Een referentiekader voor het verleden

advertisement
EEN REFERENTIEKADER VOOR HET VERLEDEN
TIJD
Prehistorie
(= geen geschreven
bronnen)
RUIMTE – ONTWIKKELING
Afrika
Ontstaan en evolutie van de mens (eerste mens: 2,5 miljoen jaar v.
C., eerste Homo Sapiens: 700 000 … 500 000 v. C.)
De mens verspreidt zich over de wereld vanuit Afrika. Hij leeft van
jacht, visvangst en voedselpluk.
Nabije Oosten
Landbouw en veeteelt vanaf 10 000 à 7500 v. C. De mens wordt
sedentair. De landbouw verspreidt zich over de wereld tijdens de
volgende zevenduizend jaar.
Europa
De voorouders van de moderne mens arriveren ca. 40 000 v. C. Er
wordt in 6000 v. C. voor het eerst landbouw bedreven. Tijdens de
Europese IJzertijd leven de Kelten (700 – 50 v. C.) (ook in onze
gewesten).
Stroomculturen
(3500 – 800 v. C.)
(Oude Nabije Oosten)
Nabije Oosten (Azië)
Irrigatielandbouw aan de Eufraat en de Tigris. Ontstaan van de
Sumerische beschaving ca 3500 v. C. Een vorst leidt een stad of een
rijk. Ontstaan van (vermoedelijk) het eerste schrift ca. 3500 v. C.
Afrika
De Egyptische farao regeert over een rijk langs de Nijl. De Nijlcultuur
ontstaat ca. 3000 v. C.
Azië
De Induscultuur in Indië (ca. 2500 v. C.) en de Gele-Riviercultuur in
China (ca. 3000 v. C.)
Europa
Zie “prehistorie”.
Klassieke Oudheid
(800 v. C. – 500 n. C.)
Oosten van de Middellandse Zee (Europa, Azië en Afrika)
1. De Griekse polis (800 – 338 v. C.)
 Grieken = Indogermanen, die arriveren tussen 2000 en 1200
v. C. Verdere verspreiding tussen 800 v. C. en 550 v. C.
 Culturele eenheid (taal, godsdienst, kunst, …)
 Politieke verdeeldheid. – Het bergachtige landschap werkt de
verdeeldheid in de hand. Geen eenheid, maar vele poleis.
 Polis: een klein gebied met een stad of een groot dorp als
centrum. Machtig: Athene en Sparta. Bewoners beslissen mee,
maar geen volledige democratie (geen inspraak voor vrouwen,
kinderen, slaven en vreemdelingen).
 Poleis strijden onderling en komen in conflict met niet-Grieken.
De Grieken verslaan de Perzen (begin 5e eeuw v. C.). Athene
wordt de belangrijkste polis. Sparta verslaat Athene (5e eeuw
v. C.).
 Philippos van Macedonië verovert en verenigt heel Griekenland
onder zijn gezag (338 v. C.).
Een referentiekader voor het verleden - 1
De Middellandse Zee (Europa, Azië en Afrika)
2.
Grote rijken (6e eeuw v. C. – 5e eeuw n. C.)
 Het Perzische rijk (6e eeuw v. C. – 4e eeuw v. C.)
Grondgebied: Van de Indus tot de Middellandse Zee.
Perzische koning = alleenheerser.
 Rijk van Alexander de Grote (336 v. C. – 323 v. C.)
Zoon en opvolger van Philippos van Macedonië. Intelligent
bevelhebber.
Verovering van het Perzische rijk.
Alexander = alleenheerser. Na zijn dood valt het rijk uiteen in
verschillende staten.
 Het Romeinse Rijk (8e eeuw v. C. – 5e eeuw n. C.)
Rome = oorspronkelijk een Italische polis.
Drie bestuursvormen:
1. Koninkrijk (8e eeuw tot einde 6e eeuw v. C.) De koning
heeft veel macht.
2. Republiek (einde 6e eeuw – einde 1e eeuw v. C). De senaat
heeft de meeste macht.
3. Keizerrijk (einde 1e eeuw v. C. – 5e eeuw n. C.) De keizer
= alleenheerser. De eerste keizer heet Augustus. Een goed
georganiseerd leger.
Mare Nostrum (de Middellandse Zee = onze zee)Onze
gewesten erbij sinds 58 v. C. –51 v. C. (Julius Caesar).
Grootste uitbreiding begin 2e eeuw.
Problemen sinds 3e eeuw (geldtekort van de staat, afnemende
bevolking, legeropstanden, Germanen en Sassanieden).
Splitsing in het West- en Oost-Romeinse Rijk.
Einde West-Romeinse Rijk in 476.
Einde Oost-Romeinse Rijk 1453.
Een referentiekader voor het verleden - 2
Middeleeuwen
(500 – 1450)
West-Europa: het versmelten van drie culturen
Geleerden uit de Nieuwe Tijden bedenken het begrip ‘Middeleeuwen’.
Ze verwijzen daarmee naar een, in hun ogen, minderwaardige periode
waarin nog veel elementen van de Klassieke Oudheid voorkomen.
De West-Europese middeleeuwse cultuur is een versmelting van
Germaanse, Romeinse en christelijke elementen.
Enkele voorbeelden
 Germaanse elementen: Germaanse talen in Noordwest-Europa.
Mondelinge rechtspraak en bestuur.
 Romeinse elementen: Romaanse talen in Zuidwest-Europa.
Belangrijke besluiten en uitspraken worden neergeschreven.
Romeinse kunsttechnieken.
 Christelijke elementen: de Kerk neemt veel van de Romeinen
over: het Latijn, titels en indeling in provincies. De Kerk bekeert de
Germanen en neemt een aantal van hun gebruiken over.
Europa: een standenmaatschappij
De middeleeuwse bevolking wordt opgedeeld in drie standen:
 De geestelijkheid en de adel zijn bevoorrechte standen die meer
voorrechten dan plichten hebben. De geestelijkheid waakt over het
zieleheil. Rechten: geen belastingen betalen en geen krijgsdienst
verrichten.
 De adel moet iedereen beschermen. Rechten: geen belastingen
betalen. Ze speelt baas over haar eigen grondgebied (inwoners
inbegrepen). De adel voert dikwijls oorlog ten koste van de
bevolking.
 Het volk onderhoudt de andere standen. Het betaalt belastingen
en verricht krijgsdienst. Vanaf het jaar duizend dwingen steden
een vorm van zelfbestuur af. De standensamenleving blijft
grotendeels bestaan in de Nieuwe Tijd.
Nieuwe Tijd
(1450 – 1750)
Europa ontdekt de wereld
Vanaf de 15e eeuw verkennen Europeanen grote delen van de wereld.
Oorzaken:
 Politiek: men wil de islamieten op zee bestrijden en men zoekt ook
nieuwe bondgenoten.
 Economisch: men zoekt een zeeweg naar Indië om daar
luxegoederen (zijde en specerijen) te kopen en in Europa te
verkopen.
 Technisch: het wendbare Portugese karveel maakt de zeevaart
eenvoudiger.
Gevolgen:
Europese landen onderwerpen andere gebieden en vormen koloniale
rijken. Spanje en Portugal in de 16e eeuw.
Engeland, Frankrijk en Nederland in de 17e en 18e eeuw.
Vele mensen buiten Europa gebruiken vandaag nog altijd een
Europese taal.
Een referentiekader voor het verleden - 3
Europa: de vorst wil alle macht.
Vorstelijk absolutisme: de vorst controleert volledig zijn
vorstendom.
Kenmerken
 De vorst beweert zijn macht van God te ontvangen en enkel aan
hem verantwoording te moeten afleggen.
 De onderdanen moeten gehoorzamen en de vorst dienen. Ze
mogen geen kritiek leveren op het beleid van de koning.
 De vorst heeft de absolute macht: hij maakt wetten, hij bestuurt
en hij spreekt recht.
 De koning zelf staat boven de wet en hoeft zijn eigen wetten niet
na te leven.
Voorbeeld: de Franse koning Lodewijk XIV (1643 – 1715)
Parlementarisme: een vorst deelt zijn macht met een parlement. De
vorst bestuurt het land, het parlement maakt de wetten.
Voorbeeld: Engeland na 1688.
Een referentiekader voor het verleden - 4
Nieuwste Tijd
(1750 – 1945)
Europa: de Industriële Revolutie
Een samenloop van omstandigheden veroorzaakt een industriële
revolutie in het Engeland van de 18e eeuw:
a) Betere landbouwtechnieken en gewassen (aardappel, ploeg, enz
…) zorgen voor meer voedsel. De bevolking groeit aan. Er is
daardoor een grotere vraag naar producten. Het aantal goedkope
arbeidskrachten stijgt ook.
b) Technische vernieuwingen (stoommachine, mechanisatie, …)
c) Engelse kapitalisten die investeren in nieuwe technieken.
d) Geen binnenlandse tollen die de handel verhinderen.
e) Kanalen, steenwegen en spoorwegen vergemakkelijken het
verkeer.
De industriële revolutie verspreidt zich in de 19e eeuw over Europa.
België is het eerste geïndustrialiseerde land op het Europese
continent.
Europa: democratie en totalitarisme.
De parlementaire democratie ontstaat in de 19e eeuw. Zij heeft de
volgende kenmerken:
1. Een grondwet die punt 2 en 3 regelt.
2. Scheiding der machten (De uitvoerende macht bestuurt het land
en de rechterlijke macht spreekt recht. De wetgevende macht (het
parlement) wordt door het volk gekozen, maakt de wetten en
controleert de twee anderen.)
3. Een reeks vrijheden: vrije mening, persvrijheid,
godsdienstvrijheid, enz … Pas na de Eerste Wereldoorlog (1914 –
1918) krijgt de gewone man stemrecht.
De parlementaire democratie lijkt machteloos tegen de economische
wereldcrisis (jaren 30, 20e eeuw). Het totalitarisme wordt populair.
Het heeft de volgende kenmerken.
1. De vrijheden en de scheiding der machten worden niet
gerespecteerd.
2. Eén persoon en / of één groepering bezit alle macht.
3. Iedereen moet de ideeën van die leider en / of groep volgen.
4. Anders denken en handelen wordt als een misdaad beschouwd en
vervolgd.
Voorbeelden: Hitler in Duitsland (1933 – 1945) en Stalin in de SovjetUnie (1927 – 1953).
Een referentiekader voor het verleden - 5
De Eigen Tijd
(1945 – nu)
Wereld: milieuproblemen
Oorzaken van de milieuvervuiling op wereldvlak
1. Een groeiende wereldbevolking (meer afval, hoger waterverbruik,
meer mensen hebben meer ruimte nodig, enz …)
2. Een toenemende industrialisering. Steeds meer
ontwikkelingslanden krijgen een industrie.
3. Meer verkeer in de industrielanden.
4. Veelvuldig gebruik van vergif en meststoffen in de landbouw.
(Milieurampen zoals lekkende olietankers verhogen de belasting op
het milieu.)
Gevolgen van de milieuvervuiling
Water-, lucht- en grondvervuiling met ernstig gevaar voor de
volksgezondheid.
Enkele remedies
Afval voorkomen en recycleren. Spaarzaam omgaan met water,
energie, enz … (Arme landen kunnen de milieuproblemen moeilijk
bestrijden. Hun industrie vormt bijvoorbeeld vaak de basis voor een
groeiende welvaart. Ze durven die industrie niets in de weg leggen.)
Een referentiekader voor het verleden - 6
Download