proces en/of de uitkomst is oneerlijk meer initiatief, meer voordelen mobiliteit minder initiatief, meer nadelen mobiliteit, meer werkzekerheid Arbeidsmotieven De reden waarom mensen bepaald werk verrichten. Perspectieven op de arbeidsmarkt De gepercipieerde positie van de werknemer op de arbeidsmarkt. 1) Economische motivatie voor werk 2) Expressieve motivatie voor werk 3) Comfortdoelen voor werk 4) Leerdoelen voor werk Uitspraken over het wel of niet kunnen verkrijgen van een nieuwe functie. - een gepercipieerde (on)gunstige positie op de interne markt - een gepercipieerde (on)gunstige positie op de externe markt De uitleg van deze variabelen bepaalt welke invloed het heeft op verwachtingen van initiatief / werkzekerheid en voor- en nadelen Gunstig perspectief meer initiatief en voordelen mobiliteit Ongunstig perspectief minder initiatief en meer werkzekerheid Afhankelijke variabele: Ervaringen ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 44 4.6 Samenvatting In dit hoofdstuk is uiteengezet hoe het onderzoek methodologisch gezien is vormgegeven. Allereerst kan worden gezegd dat dit onderzoek een kwalitatief onderzoek is dat aan de hand van semigestructureerde interviews is uitgevoerd. Aan de studie hebben 27 respondenten meegewerkt die zijn onder te verdelen in 10 vrijwillige mobiliteitskandidaten, 9 herplaatsingskandidaten en 8 nog niet mobiele werknemers. Voorafgaand aan de interviews met deze doelgroep is in het vooronderzoek van deze studie ook aandacht besteed aan de verwachtingen van de werkgever, dit is gedaan aan de hand van een scan van documenten en vier verdiepende gesprekken. Op de verzamelde data is een codering toegepast die in hoofdstuk vijf gepresenteerd wordt. De vragenlijst en bijbehorende codering zijn gebaseerd op de operationalisering van de theoretische begrippen uit hoofdstuk drie, deze operationalisering is in paragraaf 4.5.3 schematisch weergegeven. ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 45 5. Onderzoeksresultaten 5.1 Inleiding Nu duidelijk is welke theorie de basis heeft gevormd voor deze studie en hoe het onderzoek vervolgens is vormgegeven, kan in dit hoofdstuk worden ingegaan op de daadwerkelijke onderzoeksresultaten. Er wordt begonnen met een beschrijving van de verwachtingen van mobiliteit die werknemers hebben. Aan de hand van de resultaten die voortvloeien uit het coderen data, met de ondersteuning van citaten, worden in paragraaf 5.3 de verschillende determinanten van het onderzoek doorlopen. Per variabele wordt in een subparagraaf beschreven wat de belangrijkste bevindingen zijn. Herplaatsingskandidaten worden in de gepresenteerde tabellen aangeduid als HPK, nog niet mobiele werknemers als NNM en vrijwillige mobiliteitskandidaten als VW. Het totaal van deze paragraaf levert het verklarende karakter van de verwachtingen van mobiliteit van werknemers binnen deze studie en daarmee ook voor eventuele verschillen in verwachtingen tussen de werkgever en –nemer. Vervolgens wordt in hoofdstuk zes met de geleverde resultaten naar een conclusie van het onderzoek toegewerkt. 5.2 De werknemer en mobiliteit Voortvloeiend uit het theoretisch kader is in paragraaf 4.5 ingegaan op de operationalisatie van de afhankelijke variabele van dit onderzoek: de verwachtingen aangaande mobiliteit van de werknemer. Deze verwachtingen zijn hierbij opgesplitst in uitspraken over het initiatief bij mobiliteit, de rol van werkzekerheid en de afweging tussen de voor- en nadelen van mobiliteit. Deze driedeling is daarom ook gehanteerd bij het afnemen van interviews, de resultaten die hieruit voortgekomen zijn worden in de onderstaande subparagrafen behandeld. In de laatste subparagraaf wordt ingegaan op de algemene houding aangaande het concept mobiliteit van de geïnterviewde werknemers. Gezamenlijk wordt hiermee antwoord gegeven op de tweede deelvraag van dit onderzoek: Wat zijn de verwachtingen van mobiliteit van de werknemers van het concern Rotterdam? 5.2.1 Initiatief Wanneer gevraagd werd wie het initiatief moet nemen als het gaat om mobiliteit, waren het vier soorten antwoorden die herhaaldelijk terugkwamen: het moet op eigen initiatief, dit is de rol van de organisatie, het moet een wisselwerking zijn of het verschilt per persoon. Het is niet voorgekomen dat een respondent geen uitspraak deed over dit aspect van mobiliteit. Het onderstaande schema laat zien welke verwachtingen de respondenten hebben als het gaat om wie het initiatief neemt bij mobiliteit: Initiatief HPK NNM VW Totaal Eigen initiatief Rol organisatie Wisselwerking 3 2 4 2 3 3 3 1 6 8 6 13 ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 46 Regelmatig werd gesteld dat het nemen van een loopbaanstap op geheel eigen initiatief moet plaatsvinden, ook waren er een aantal respondenten die vonden dat het enkel de verantwoordelijkheid van de organisatie is om werknemers mobiel te krijgen. De verschillen tussen de drie groepen respondenten bleken hierin minimaal. Ook vrijwillige mobiliteitskandidaten zijn dus terughoudend als het gaat om eigen initiatief. Respondenten spraken vaker hun voorkeur uit voor een wisselwerking waarbij zowel de organisatie en de individuele werknemer een rol speelt. Als voorbeeld werd genoemd dat de werkgever inzichtelijk moet maken wat mogelijk is en dit faciliteert zodat de werknemer vervolgens de stappen kan gaan nemen. Het volgende citaat sluit aan bij deze bevinding: ‘Ik denk dat het een verantwoordelijkheid is van de werkgever en de werknemer. Er moet een wederzijds vertrouwen zijn om dit mogelijk te maken.’ Wanneer dit onderwerp ter sprake kwam benadrukten de respondenten overigens vaak dat dit hun persoonlijke mening is en dat dit aspect eigenlijk maatwerk hoort te zijn. Eén respondent zei hierover: ‘Het hangt af van de mate waarin jij weet wat je wilt.’ 5.2.2 De verwachte rol van werkzekerheid De tweede factor van mobiliteit die terugkwam in de interviews is werkzekerheid, gericht op de opvatting of dit een vereiste is bij mobiliteit. Op basis van de verzamelde data zijn drie antwoordcategorieën te onderscheiden, werkzekerheid is: vereist, niet vereist een belemmering voor mobiliteit. De verdeling over de mogelijke antwoorden is als volgt: Werkzekerheid Vereist Niet vereist Belemmerend HPK 7 1 1 NNM 6 2 - VW 8 2 Totaal 21 3 3 Uit de bovenstaande tabel kan worden afgeleid dat het bieden van werkzekerheid voor veel werknemers een vereiste is wanneer zij zich mobiel opstellen. Dit kwam heel nadrukkelijk terug in de interviews, zo stelde een respondent bijvoorbeeld: ‘Het mag niet zo zijn dat je de dupe wordt van het feit dat je verder wilt kijken.’ Slechts een enkeling vond het geen vereiste en onderschreef dit met de onderstaande stelling: ‘Ik heb altijd zoiets gehad van het komt wel goed.’ Ook werden slechts af en toe wat bedenkingen bij dit begrip uitgesproken, volgens deze drie respondenten kan het bieden van werkzekerheid juist een averechtse werking hebben doordat werknemers zich te allen tijde veilig wanen en daardoor niet in beweging komen. ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 47 5.2.3 De afweging tussen de voor- en nadelen van mobiliteit Het derde onderdeel van de verwachtingen aangaande mobiliteit van werknemers is de afweging die men maakt tussen de voor- en nadelen. Allereerst is daarom gevraagd wat men verwacht dat de voordelen zijn van mobiliteit. De top drie verwachte voordelen die door de respondenten tijdens de interviews genoemd is wordt hieronder weergegeven: 1. Persoonlijke ontwikkeling (18 keer genoemd) 2. Afwisseling in werk (11 keer genoemd) 3. Een bredere kijk op de organisatie (10 keer genoemd) Andere voordelen die genoemd werden zijn: de mogelijkheid om te netwerken, het verkrijgen van motivatie en het vinden van werkzekerheid. Vrijwillige mobiliteitskandidaten wisten aanzienlijk meer voordelen (24) te noemen dan herplaatsingskandidaten (15) en (nog) niet mobiele werknemers (18). Bij het bevragen van de nadelen van mobiliteit werd slechts één factor veelvuldig benoemd: onzekerheid (18 keer). De andere nadelen die genoemd werden kwamen aanzienlijk minder vaak terug in de gesprekken, wel viel op dat met name herplaatsingskandidaten het gebrek aan controle over hun mobiliteit benoemen als nadeel en dat bij de (nog) niet mobiele werknemers een enkele keer werd verwezen naar een verwacht verlies van status bij mobiliteit. Vrijwillige mobiliteitskandidaten noemden naast onzekerheid ook de korte duur van werk en daarmee een gebrek aan familiegevoel als verwacht nadeel, getuige het onderstaande citaat: ‘De verbanden moeten niet te los worden, als je je nergens meer thuis voelt kan dat veel onzekerheid veroorzaken op persoonlijk niveau.’ Hierna is de respondenten gevraagd wat nu uiteindelijk zwaarder weegt, de voor- of de nadelen. Een groot deel van de respondenten, 22 personen waaronder alle vrijwillige mobiliteitskandidaten, antwoordde hierop dat de voordelen voor hen uiteindelijk zwaarder wegen. Twee respondenten stelden dat het voor hen in evenwicht is en slechts drie respondenten vonden zichzelf terug aan de kant van de nadelen. 5.2.4 Algemene houding concept Het feit dat veel respondenten meer voor- dan nadelen zagen in mobiliteit is terug te zien in de algemene houding die men tegenover het concept hanteert. Wanneer aan het begin van het gesprek gevraagd werd wat de respondent van het algemene concept vond, werd veelal positief gereageerd. 17 respondenten waren positief en 10 respondenten waren gematigd positief. Enkel bij de categorie (nog) niet mobiel waren er meer werknemers gematigd positief dan positief. ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 48 Vaak werden er wel al gelijk een aantal kanttekeningen geplaatst bij de praktische uitwerking van het concept, dit komt later in dit hoofdstuk terug. Wel moet hier worden opgemerkt dat deze positieve houding geen garantie is voor overeenkomende verwachtingen en dus het op gang brengen van de mobiliteitsstroom binnen een organisatie. Hier wordt in het concluderende hoofdstuk aandacht aan besteed. 5.3 Invloeden op verwachtingen van mobiliteit In de voorgaande paragraaf is duidelijk geworden welke verwachtingen werknemers hanteren aangaande mobiliteit. In deze paragraaf wordt ingegaan op de vraag welke factoren van invloed zijn op deze verwachtingen. Een zestal variabelen is bevraagd in de gesprekken met als doel een antwoord te geven op de derde deelvraag van dit onderzoek: Welke factoren hebben invloed op de verwachtingen van mobiliteit van de werknemers? Achtereenvolgens komt aan de orde de rol van de leidinggevende, retoriek, perspectief op de arbeidsmarkt, ervaringen, rechtvaardigheid en arbeidsmotieven. 5.3.1 De rol van de leidinggevende Om de rol van de leidinggevende bij mobiliteit te onderzoeken zijn een drietal vragen over deze variabele gesteld: er is gevraagd naar de steun die men ervaart van de leidinggevende, de gepercipieerde houding van deze leidinggevende aangaande het algemene thema mobiliteit en ook naar de persoonlijke mobiliteit van de werknemer. In de onderstaande tabel is af te lezen dat een overgroot deel van de respondenten een goede verstandhouding met zijn of haar leidinggevende heeft en dus veel steun ervaart. Mate van steun Goed Niet goed Geen uitspraak HPK 5 2 2 NNM 7 1 1 VW 8 2 - Totaal 20 4 3 Opvallend was dat een groot aantal respondenten (18) geen idee had hoe de leidinggevende tegen mobiliteit aankijkt. De persoonlijke mobiliteit is veel vaker onderwerp van gesprek dan het algemene thema. Als de respondent hier wel uitspraak over deed bleek de leidinggevende soms positief (4) en soms gematigd positief (5) tegenover het thema te staan. Zoals gezegd wordt vaker over de persoonlijke mobiliteit van werknemers gesproken, vaak staan leidinggevende positief tegenover de persoonlijke mobiliteit: ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 49 Houding persoonlijke mobiliteit Positief Gematigd positief Negatief Geen uitspraak HPK 4 1 2 2 NNM 7 1 - VW 7 2 1 - Totaal 18 3 4 2 Alleen bij de herplaatsingskandidaten bleek de leidinggevende minder vaak positief over de persoonlijke mobiliteit, het volgende citaat is hier een voorbeeld van: ‘Mijn direct leidinggevende heeft een stap van mij geweigerd en dat heeft wel voor teleurstelling gezorgd.’ Het betreft hier een redelijk negatieve uitspraak waarbij de leidinggevende dus als een belemmering voor persoonlijke mobiliteit werd gezien. Ook werd binnen deze groep vaak verwezen naar een te passieve rol van de leidinggevende, getuige deze uitspraak: ‘Hij heeft weinig gedaan want vanuit zijn oogpunt betekende het weer een nieuwe sollicitatieprocedure. Hij stond niet positief tegenover mijn mobiliteit dus ben ik zelf maar naar P&O gestapt.’ Opvallend is dat de categorie (nog) niet mobiel aangeeft dat de leidinggevende positief staat tegenover hun persoonlijke mobiliteit, iets wat er dus tot op heden nog niet voor heeft gezorgd dat zij zich hebben aangemeld als mobiliteitskandidaat. Dit kan te wijten zijn aan persoonlijke kenmerken maar ook aan de invloed van een andere onafhankelijke variabele als bijvoorbeeld retoriek. In de categorie vrijwillige mobiliteitskandidaten was de indruk over het algemeen ook positief, zo gaf een respondent aan: ‘Als je vraag is of mijn leidinggevende die hierbij betrokken was (aanmelding CMc) een positieve bijdrage heeft geleverd is mijn antwoord ja.’ Dit is dus een typisch voorbeeld waarin de leidinggevende de rol heeft gespeeld die van hem of haar verwacht werd, wat er uiteindelijk toe heeft geleid dat de werknemer zich mobiel heeft opgesteld. Er kan geconcludeerd worden dat de respondenten veel steun van hun leidinggevende ervaren in hun werk maar ook met betrekking tot hun persoonlijke mobiliteit, over het algemene thema wordt weinig gesproken. Aanvullend op het bovenstaande moet worden opgemerkt dat de vorm van steun bij persoonlijke mobiliteit vaker in een passieve- dan actieve rol terugkwam en dat het meer een ondersteuning van het eigen initiatief leek te zijn. Het ontbreken van een sterk eigen initiatief van werknemers binnen dit onderzoek hangt mogelijk samen met deze zwakke relatie tussen de rol van de leidinggevende en de verwachtingen van mobiliteit van werknemers. ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 50 5.3.2 Retoriek / communicatie Bij deze variabele is gevraagd hoe men de communicatie omtrent mobiliteit ervaart, dit kan vier verschillende uitingsvormen hebben. Allereerst kan men helderheid in de communicatie constateren, wat betekent dat wat gecommuniceerd wordt ook voor de werknemer waargemaakt wordt. Is dit niet het geval, dan wordt er over een discrepantie gesproken tussen wat gecommuniceerd wordt en de praktijk. Het kan ook zo zijn dat men het allebei een keer ervaren heeft, ook was er de mogelijkheid dat werknemers weinig gelezen hebben over het onderwerp en hier dus geen uitspraak over konden doen. In de onderstaande tabel staat de verdeling van de geïnterviewde werknemers over deze vier categorieën weergegeven: Retoriek Helderheid Discrepantie Geen van beiden Beiden HPK 2 5 2 NNM 1 5 2 - VW 5 5 - Totaal 8 15 2 2 Van de 27 respondenten stelden er acht dat wat gecommuniceerd wordt volgens hen ook waargemaakt wordt, soms met enkele toevoegingen zoals: ‘Je ziet goede berichten hier en je merkt ook dat het gaat leven. Je moet er alleen niet teveel van verwachten, sommige mensen zijn te ongeduldig en verwachten snelle resultaten.’ Echter, bijna twee keer zoveel respondenten (15) stelde een discrepantie te ervaren tussen wat gecommuniceerd wordt over mobiliteit en hoe zij dit terugzien in de praktijk. De volgende citaten ondersteunen deze constatering: ‘Dan gaan ze zo’n enorm blaat verhaal houden maar in de praktijk is er niks. ‘Schrijf je in bij het CMc’, nou ik ben daarvan geschrokken. Als ik nu lees dat iemand mobiel is moet ik daarom lachen.’ Dit is een duidelijk voorbeeld van een geconstateerde discrepantie tussen communicatie en praktijk met een negatief beeld als gevolg. Medewerkers die deze opvatting delen verwezen ook vaak naar de gecommuniceerde succesverhalen op het intranet van de gemeente Rotterdam: ‘De interviews die bijvoorbeeld worden geplaatst over mobiliteit op Sjaan (intranet Rotterdam) zijn van die mooi weer verhalen. Toevallig weet ik wel eens de ins en outs van bepaalde verhalen en dan krijg ik er wel een dubbel gevoel bij.’ Een enkeling deed geen uitspraak over de communicatie met de reden dat mobiliteit hen persoonlijk niet aangaat. Ook waren er 2 personen die hier wisselend in stonden en soms ook het gevoel hadden mooi weer verhalen te lezen en soms het idee hadden dat eerlijk gecommuniceerd werd. ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 51 5.3.3 Perspectief op de arbeidsmarkt De derde variabele die in deze paragraaf aan de orde komt is de variabele perspectief, opgesplitst in intern- en extern perspectief. Deze perceptie die men heeft van de eigen arbeidsmarktpositie kan, zoals in het theoretisch hoofdstuk naar voren kwam, een belangrijke rol spelen bij het wel of niet mobiel opstellen van de werknemer. Allereerst worden de resultaten van intern perspectief gepresenteerd: Perspectief (intern) Gunstig Ongunstig Geen uitspraak HPK 7 2 - NNM 7 1 - VW 9 1 - Totaal 23 4 - Kijkend naar de bovenstaande tabel valt op dat veel van de geïnterviewde kandidaten veel kansen zien binnen het concern Rotterdam als het gaat om het verkrijgen van een nieuwe baan. Dit ondanks de bezuinigingsdoelstellingen van de gemeente Rotterdam, die zonder twijfel van invloed is op de kansen die werknemers hebben op een nieuwe plek binnen het concern. Een ontwikkeling die ook in hoofdstuk twee al beschreven is. Toch deden respondenten dus vaak uitspraak over een gunstig intern arbeidsmarktperspectief: ‘Ik wil groeien in mijn functie, ik heb wel gehoord dat er veranderingen aan zitten te komen op een positieve manier binnen mijn functie.’ Naast het doorgroeien binnen de huidige functie werd ook vaak verwezen naar de grootte van de gemeente in relatie tot het aantal beschikbare plekken: ‘De gemeente is zo groot, die mogelijkheden moeten er gewoon zijn.’ Een enkeling ziet weinig perspectief binnen de gemeente Rotterdam, de volgende uitspraak is hier een uitingsvorm van: ‘Ik zie wel mensen die een andere functie krijgen maar die vacatures zie ik nooit op Sjaan staan. Alles zit volgens mij gewoon muurvast.’ Deze medewerkers hadden dus een beduidend andere visie dan de andere geïnterviewde collega’s. Een enkeling gaf daarom ook aan zelf op zoek te gaan naar een andere baan buiten de gemeente en hiervoor geen steun te willen ontvangen van de gemeente, verwijzend naar de zeer beperkte mogelijkheden binnen het concern. Kijkend naar de resultaten van de vraag over het extern arbeidsmarktperspectief is er opvallend genoeg meer verdeeldheid te constateren: Perspectief (extern) Gunstig Ongunstig Geen uitspraak HPK 2 1 6 NNM 4 2 2 ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ VW 2 3 5 Totaal 8 6 13 Pagina 52 Wat opvalt aan de bovenstaande tabel, en ook merkbaar was tijdens de interviews zelf, is dat de externe oriëntatie een stuk lager is dan de interne arbeidsmarktoriëntatie. Met name onder mobiliteitskandidaten werden weinig uitspraken gedaan over een functie buiten het concern. Toch waren ook een aantal respondent te vinden die hier wel over praatten: ‘Ik zie voor mezelf een goede positie weggelegd, ook buiten de gemeente Rotterdam.’ Dit betreft een duidelijk gunstig extern arbeidsmarktperspectief, de situatie was ook wel eens omgedraaid waarbij de medewerker juist weinig perspectief buiten de gemeente zag: ‘Binnen het concern zie ik nog wel kansen, maar buiten het concern is de kans op plaatsing vrijwel nihil.’ Binnen de 14 overgebleven respondenten was een vrijwel gelijke verdeling tussen een gunstig- en ongunstig extern arbeidsmarktperspectief. Samenvattend kan dus worden gezegd dat werknemers veel perspectief zien binnen de gemeente zelf maar dat de oriëntatie op de externe arbeidsmarkt hierop achterblijft. Het feit dat veel respondenten voornamelijk gericht zijn op de interne arbeidsmarkt verklaart hierbij ook de verwachte rol van werkzekerheid zoals in paragraaf 5.2.2 is uiteengezet. 5.3.4 Ervaringen Het wel of niet mobiel worden kan ook sterk afhangen van de mate waarin een werknemer ervaring heeft met mobiliteit, in dit onderzoek zijn hierbij ook de ervaringen die men meekrijgt van collega’s meegenomen. Respondenten konden positieve, negatieve, wisselende of geen ervaringen noemen wanneer hen deze vraag werd gesteld. Wat betreft de persoonlijke ervaringen met mobiliteit was de verdeling als volgt: Persoonlijke ervaring met mobiliteit Positief Negatief Wisselend Geen HPK NNM VW Totaal 3 6 - 2 2 4 6 1 3 11 6 3 7 Tussen vrijwillige mobiliteitskandidaten en herplaatsingskandidaten zijn duidelijke verschillen waarneembaar. De eerstgenoemde categorie had veelal positieve ervaringen te delen waarbij de onderstaande reactie toonaangevend was: ‘Ik heb eens te lang in een functie gezeten, de afwisseling kwam toen als een echte verademing. Mobiliteit heb ik dus als heel positief ervaren.’ Van de herplaatsingskandidaten gaven slechts drie respondenten aan mobiliteit als positief te hebben ervaren, één van hen stelde: ‘Het is eigenlijk gewoon heerlijk om mobiel te zijn, het geeft je zoveel energie.’ ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 53 Vaker had deze categorie respondenten negatieve persoonlijke ervaringen met mobiliteit, opvallend genoeg was er niemand uit de andere categorie respondenten die mobiliteit negatief had ervaren op persoonlijk niveau. Vanuit de groep herplaatsingskandidaten werd bijvoorbeeld de volgende ervaringen gedeeld: ‘Er zijn bijvoorbeeld lastige punten geweest bij de start van mijn traject. Ik ben altijd sterk van mijn eigen tempo geweest en dat dwingende karakter wat ik heb meegemaakt heeft mijn perceptie wel beïnvloed. Ik voel me ook beschadigd.’ Deze uitspraak is in grote mate kenmerkend voor deze groep. Drie respondenten gaven aan wisselende ervaringen te hebben met mobiliteit en zeven mensen konden hier geen uitspraak over doen omdat zij het nog moesten ervaren (vrijwillige mobiliteitskandidaten) of er nooit iets mee te maken hebben gehad (nog niet mobiele werknemers). Kijkend naar de ervaringen die men meekrijgt van collega’s is een vrij evenredige verdeling te herkennen over de verschillende antwoordcategorieën: Ervaring met mobiliteit van collega’s Positief Negatief Wisselend Geen HPK NNM VW Totaal 3 2 4 2 3 2 1 2 2 4 2 4 8 8 7 Alleen onder herplaatsingskandidaten is niet aangegeven dat men positieve ervaringen van collega’s meekrijgt. Onder de (nog) niet mobiele respondenten en de vrijwillige mobiliteitskandidaten bleef dit aantal overigens ook vrij laag. Slechts een enkeling wist een positieve ervaring van een collega te vermelden: ‘Ik heb eens een collega geadviseerd mobiel te worden omdat die niet goed op haar plek zat, die heeft nu een nieuwe functie en ze heeft het meer naar haar zin.’ Acht respondenten gaven aan negatieve ervaringen met mobiliteit op te pikken van collega’s, soms kwam dit overeen met de eigen perceptie en soms ook niet. Zo gaf een respondent aan dat, wat betreft mobiliteit, over een negatieve sfeer in de omgeving kan worden gesproken: ‘Veel mensen om mij heen zitten in dezelfde (vervelende) situatie en delen mijn opvatting. Ik ken geen mensen met een andere opvatting, zelfs geen leidinggevende.’ Een andere respondent was zelf positief over mobiliteit maar herkende dit niet terug in zijn of haar omgeving: ‘Wel zijn de geluiden die ik hoor veelal negatief, ik ken niemand die bijvoorbeeld een andere functie heeft gevonden met het CMc. Je krijgt vaker de negatieve ervaringen door.’ ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 54 Naast het feit dat men soms ook wisselende ervaringen met mobiliteit doorkrijgt van collega’s kwam het ook zeven keer voor dat respondenten niet met collega’s spraken over hun ervaringen met mobiliteit. Dit kan tot gevolg hebben dat werknemers hun verwachtingen baseren op andere gegevens en niet op ervaringen van mensen die het daadwerkelijk hebben meegemaakt. Hiervoor zijn wisselende verklaringen te vinden, een respondent stelde bijvoorbeeld: ‘Het is aan de ene kant een taboe en aan de andere kant moet je die mensen ook wel kennen, ik denk trouwens dat het hier gewoon minder leeft. Het is ook de cultuur van de gemeente, het wordt altijd heel omslachtig gebracht als iemand bijvoorbeeld weggaat. Dan wordt er gezegd dat diegene andere uitdagingen zoekt of iets soortgelijks. Er is een soort mist om mensen die vertrekken zodat je de uiteindelijke reden en afloop ook niet hoort.’ Deze paragraaf kan samen worden gevat door te stellen dat herplaatsingskandidaten overwegend negatieve ervaringen met mobiliteit hebben en vrijwillige mobiliteitskandidaten vaker positieve ervaringen hebben op persoonlijk niveau. Dit leek ook van sterke invloed op de voor- en nadelen van mobiliteit die men op wist te noemen, herplaatsingskandidaten noemden bijvoorbeeld aanzienlijk minder voordelen van mobiliteit dan vrijwillige mobiliteitskandidaten. Daarnaast zijn de ervaringen van collega’s vaak erg wisselend waarbij alleen het gebrek aan positieve ervaringen van de collega’s van herplaatsingskandidaten echt opvalt. Een laag aantal positieve geluiden in de omgeving van werknemers draagt er tevens aan bij dat zij terughoudend zijn in het eigen initiatief bij mobiliteit. 5.3.5 Rechtvaardigheid De vijfde variabele uit deze paragraaf is het gevoel van rechtvaardigheid, opgesplitst in procedureleen distributieve rechtvaardigheid. Bij de eerstgenoemde vorm betrof het vragen over de eerlijkheid van het proces van mobiliteit en bij de tweede vorm ging het over de eerlijkheid van de verwachte uitkomsten. Wat betreft de distributieve rechtvaardigheid viel op dat men de verwachte uitkomsten van mobiliteit vaak als rechtvaardig ervaart: Distributief Rechtvaardigheid Onrechtvaardigheid Geen uitspraak HPK 8 1 - NNM 4 1 3 ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ VW 9 1 Totaal 21 2 4 Pagina 55 Veel respondenten benoemden het bereiken van een kwalitatief beter ambtelijk apparaat als beoogde doelstelling van mobiliteit en vond dit rechtvaardig. De bezuinigingen worden vaak als katalysator gezien van mobiliteit maar niet als dé reden van de introductie van mobiliteit, dit werd vaak genoemd in de gesprekken en zal daarmee de voornaamste reden zijn van de hoge mate van distributieve rechtvaardigheid. De volgende uitspraak bevestigd deze opvatting: ‘Ze willen gewoon een inhoudelijke verbeterslag maken door mensen mobiel te maken en daarmee fris te houden, op die manier wordt iedereen gewoon een betere professional.’ Hier wordt nadrukkelijk begrip uitgesproken voor de verwachtte uitkomst van mobiliteit, iets wat in de volgende uitspraak ook duidelijk terugkwam: ‘Mobiliteit zal naar mijn verwachting wel leiden tot een beter ambtelijk apparaat. Daarom is het ook zo ingestoken, natuurlijk spelen die bezuinigingen ook een rol maar ik ben ervan overtuigd dat het voor het concern goed is en vooral voor de mensen. Die bezuinigingen werken gewoon als katalysator.’ Slechts twee respondenten ervaren distributieve onrechtvaardigheid vanuit de redenering dat ‘heel het mobiliteitsbeleid gedoemd is te mislukken’. Ook waren er een viertal respondenten die geen uitspraak deden over dit aspect omdat zij hier nog niet over nagedacht hadden. Wat betreft de procedurele rechtvaardigheid viel op dat respondenten hier meer over te zeggen hadden in vergelijking tot de distributieve rechtvaardigheid, mogelijk door de prominente rol die het CMc speelt in het gehele mobiliteitsvraagstuk. Over dit centrum en haar procedures en regels werd daarom veel gesproken, met name toegespitst op het centraal aanmelden en matchen van vacatures. De volgende tabel geeft de resultaten van dit aspect van rechtvaardigheid weer: Procedureel Rechtvaardigheid Onrechtvaardigheid Geen uitspraak HPK 2 7 - NNM 2 4 2 VW 6 2 2 Totaal 10 13 4 Van de tien respondenten die procedurele rechtvaardigheid ervaren of verwachten zijn er 6 vrijwillig mobiel. Eén respondent stelde: ‘Het centraal matchen lijkt me heel goed, die eerlijkheid werkt uiteindelijk gewoon voordeliger voor je organisatie.’ In deze antwoordcategorie was dit een veelvoorkomende uitspraak, dit geldt ook voor het volgende geluid dat gehoord is: ‘Het is terecht dat ze werving via centrale matching proberen te doen omdat je anders van die eilandjes krijgt. Ook al kan je via je netwerk wat regelen, het moet gewoon goed geregeld zijn zo.’ ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 56 Een gevoel van procedurele onrechtvaardigheid kwam met name voor bij herplaatsingskandidaten en (nog) niet mobiele werknemers. Veel uitspraken over dit aspect dragen bij deze respondenten een negatieve lading met zich mee, zoals in het volgende citaat het geval is: ‘Ik heb cursussen gedaan en assessments maar dit zet ook geen zoden aan de dijk want er is geen follow-up. Ook het YY-systeem werkt niet. Ook in de praktijk zie je dat als je 3x nee zegt tegen een functie omdat het je niet trekt, dan organiseer je in feite je eigen afscheidsfeestje.’ Veel opmerkingen waren over de onduidelijkheid die de huidige procedures en regels met zich meebrengen: ‘Het proces zoals het is ingericht duurt veel te lang en daardoor zie je dat diverse mensen zich ermee gaan bemoeien. Het is niet strak gelijnd.’ Daarnaast kwam ook het centraal matchen van vacatures bij deze respondenten in negatieve context tot uiting: ‘Met die centrale matching ben ik niet zo heel blij omdat ik mij afvraag of die mensen bij het CMc genoeg kennis hebben over een match. Daar maak ik me zorgen over en ik moet nog maar zien of je op deze manier de juiste mensen op gesprek krijgt.’ De twijfels bij de geschiktheid van het personeel die hier worden benoemd zijn kenmerkend voor de reacties die gekoppeld konden worden aan procedurele onrechtvaardigheid. Slechts vier van de geïnterviewde respondenten wist niets over de procedures en regels die aan mobiliteit gebonden zijn. Eén respondent zei hierover: ‘Ik heb hier geen kijk op en dat zegt veel over de transparantie want ik zit dicht bij het vuur.’ Als naar de resultaten van procedurele rechtvaardigheid wordt gekeken valt op dat mensen die niet mobiel zijn wel vaak een uitspraak konden doen over de procedures en regels van mobiliteit en de mate waarin dit eerlijk is. Ook werd tijdens interviews aangegeven dat medewerkers vaak een globaal idee hebben van hoe het werkt en hun perceptie daarop baseren, daarmee samenhangend werd geregeld de wens voor meer transparantie uitgesproken. Samenvattend kan dus worden gesteld dat men over het algemeen distributieve rechtvaardigheid ervaart en minder vaak procedurele rechtvaardigheid. Het laatste aspect komt met name voor onder herplaatsingskandidaten en (nog) niet mobiele werknemers. Dit leidde er vaak toe dat respondenten uitspraak deden over hoe de organisatie mobiliteit eigenlijk zou moeten inrichten en dat de wens is dat dit proces eerst beter moet staan voordat werknemers zelf initiatief gaan nemen wat betreft een loopbaanstap. Hiermee heeft het dus mogelijk invloed op de verwachtingen van mobiliteit van werknemers. 5.3.6 Arbeidsmotieven De laatste onafhankelijke variabele die in deze paragraaf wordt behandeld is arbeidsmotieven. Zoals in hoofdstuk vier is uiteengezet, werd deze variabele bij de interviews in eerste instantie breed ingestoken door te vragen wat men belangrijk vindt in het werk. Vervolgens is een indeling gemaakt in een viertal soorten arbeidsmotieven: expressieve-, comfort-, economische- en leerdoelen. ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 57 De respondenten hadden te allen tijde de mogelijkheid om meerdere doelen te benoemen. Uit de analyse van de interview transcripten zijn de volgende resultaten voortgekomen: Arbeidsmotieven Expressieve doelen Leerdoelen Comfortdoelen Economische doelen HPK 9 2 4 NNM 6 3 2 1 VW 8 5 4 1 Totaal 23 8 8 6 Expressieve doelen, zoals het nastreven van inhoudelijk leuk werk, bleken voor veel respondenten erg belangrijk in het werk, het volgende citaat is hier een uiting van en dit was dan ook een veelgehoorde uitspraak tijdens de interviews: ‘Wanneer in mijn werk veel afwisseling aanwezig is blijft het inhoudelijk boeiend en daar haal ik plezier uit.’ Wat betreft de leerdoelen viel het op dat een aspect als persoonlijke ontwikkeling niet expliciet terug kwam wanneer herplaatsingskandidaten gevraagd werd naar wat hen motiveert in hun werk. Bij vrijwillige mobiliteitskandidaten werd dit door de helft van de groep genoemd. Een fijne werkomgeving (comfortdoelen) werd wel in alle categorieën genoemd maar lang niet zo vaak als bijvoorbeeld de expressieve doelen. Nog minder besproken waren de economische doelen, slechts een enkele maal sprak een respondent dit nadrukkelijk uit: ‘Salaris is voor mij het belangrijkst, er moet toch gewoon brood op de plank komen.’ Van de zes keer dat dit genoemd werd, gebeurde dit vier maal in een gesprek met een herplaatsingskandidaat. Dat deze groep afwijkende arbeidsmotieven heeft in relatie tot de andere twee categorieën wordt in het onderstaande citaat helder in woorden gevat: ‘Taken en verantwoordelijkheden, arbeidssatisfactie, waardering in de zin van financiële beloning maar ook dat je een bijdrage levert en daardoor afkomt van de stempel HPK.’ Deze uitspraak toont aan dat sommige herplaatsingskandidaten de stempel ‘HPK’ als zeer vervelend ervaren en hier simpelweg vanaf willen waardoor de focus binnen hun arbeidsmotieven ook is gaan verschuiven. Samenvattend kan dus worden gesteld dat de situatie waarin werknemers zich bevinden ervoor lijkt te zorgen dat zij ook andere arbeidsmotieven hanteren. Dit aspect heeft op zijn beurt invloed op welke voor- en nadelen werknemers zien in mobiliteit en de rol die werkzekerheid hierbinnen moet spelen. Vrijwillige mobiliteitskandidaten die een leerdoel als persoonlijke ontwikkeling belangrijk achten zien namelijk sneller voordelen in mobiliteit. Werknemers die vooral waarde hechten aan economische doelen leggen meer nadruk op werkzekerheid. Op deze wijze wordt zichtbaar dat arbeidsmotieven in zekere mate invloed hebben op verwachtingen van mobiliteit maar wel met de opmerking dat het verschil in arbeidsmotieven samenhangt met de situatie waarin werknemers zich bevinden. In paragraaf 5.4 volgt een schematische samenvatting van de in dit hoofdstuk gepresenteerde resultaten en een korte toelichting hierop. Deze figuren vormen tevens het uitgangspunt voor de in hoofdstuk zes gepresenteerde conclusie. ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 58 5.4 Samenvatting De onderstaande figuren geven een schematische samenvatting van de in dit hoofdstuk gepresenteerde resultaten en bieden vooral input voor het vergelijken van de drie verschillende categorieën respondenten. De in het rood gekleurde tekstvakken maken duidelijk waar de belangrijkste aandachtspunten liggen als het gaat om de relatie tussen de onafhankelijke variabelen en de afhankelijke variabele, de groene vakken benadrukken aspecten die gewenst zijn in het kader van mobiliteit binnen de gemeente Rotterdam. De gele tekstvakken beschrijven gegevens die aandacht verdienen maar op zich zelf voldoende aanknopingspunten bieden. Zoals af te lezen spelen de determinanten perspectief en communicatie bij vrijwel elke categorie respondenten een rol die aandacht verdiend. Het belangrijkste verschil tussen de groepen zit vooral in het item ervaringen. ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 59 6. Conclusie en aanbevelingen In dit hoofdstuk is een conclusie geformuleerd op basis van de verzamelde data, zoals gepresenteerd in hoofdstuk vijf. Allereerst wordt per deelvraag een conclusie getrokken en vervolgens worden een aantal aanbevelingen gedaan als onderdeel van deelvraag vijf. Ook worden enkele theoretische implicaties van het onderzoek benoemd en wordt in de discussie van paragraaf 6.3 ingegaan op de beperkingen van dit onderzoek en waar kansen liggen voor nader onderzoek naar het onderwerp van deze studie. Gezamenlijk vormt dit hoofdstuk daarmee de beantwoording van de hoofdvraag van dit onderzoek: Hoe zijn de verwachtingen van mobiliteit van de werknemers van het concern Rotterdam te verklaren en hoe kunnen deze beter afgestemd worden op de verwachtingen van mobiliteit van de werkgever? 6.1 Beantwoording vraagstelling Deze paragraaf behandelt achtereenvolgens de eerste vier deelvragen van dit onderzoek. De eerste deelvraag van dit onderzoek luidt als volgt: Wat zijn de verwachtingen van mobiliteit van de werkgevers binnen het concern Rotterdam? Op werkgeversniveau kenden de interviews een hoopvol maar realistisch karakter, wat terug te vinden is in de hiervoor gepresenteerde data. De werkgevers verwachten werkzekerheid te kunnen bieden onder de voorwaarde dat de werknemer aan zijn of haar deel van de afspraak kan voldoen, de eerder genoemde disclaimer om terug te kunnen vallen op gedwongen ontslagen is hier onderdeel van. Men verwacht meer voor- dan nadelen van mobiliteit te ondervinden, iets wat ook terugkomt in de positieve houding naar mobiliteit van de werkgevers. De respondenten verwachten tot slot een sterk eigen initiatief van de werknemers binnen mobiliteit. De doelgroep van dit onderzoek, de werknemers van het concern Rotterdam opgesplitst in herplaatsingskandidaten, vrijwillige mobiliteitskandidaten en (nog) niet mobiele werknemers, is ook gevraagd naar de verwachtingen omtrent mobiliteit om zodanig antwoord te kunnen geven op de tweede deelvraag van dit onderzoek: wat zijn de verwachtingen van mobiliteit van de werknemers van het concern Rotterdam? Allereerst kan gesteld worden dat een ruime meerderheid van de respondenten meer voor- dan nadelen ziet in mobiliteit en daarom een positieve houding richting het concept heeft. Wel viel op dat vrijwillige mobiliteitskandidaten aanzienlijk meer voordelen op wisten te noemen dan de andere twee groepen respondenten. Deze groepen waren overigens ook vaker gematigd positief dan positief omdat zij soms twijfels hadden over de praktische invulling van het concept. ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 60 Werkzekerheid is vaak niet alleen verwacht maar zelfs een vereiste, waarbij een enkeling twijfelt aan de praktische uitwerking van het begrip binnen de context van de bezuinigingen. Wat betreft het te nemen initiatief binnen mobiliteit verwachten de werknemers een sterkere rol van de organisatie zodat een wisselwerking ontstaat in plaats van het sterk gewenste eigen initiatief. Vervolgens is ingegaan op het verklarende onderdeel van deze studie om uitspraak te kunnen doen over welke aspecten invloed hebben op de verwachtingen van mobiliteit van werknemers. Hiermee wordt antwoord gegeven op de derde deelvraag van dit onderzoek: Welke factoren hebben invloed op de verwachtingen betreffende mobiliteit van werknemers? De in paragraaf 5.4 gepresenteerde figuren geven een helder overzicht van de belangrijkste factoren die invloed uitoefenen op de verwachtingen omtrent mobiliteit van werknemers, opgesplitst in de drie soorten respondenten die dit onderzoek heeft gehanteerd. Arbeidsmotieven blijken per groep te verschillen waarbij herplaatsingskandidaten zich meer richten op economische en expressieve doelen en een leerdoel als persoonlijke ontwikkeling veel duidelijker terug te vinden is onder vrijwillige mobiliteitskandidaten. Dit kan het kleine verschil in houding aangaande het concept mobiliteit verklaren aangezien veel kandidaten persoonlijke ontwikkeling als voordeel van mobiliteit benoemen, wanneer ze dit als belangrijk arbeidsmotief hanteren zullen deze respondenten dus eerder geneigd zijn positief in het concept te staan en zich mobiel op te stellen. Daarnaast ervaren veel respondenten een discrepantie in de communicatie, wat betekent dat zij dingen lezen over mobiliteit maar deze in de praktijk anders ervaren. Deze onduidelijkheid kan tot passiviteit of weerstand leiden onder werknemers wat de roep om een sterkere invulling van de rol van de organisatie binnen mobiliteit verklaart. De opvallende bevinding dat veel werknemers een gunstig perspectief voor zichzelf zien weggelegd binnen de gemeente leidt ertoe dat men de werkzekerheid heel nadrukkelijk verwacht. De lage oriëntatie op de externe arbeidsmarkt zal dit effect alleen maar versterken wat de verwachtingen betreffende werkzekerheid aansterkt. Nog een opvallend feit is dat in het onderzoek de rol van de leidinggevende niet zo nadrukkelijk terugkwam als verwacht. In veel gevallen werd veel steun ervaren van de leidinggevende, ook met betrekking tot de persoonlijke mobiliteit, maar bleek dit vooral in passieve vorm terug te komen in de praktijk. Dit verklaart mogelijk ook waarom medewerkers een sterkere rol verwachten van de werkgever bij het nemen van initiatief binnen mobiliteit. De onderzochte invloed van zowel persoonlijke ervaringen als de ervaringen van collega’s wees uit dat herplaatsingskandidaten zelf vaak negatieve ervaringen met het concept hebben en in hun professionele omgeving veel mensen kennen met dezelfde negatieve ervaringen. De wisselende geluiden die ook uit de categorie van de (nog) niet mobiele werknemers kwamen dragen ertoe bij dat deze groepen vaker gematigd positief in het concept mobiliteit staan dan vrijwillige mobiliteitskandidaten. ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 61 Deze laatste groep heeft zelf meer positieve ervaringen met het begrip en hoort in de omgeving ook meer de positieve verhalen. Hierdoor wisten zij meer voordelen van mobiliteit op te noemen en stonden zij dus ook positiever in het concept. Tot slot is het gevoel van rechtvaardigheid aan de orde gekomen waarbij respondenten de verwachte uitkomsten van mobiliteit (distributief) als rechtvaardig ervaren maar de regels en procedures (procedureel) vaak onrechtvaardig noemen. De manier waarop het is ingericht mist volgens de respondenten maatwerk en transparantie, dit heeft ook negatieve invloed op de mate waarin medewerkers verwachten mobiliteit op eigen initiatief in te kunnen vullen. Medewerkers voelen zich geregeld tegengewerkt in hun loopbaan en verlangen daarom dat de organisatie hier wat aan gaat doen. Bij de categorieën herplaatsingskandidaten en (nog) niet mobiele werknemers werden de negatieve ervaringen met mobiliteit vaak gekoppeld aan deze procedurele onrechtvaardigheid, hier was dus een duidelijke samenhang te constateren. Opvallend genoeg hadden (nog) niet mobiele werknemers ook vaak een opvatting over de procedures en regels omtrent mobiliteit, wat aantoont dat in de zogenaamde wandelgangen veel over de praktische uitwerking wordt gesproken van mobiliteit. Naast het verklaren van de verwachtingen van mobiliteit van werknemers zijn deze verwachtingen ook naast de verwachtingen die de werkgever aangaande mobiliteit hanteert gelegd. Zodanig kan antwoord worden gegeven op de vierde deelvraag van dit onderzoek: Hoe is de verhouding tussen de verwachtingen van de werknemer en concern Rotterdam aangaande mobiliteit? Met betrekking tot de algemene houding richting mobiliteit kan gezegd worden dat de werkgever en – nemer in grote mate op één lijn zitten. Voor beiden wegen de voordelen het zwaarste en zijn er in de praktijk enkele kanttekeningen bij het concept te plaatsen. Wanneer naar het initiatief bij mobiliteit gekeken wordt is het opvallend dat op werkgeversniveau sterk verwezen wordt naar het eigen initiatief van de werknemers terwijl deze juist een sterkere aanwezigheid van de organisatie wensen. Zij verwachten namelijk dat mobiliteit voort moet vloeien uit een wisselwerking tussen organisatie en werknemer. Werknemers verwachten in sterke mate werkzekerheid wanneer zij zich mobiel opstellen, vaak ook vanwege het publieke karakter van de organisatie. De werkgever onderschrijft het feit dat de gemeente zekerheid biedt, voortvloeiend uit het Sociaal Statuut, maar plaatste een aantal kanttekeningen zoals het functioneren van de desbetreffende werknemer en het feit dat het soms funest kan werken voor het gevoel van urgentie. Dit laatste werd ook een enkele keer genoemd onder de werknemers zelf. Wat betreft werkzekerheid komen de verwachtingen dus overeen. Ook wat betreft de afweging tussen voor- en nadelen zitten werkgever en werknemer in grote mate op één lijn, beide zien veelal voordelen in mobiliteit en noemen persoonlijke ontwikkeling als belangrijkste voordeel en onzekerheid als belangrijkste nadeel. ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 62 Kijkend naar de bovenstaande bevindingen en de onderstaande figuur kan dus gesteld worden dat de werkgever en werknemer overwegend dezelfde verwachtingen hebben als het gaat om werkzekerheid en de voor- en nadelen van mobiliteit. De algemene houding komt ook in grote lijnen overeen maar wat betreft het initiatief binnen mobiliteit lijken de verwachtingen sterk te verschillen. De werkgever verlangt een sterk eigen initiatief van de werknemer waar de werknemer juist een sterkere rol van de organisatie verlangt. Figuur 9. Verhouding verwachtingen mobiliteit Figuur 9 geeft een indicatie van de staat van het psychologisch contract aangaande mobiliteit binnen de gemeente Rotterdam. De volgende paragraaf presenteert de aanbevelingen die worden gedaan richting de gemeente Rotterdam met als doel het verbeteren van de huidige situatie zoals deze in het bovenstaande figuur is weergegeven. 6.2 Aanbevelingen In deze paragraaf worden allereerst een zestal praktische aanbevelingen gedaan waar vervolgens in het kort de theoretische implicaties van deze studie worden besproken. De in paragraaf 6.1 gepresenteerde conclusie, gebaseerd op de figuren uit paragraaf 5.4, wordt hierbij als uitgangspunt genomen. 6.2.1 Praktische aanbevelingen Allereerst is het dus de bedoeling om aanbevelingen te formuleren richting de gemeente Rotterdam met als doel de huidige situatie te verbeteren en de gewenste mobiliteitsstroom beter op gang te brengen. Deze paragraaf geeft, op basis van het onderzoek naar de verwachtingen van mobiliteit van werknemers, antwoord op de vijfde en laatste deelvraag van dit onderzoek: ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 63 Welke maatregelen kunnen aan de werknemerszijde worden genomen om een betere verhouding tussen de wederzijdse verwachtingen omtrent mobiliteit te bereiken? Om de verwachtingen met betrekking tot mobiliteit van de werknemers bij te laten stellen en daarbij mogelijk beter te laten matchen met die van de vormgevers van mobiliteit kunnen een aantal maatregelen genomen worden. Elke aanbeveling wordt begonnen met de kernboodschap, aangevuld met wat er nu fout lijkt te gaan binnen Rotterdam en hoe de aanbeveling bij kan dragen aan een betere afstemming van verwachtingen van mobiliteit binnen het concern: I. Eerlijkheid in de communicatie en de juiste balans tussen positieve en realistische berichten helpen om meer begrip te creëren onder de werknemers voor de positie van mobiliteit en de praktische uitwerking ervan. Veel respondenten gaven aan moe te worden van alle positieve verhalen over mobiliteit op intranet ‘Sjaan’ en in de interne gemeentekrant ‘De Stadswerker’. In de resultaten af te lezen aan een vaak benoemde discrepantie binnen de variabele retoriek en iets wat ook in de samenvattende figuren van paragraaf 5.4 terugkomt. Werknemers horen vaak wisselende verhalen over mobiliteit en worden daardoor sceptisch wanneer zij de veelgenoemde ‘mooi weer verhalen’ lezen, werknemers nemen hierdoor minder snel initiatief bij loopbaanstappen. Het feit dat de werkgever dit wel verwacht leidt vervolgens tot een situatie waarin een impasse is ontstaan die niet helpt de doelstellingen omtrent mobiliteit te behalen. Een recentelijk geplaatst bericht met de harde cijfers omtrent de mobiliteitsstromen kon op veel steun en begrip rekenen. Dit lijkt daarom de juiste weg om op dit moment in te slaan wat betreft de communicatie omtrent mobiliteit en het beter afstemmen van de verwachtingen ervan. II. Meer nadruk op de ontsluiting van de externe markt is gewenst maar vereist nog een denkstap van de werknemers. Het ontsluiten van de externe markt is tijdens de gesprekken op werkgeversniveau een enkele keer ter sprake gekomen maar de werknemer bleek in de gesprekken de focus voornamelijk op de interne arbeidsmarkt te hebben; mobiliteit werd vrijwel elke keer geassocieerd met stappen binnen het concern en weinig met stappen buiten het concern. Momenteel gebeurt het nog teveel dat wordt ervaren dat de mogelijkheden binnen de gemeente eindeloos zijn, wederom is hier een rol weggelegd voor de communicatie. Wanneer helder wordt gemaakt hoe de interne arbeidsmarkt ervoor staat zullen werknemers eerder beseffen dat het aanbod momenteel beperkt is en dat de externe markt wellicht meer kansen biedt, met een positieve uitwerking op de balans van verwachtingen van mobiliteit. Nu is zichtbaar dat medewerkers zich mobiel opstellen maar dat door het beperkte aanbod geen beweging plaatsvindt. ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 64 Deze medewerkers gaan zich vervolgens afwachtend opstellen terwijl de werkgever nog steeds eigen initiatief verwacht met wederom een situatie als gevolg waarin niets gebeurt. Bovendien, op het moment dat daadwerkelijk goed ingespeeld kan worden op een toenemende externe oriëntatie zal dit proces soepeler verlopen en is de volgende stap richting het behalen van de formatiedoelstellingen genomen. III. Wees je als concern bewust van de informele communicatie omtrent mobiliteit en probeer hier op in te spelen. Eerder bleek uit de interviews dat werknemers die niet in een mobiliteitstraject zitten wel een opvatting hebben over de procedures en regels omtrent mobiliteit. Een groot deel van deze groep was namelijk in staat te antwoorden wanneer gesproken werd over procedurele rechtvaardigheid. Het scheppen van transparantie in de procedures en regels van mobiliteit helpt om de eigen interpretatie van werknemers in te dammen en duidelijkheid te creëren. Dit kan ook zorgen voor een stijging in procedurele rechtvaardigheid. Wanneer werknemers zich namelijk bewust zijn van de precieze praktische invulling en de gedachte daarachter is er een grotere kans dat zij zich kunnen identificeren met de gekozen koers, met een positieve uitwerking op de balans van verwachtingen omtrent mobiliteit als mogelijk gevolg. Met name het eigen initiatief binnen mobiliteit kan hierdoor bevorderd worden. Ook is het mogelijk dat de voordelen van mobiliteit hierdoor duidelijker zichtbaar worden. IV. Binnen het mobiliteitsvraagstuk bleek de rol van de leidinggevende vaak van ondergeschikt belang, deze rol kan en moet sterker. Bij aanvang van het onderzoek verwachtte de onderzoeker een sterke invloed van de leidinggevende op de verwachtingen van mobiliteit van werknemers, met name omdat dit aspect in de wetenschappelijke theorie vaak als belangrijk wordt ervaren. Echter, wanneer gevraagd werd naar de rol die een leidinggevende speelde bij de individuele mobiliteit bleek dit vaak een beperkte en vooral passieve rol te zijn. Slechts een enkele keer werd expliciet benoemd dat een leidinggevende ervoor had gezorgd dat iemand zich vrijwillig mobiel opstelde. Daarnaast blijkt ook dat het mobiliteitsvraagstuk als algemene thema vaak onbesproken blijkt, iets wat tot veel onzekerheid leidt over de toekomstige situatie. Deze onzekerheid kan ervoor zorgen dat mobiliteit wel als positief wordt gezien maar dat gezien de onzekere context niet tot een daadwerkelijke stap wordt overgegaan. Op basis van dit onderzoek kan dus de aanbeveling worden gegeven dat leidinggevenden een meer prominente rol binnen mobiliteit moeten gaan spelen om zo ook meer helderheid te scheppen in de verwachtingen van het concept. Met name de verwachtingen van initiatief kunnen hierdoor beter op elkaar afgestemd worden. ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 65 V. Creëer een duidelijke visie wat betreft wie mobiel moet worden, werknemers verwachten namelijk maatwerk als het om mobiliteit gaat. Wanneer gesproken werd over de invulling van het begrip mobiliteit kwam vaak als eerste naar voren dat werknemers vinden dat het maatwerk moet zijn en dat kreten als ‘iedereen moet mobiel worden’ zoveel mogelijk beperkt moeten worden. De analyse van de data lijkt dit overigens te bevestigen aangezien aanzienlijke verschillen tussen de drie genoemde doelgroepen werden gevonden met betrekking tot arbeidsmotieven, ervaringen en perspectief. Deze verschillen zijn mede ingegeven door de situatie waarin de werknemers zich bevinden met betrekking tot hun status, maar wanneer het perspectief op de arbeidsmarkt werd genoemd kwamen ook al snel factoren als leeftijd en opleiding ter sprake. De meningen, of iedereen mobiel moet worden of dat dit slechts voor een bepaald deel van de Rotterdamse werknemers moet gelden, liepen overigens ook uiteen op werkgeversniveau. Aan de ene kant werd daar gesproken over een gezonde vorm van mobiliteit terwijl het mobiel krijgen van alle ambtenaren ook als doel is uitgesproken. Het is belangrijk om wat dit aspect betreft de neuzen dezelfde kant op te krijgen zodat ook op dit gebied de verwachtingen van mobiliteit tussen werkgever en –nemer beter op elkaar afgestemd kunnen worden en bijvoorbeeld het eigen initiatief niet als verplichting wordt gezien. VI. De dienstcultuur speelt nog altijd een belangrijke rol in het mobiliteitsvraagstuk en beïnvloedt de verwachtingen die werknemers hebben van het concept. Wat niet als variabele is meegenomen in deze studie maar wat wel bij veel van de besproken aspecten voorkwam was de rol van de diensten. De nog altijd sterke dienstcultuur zorgt vaak voor verwarring omdat er ook diensten zijn die zelf hun mobiliteitsstromen regelen. Werknemers vinden dit verwarrend en nemen daardoor minder snel eigen initiatief en associëren werkzekerheid met het zeker zijn een baan binnen de eigen dienst. De clustervorming werd als positief ervaren en als een stap in de goede richting wat betreft het tot stand brengen van de concerngedachte. Diverse respondenten gaven aan dat mobiliteit hier een belangrijke rol in kan spelen doordat het mensen in staat stelt een keer over de schutting heen te kijken. Het is dus belangrijk dat de organisatie sterk gaat sturen op de centralisering van mobiliteit zodat het eigen initiatief van de werknemer gevoed wordt en interne mobiliteit op den duur de afzonderlijke afdelingen en diensten gaat overstijgen. Tevens is dit ook een manier om richting een meer extern gerichte oriëntatie van de werknemer te werken. De toepassing van de bovenstaande aanbevelingen zal leiden tot een verbetering van de situatie zoals deze in paragraaf 6.1, en daar aan voorafgaand paragraaf 5.4, geschetst is. ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 66 6.2.2 Theoretische implicaties Naast de hiervoor behandelde praktische aanbevelingen kent deze studie ook een aantal resultaten die interessant zijn voor verdere theorievorming omtrent verwachtingen van werknemers als onderdeel van het psychologisch contract. In deze subparagraaf worden deze punten kort uiteengezet, dit biedt tevens de basis voor paragraaf 6.3.2 waarin de kansen voor vervolgonderzoek worden besproken. Wat betreft de theoretische implicaties kan allereerst gezegd worden dat determinanten uit de algemene theorie omtrent het psychologisch contract in grote mate ook toepasbaar zijn als het gaat om een bepaalde casus als mobiliteit, een specifiek onderdeel van de arbeidsrelatie. Daarnaast kan gesteld worden dat van de gekozen determinanten er geen één factor was die totaal geen invloed bleek te hebben op verwachtingen van mobiliteit van werknemers. Dit betekent dat verwachtingen van werknemers door vele factoren beïnvloed lijken te worden en dat het onderzoeken van dit proces voor veel organisaties een leerzame en misschien ook wel noodzakelijke stap kan zijn. Als laatste moet bij deze theoretische implicaties stil worden gestaan bij de prominente rol die het begrip communicatie gespeeld heeft binnen dit onderzoek. Het overdragen van de intentie achter beleid naar de daadwerkelijke gedragingen van werknemers blijkt, zoals het procesmodel van Wright & Nishii (2004) in hoofdstuk 3 ook al omschreef, een uitdagende taak waar een goede communicatiestrategie essentieel voor is. Dit onderzoek bevestigt dit beeld en koppelt daarmee het wel of niet slagen van mobiliteit voor een belangrijk deel aan de communicatiestrategie die wordt gehanteerd. 6.3 Discussie In deze afsluitende paragraaf worden de beperkingen van dit onderzoek besproken en hoe met deze beperkingen is omgegaan, vervolgens worden de mogelijkheden voor vervolgonderzoek besproken. 6.3.1 Onderzoeksbeperkingen Het uitgevoerde onderzoek kent vanwege onder andere de beperkte tijdsduur en de veranderende omgeving een aantal beperkingen waar in deze paragraaf kort bij wordt stilgestaan. De focus van dit onderzoek met betrekking tot de respondenten is de relatie die zij hebben met mobiliteit, het bleek gezien de beperkte tijdsduur van het onderzoek niet mogelijk om ook een evenredige verdeling per dienst en functieschaal te maken. Hier is aan tegemoet gekomen door een maximum van 5 respondenten per dienst op te stellen, op die manier is voorkomen dat één bepaalde dienst het algemene beeld teveel ging bepalen. ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 67 In de laatste fase van het veldwerk zijn door diverse ontwikkelingen binnen het concern, in relatie tot de voorgenomen bezuinigingen, diverse voorwaarden van mobiliteit gewijzigd. Zo is besloten dat de primaire focus van het genoemde Concern Mobiliteitscentrum op de herplaatsingskandidaten komt te liggen en dat vrijwillige mobiliteit iets van de werknemer zelf wordt. Deze beslissing kan de perceptie van de laatste zeven respondenten met betrekking tot bijvoorbeeld het nemen van eigen initiatief beïnvloed hebben. Hetzelfde geldt voor de afgekondigde vacaturestop en het niet verlengen van de tijdelijke contracten binnen het concern, dit kan invloed hebben gehad op het gepercipieerde interne arbeidsmarktperspectief van medewerkers. Tijdens het afnemen van de interviews is echter de eerstgenoemde ontwikkeling niet ter sprake gekomen en is het beeld bij de onderzoeker ontstaan dat dit geen invloed heeft gehad op de perceptie van deze respondenten die na deze berichtgeving zijn geïnterviewd. De andere genoemde maatregelen zijn wel teruggekomen in de interviews en hebben dus wellicht invloed gehad op het perspectief van de werknemers. Hierbij kan worden opgemerkt dat de sterke interne focus ook al waarneembaar was bij de respondenten die voor dit meetmoment zaten en dat het effect van de afgekondigde maatregelen dus beperkt is gebleven. De derde en laatste onderzoeksbeperking die genoemd wordt is het feit dat het vergelijkende karakter, wat gebruikt wordt om een uitspraak te doen over de staat van het psychologisch contract aangaande mobiliteit, slechts van één kant wordt benaderd en verklaard. Wel zijn er enkele interviews aan de werkgeverszijde gedaan met de mensen die betrokken zijn of waren bij de introductie van mobiliteit om zodanig toch een beeld te schetsen van wat vergeleken kan worden met de verwachtingen van de werknemer. Deze zijn echter niet afdoende om ook de verwachtingen van de werkgever te verklaren. Het is belangrijk in acht te nemen dat dit ook niet de insteek van het onderzoek was maar dat dit vergelijkende aspect is toegevoegd om de onderzoeksbevindingen aan de werknemerszijde tegen de verwachtingen van de werkgever af te zetten. Dit biedt een belangrijk aanknopingspunt voor de geformuleerde aanbevelingen en daarnaast levert het een belangrijk inzicht voor de gemeente Rotterdam als het gaat om de relatie werkgever – werknemer. 6.3.2 Kansen voor vervolgonderzoek De hierboven genoemde onderzoeksbeperkingen vormen de basis voor deze paragraaf waarin de kansen voor vervolgonderzoek kort worden besproken. Voor nader onderzoek kan allereerst de suggestie worden gedaan een soortgelijk onderzoek onder werkgevers binnen de gemeente te doen. Indien de tijdsduur het toelaat moet er zorgvuldig op doelgroep geselecteerd worden en eventueel een nieuwe groep werknemers worden geselecteerd. De insteek van een dergelijk onderzoek moet dan heel duidelijk comparatief zijn om de staat van het psychologisch contract zo valide mogelijk aan te duiden. ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 68 Dit zal dan wel een kwalitatief onderzoek moeten zijn om dezelfde reden waarom het in deze studie is toegepast: het betreft een delicaat onderwerp waarin met scherp doorvragen tot beter bruikbare data kan worden gekomen dan een vragenlijst zou kunnen. Een tweede mogelijkheid zou zijn om een longitudinaal onderzoek op te starten wat betreft de verwachtingen omtrent mobiliteit. Het huidige economische klimaat heeft naar verwachting een sterke invloed op de perceptie die men heeft van de insteek van mobiliteit binnen het concern Rotterdam, om dit aan te kunnen tonen zou er na verloop van tijd een soortgelijk onderzoek moeten plaatsvinden om te kijken in welke mate de perceptie van werknemers verschuift en hoe dit komt. Dit is theoretisch interessant en biedt voor de gemeente namelijk een basis om de verwachtingen van werknemers beter te managen en de invoering van soortgelijke concepten in het vervolg beter te laten verlopen. Tot slot zou het voor de gemeente ook relevant zijn om het praktische onderdeel van deze casus helder te bevragen. Deze studie heeft zich namelijk gericht op het randvoorwaardelijke karakter van mobiliteit maar in de gevoerde gesprekken bleek dat veel respondenten opvattingen hebben over hoe zij mobiliteit in de praktijk voor zich zien. Aangevuld met de bevindingen uit deze rapportage zou een dergelijke studie een nog completer beeld kunnen schetsen van de problematiek binnen de gemeente Rotterdam als het gaat om mobiliteit. ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 69 7. Literatuurlijst 7.1 Wetenschappelijke literatuur Argyris, C. (1960). Understanding organizational behavior. Baruch, Y. (2001). Employability: A substitute for loyalty? Human Resource Development International, 4(4), 543-566. Bennett, W. L. (2011). News: The politics of illusion. New York: Pearson/Longman. Boxall, P. F., & Purcell, J. (2007). Strategy and human resource management 2nd edition. USA: Palgrave Macmillan. Carbery, R., & Garavan, T. N. (2005). Organisational restructuring and downsizing: Issues related to learning, training and employability of survivors. Journal of European Industrial Training, 29(6), 488-508. Colquitt, J. A., Conlon, D. E., Wesson, M. J., Porter, C. O. L. H., & Ng, K. Y. (2001). Justice at the millenium: A meta-analytic review of 25 years of organizational justice research. Journal of Applied Psychology, 86(3), 425. Eisenberger, R., Armeli, S., Rexwinkel, B., Lynch, P. D., & Rhoades, L. (2001). Reciprocation of perceived organizational support. Journal of Applied Psychology, 86(1), 42. Eisenhardt, K. M. (1989). Agency theory: An assessment and review. The Academy of Management Review, 14(1), 57-74. Forrier, A., & Sels, L. (2003). The concept employability: A complex mosaic. International Journal of Human Resources Development and Management, 3(2), 102-124. Fortin, M. (2008). Perspectives on organizational justice: Concept clarification, social context integration, time and links with morality. International Journal of Management Reviews, 10(2), 93-126. Gaspersz, J., & Ott, M. (1996). Management of employability. New Opportunities in Labor Relations, Van Gorcum/Stichting Management Studies, Assen, ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 70 Grant, D. (1999). HRM, rhetoric and the psychological contract: A case of'easier said than done'. The International Journal of Human Resource Management, 10(2), 327-350. Grip, A. d., Loo, J. v., & Sanders, J. (2004). The industry employability index: Taking account of supply and demand characteristics. International Labour Review, 143(3), 211-+. Guest, D. E. (1998). Is the psychological contract worth taking seriously? Journal of Organizational Behavior, Harpaz, I. (1990). The importance of work goals: An international perspective. Journal of International Business Studies, , 75-93. Harris, L. (2001). Rewarding employee performance: Line managers' values, beliefs and perspectives. The International Journal of Human Resource Management, 12(7), 1182-1192. Meert, K. (2009). Werkdoelen als determinanten van het psychologisch contract. Universiteit Gent. Metselaar, E. E., & Boom, J. M. (2005). Handen en voeten aan employability. Kluwer. Neuvel, E. (2009). Affective organizational commitment among contract workers towards their contracting agency. University of Groningen, Faculty of Management and Organization. O’Donnell, M., & Shields, J. (2002). Performance management and the psychological contract in the australian federal public sector. Journal of Industrial Relations, 44(3), 435. Perry, J. L., Mesch, D., & Paarlberg, L. (2006). Motivating employees in a new governance era: The performance paradigm revisited. Public Administration Review, 66(4), 505-514. Pollitt, C. (2000). Institutional amnesia: A paradox of the 'information age'? Prometheus, 18(1), 5-16. Purcell, J., & Hutchinson, S. (2007). Front‐ line managers as agents in the HRM‐ performance causal chain: Theory, analysis and evidence. Human Resource Management Journal, 17(1), 3-20. Ridderstråle, J., & Nordström, K. A. (2002). Funky business: Talent makes capital dance. Essex: Pearson Education. Robinson, S. L., & Rousseau, D. M. (1994). Violating the psychological contract: Not the exception but the norm. Journal of Organizational Behavior, 15(3), 245-259. ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 71 Silverman, D. (2005). Doing qualitative research, a practical handbook. Sage Publications. Steijn, A. J., & Groeneveld, S. (2009). Strategisch HRM in de publieke sector. Assen: Uitgeverij Van Gorcum. Turnley, W. H., & Feldman, D. C. (1999). The impact of psychological contract violations on exit, voice, loyalty, and neglect. Human Relations, 52(7), 895-922. Van Thiel, S. (2007). Bestuurskundig onderzoek, een methodologische inleiding (1e druk). Bussum, Coutinho. Voet, van der J. (2008). Geluk is de realiteit min de verwachting, de relatie tussen leeftijd, leeftijdsbewust personeelsbeleid en de status van het psychologisch contract van de oudere medewerker binnen het ministerie van buitenlandse zaken. Erasmus Universiteit Rotterdam. Wright, P. M., & Nishii, L. H. (2004). Strategic HRM and organizational behavior: Integrating multiple levels of analysis. Erasmus University Conference “HRM: What’s Next?", 1-25. 7.2 Documenten gemeente Rotterdam Gemeente Rotterdam, 2010a. Collegewerkprogramma 2010-2014. College B&W. Gemeente Rotterdam, 2010b. Programmaplan Organisatie & Financiën. Gemeente Rotterdam, 2010c. Samenvatting Bedrijfsplan 2010 Servicedienst. Gemeente Rotterdam, 2011a. Plan van aanpak CMc. Programmalijn Mobiliteit. Gemeente Rotterdam, 2011c. Factsheet Rotterdam CMc. Servicedienst. 7.3 Internetbronnen Intranet Rotterdam (Sjaan), 2011. Informatie CMc. [http://sjaan.rotterdam.nl/eCache/INT/10/31/271.html] Februari 2011. Rijksoverheid, 2011. Trendnota Arbeidszaken 2011 [http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/notas/2010/09/21/trendnota-arbeidszakenoverheid-2011.html] Maart 2011. ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 72 Website Rotterdam, 2011. Informatie Servicedienst. [http://www.rotterdam.nl/tekst:organisatiebeschrijving] Februari 2011. Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, 2007. Investeren in werkzekerheid. [http://www.wrr.nl/content.jsp?objectid=3952] Maart 2011. ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 73 8. Bijlagen 8.1 Interviewhandleiding Introductie Korte toelichting onderzoek Toestemming voor opname vragen Inleidende vragen: Kunt u wat vertellen over uw loopbaan? Wat is uw huidige functie, kunt u hier wat meer over vertellen? Vragen afhankelijke variabele: Wat vindt u van het concept mobiliteit? Wie moet het initiatief nemen bij mobiliteit? Verwacht u 100% werkzekerheid als u uzelf mobiel opstelt? Hoe verwacht u dit terug te zien? Wat zijn voor u de voor- en nadelen van mobiliteit? Welke wegen het zwaarst? Vragen onafhankelijke variabelen: Rol van de leidinggevende: o In hoeverre ervaart u steun van uw direct leidinggevende in uw werkzaamheden? o Welke houding heeft deze direct leidinggevende aangaande mobiliteit in het algemeen? o Welke houding heeft uw direct leidinggevende aangaande uw persoonlijke mobiliteit? Retoriek: o Hoe ervaart u de communicatie rondom mobiliteit binnen de gemeente Rotterdam? Komt dit overeen met wat u in de praktijk ervaart? ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 74 Ervaringen: o Welke ervaringen heeft u zelf met mobiliteit? Zijn deze positief of negatief? o Spreekt u veel met uw (ex-)collega’s over mobiliteit? Hoe zijn hun ervaringen te typeren? Rechtvaardigheid: o Wat vindt u van de verwachte uitkomsten van mobiliteit? o Hoe kijkt u aan tegen de regels en procedures die aan mobiliteit gekoppeld zijn zoals het centraal aanmelden en matchen van vacatures? Arbeidsmotieven: o Wat vindt u belangrijk in uw werk? Perspectief: o Wat voor kansen ziet u voor uzelf op de arbeidsmarkt, zowel intern als extern? Bedanken voor tijd Uitleggen vervolg Vragen? 8.2 Overzicht figuren en tabellen Figuur # Titel Paginanummer 1 Resultaat poll Bestuursdienst 7 2 Schematische weergave programma O&F 13 3 Schematische weergave programmalijn Mobiliteit 14 4 Krachtenveldanalyse CMc 15 5 Weergave gevolgen psychologisch contract 20 6 Het procesmodel van SHRM 29 7 Conceptueel model 30 8 Weergave onafhankelijke variabelen 41 9 Verhouding verwachtingen mobiliteit 63 ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 75 Tabellen resultaten analyse Paginanummer Afhankelijke variabele Initiatief 46 Werkzekerheid 47 Onafhankelijke variabele Mate van steun 49 Houding persoonlijke mobiliteit 50 Retoriek 51 Perspectief intern 52 Perspectief extern 52 Persoonlijke ervaring met mobiliteit 53 Ervaring met mobiliteit van collega’s 54 (Rechtvaardigheid) Distributief 55 (Rechtvaardigheid) Procedureel 56 Arbeidsmotieven 58 ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 76 8.3 Samenvatting coderingsschema’s 8.3.1 Samenvatting codering afhankelijke variabele Vrijwillige mobiliteitskandidaten # Houding concept Positief Initiatief Werkzekerheid Voordelen Nadelen +/- Maatwerk Wisselwerking Bredere kijk Netwerken Motivatie Onzekerheid Voor 2 Gematigd positief Maatwerk Rol organisatie Wisselwerking Motivatie Benutten kwaliteiten Onzekerheid Inpassen in nieuwe functie Voor 3 Positief Positief Bredere kijk Ervaring Kennis Ontwikkeling Beweging 5 Gematigd positief Wisselwerking Vereist Ontwikkeling Nieuwe collega’s Bredere kijk 6 Positief Maatwerk Wisselwerking Vereist Mogelijk belemmerend 7 Positief Maatwerk Bevorderd Mogelijk ook belemmerend 8 Positief Maatwerk Wisselwerking Vereist maar lastig Onzekerheid Voor 9 Positief Wisselwerking Niet ervaren maar speelt wel mee Tijd Voor 10 Positief Wisselwerking Vereist Werkplezier Ontwikkeling Zelfvertrouwen Uitdaging Sociale ontwikkeling Bredere kijk Motivatie Brede inzetbaarheid Ontwikkelen Werkgever betaald Netwerk Jezelf leren kennen Afwisseling Korte tijd Geen familiegevoel Geen familiegevoel Onzekerheid Minder verantwoordelijk heden Onzekerheid Slechte communicatie Risico slechte stap Geen familiegevoel Risico slechte stap Onzekerheid Risico slechte stap Voor 4 Eigen initiatief (wel ruimte krijgen) Maatwerk Wisselwerking Vereist Geloof in ruilprincipe Bevorderd Mogelijk belemmerend Geloof in ruilprincipe Kanttekeningen Tijd Voor 1 Vereist Ruilrelatie niet generaliseren ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Voor Voor Voor Voor Pagina 77 Herplaatsingskandidaten Initiatief Werkzekerheid Voordelen Nadelen +/- # 1 Houding concept Gematigd positief Maatwerk Wisselwerking Ervaring Ontwikkeling Positief Wisselwerking Eigen initiatief Schaden zelfvertrouwen Mist controle Onzekerheid Onzekerheid Mist bevestiging ± 2 3 Positief Eigen initiatief Wisselwerking Maatwerk Afwisseling Carrière stap Onzekerheid + 4 Positief + Gematigd positief Onzekerheid - 6 Maatwerk Wisselwerking Rol organisatie Slechte uitkomst - 7 Gematigd positief Positief Afwisseling Netwerken Leerzaam Ontwikkeling Ervaring Afwisseling Onzekerheid 5 Eigen initiatief Vrijheid nodig Maatwerk Organisatie rol Vereist maar lastig Mogelijk belemmerend Ruilrelatie positief Lastig praktisch Ruilrelatie goed maar onduidelijkheid over praktijk Niet noodzakelijk Kan maar lastig in praktijk Onzekerheid + 8 Positief Maatwerk Ervaring Afwisseling Ontwikkeling Netwerken + 9 Positief Wisselwerking Gemeenschappelijk geheugen omlaag Motivatie Onzekerheid Vereist Vereist maar lastig Vereist Werkt ook belemmerend Vereist maar lastig Netwerken Ontwikkeling Ontwikkeling Motivatie Uitdaging + + Nog niet mobiele werknemers # 1 Houding concept Positief 2 Positief 3 Gematigd positief Maatwerk Organisatie rol 4 Gematigd positief Maatwerk Vereist maar lastig 5 Gematigd positief Gematigd positief Wisselwerking Vereist Maatwerk Organisatie rol Geen vereiste 7 Gematigd positief Vereist maar lastig 8 Positief Maatwerk Eigen initiatief Organisatie rol Eigen initiatief Wisselwerking 6 Initiatief Werkzekerheid Voordelen Nadelen +/- Maatwerk Wisselwerking Eigen initiatief Maatwerk Vereist Afwisseling Ontwikkeling Ontwikkeling Frisheid Onzekerheid ± Statusverlies + Ontwikkeling Helpt concerngedachte Bredere kijk Netwerken Vergroot inzetbaarheid Ontwikkeling Onzekerheid Risico slechte stap Onzekerheid Risico slechte stap + Onzekerheid - Ontwikkeling Potentie eruit halen Ervaring Frisheid Afwisseling Statusverlies + Gedwongen karakter + Afwisseling Kansen Zekerheid Rust Onzekerheid Risico slechte stap + Vereist maar lastig, ook belemmerend Goed maar niet vereist Vereist maar lastig ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ + Pagina 78 8.3.2 Samenvatting codering onafhankelijke variabelen ARBEIDSMOTIEVEN HPK1 HPK2 HPK3 Waarde Expressief Comfort Economisch Expressief Expressief HPK4 HPK5 Expressief Expressief HPK6 Economisch Expressief Comfort Expressief HPK7 HPK8 HPK9 Expressief Economisch Expressief Economisch VW1 Expressief Comfort VW2 VW3 VW4 Economisch Expressief Expressief Leer Comfort Expressief Leer Comfort Leer Expressief Comfort Leer Expressief Expressief VW5 VW6 VW7 VW8 VW9 Uitingsvorm Ik ben op zoek naar inhoudelijk leuk werk binnen een prettige werksfeer en veilige omgeving. Ik vind uitdaging belangrijk en feeling hebben met de organisatie waarvoor je werkt. Na 5 jaar is het nieuwe er wel vanaf dus ik houd van afwisseling, goede collega’s zijn ook erg belangrijk voor mij. Inhoudelijk leuk werk. Wanneer in mijn werk veel afwisseling aanwezig is haal ik daar plezier uit, dat is voor mij het belangrijkste in mijn werk. Taken en verantwoordelijkheden, arbeidssatisfactie, waardering in de zin van financiële beloning maar ook dat je een bijdrage levert en daardoor afkomt van de stempel HPK. Voor mij moet het werk wel een uitdaging zijn. Ik moet er de zin van inzien en er lol aan kunnen beleven. Enige status bij je collega’s vind ik ook belangrijk. Uitdaging, resultaat… Het allerbelangrijkst is voor mij toch wel resultaat en doelen halen, ik wil het verschil maken. Zichtbaar resultaat en gezamenlijk belang, zeker het laatste maakt dat ik mijn werk leuk vind. Netwerken, het sociale contact. Het werk zelf moet ook inhoudelijk leuk zijn, ik houd niet van cijfermatig werk, een stafmedewerker die alleen maar het budget in de gaten houdt lijkt me niks en daar bedank ik voor. Een prettige werkomgeving speelt mee. Salaris, uiteindelijk moet er toch brood op de plank komen. Afwisseling en toekomstgerichtheid. Ik wil me ontwikkelen, ik wil zelfstandigheid en ik wil interessant werk. Netwerken, bijblijven op je vakgebied, samenwerken met collega’s en het overbrengen van kennis. Resultaatgerichtheid zit er ook wel in bij mij. Het belangrijkste is voor mij wel het sociale contact. Comfort in je baan maar ook vooral mijn ontwikkeling. Inhoudelijk leuk werk, met collega’s samenwerken. Het gedwongen zijn om dingen samen met mensen te doen die je niet zelf hebt uitgezocht, een soort sociale uitdaging. Het dienstbare karakter in mijn werk vind ik leuk. Doorgroeien, je blijven ontwikkelen is ook belangrijk. Uitdaging, met name dat onderzoek vind ik interessant en het moet ook resultaat opleveren. ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 79 VW10 Leer Expressief Vooral mijn eigen ontwikkeling, ook het samenwerken binnen de non-profit sector trekt mij enorm. NNM1 NNM2 Expressief Expressief NNM3 Comfort Expressief Economisch Leer Ik vind het belangrijk om met inhoudelijk leuk werk bezig te zijn en er dingen uit te halen. Ik zoek verantwoordelijkheid in mijn werk en het wordt ook leuk als ik de gelegenheid krijg mensen te motiveren. Ik vind het fijn dat ik hele leuke collega’s heb en dat ik inhoudelijk leuke projecten mag doen waarbij ik veel verantwoordelijkheden heb. Tuurlijk werk ik om geld te verdienen maar ook om mezelf te ontwikkelen. Toch, als je mij morgen zou zeggen dat ik een simpele baan krijg maar 2x zoveel geld zou ik dat wel doen en bijvoorbeeld mijn ontwikkeling wel ergens anders in doorzetten. Ik ben op zoek naar leuk werk maar ben ook iemand die graag met mensen om gaat. NNM4 NNM5 NNM6 NNM7 NNM8 ERVARINGEN HPK 1 Expressief Comfort Leer Expressief Leerdoelen Expressief Leer Ik mezelf en anderen laten ontwikkelen, ook resultaten zijn belangrijk. Ik wil wel echt met iets succesvols bezig zijn, het moet wel ergens toe leiden. Persoonlijke ontwikkeling. Het moet leuk werk zijn, dat zeker. Ik moet er een bepaalde mate van verantwoordelijkheid in hebben. Resultaatgerichtheid is ook belangrijk voor mij, ik zou niet kunnen werken in een omgeving waarin het allemaal maar vaag blijft. Mezelf ontwikkelen is ook een belangrijk. Waarde Negatieve ervaringen individu mobiliteit Negatieve ervaringen van collega’s met mobiliteit HPK 2 Positieve ervaringen individu mobiliteit Geen ervaringen van collega’s met mobiliteit HPK 3 Positieve ervaringen individu mobiliteit Negatieve ervaringen van collega’s met mobiliteit ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Uitingsvorm Bij mijn dienst verwachtte ik een lange carrière maar ik moest mobiel worden. HPK heeft een gedwongen karakter en je drukt als kandidaat op de begroting van een afdeling dus men wil snel van je af. Collega’s die in dezelfde situatie zitten ervaren het ook zo, ik hoor geen positieve verhalen ook verder over mobiliteit. Ik heb het altijd als positief ervaren, mijn werk heeft een cyclisch karakter dus het heeft me altijd fris gehouden. Het staat ver van de mensen af hier dus er wordt niet over gesproken. Het is heerlijk om mobiel te zijn, het geeft je zoveel energie. Er zijn veel mensen met angst als gevolg van de bezuinigingen, ondanks dat we weten dat de gemeentelijke CAO zodanig is dat je voor heel veel dingen beschermd wordt. Ik ken mensen die ook privé slechter ervoor stonden dus die kwamen echt in een vervelende situatie. Pagina 80 HPK 4 Negatieve ervaringen individu mobiliteit Wisselende ervaringen van collega’s met mobiliteit HPK 5 Negatieve ervaringen individu mobiliteit Geen ervaringen van collega’s met mobiliteit HPK 6 Negatieve ervaringen individu mobiliteit HPK 7 Geen ervaringen van collega’s met mobiliteit Negatieve ervaringen individu mobiliteit Negatieve ervaringen van collega’s met mobiliteit HPK 8 Positieve ervaringen individu mobiliteit Geen ervaringen van collega’s met mobiliteit HPK 9 Negatieve ervaringen individu mobiliteit ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Er zijn voor mij wel lastige punten geweest bij de start van het traject. Ik ben altijd sterk van mijn eigen tempo en hier kwam ineens dat dwingende, dat heeft mijn persoonlijke beleving wel beïnvloed. Ik voel me ook beschadigd, achteraf gezien heeft het een onprettig gevoel gegeven. Ik ken veel mensen en het is heel verschillend, de één heeft een baan gevonden via iets anders en de ander heeft ineens een roeping gevonden en de vertrekpremie meegenomen. Bij de verhalen is mobiliteit deels positief maar ze zijn toch allemaal wel enigszins beschadigd denk ik. Voor anderen is het nog steeds een ver van mijn bed show. Het is leerzaam en draagt bij aan je ontwikkeling maar in deze context wordt je te vaak gezien als ‘hete aardappel’ en het heeft dus een negatieve lading. Het leeft weinig op de afdeling, er wordt niet over gesproken want ik denk dat men door de bezuinigingen een beetje met de hakken in het zand is gaan staan. Ik ben zelf mobiel geweest maar dat is gewoon niet genoeg. Het moet je gewoon gegund worden. Mobiliteit werkt dus gewoon niet voor mij want ondanks mijn goede CV zit ik nog steeds in dit traject want kennelijk past het niet en komt het niet goed aan bij de mensen die jou graag zouden moeten willen hebben. Ik houd mij bezig met mezelf vanwege de situatie waar ik in zit. Mijn ervaring is dat je als oudere HPK’er veel zelf moet doen, op zoek naar een andere passende functie. De ondersteuning valt mij gewoon erg tegen. Ook de nieuwe trend, het profileren op LinkedIn, levert geen soelaas. Veel mensen die ik ken zitten in dezelfde situatie en delen mijn opvatting. Ik ken geen mensen met een andere opvatting, zelfs geen leidinggevende. Ik zit nu in een mobiliteitstraject, daarbinnen heb ik al verschillende kanten van de organisatie gezien. Op mijn afdeling wordt er niet over gesproken, ze zijn meer bezig met ‘waar gaat het naartoe’ dus het leeft niet zo. Ik ervaar de HPK-status als erg vervelend,ik voel me ook beschadigd. Pagina 81 Wisselende ervaringen van collega’s met mobiliteit VW1 Positieve ervaringen individu mobiliteit Negatieve ervaringen van collega’s met mobiliteit VW2 Geen ervaringen individu mobiliteit Geen ervaringen van collega’s met mobiliteit VW3 Positieve ervaringen individu mobiliteit VW4 Geen ervaringen van collega’s met mobiliteit Geen ervaringen individu mobiliteit Positieve ervaringen van collega’s met mobiliteit VW5 Positieve ervaringen individu mobiliteit VW6 Positieve ervaringen van collega’s met mobiliteit Positieve ervaringen individu mobiliteit Wisselende ervaringen van collega’s met mobiliteit VW7 Wisselende ervaringen individu mobiliteit Wisselende ervaringen van collega’s met mobiliteit ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ De meeste mensen die met mobiliteit in aanraking zijn gekomen in deze context hebben negatieve ervaringen. Sommigen voelen zich onder druk gezet om naar buiten te solliciteren. Maar soms hoor je ook weleens iemand die een andere functie (buiten het CMc om) heeft gevonden waarbij het uitstekend bevalt. Ik heb de afwisseling altijd als zeer prettig ervaren. Wel zijn de geluiden die ik hoor veelal negatief, ik ken niemand die bijvoorbeeld via het CMc een andere functie heeft. De succesverhalen ken ik niet. Ik heb nog niet echt een idee, ik moet het allemaal nog gaan ervaren hoe het is om mobiel te zijn. Ik ken niet echt mensen die al stappen hebben gemaakt want het leeft ook niet echt in mijn omgeving (door solofunctie). Ik ben altijd mobiel geweest, in het tweede jaar begon het bij mij altijd al te kriebelen. Ik ken iemand die een loopbaanstap heeft genomen, misschien ook nog wel via het CMc. Dat is een paar maanden geleden, die had het gehad met wat hij deed en die zit hele andere dingen te doen. Dit bevalt hem goed. Ik ben nooit stil blijven staan, je ontmoet zo telkens weer andere mensen bij een andere werkgever. Een kanttekening is wel dat je weinig ondersteund wordt. Ze vinden gewoon de verandering van werk leuk. Ik heb eens te lang in een functie gezeten, de afwisseling kwam toen als een echte verademing. Mobiliteit heb ik dus als heel positief ervaren. Ik heb wel makkelijk praten maar aan de andere kant, ik heb mijn kansen wel gepakt. Nou succes kent vele vaders natuurlijk, als mensen een goede baan vinden hebben ze het zelf gedaan en zullen ze niet zeggen dat ze het via een mobiliteitscentrum hebben gedaan. Je hoort wel veel positieve verhalen van loopbaanstappen. Natuurlijk hoor je ook wel eens verhalen waar je minder enthousiast van wordt. Ik heb de afwisseling altijd als positief ervaren maar in de huidige context is mobiliteit een lege huls. Niet iedereen ambieert dezelfde loopbaan. In mijn omgeving zie ik dat veel mensen toch wel om de paar jaar switchen, er wordt in de Pagina 82 VW8 Positieve ervaringen individu mobiliteit Negatieve ervaringen van collega’s met mobiliteit VW9 Geen ervaringen individu mobiliteit Wisselende ervaringen van collega’s met mobiliteit VW10 Positieve ervaringen individu mobiliteit Wisselende ervaringen van collega’s met mobiliteit NNM1 Wisselende ervaringen individu mobiliteit Positieve ervaringen van collega’s met mobiliteit NNM2 Wisselende ervaringen individu mobiliteit ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ huidige tijd wel veel over gesproken want je zit ook allemaal in de reorganisatie. Een aantal mensen is er echt mee bezig en voor anderen is het ‘het komt als het komt’. Ik ben altijd heel mobiel geweest als je kijkt naar mijn loopbaan. Dit maakt je breed inzetbaar en je kunt makkelijker schakelen. In de huidige context heeft het nog niet aan mijn verwachtingen voldaan. Nou ik sprak laatst iemand die universitair geschoold is maar nu secretaresse is, daar spreekt enorme onvrede uit. Het is wel incidenteel maar het zijn over het algemeen wel negatieve verhalen die je hoort. Ik weet nog niet of er concreet iets uitkomt. Het leeft wel maar veel mensen zijn gewoon bang voor hun eigen baan. Mensen vinden mobiliteit verder wel interessant, soms ook duur. Ik ken ook andere mensen die ermee bezig zijn maar hoe zij het ervaren weet ik niet. Het is ook altijd zo persoonlijk, ik ken ook wel wat mensen die al van functie gewisseld zijn. Daar heb ik nog contact mee af en toe en ze missen allemaal dit werk. Soms zijn ze wel hoger ingeschaald maar het is abstracter en missen ze contact met mensen. Als ik kijk naar mijn verleden vind ik het belangrijk om te bewegen. Ik houd van inhoud en dat heb ik gekregen door met name verticaal mobiel te zijn. Om mij heen zie ik mensen die het helemaal niet nodig vinden om te veranderen. Ik ken wel iemand die van functie gewisseld waarvan het nu uitstekend bevalt. Ik heb altijd veel gewisseld, dat switchen vind ik wel fijn want ik word onrustig als ik ergens te lang zit. In deze context werkt het alleen niet Ik hoor wel van mensen die nu buiten de gemeente werken dat het echt een verademing is. Ik heb te lang in mijn laatste functie gezeten, toen ik naar een andere functie ging kreeg ik het plezier meer terug. Hier heb ik me weleens ingeschreven bij het CMc, dat was toen een drama dus ik hoop dat kandidaten het nu wel beter hebben. Ik probeer het verder positief te communiceren maar mijn ervaringen met mobiliteit in het concern weerhouden mij ervan zoiets nog een keer te doen. Pagina 83 Negatieve ervaringen van collega’s met mobiliteit NNM3 NNM4 Geen ervaringen individu mobiliteit Negatieve ervaringen van collega’s met mobiliteit Positieve ervaringen individu mobiliteit Geen ervaringen van collega’s met mobiliteit NNM5 Geen ervaringen individu mobiliteit Positieve ervaringen van collega’s met mobiliteit NNM6 Geen ervaringen individu mobiliteit Negatieve ervaringen van collega’s met mobiliteit NNM7 Positieve ervaringen individu mobiliteit Wisselende ervaringen van collega’s met mobiliteit NNM8 Geen ervaringen individu mobiliteit Wisselende ervaringen van collega’s met mobiliteit PERSPECTIEF HPK 1 Waarde Ongunstig intern arbeidsmarktperspectief - ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Een collega vertelde dat ze gesolliciteerd had op een functie waar haar CV naadloos op aansloot maar ze werd geeneens uitgenodigd, dat soort vreemde verhalen. De algemene tendens is toch wel dat mensen wat sceptisch zijn. Ik heb er zelf ervaring mee maar dat was de afspraak. Het is altijd wel spannend, sowieso weet je dat het gebeurt dus je stelt je erop in en het pakt altijd toch wel leuk uit. Het is aan de ene kant een taboe en aan de andere kant moet je die mensen ook wel kennen en ik denk dat het hier gewoon minder leeft. Ook is het de cultuur van de gemeente, het wordt altijd heel omslachtig gebracht als iemand weggaat (andere uitdagingen etc.). Er is een soort mist om mensen die vertrekken, de uiteindelijke reden hoor je toch niet. …maar ik heb er geen ervaring mee. Ik heb wel een collega geadviseerd zich aan te melden, die heeft nu een nieuwe functie en heeft het meer naar d’r zin. Voor mijzelf vind ik het eigenlijk ook niet nodig. We spreken er weinig over maar vanwege de aard van mijn werk hoor ik wel alleen maar de negatieve verhalen. Ik ben altijd mobiel geweest en heb dat als prettig ervaren. Ik doe ook wat ik nu doe omdat ik overzicht heb verkregen door mijn diverse loopbaan. Ik zie negatieve verhalen, vaak aan de gedwongen kant maar ik zie ook wel goede resultaten. Mensen moeten dat gewoon zelf ervaren denk ik. Het is nog allemaal nieuw voor mij eerlijk gezegd. Over het algemeen krijg ik niet de indruk dat mensen waarvan ik weet dat ze van functie zijn gewisseld het als gedwongen of negatief hebben ervaren maar of ze het echt leuk vinden weet ik niet. Uitingsvorm Ik wil graag als onderzoeksmedewerker aan de gang maar vraag me af of dat nog wel binnen de ambtenarenstatus zal passen hier. - Pagina 84 HPK 2 Gunstig intern arbeidsmarktperspectief HPK 3 Gunstig intern arbeidsmarktperspectief HPK 4 HPK 5 HPK 6 HPK 7 HPK 8 Gunstig intern arbeidsmarktperspectief Gunstig intern arbeidsmarktperspectief Gunstig extern arbeidsmarktperspectief Gunstig intern arbeidsmarktperspectief Gunstig intern arbeidsmarktperspectief Ongunstig extern arbeidsmarktperspectief Gunstig intern arbeidsmarktperspectief Gunstig extern arbeidsmarktperspectief HPK 9 Ongunstig intern arbeidsmarktperspectief VW1 Gunstig intern arbeidsmarktperspectief VW2 Gunstig intern arbeidsmarktperspectief Ongunstig extern arbeidsmarktperspectief VW3 Gunstig intern arbeidsmarktperspectief VW4 Gunstig intern arbeidsmarktperspectief ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Ik denk dat een functie als bestuurscoördinator of senior beleidsmedewerker wel te halen is. Ik wil groeien in mijn aankomende functie, ik heb wel gehoord dat er veranderingen aan zitten te komen op een positieve manier binnen mijn functie. Dus er zit veel perspectief in, ik heb het gevoel dat ik een mooie bijdrage kan leveren. Het lijkt de goede kant op te gaan. Ik zie voor mezelf een goede positie weggelegd… …ook buiten de gemeente. Natuurlijk zijn er nog openingen, je moet de moed nooit opgeven. Binnen het concern zie ik nog wel kansen… …maar buiten het concern is kans op plaatsing vrijwel nihil. Ik zie genoeg perspectief. Ik zou wel graag een keer hoofd of directeur bedrijfsvoering bij een non-profit organisatie willen worden, dat moet haalbaar zijn. Nou de kansen zijn er wel maar de concurrentie is heel groot dus dat maakt het lastig. Ik hoop dat ik iets leuks tegen kom, anders zal ik teruggaan naar mijn eigen functie. Er is genoeg te doen voor mensen met mijn ervaring. Ik verwacht dat het nog even duurt voordat de gehele sector zal bijtrekken, ik zou wel buiten het concern willen werken omdat het met name dichter bij huis te zoeken. Ik weet dat er binnenkort een functie vrijkomt die ik leuk vind dus daar ben ik al mee bezig. De gemeente is zo groot, die mogelijkheden moeten er gewoon zijn. Pagina 85 VW5 Ongunstig extern arbeidsmarktperspectief Buiten het concern zou ik wel willen werken maar daar zijn heel weinig vacatures. Gunstig intern arbeidsmarktperspectief Ik ben expert B dus zat te doen. Ik zie ook wel veel perspectief alleen je moet wel realistisch blijven. Het maakt mij niet zoveel uit, je kan overal een bijdrage leveren en dat is gewoon leuk. Ik zou het liefst nog veel rondkijken binnen de gemeente en dat gaat wel lukken. Externe mobiliteit zou ik ook wel willen, ik zie wel dingen voorbij komen ook. Er zijn op dit moment niet zo heel veel functies maar ik denk dat het wel moet lukken. Ik zie de kans niet om te werken waar ik wil omdat ik de opleiding niet heb. Ik hoor ook nog steeds niks van mijn ontwikkelassessment. Ik ben breed georiënteerd maar ik zie genoeg kansen. Ik denk dat het wel komt maar het zal tijd vergen. Er moet overal bezuinigd worden, de externe inhuur is een stuk minder dus je zou zeggen de kansen zijn groter maar je ziet ook dat iedereen overal op de rem staat. Ik merk aan mijn bestuur dat ze behoefte hebben aan de functie die ik graag wil doen. Ik zie heel veel mensen een andere werkplek krijgen, dan vraag ik me af ‘waar zijn al die vacatures die ik niet op Sjaan zie staan?’ Verder zit alles gewoon muurvast. Ik zou wel terug willen richting de kunstsector maar daar zit ook alles vast. Binnen de gemeente zie ik nog wel kansen, er zijn nog genoeg functies die ik zou willen doen binnen de gemeente. Buiten de gemeente zullen weinig mensen zitten te wachten op iemand van mijn leeftijd. Ik heb een brede scope bij het zoeken, ik zou wel dichter bij het politieke spel willen komen. Gunstig extern arbeidsmarktperspectief VW6 Gunstig intern arbeidsmarktperspectief Gunstig extern arbeidsmarktperspectief VW7 Gunstig intern arbeidsmarktperspectief VW8 Ongunstig intern arbeidsmarktperspectief VW9 Gunstig intern arbeidsmarktperspectief Ongunstig extern arbeidsmarktperspectief VW10 Gunstig intern arbeidsmarktperspectief NNM1 Ongunstig intern arbeidsmarktperspectief Ongunstig extern arbeidsmarktperspectief NNM2 Gunstig intern arbeidsmarktperspectief Ongunstig extern arbeidsmarktperspectief NNM3 Gunstig intern arbeidsmarktperspectief ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 86 Gunstig extern arbeidsmarktperspectief NNM4 NNM5 NNM6 NNM7 NNM8 Gunstig intern arbeidsmarktperspectief Gunstig extern arbeidsmarktperspectief Gunstig intern arbeidsmarktperspectief Gunstig extern arbeidsmarktperspectief Gunstig intern arbeidsmarktperspectief Gunstig intern arbeidsmarktperspectief Gunstig intern arbeidsmarktperspectief Gunstig extern arbeidsmarktperspectief RECHTVAARDIGHEID HPK 1 Waarde Procedurele onrechtvaardigheid Distributieve rechtvaardigheid HPK 2 Procedurele onrechtvaardigheid Distributieve rechtvaardigheid HPK 3 Procedurele rechtvaardigheid Distributieve rechtvaardigheid HPK 4 Procedurele rechtvaardigheid HPK 5 Distributieve rechtvaardigheid Procedurele onrechtvaardigheid Distributieve rechtvaardigheid ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Voor mij is het niet makkelijker of moeilijk buiten de gemeente werk te vinden. Ik heb de drive om te blijven ontwikkelen. Ik denk niet dat daar veel verschil in zit voor mij. Nou als die nieuwe serviceorganisatie komt zie ik wel kansen. Ik ben niet met de gemeente getrouwd, het lijkt me leuk om ergens anders te gaan kijken. Of er hier mogelijkheden zijn? Mogelijkheden zijn er altijd. Als ik zou willen zou ik best kunnen praten over een functie die ik leuk vind. Ik zie nog wel perspectief om richting het bestuurlijke te gaan. Ik sta open voor nieuwe dingen omdat ik een algemene functie heb. Uitingsvorm Regels worden toegepast als het de directie uitkomt en niet toegepast als het niet uitkomt. Ik neem aan dat mobiliteit ook wel lost staat van bezuinigingen en dat het moet bijdragen aan een betere organisatie. Ik heb weleens gesolliciteerd op een functie waarvan ik verwacht had dat ik een uitnodiging zou krijgen maar die kreeg ik niet. Ze willen gewoon een inhoudelijke verbeterslag maken door mensen mobiel te maken en daarmee fris te houden. Ik denk dat je een betere professional wordt, en dat kan ik zeggen door mijn ervaring, als je op verschillende plekken in de organisatie hebt gewerkt. Zoals het nu is ingericht vind ik het wel goed, voor zover ik daar zicht op heb. Ik denk dat veel meer mensen zich bewust moeten zijn hoe heerlijk het is om mobiel te zijn, wat een boost dat is. Men was er altijd al mee bezig, de bezuinigingen zullen een katalysator vormen. Het centraal matchen vind ik goed, slechts een aantal persoonlijke dingen bij aanvang van het traject vond ik niet goed. Mobiliteit is uiteindelijk voor iedereen goed en zal tot een betere organisatie leiden. De HPK-status brengt vooroordelen met zich mee, je wordt als hete aardappel gezien en het heeft een negatieve lading. Er is ook geen voorrangsregel meer dus het wordt alleen maar moeilijker. Mobiliteit is leerzaam en draagt bij aan de ontwikkeling van werknemers Pagina 87 HPK 6 Procedurele onrechtvaardigheid Distributieve onrechtvaardigheid HPK 7 Procedurele onrechtvaardigheid Distributieve rechtvaardigheid HPK 8 Procedurele onrechtvaardigheid Distributieve rechtvaardigheid HPK 9 Procedurele onrechtvaardigheid Distributieve rechtvaardigheid VW1 Procedurele rechtvaardigheid Distributieve rechtvaardigheid VW2 Distributieve rechtvaardigheid VW3 Procedurele rechtvaardigheid VW4 Distributieve rechtvaardigheid VW5 Procedurele rechtvaardigheid ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Ik heb cursussen gedaan en assessments maar dit zet ook geen zoden aan de dijk wat er is geen follow-up. Ook het YY-systeem werkt niet. Ook in de praktijk zie je dat als je 3x nee zegt tegen een functie dat je in feite je eigen afscheidsfeestje aan het organiseren bent. Het hele beleid is gedoemd te mislukken. De uitkomst van mobiliteit bevalt mij ook totaal niet want ik ben mobiel geweest maar zit nog steeds in dit traject. Mobiliteit werkt, mits de uitvoering goed is georganiseerd en geregeld. Dat is het hier niet. Het wordt op een hoog abstractieniveau neergezet maar de praktijk is weerbarstig. Met name de bureaucratische handelswijze vind ik een probleem. Mobiliteit is goed voor een flexibele organisatie en het is goed voor jezelf. Opmerking is wel dat de kansen t.a.v. mobiliteit van herplaatsers verschillen. Het proces zoals het is ingericht duurt veel te lang, en daardoor zie je dat diverse mensen zich ermee gaan bemoeien. Het is niet strak gelijnd. Het concept deel ik absoluut, ik zit in een traject en ik denk dat ik door het zien van verschillende kanten alleen maar sterker wordt. Door de moordende concurrentie word ik vaak geeneens voorgedragen als kandidaat dus mobiliteit is voor mij nu niet goed. Ik heb wel een stuk of 6 a 7 sollicitaties geschreven en naar het CMc gestuurd maar geen ene keer ben ik voorgedragen. Ik verwacht dat het los gezien van je niveau wel goed is voor je ontwikkeling maar ook voor de ontwikkeling van de organisatie om vaker te rouleren. Om vaker van taken te switchen etc. Daardoor heb je meer uitdagingen en ga je met meer zin naar je werk. Het goede van het CMc is juist dat ze algemeen werven. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen vrijwillige en verplicht mobielen. Het CMc moet zich alleen wel wat meer profileren denk ik. Ik verwacht op de lange termijn wel positieve uitkomsten van het mobiliteitstraject. Het is goed voor je ontwikkeling en ik vind die afwisseling interessant. Je moet zo lang werken en als je geen plezier meer hebt in je werk is dat slecht, mobiliteit kan dit dus stimuleren. Nog geen ervaring mee, ik ben er net ingestapt. Ik keen naar mezelf en naar wat ik qua deskundigheidsbevordering heb gedaan en dat is bar weinig. Met mobiliteit hoop ik dat bij te spijkeren. Ik vind het een goed proces, ik ben het namelijk niet eens met het verhaal ons kent ons, dat soort mobiliteit. Er moet iets centraals zijn, een databank, ik moet ook kunnen zien welke vacatures er zijn en welke er aankomen. Ik heb geen idee hoe het allemaal werkt Er wordt natuurlijk flink bezuinigd en onze afdeling gaat ook op de schop, ik zit nu wel goed maar je weet het maar nooit. Het huidige proces heeft kanttekeningen maar is wel goed ingestoken. Pagina 88 Distributieve rechtvaardigheid VW6 Procedurele rechtvaardigheid Distributieve rechtvaardigheid VW7 Procedurele onrechtvaardigheid Distributieve rechtvaardigheid VW8 Procedurele onrechtvaardigheid Distributieve rechtvaardigheid VW9 Procedurele rechtvaardigheid Distributieve rechtvaardigheid VW10 Procedurele rechtvaardigheid Distributieve rechtvaardigheid NNM1 NNM2 NNM3 Procedurele onrechtvaardigheid Distributieve rechtvaardigheid Procedurele onrechtvaardigheid Distributieve rechtvaardigheid NNM4 Procedure rechtvaardigheid ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Mobiliteit leeft al langer, ze zijn al langer bezig om te laten zien dat het goed voor je is. Bezuinigingen zijn noodgedwongen maar het kan wel voor de bewegingen zorgen die je nodig hebt. Het centraal matchen lijkt me heel goed, die eerlijkheid werkt uiteindelijk gewoon voordeliger voor je organisatie. Mobiliteit zal naar mijn verwachting wel leiden tot een beter ambtelijk apparaat. Daarom is het ook zo ingestoken, tuurlijk spelen die bezuinigingen ook een rol maar ik ben ervan overtuigd dat het voor het concern goed is en voor de mensen. Het proces van koude matching werkt volgens mij niet, ik heb gesolliciteerd op functies waarvan ik zeker wist dat ik geschikt was maar heb er nooit meer wat van gehoord. Als ik dan ga bellen wordt mij ook helemaal niks duidelijk. Vaak zijn het hele basale dingen. Ik verwacht wel dat het mobiliteitsverhaal is opgestart vanuit het geloof dat de wereld veranderd als mensen hun loopbaan anders inrichten. De bezuinigingen geven er alleen wel een vervelende draai aan. De huidige procedures en regels belemmeren mijn doorgroei. Ik ben altijd mobiel geweest en dat maakt je sterker, ik verwacht dat dat uiteindelijk ook voor mij zijn vruchten zal afwerpen. Het is terecht dat ze werving via centrale matching proberen te doen omdat je anders van die eilandjes krijgt. Ook al kan je via je netwerk wat regelen, het moet gewoon goed geregeld zijn zo. Meer met minder, het is een cliché maar dat proberen ze altijd. Ik zie veel verstopt talent, het feit dat je zelf niks in huis hebt is een beetje een waarheid die ze zelf gecreëerd hebben. Dit is daarom een goede ontwikkeling. Je moet alleen niet zeggen minder taken dus minder mensen, dat is niet waar en dat vind ik niet fair. Ik vind het goed hoe het nu is ingericht omdat je anders nooit aan die bezuinigingsdoelstelling komt. Als ik voor mijzelf spreek merk ik dat ik het heel belangrijk vind en verwacht ik mezelf te ontwikkelen door mobiel te zijn. Er klopt helemaal niets aan de procedures. Ik heb hier geen kijk op, dat zegt veel over de transparantie want ik zit dicht bij het vuur. Mobiliteit moet er wel zijn, voor jezelf en voor de organisatie. Met die centrale matching ben ik niet zo heel blij omdat ik mij afvraag of die mensen bij het CMc genoeg kennis hebben over die match. Daar maak ik me zorgen over. Ik moet nog maar zien of je op deze manier de juiste mensen op gesprek krijgt. De mobiliteitsgedachte vind ik goed en logisch, daar wordt je alleen maar beter van. Dit kan wel iets van mijn generatie zijn. Ik zie de voordelen van hoe het nu is ingericht, het heeft ook wel wat nadelen. Pagina 89 - Ik wil nu nog niet mobiel zijn dus verwacht ik er ook niks van. NNM5 Procedurele onrechtvaardigheid NNM6 Distributieve onrechtvaardigheid NNM7 Procedurele onrechtvaardigheid Het centraal matchen vind ik echt belachelijk, dat je een vacature centraal moet aanmelden terwijl jij de perfecte kandidaat hebt. Ik weet niet hoe het proces nu werkt. Er moet eerst eens inzichtelijk worden gemaakt voor wie mobiliteit is zodat we weten waar we het over hebben en waarvoor we het doen. Je ziet dat diensten vluchtwegen vinden en ik geef ze daar gelijk in. Ook het gedwongen karakter bij HPK’ers vind ik niet goed. De plannen lagen er al voor de bezuinigingsopgave. Het is er wel door in een stroomversnelling gekomen. Je probeert de dekbedden nu gewoon op te schudden en dat is wel goed. Als je echt geschikt bent voor een functie kom je met dit systeem wel op de functie denk ik. Ik verwacht dat mobiliteit de kwaliteit binnen het concern in beweging kan brengen, tuurlijk zal het ook de externe inhuur terugdringen. Distributieve rechtvaardigheid NNM8 Procedure rechtvaardigheid Distributieve rechtvaardigheid RETORIEK HPK 1 HPK 2 Waarde Discrepantie Discrepantie / Helderheid Helderheid Discrepantie HPK 3 HPK 4 HPK 5 Helderheid / Discrepantie HPK 6 HPK 7 Discrepantie Discrepantie HPK 8 Helderheid HPK 9 Discrepantie Uitingsvorm Mobiliteit wordt prominent gecommuniceerd maar het aantal beschikbare vacatures blijft achter. Het zijn soms mooi-weer verhalen maar soms is het ook to the point. Dat er weinig aanbod is, is ook iets wat je terugleest. Je ziet natuurlijk wel succesverhalen maar er zijn natuurlijk ook mindere verhalen, die lees je niet maar hoor je wel. Ik prik dwars door zo’n mooi weer verhaal heen, veel zullen hier doorheen prikken en zoiets hebben van ik zit hier wel goed. De communicatie is wel goed maar het lost mijn probleem niet op. Het idee van één concern komt heel duidelijk terug in de communicatie maar in de praktijk zijn veel diensten nog voor zichzelf bezig. Wat gecommuniceerd wordt kan ik moeilijk rijmen met de praktijk… het is een schijnbeweging… Er wordt op Sjaan regelmatig over successen met mobiliteit gesproken, dat is helaas niet mijn ervaring en ook niet van andere herplaatsers die ik spreek. De communicatie is wel helder maar het is niet de goede keuze hoe het nu is neergezet, zeker ook vanuit werkgever Rotterdam bezien. De meeste berichten die geplaatst worden zijn positieve verhalen, anders plaats je ze niet. Dus ik weet dat het positief is en dat de werkelijkheid anders is. Het zijn mooi weer verhalen, de praktijk is anders. ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 90 VW1 Helderheid VW2 Helderheid VW3 VW4 Helderheid Helderheid VW5 Helderheid VW6 Discrepantie VW7 Discrepantie VW8 Discrepantie VW9 Discrepantie VW10 Discrepantie NNM1 Discrepantie NNM2 Discrepantie NNM3 NNM4 Discrepantie Ik snap wel dat het CMc zich moet ontwikkelen en profileren, door dat te doen eisen ze eigenlijk de plek op van P&O bij de diensten en daar moet aandacht aan besteed worden. Het onder de aandacht brengen van de mogelijkheid van een CMc vond ik goed. Over het hele plaatje gezien heb ik weinig zicht over hoe dat in de praktijk te werk gaat. Het laatste wat ik over mobiliteit las ging over de volledige vacaturestop. Je ziet het weleens boven komen drijven op bijvoorbeeld een Sjaan. Ze hebben weleens artikels geplaatst van mensen die via het CMc geplaatst werden, de strekking van die verhalen was vrijwel altijd positief. Toen ik het las dacht ik waarom niet? Je ziet berichten over mobiliteit. Dan denk ik van ‘het gaat leven hier’ en dat is leuk. Je moet er alleen niet teveel van verwachten, sommige mensen zijn te ongeduldig en verwachten snelle resultaten. Volgens mij gaan ze aan hun succes ten onder, je leest positieve verhalen en dat zoveel mensen zich aanmelden. De verwachtingen zijn heel hoog maar als ik zo collega’s spreek die zich hebben aangemeld zijn dat niet alleen maar positieve verhalen. Dus of ze het allemaal kunnen waarmaken… Dan gaan ze zo’n enorm blaat verhaal houden maar in de praktijk is er niks. ‘Schrijf je in bij het CMc’, maar ik ben daar van geschrokken. Ten eerste duurde het 4 maanden voordat ik ergens kwam, ik moest er elke keer zelf achteraan rennen. Als ik nu wat lees over dat iemand mobiel is moet ik daarom lachen. Je ziet veel dubbele boodschappen in de communicatie, zelfs als ze iets communiceren wat niet positief is proberen ze daar toch nog een positieve draai aan te geven. Er wordt veel gepubliceerd, ze zouden iets duidelijker moeten zijn. Communiceer dit maar doe vervolgens niet iets anders. Bijvoorbeeld dat ze zeggen ‘ambtenaren moeten in beweging komen’ en vervolgens hop… 1000 man op de stoep. Ja het is me opgevallen dat er veel reclame voor gemaakt is en dat er een heel positief beeld geschetst is en da tik steeds het gevoel heb als ik het lees van ‘ja ja jongens, maak het niet mooier dan het is.’ Ook echt dat het van ons is, maar volgens mij is het gewoon om die 1000 fte weg te krijgen. Dat is niet fout maar communiceer het dan niet anders, je mag er best heel eerlijk in zijn. Nou je ziet vaak van die halleluja berichten van het CMc, waar ik echt zó kotsmisselijk van word, waarin staat dat iedereen mobiel moet worden maar iedereen kan helemaal niet mobiel worden. Ik zie soms functies, die mensen zijn zo vakinhoudelijk, die kan je niet zomaar ergens anders neerzetten. Ik word gewoon moe van de blijheid van het CMc, die doen alsof ze geweldig werk verrichten maar ik zie er niks van terug. Bij die communicatie over mobiliteit heb ik niet echt het idee dat het overeenkomt met de praktijk. Sowieso is de communicatie over HR in Rotterdam niet goed. Ik lees zelden iets over mobiliteit omdat ik persoonlijk niet het gevoel heb dat het mij aangaat. Ik vind het altijd een mooi weer verhaal, alsof je bijvoorbeeld met zo’n CMc even duizend man weg zet. Je kan iedereen erin gooien maar het is gewoon een schijnoplossing. ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Pagina 91 NNM5 Discrepantie De interviews zijn meestal de mooi weer verhalen. Toevallig weet ik wel eens de ins en outs van bepaalde verhalen en dan krijg ik er wel een dubbel gevoel bij. Er zijn ook mensen die HPK zijn die gewoon niet weten waar ze aan toe zijn en niks meer horen. Ik vind dat zij (het CMc) wel een slag hebben gemaakt in de communicatie, dat valt mij op. Maar er mag nog wel meer communicatie zijn. Ik lees weinig over mobiliteit maar ervaar wel vreemde dingen in de praktijk. Ik zie dat ze heel druk bezig zijn iets te ontwikkelen terwijl de kandidaten al aangeleverd worden, dat is tricky. Ik las laatst dat er 1000 aanmeldingen waren en dat er 17 mensen gematched waren. Ik heb ook wel eens meer gehoord dat er een enorme overload aan kandidaten is, ook met die bezuinigingen erachter krijg ik daar een beetje een raar gevoel bij. Dan kom je weer op die praktische mogelijkheden, is het wel haalbaar? Als ik dan later wat lees krijg ik een beetje het idee van een dubbele boodschap. NNM6 Helderheid NNM7 - NNM8 Discrepantie ROL LEIDINGGEVENDE Uitingsvorm Waarde perceptie mob. Uitingsvorm HPK 1 Waarde steun Goed Mijn relatie met mijn leidinggevende is goed. Positief tegenover persoonlijke mobiliteit HPK 2 Goed Ik weet gewoon dat hij mij zou willen aannemen. Gematigd positief tegenover persoonlijke mobiliteit HPK 3 Niet goed Ik heb een flinke ervaring met mijn manager gehad. Negatief tegenover persoonlijke mobiliteit HPK 4 Goed Positief tegenover persoonlijke mobiliteit HPK 5 Niet goed Hij zou niet willen dat ik naar een andere functie ga want ik heb wel het idee dat hij tevreden is over mij en we kunnen prima met elkaar opschieten daar. Hij heeft mij beperkt. Mijn leidinggevende toont begrip voor mijn situatie en is begaan. Hij weet dat ik nu zomaar gevolgen kan zijn. Dat zou hij niet fijn vinden maar hij biedt mij nu ook niks aan. Hij heeft weinig gedaan want vanuit zijn oogpunt betekende het weer een nieuwe sollicitatieprocedure. Hij stond niet positief tegenover mijn mobiliteit dus ben ik zelf maar naar P&O gestapt. Hij kent mijn situatie en steunt mij daarin. ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Negatief tegenover persoonlijke mobiliteit Pagina 92 Mijn direct leidinggevende heeft een stap van mij geweigerd en dat heeft voor teleurstelling gezorgd. HPK 6 Goed Mijn leidinggevende vraagt zich ook af waarom ik in deze situatie zit. Positief tegenover persoonlijke mobiliteit HPK 7 Goed Positief tegenover persoonlijke mobiliteit HPK 8 - HPK 9 - VW1 Goed Ik heb een direct leidinggevende die met zwangerschapsverlof is maar haar plaatsvervanger, daar kan ik het prima mee vinden. Feitelijk heb ik nu geen structureel leidinggevende. Weet je wat het is, mijn interimleidinggevende heeft de opdracht om aardig wat mensen te dumpen dus het is lastig om wat over zo iemand te zeggen. Ik ontvang veel steun van mijn leidinggevende en ik kan er altijd terecht. VW2 Goed Ik zie mijn leidinggevende niet veel maar heb wel een goede verstandhouding met haar. Gematigd positief tegenover persoonlijke mobiliteit VW3 Niet goed Negatief tegenover persoonlijke mobiliteit VW4 Goed VW5 Niet goed Mijn leidinggevende vindt dat wij niet langer dan 7 jaar een bepaald traject mogen doen. Ze heeft ook slecht over mij gepraat tegen haar opvolger. Het is iemand die kansen en mogelijkheden ziet en deze ook gaat faciliteren. Het is een hele aparte relatie, het is zakelijk maar niet de leukste manier om zo te werken. Ik maak deel uit van een team waarin ieder zijn specialisme heeft maar hij kan er niet echt een team van maken. Het is een vrij koude manier van leidinggeven en daar houd ik niet zo van. ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Hij wil mij verder helpen alleen hij heeft zijn geen formatieruimte. Ze is betrokken met mijn situatie en ondersteunt me met tips en advies. - - - Ik heb binnenkort wel een gesprek met haar over de huidige stand van zaken. Positief tegenover persoonlijke mobiliteit We spreken ook wel eens over mobiliteit maar dan op mij toegespitst, hij vindt het een goed idee. Ik heb met haar uiteraard besproken dat ik het loopbaantraject wil volgen. Ze stond hier positief tegenover, maar wel met de knipoogopmerking ‘je mag hier niet weg’. Ik ben toen gewoon tegen gewerkt want ik merkte dat mij functies werden onthouden. Positief tegenover persoonlijke mobiliteit Gematigd positief tegenover persoonlijke mobiliteit Pagina 93 Je krijgt veel informatie en wordt ondersteund. We spreken elkaar om de zoveel weken erover maar de meeste stappen neem ik gewoon zelf. VW6 Goed Ik heb net een nieuwe leidinggevende en daar ben ik erg enthousiast over. Positief tegenover persoonlijke mobiliteit VW7 Goed We delen dezelfde mening. VW8 Goed Ik heb een goede relatie met haar. Positief tegenover persoonlijke mobiliteit. Positief tegenover persoonlijke mobiliteit. VW9 Goed Prima leidinggevende. Positief tegenover persoonlijke mobiliteit. VW10 Goed We spreken elkaar regelmatig. Positief tegenover persoonlijke mobiliteit. NNM1 Goed NNM2 - NNM3 Goed Positief tegenover persoonlijke mobiliteit. Positief tegenover persoonlijke mobiliteit. Positief tegenover persoonlijke mobiliteit. NNM4 Goed Mijn leidinggevende weet van mijn standpunt en snapt mij. We kennen elkaar nog niet zo goed en ik weet dus nog niet wat ik aan hem heb. Hij komt op voor onze belangen, dat zou iedere leidinggevende moeten doen, dat is logisch. Ik werk veel samen met mijn leidinggevende. NNM5 Goed Ik vind mijn leidinggevende wel goed maar zie hem weinig. Gematigd positief tegenover persoonlijke mobiliteit. NNM6 Goed Ik heb een goede relatie met mijn leidinggevende. Positief tegenover persoonlijke mobiliteit. NNM7 Goed Hij geeft me vrijheid. Positief tegenover persoonlijke mobiliteit. ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Positief tegenover persoonlijke mobiliteit. Pagina 94 We spreken weleens over mijn mobiliteit, met name over het volgen van een opleiding en wat je ermee kan. Mijn leidinggevende vindt ook dat men mobiel moet blijven. Zij is de eerste die wat voor mij wilt doen, ware het niet dat zij ook tegen allerlei muren oploopt. Als je vraag is of mijn leidinggevende die hierbij betrokken was een positieve bijdrage heeft geleverd is mijn antwoord ja. Mijn leidinggevende weet dat ik aangemeld ben bij het CMc en ze vindt dit prima. Mijn leidinggevende zegt ook wel van zoek vooral wat anders. Hij is gewoon positief over mobiliteit. Ik hoop dat hij het jammer zou vinden maar ik denk dat hij het wel goed vindt voor mij. Wat betreft mijn mobiliteit denkt hij enorm mee omdat ik denk ik ook in een bepaald groeipad zit. Hij heeft er niet echt tijd voor dus het idee kwam meer uit mezelf. We steken het positief in. Hij laat mij ook vrij in mijn mobiliteit. Hij heeft me eerlijk gevraagd of het me leuk lijkt. NNM8 Goed Over het algemeen een goede verstandhouding dus. ‘Mobiliteit: een begrip waar veel van verwacht wordt’ Positief tegenover persoonlijke mobiliteit. Pagina 95 Ze is zelf mobiel dus ze staat ook zelf heel positief in het concept mobiliteit.