Aanbiedingsformulier Onderwerp Beleidskader reserves en voorzieningen In te vullen door Ontwerper Parafanten Bestuurssecretariaat Directeuren Portefeuilleh. FSW B&W Nr: 03.0645/23-06- Dienst : CS CS 2003 Agenda Sector : CC CC Openbaar: ja Naam : S. van Kesteren R.V Tst.nr : 5125 Datum : 05-06-2003 nr: Commissie: BESLUITEN Behoudens advies van de commi ssie R O WR 1. 2. De raad voor te stellen in te stemmen met het bijgevoegde beleidskader reserves en voorzieningen; dit besluit te doen toekomen aan de griffie met het verzoek behandeling in de raadscommissie en raad te bevorderen. Korte overwegingen Begin 2002 is een plan van aanpak opgesteld voor de doorlichting van de reserves en voorzieningen van de gemeente Leiden. De reden voor een dergelijke doorlichting was tweeledig. Ten eerste was door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en conceptvoorstel gedaan voor nieuwe comptabiliteitsvoorschriften (ingangsdatum 1 januari 2004). Deze nieuwe voorschriften lieten een aantal wijzigingen zien met betrekking tot reserves en voorzieningen. Een tweede reden voor doorlichting was een verzoek van de toenmalige commissie FAWV om toetsing aan nut en noodzaak van de reserves en voorzieningen. Toen duidelijk werd dat de uiteindelijke nieuwe voorschriften nogal gewijzigd zouden worden ten opzichte van het concept, is gekozen uitvoering van het plan van aanpak uit te stellen tot de publicatie van de uiteindelijke voorschriften. Op 1 februari 2003 is het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten (BBV) in werking getreden. Dit besluit treedt in de plaats van de huidige comptabiliteitsvoorschriften 95. In overeenstemming met de nieuwe voorschriften is de Nota Reserves en voorzieningen opgesteld. In deze nota worden de kaders aangegeven voor het omgaan met reserves en voorzieningen in de gemeente Leiden. Deze kaders zullen worden geformuleerd in de vorm van richtlijnen reserves en voorzieningen ter actualisatie van het betreffende onderdeel in het handboek richtlijnen. Formatieve consequenties N.v.t. Begrotingsconsequenties N.v.t. Communicatie Openbaar: B&W-besluitenlijst/ niet openbaar / anders, nl: …. Openbaar Samenvatting Naar aanleiding van een verzoek van de raad om doorlichting van de reserves en voorzieningen en naar aanleiding van het Besluit Begroting en Verantwoording 2004 is een Nota Reserves en voorzieningen opgesteld. In deze nota worden kaders gegeven voor het omgaan met reserves en voorzieningen in de gemeente Leiden. Aanpak verdere communicatie Geen 2003. Nr. : 03.0075. Dnst. : CS Beleidskader reserves en voorzieningen. Leiden, 23 juni 2003. Begin 2002 is een plan van aanpak opgesteld voor de doorlichting van de reserves en voorzieningen van de gemeente Leiden. De reden voor een dergelijke doorlichting was tweeledig. Ten eerste was door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en conceptvoorstel gedaan voor nieuwe comptabiliteitsvoorschriften (ingangsdatum 1 januari 2004). Deze nieuwe voorschriften lieten een aantal wijzigingen zien met betrekking tot reserves en voorzieningen. Een tweede reden voor doorlichting was een verzoek van de toenmalige commissie FAWV om toetsing aan nut en noodzaak van de reserves en voorzieningen. Toen duidelijk werd dat de uiteindelijke nieuwe voorschriften nogal gewijzigd zouden worden ten opzichte van het concept, is gekozen uitvoering van het plan van aanpak uit te stellen tot de publicatie van de uiteindelijke voorschriften. Op 1 februari 2003 is het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten (BBV) in werking getreden. Dit besluit treedt in de plaats van de huidige comptabiliteitsvoorschriften 95. In overeenstemming met de nieuwe voorschriften is de Nota Reserves en voorzieningen opgesteld. In deze nota worden de kaders aangegeven voor het omgaan met reserves en voorzieningen in de gemeente Leiden. Deze kaders zullen worden geformuleerd in de vorm van richtlijnen reserves en voorzieningen ter actualisatie van het betreffende onderdeel in het handboek richtlijnen. Wij stellen u voor een besluit te nemen over het beleidskader, zoals aangegeven in bijgevoegde nota. Wij stellen uw Raad voor het hierna in ontwerp afgedrukte besluit te nemen. Burgemeester en Wethouders van Leiden, de Secretaris, de Burgemeester, P.I.M. v.d. WIJNGAART. H.J.J. LENFERINK. De Raad der gemeente Leiden; Gezien het voorstel van Burgemeester en Wethouders (raadsvoorstel nr. 03.0075 van 2003); B E S L U I T: in te stemmen met bijgevoegd beleidskader reserves en voorzieningen. Gedaan ter openbare vergadering van de Griffier, BW030645 de Voorzitter, Nota reserves en voorzieningen Gemeente Leiden juni 2003 Inhoudsopgave Inleiding ...........................................................................................................................................................................................6 1. Definities .................................................................................................................................................................................7 1.1 Reserves ..........................................................................................................................................................................7 1.2 Voorzieningen...............................................................................................................................................................7 2. Wijzigingen t.o.v. CV 95 .................................................................................................................................................9 2.1 Classificatie .....................................................................................................................................................................9 2.2 Waardering activa .......................................................................................................................................................9 2.3 Activering tekorten .....................................................................................................................................................9 2.4 Resultaatbepaling en –bestemming ....................................................................................................................9 2.5 Arbeidskosten-gerelateerde verplichtingen .....................................................................................................9 3. Beleidskader ....................................................................................................................................................................... 11 3.1 Richtlijnen reserves .................................................................................................................................................. 11 3.2 Richtlijnen voorzieningen ...................................................................................................................................... 12 3.3 Resultaatbepaling en –bestemming ................................................................................................................. 13 Inleiding Begin 2002 is een plan van aanpak opgesteld voor de doorlichting van de reserves en voorzieningen van de gemeente Leiden. De reden voor een dergelijke doorlichting was tweeledig. Ten eerste was door het Ministerie van Binnenlandse Zaken een conceptvoorstel gedaan voor nieuwe comptabiliteitsvoorschriften. Deze nieuwe voorschriften lieten een aantal wijzigingen zien met betrekking tot reserves en voorzieningen. Een tweede reden voor doorlichting was een verzoek van de toenmalige commisse FAWV om toetsing aan nut en noodzaak van de reserves en voorzieningen. Op 1 februari 2003 is het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten (BBV) in werking getreden. Dit besluit treedt in de plaats van de huidige comptabiliteitsvoorschriften 1995 (CV 95). Het besluit omvat onder andere de wijzigingen in de gemeentefinanciën als gevolg van de wijziging van de Gemeentewet. Daarnaast beogen de BBV de toepassing van Burgerlijke Wetboek, boek 2, Titel 9 voor gemeentes en provincies verder af te bakenen en te nuanceren met het oog op de specifieke eigenheid van decentrale overheden ten opzichte van het bedrijfsleven. Op basis van de in deze nota aangegeven kaders zullen bestaande reserves en voorzieningen (stand perspectiefnota 2003) getoetst worden op nut en noodzaak. 1. Definities 1.1 Reserves Reserves zijn afgezonderde vermogensbestanddelen die als eigen vermogen zijn aan te merken. Reserves kunnen worden onderverdeeld in algemene reserves en bestemmingsreserves. 1.1.1 Algemene reserves Algemene reserves zijn de middelen zonder een directe bestemming, die tot doel hebben een buffer te vormen voor de gemeentelijke organisatie. De algemene reserve wordt gevormd door de concernreserve. Sinds het besluit van de raad van 25 juni 2002 (Rb. 02.0081) met betrekking tot sanering dienstreserves en normering omvang bedrijfsreserves worden de bedrijfsreserves niet meer tot de algemene reserve gerekend, maar tot de bestemmingsreserves. Concernreserve De concernreserve is een gemeentebrede reserve, die dient als buffer voor de afdekking van financiële risico’s alsmede voor de egalisatie van concernresultaten. 1.1.2 Bestemmingsreserves Een bestemmingsreserve is een reserve waaraan de raad een bepaalde bestemming heeft gegeven (art. 43 BBV). Bestemmingsreserves worden onderscheiden in bestemmingsreserves die dienen om ongewenste schommelingen op te vangen in de tarieven die aan derden in rekening worden gebracht, maar die niet specifiek besteed hoeven te worden en overige bestemmingsreserves. Essentieel is dat de bestemming nog veranderd kan worden. Zodra dit niet meer mogelijk is, is sprake van een voorziening. Bedrijfsreserve Een bedrijfsreserve is een per dienst afgezonderd vermogen bestemd voor het egaliseren van resultaten in de bedrijfsvoering en ter oplossing van knelpunten in de bedrijfsvoering. Onder bedrijfsvoering wordt verstaan datgene binnen het taken- en activiteitenpakket van een dienst waarop het management, binnen de kaders van het politiek-bestuurlijke mandaat, zelfstandig invloed kan uitoefenen. De bedrijfsvoeringskosten betreffen in het algemeen de kosten van ondersteunende actviteiten, zoals die veelal geraamd zijn op de kostenplaatsen. NB Bij de instelling van de bedrijfsreserves is reeds opgemerkt dat de bedrijfskosten genormeerd moeten worden. Totdat een dergelijke normering is voltooid, gelden de oude regels. 1.2 Voorzieningen Artikel 44 BBV geeft aan dat voorzieningen worden gevormd wegens: a. verplichtingen en verliezen waarvan de omvang op de balansdatum onzeker is, doch redelijkerwijs te schatten; b. op de balansdatum bestaande risico’s ter zake van bepaalde te verwachten verplichtingen of verliezen waarvan de omvang redelijkerwijs is te schatten; c. kosten die in een volgend begrotingsjaar zullen worden gemaakt, mits het maken van die kosten zijn oorsprong mede vindt in het begrotingsjaar of in een voorafgaand begrotingsjaar en de voorziening strekt tot gelijkmatige verdeling van lasten over een aantal begrotingsjaren; d. van derden verkregen middelen die specifiek besteed moeten worden. Het betreft dus min of meer onzekere verplichtingen (passiefposten op de balans), die te zijner tijd tot schulden kunnen worden of in de tijd onregelmatig gespreid zijn. Een voorbeeld van dit laatste is groot onderhoud. Ook voor risico’s die samenhangen met de bedrijfsvoering kunnen voorzieningen worden gevormd. Posten als schulden en transitoria vallen niet onder het begrip voorzieningen. Voorzieningen worden gerekend tot het vreemd vermogen van de gemeente. 2. Wijzigingen t.o.v. CV 95 2.1 Classificatie In de BBV is het onderscheid tussen reserves (bestemming vrij, eigen vermogen) en voorzieningen (bestemming niet vrij, vreemd vermogen) enigszins verlegd ten opzichte van de CV 95. Zolang de bestemming veranderd kan worden, is sprake van een (bestemmings-)reserve (bv. reserve culturele doeleinden en projecten, reserve ICT/onderwijs, reserve asbestonderzoeken). Zodra dit niet meer mogelijk is, is er sprake van een voorziening (bv. voorzieningen voor specifieke GSB-gelden). Dit betekent dat nog niet bestede middelen verkregen van derden voor een specifiek doel, tot de voorzieningen worden gerekend. In de CV 95 werden dergelijke middelen nog tot de bestemmingsreserves gerekend. Het begrip voorzieningen wordt dus in de BBV breder gedefinieerd. 2.2 Waardering activa In de BBV art. 59 wordt onderscheid gemaakt in het activeren van activa (afschrijven op investeringen) met een economisch nut en activa met een maatschappelijk nut. Dit onderscheid is van belang voor de vraag of reserves op een investering in mindering mogen worden gebracht. Activa met een economisch nut kunnen opbrengsten genereren door prijzen en tarieven voor diensten of door verkoop. Deze activa moeten worden geactiveerd, maar in tegenstelling tot de bepalingen in de CV 95 mogen geen reserves op de investeringen in mindering worden gebracht. Dat wil zeggen dat het totale bedrag van de investering moet worden geactiveerd. Activa met alleen een maatschappelijk nut leveren geen middelen in bedrijfseconomische zin op en/of er is geen markt voor. Activering van deze activa is niet wenselijk, maar soms onvermijdelijk en daarom wel toegestaan, mits bij investering in de openbare ruimte. Om deze investeringen dan wel in een zo kort mogelijk termijn af te schrijven is het voor investeringen met een maatschappelijk nut wel mogelijk reserves in mindering te brengen. 2.3 Activering tekorten In de CV 95 was het toegestaan tekorten te activeren. In de BBV is dit niet meer toegestaan. Het niet activeren van tekorten betekent dat het tekort ten laste van de reserves dient te worden geboekt. In geval van een slechte financiële positie betekent dit dat de reserve negatief wordt (cf. reserve DZB). 2.4 Resultaatbepaling en –bestemming In de CV 95 was het toegestaan toevoegingen en verminderingen van reserves ten laste respectievelijk ten gunste van de rekening van baten en lasten te laten komen. In de BBV is deze wijze van toevoeging en vermindering veranderd. Bij de begroting worden eerst alle baten en lasten onder elkaar gezet. Vervolgens wordt het resultaat bepaald en pas daarna bestemd. Tot slot wordt het resultaat na bestemming gegeven (art. 17 BBV). Bij de rekening geldt een vergelijkbare procedure (art. 27 BBV). Ook bij begrotingswijziging kunnen toevoeging en onttrekkingen aan de reserves plaatsvinden. Deze werkwijze betekent dat toevoegingen en onttrekkingen aan de reserves pas na de resultaatbepaling plaatsvinden. Dat geldt ook voor rentetoevoegingen aan de reserves. Mutaties in voorzieningen, daarentegen, worden wel bij de resultaatbepaling meegenomen. 2.5 Arbeidskosten-gerelateerde verplichtingen In de CV 95 werd bepaald dat voorzieningen voor wachtgelden, vakantiedagen, IZA-premie nietactieven en wethouderspensioenen moeten worden getroffen en dat er jaarlijks een verplichting wordt gevormd voor vakantiegeld. Omdat gemeenten een begroting en meerjarenraming hebben, waarin onder ander de jaarlijks terugkerende arbeidskosten-gerelateerde verplichtingen zijn opgenomen, is er geen gevaar voor het niet kunnen voldoen aan de desbetreffende verplichting. Vanwege de behoefte aan een eenduidige interpretatie van de financiële positie worden daarom de desbetreffende voorzieningen in de BBV niet getroffen (art. 44.3 en art. 49), maar worden de verplichtingen in de financiële positie, respectievelijk de meerjarenraming opgenomen (art. 20 en 22). Het gaat hier om arbeidskosten-gerelateerde verplichtingen die jaarlijks een vergelijkbaar volume hebben, zoals vakantiegelden. Voor verplichtingen waarvan het bedrag oploopt dient wel een voorziening te worden gevormd (bv. pensioenvoorziening wethouders). 3. Beleidskader Op basis van de BBV en ter actualisering van de reserves en voorzieningen van Leiden is hieronder een aantal spelregels opgenomen met betrekking tot reserves en voorzieningen. Het doel van deze spelregels is bestuurlijke en ambtelijke duidelijkheid over wanneer op welke manier een reserve of voorziening kan worden gevormd en gebruikt. De spelregels zijn onderverdeeld naar reserves en voorzieningen. Daarnaast zal apart aandacht worden besteed aan resultaatbepaling en –bestemming. Op basis van de onderstaande lijst, zullen de richtlijnen reserves en voorzieningen worden geactualiseerd. 3.1 Richtlijnen reserves Als gevolg van wettelijke bepalingen: Alle mutaties in reserves lopen via de exploitatie (product 980). (art. 17 BBV) Alleen op investeringen met een meerjarig maatschappelijk, maar geen economisch nut, mogen reserves in mindering worden gebracht. (art. 62 BBV) Tarieven van derden waarvan de besteding niet dusdanig gebonden is, dat de middelen teruggegeven moeten worden als ze niet aan het doel waarvoor ze geheven zijn worden besteed, worden onder de bestemmingsreserves opgenomen. Als de besteding wel gebonden is, is sprake van een voorziening. (art. 43 BBV) Directe toerekening van rente aan reserves is niet meer toegestaan. Indirect kan toerekening van rente aan reserves wel plaatsvinden als onderdeel van de resultaatbestemming. De functie van de bespaarde rente als algemeen dekkingsmiddel is overigens ongewijzigd. (art. 54 BBV) Volgend uit raadsbesluit (Rb 02.0081): De minimale omvang van de concernreserve is vastgesteld op € 10 miljoen. Het aanwenden van de bedrijfsreserve kan, binnen de aanwendingsrichtingen als gegeven in de richtlijnen concernreserve en bedrijfsreserves, zonder B&W-besluit zelfstandig door de directeur van de betreffende dienst plaatsvinden. Bij de jaarrekening legt de directeur hieromtrent achteraf verantwoording af. Bestedingen boven de € 50.000 (per keer) worden schriftelijk gemeld aan het college. Deze vrijheid van de directeuren staat niet in de weg aan de opzet van scheiding tussen resultaatbepaling en –bestemming zoals hieronder aangegeven. De minimale omvang van de bedrijfsreserves bedraagt 1% van de personele lasten per dienst volgens de begroting. De maximale omvang bedraagt 3% van de personele lasten per dienst volgens de begroting. Saldi boven het maximum worden toegevoegd aan de concernreserve; bij saldi onder het minimum stelt de dienstdirecteur een plan op om de bedrijfsreserve zo snel mogelijk weer op een aanvaardbaar peil te brengen. Deze regeling blijft gehandhaafd totdat ee andere normering van de bedrijfskosten heeft plaatsgevonden. Aanvullende Leidse richtlijnen (actualisering handboek richtlijnen): Het instellen van een reserve vereist een afzonderlijk raadsbesluit, waarin wordt aangegeven: a. Doel reserve (waar gaan de middelen naar toe) b. Voeding reserve (waar komen de middelen vandaan) c. Termijn (hoe lang moet de reserve in stand worden gehouden) d. Omvang (hoeveel middelen zijn – minimaal en maximaal - nodig) e. Rentetoevoeging (ja of nee) f. Meerjarenontwikkeling Wanneer de reden waarvoor een reserve is ingesteld op enig moment vervalt, wordt de reserve onverwijld opgeheven. De aldus vrijgekomen middelen worden rechtstreeks toegevoegd aan de algemene reserve (vermogensmutatie). Het aantal reserves wordt zo klein mogelijk gehouden. Stortingen in bestemmingsreserves vinden niet plaats als gevolg van (structurele) onderuitputting op specifieke begrotingsposten, tenzij bij bestemmingsvoorstel wordt anders wordt besloten. Indien een reserve een negatief saldo vertoont, wordt binnen één maand na vaststelling van de jaarrekening een plan voor sanering aan de Raad aangeboden. Met betrekking tot de bedrijfsreserves vindt geen rentetoerekening plaats (ook niet indirect). 3.2 Richtlijnen voorzieningen Als gevolg van wettelijke bepalingen: Voor gevolgen van toekomstige gebeurtenissen die niet in causale relatie staan tot het bedrijfsgebeuren in de periode voorafgaand aan de balansdatum kunnen geen voorzieningen worden gevormd. Dit betekent dat de verplichting een relatie moet hebben met het handelen van de gemeente op dit moment, en niet over een paar jaar. (art. 44 BBV) Het is verboden rente toe te rekenen aan de voorzieningen. Voorzieningen dienen naar beste schatting dekkend te zijn. (art. 45 BBV) Tarieven van derden waarvan de besteding gebonden is – dat wil zeggen dat de middelen moeten worden teruggegeven als ze niet aan het specifieke doel waarvoor ze geheven zijn worden uitgegeven – vallen als ze niet in het begrotingsjaar worden besteed onder de voorzieningen. (art. 43 BBV) Aanvullende Leidse richtlijnen (actualisering handboek richtlijnen): Het instellen van een voorziening vereist – in afwijking van het gebruik tot nu toe, maar in lijn met de invoering van het duale stelsel - een collegebesluit, waarin wordt aangegeven: a. Doel voorziening (waar gaan de middelen naar toe) b. Voeding voorziening (waar komen de middelen vandaan) c. Termijn (hoe lang moet de voorziening in stand worden gehouden) d. Omvang (hoeveel middelen zijn – minimaal en maximaal – nodig) e. Ontwikkelingsplan f. I.g.v. onderhoudsvoorziening: meerjarige onderhoudsplanning Uitgangspunt met betrekking tot voorzieningen blijft dat fluctuaties in budgetten zoveel mogelijk via de meerjarenbegroting worden opgevangen. Als het egalisatiedoel of de verplichting, waarvoor de voorziening is ingesteld, vervalt, wordt de voorziening onverwijld opgeheven. De aldus vrijgevallen middelen vallen vrij naar de exploitatierekening. Het instellen van een onderhoudsvoorziening vereist een meerjarige onderhoudsplanning. Deze dient jaarlijks geactualiseerd te worden. Bij het ontbreken van een meerjarige onderhoudsplanning in het geval van een onderhouds-voorziening wordt er van uitgegaan dat er geen noodzaak is tot het vormen van de betreffende voorziening en dat de jaarlijkse lasten uit de normale exploitatie kunnen worden bekostigd. Mutaties in voorzieningen wegens toevoegingen of door vrijval vloeien voort uit het aanpassen aan een nieuw noodzakelijk niveau van de voorziening en uit verminderingen wegens aanwending voor het doel waarvoor de voorziening is ingesteld. Uitgaven worden rechtstreeks ten laste van een voorziening gedaan; inkomsten lopen via de exploitatie. Voorzieningen worden niet tegen contante waarde gewaardeerd. Voorzieningen dienen naar beste schatting dekkend voor de verplichting waarvoor ze zijn ingesteld en rentetoevoeging is niet toegestaan. Ten aanzien van de voorziening dubieuze debiteuren gelden specifieke richtlijnen: a. Teneinde de vorderingen in de balans tegen de werkelijke waarde tot uitdrukking te brengen, wordt de nominale waarde gecorrigeerd voor dat deel dat naar verwachting oninbaar zal blijven. De voorziening dubieuze debiteuren wordt om die reden opgenomen onder de vorderingen (negatief) waarop deze betrekking heeft. b. De voorziening dubieuze debiteuren wordt in de balans apart toegelicht. c. De omvang van de voorziening wordt jaarlijks als volgt bepaald: d. Normale risico’s: Een debiteurenpositie brengt per definitie een risico van oninbaarheid met zich mee. Het treffen van een voorziening voor dit risico geschiedt aan de hand van vaste percentages. Deze reservering geeft de minimumwaarde van de voorziening aan. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt in de aard van de vorderingen. Een percentage van 1% wordt gereserveerd bij vorderingen tot één jaar oud. Voor vorderingen ouder dan één jaar is dit 10%. e. Aanvullend op het normale risico worden alle individuele of groepen van vorderingen beoordeeld op de mate van inbaarheid. Afhankelijk van de beoordeling wordt een extra voorziening getroffen tot maximaal 100%. Vorderingen waarvan de debiteur in faillissement verkeert, worden voor 100% voorzien tenzij informatie beschikbaar is dat een slotuitkering zal volgen. f. De onttrekkingen aan en/of stortingen in de voorziening dubieuze debiteuren worden geboekt op product 922.20 Oninbare vorderingen van de exploitatierekening. g. Voor interne vorderingen wordt geen voorziening getroffen. Voor de nog te verhalen posten wordt wel een voorziening getroffen, bijv. nog op te leggen aanslagen OZB. Facturering moet nog plaatsvinden dus 1% reserveren en betrekken bij de inschatting van specifieke risico’s. 3.3 Resultaatbepaling en –bestemming Als gevolg van wettelijke bepalingen: Stortingen en onttrekkingen aan de voorzieningen vinden plaats voorafgaand aan resultaatbepaling. (art. 17 BBV) Stortingen en onttrekkingen aan de reserves vinden plaats na afloop van de resultaatbepaling en maken derhalve deel uit van het proces van resultaatbestemming. Dit geldt ook voor (individuele) rentetoevoegingen aan de reserves. Deze resultaatbestemming wordt in de rekening verwerkt overeenkomstig de vooraf door de Raad daartoe bepaalde verrekeningen volgens de begroting, respectievelijk ter uitvoering van specifieke afspraken terzake. (art. 17 BBV) Volgend uit raadsbesluit (Rb 02.0081): Met betrekking tot resultaatbestemming ten laste van bedrijfs- of concernreserve gelden de regels zoals vastgesteld in de richtlijnen concernreserve en bedrijfsreserves.(Rb. 02.0081)