Hoofdstuk 13: Wat bepaalt het klimaat? 13.1 Temperatuurverschillen Breedteligging Ter hoogte van de evenaar vallen de zonnestralen loodrecht binnen. Omdat de aarde bolvormig moeten ze naar de polen toe een grotere oppervlakte beschijnen. Hierdoor is het naar de polen toe minder warm. Hoe verder van de evenaar, naar de polen toe, hoe kouder. Zee De zee heeft een verzachtende invloed op de temperatuur in de zomer en de winter. In de zomer warmt het binnenland vlugger op dan de zee, hierdoor werkt de zee verfrissend. In de winter houdt de zee langer warmte vast, hierdoor is het in de winter dicht bij zee langer warm. Hoe verder van zee, hoe groter de jaarschommeling. Hoogte De temperatuur neemt af met de hoogte. Bij elke stijging van 180 m neemt de temperatuur met 1°C af. Hoe hoger in het gebergte, hoe lager de temperatuur. 13.2 Neerslagverschillen Afstand tot de zee De westenwind brengt van over de Atlantische Oceaan neerslag mee over de westelijke kust van Europa. Hoe verder naar het westen in Europa, hoe minder invloed de Atlantische Oceaan heeft, dus hoe droger. Hoogte (stijgingsregens) Op hogere plaatsen valt vaak meer neerslag., dit komt door stijgingsregens. Dit zijn regens die ontstaan wanneer vochtige zeelucht moet stijgen, waardoor deze afkoelt. Wolken ontstaan, waaruit neerslag kan vallen.