SJABBAT SJALOM Jaargang XI, Nr. 413 Parasjat Bo 4 Tewet 5772 27/28 januari 2012 Overzicht Parasjat Bo (Sjemot/Exodus 10:1-13:16) H asjem vertelt Mosjé dat Hij het hart van Par’o zal verharden zodat door wonderbaarlijke plagen de wereld voor altijd zal weten dat Hij de enige ware G-d is. Par’o is gewaarschuwd voor de plaag van de sprinkhanen en er wordt hem verteld hoe ernstig die zal zijn. Par’o stemt erin toe alleen de mannen te laten gaan, maar Mosjé staat erop dat iedereen moet kunnen gaan. Tijdens de plaag roept Par’o Mosjé en Aharon bij zich opdat zij de sprinkhanen plaag laten ophouden, en hij geeft toe dat hij gezondigd heeft. Hasjem doet de plaag ophouden maar verhardt het hart van Par’o en die weigert opnieuw de Joden te laten gaan. Het land, behalve het Joodse volk, wordt dan in een diepe, voelbare duisternis gehuld. Par’o roept Mosjé bij zich en zegt hem al de Joden uit Egypte mee te nemen, maar hun vee achter te laten. Mosjé vertelt hem dat zij niet alleen hun eigen vee zullen meenemen, maar dat Par’o ook zijn vee moet meegeven. Mosjé vertelt Par’o dat Hasjem nog een plaag over Egypte zal brengen, de dood van de eerstgeborene en dan zullen de Joden Egypte verlaten. Hasjem verhardt opnieuw het hart van Par’o, en Par’o waarschuwt Mosjé dat wanneer hij hem nog eens ziet, Mosjé gedood zal worden. Hasjem vertelt Mosjé dat de maand Nissan de eerste van de maanden zal zijn. Het Joodse volk wordt opgedragen een schaap te nemen op de 10de van de maand Nissan en daarop te passen tot de 14de. Het schaap moet dan geslacht worden als een Pesach-offer, zijn bloed moet op de deurposten worden aangebracht, en zijn vlees moet geroosterd worden gegeten. Het bloed aan de deurposten zal een teken zijn dat hun huizen gepasseerd zullen worden wanneer Hasjem de eerstgeborenen van Egypte doodt. Het Joodse volk wordt opgedragen deze dag te herinneren als de Uittocht van Egypte door nooit chameets te eten op Pesach. Mosjé geeft de geboden van Hasjem door aan het Joodse Volk, dat ze feilloos uitvoert. Hasjem zendt te laatste plaag, de dood van de eerstgeborene, en Par’o stuurt de Joden weg uit Egypte. Hasjem vertelt Mosjé en Aharon de wetten aangaande het Pesach-offer, pidjon haben (de lossing van de eerstgeborene zoon) en tefillien. Met toestemming vertaald uit Torah Weekly van Ohr Somayach in Jerusalem, Israel ©1998 Ohr Somayach International - All rights reserved. HOOGTEPUNTEN VAN HAFTARA WAJJETSEE door: Reuven Gavriel ben Nissim Ebrahimoff Haftara Bo (Jeremiahoe 46:13-28) De Haftara begint met Jeremiahoe’s profetie dat de Koning van Babylon Nevuchadnezzar en zijn leger Egypte zal vernietigen. Egypte wordt gewaarschuwd dat het zich op een oorlog moet voorbereiden. Slechts één ding kon hen redden: dat was als de Egyptenaren tsjoewa zouden doen (tot inkeer zouden komen en berouw zouden tonen). Jeremiahoe voorspelt vervolgens dat Egypte zal worden verslagen en verbannen, hoe Nevuchadnezzar zal komen en Egypte zal binnenvallen en tenslotte Egypte zal vernietigen. Heel Egypte zal in ballingschap gezonden worden, dus... laat ieder zich reisvaardig maken, ook de edellieden. Er wordt verklaard waarom Hasjem Egypte wil straffen. Dat is wegens de hardheid waarmee Egypte de Joden al die jaren onderdrukt heeft. Het is tijd dat zij terugbetaald worden. Maat voor maat. Na de Egyptische ballingschap zullen zij terugkeren naar hun land. De Haftara eindigt met een aanmoediging van Hasjem dat als het de Egyptenaren zal worden toegestaan om terug te keren naar hun land, de Joden zeker zullen mogen terugkeren uit de Babylonische ballingschap naar hun thuisland, Erets Jisraël. Het verband tussen de Haftara en de Parasja In de Parasja wordt Egypte gestraft voor de misdaden die het tegen de Joden begaan heeft. Eén van de straffen is de plaag van de sprinkhanen. Deze Haftara werd gekozen wegens een referentie aan de sprinkhanen. Een ander verband is dat tegen het einde van de parasja de Bnei Jisraël op weg gaan naar hun vrijheid, naar het Land Israël. Zo ook eindigt de Haftara met Israëls bevrijding uit de Babylonische ballingschap. Uitgave: Zwi Goldberg – P.O.Box 3220 – Netanya 42132 – Israël – [email protected] – www.joodsleven.nl 1 Jaargang IX, Nr. 413 SJABBAT SJALOM — PARASJAT Bo 27/28 januari 2012 Inzicht in Parasjat Bo 5772 Het hart van Farao Door Rabbi Ari Kahn Een van de meest intrigerende elementen van het Exodus-verhaal is interactie tussen G-d en Farao. Hoewel zij nimmer werkelijk met elkaar praten, is het duidelijk dat zij de hoofdrolspelers van het verhaal zijn. Mosjé zelf rent heen en weer tussen G-d en Farao, terwijl hij boodschappen en profetieën overbrengt. Natuurlijk heeft G-d de overhand en zonder de arrogantie en waanideeën van grootsheid van Farao zou men bijna medelijden met hem krijgen. Natuurlijk waardeert de lezer, die een en ander van de buitenkant bekijkt, de absurditeit van Farao’s positie: Hij weet niet eens waar hij tegen vecht, en toch zien we duidelijk vanuit ons standpunt dat zijn armen veel te kort zijn om met G-d te stoeien. De kaarten zijn volledig tegen Farao, want niet alleen verandert G-d zijn geliefde Nijl in bloed, maar G-d kan de hele natuur en de natuurwetten in de war schoppen. Farao heeft geen schijn van kans. Het toppunt van manipulatie vindt plaats als G-d het „hart” van Farao controleert. Op dat moment begrijpen we pas goed hoe futiel een gevecht met de Almachtige werkelijk is. Farao zit vastgebonden als een marionet aan de touwtjes en doet precies wat G-d hem opdraagt. Een eenvoudige maar vaak gestelde vraag komt als vanzelf op1: hoe kan G-d Farao straffen als hij niet uit eigen vrije wil handelt? En voorts, waarom was het voor het G-ddelijke plan nodig om een natuurwet geweld aan te doen, namelijk de beperking van de vrije wil van Farao. Voor zover het de tweede vraag betreft, begrijpen we dat dit geldt voor alle plagen. Er bestaat een zekere mate van overeenkomst tussen de plagen aan de een kant en de beperking van de vrijheid van keuze van Farao aan de andere kant. Het één is een geweld aan de natuur, het andere een geweld aan de natuur van de mens. Dit probleem veronderstelt een centrale plaats voor de vrijheid van keuze in de Joodse filosofie. Deze veronderstelling, dat we inderdaad een dergelijke vrijheid hebben, is de hoeksteen van normatief Jodendom. Volgens Maimonides is een leven zonder een dergelijke vrijheid zonder betekenis, een ware theologische nachtmerrie. Wanneer de mens eenvoudig was geprogrammeerd om bepaalde handelingen uit te voeren, dan zou hij geen verantwoordelijkheid dragen voor zijn handelingen en het leven zelf zou op zijn best doelloos, en op zijn ergst zinloos zijn. DE VOOR DE HAND LIGGENDE VRAAG De Midrasj stelt deze vraag en merkt op dat dit de deur opent voor heidense gedachten: Rabbi Jochanan heeft gezegd: „Geeft dit niet aan heidenen een basis om te beweren dat hij niet de mogelijkheid had om berouw te krijgen en tot inkeer te komen, want er staat immers geschreven: ‘want Ik heb zijn hart verhard’?” (Midrasj Rabba Sjemot 13:3). De Midrasj voorziet in een antwoord: Hierop antwoordde Rabbi Sjimon ben Lakisj: „Laar de mond van de heiden tot zwijgen gebracht worden… als G-d een mens eenmaal, een tweede en zelfs een derde maal waarschuwt en hij nog steeds niet berouw toont, dan sluit G-d zijn hart voor berouw, zodat Hij wraak kan nemen wegens zijn zonden. En zo was het ook met de kwaadaardige Farao. G-d waarschuwde hem vijf keer en hij trok er zich niets van aan. Toen zei G-d: ‘Je bent stijfkoppig geweest en je hebt je hart verhard, dan zal ik nu nog iets toevoegen aan je onreinheid’” (Midrasj Rabba, Exodus 13:3). Volgens dit antwoord was de verharding van Farao’s hart op zichzelf de straf, en niet, zoals we verondersteld hebben, alleen maar de drijvende kracht voor het gedrag van Farao, waarvoor hij uiteindelijk gestraft werd. De straf die Farao werkelijk kreeg is heel precies maat voor maat: net zoals Farao zijn hart voor G-d gesloten had en Hem had genegeerd, zo werd Farao nu gestraft doordat hij de gevoeligheid van zijn hart verloor, nadat hij zijn hart eerst zelf verhard had.2 DE EERSTE VIJF PLAGEN De Midrasj die hierboven werd aangehaald, heeft het over vijf gelegenheden waarbij Farao niet luisterde naar G-d. Een analyse van de Bijbeltekst toont aan dat G-d zijn hart niet verhardde tijdens de eerste vijf plagen. Eerder het tegendeel – het is Farao die zijn eigen hart verhardt en die de ongeëvenaarde macht van G-d negeert. 1. Bloed: 2 Jaargang IX, Nr. 413 2. 3. 4. 5. SJABBAT SJALOM — PARASJAT Bo 27/28 januari 2012 En de tovenaars van Egypte deden hetzelfde met hun toverkunsten en het hart van Farao werd verhard, noch luisterde hij naar hen, zoals Hasjem gezegd had. En Farao draaide zich om en ging naar zijn paleis, en hij nam het zich ook niet ter harte (Exodus 7:22-23). Kikkers: Maar toen Farao zag dat er weer verademing was, verhardde hij zijn hart en luisterde hij niet naar hen, zoals Hasjem gezegd had (Ex. 8:11). Luizen: De tovenaars zeiden tegen Farao: „Dit is de vinger van G-d.” Maar het hart van Farao was verhard en hij luisterde niet naar hen, zoals Hasjem gezegd had (8:15). Zwermen wilde dieren (of volgens sommigen: vliegen): Farao verhardde zijn hart ook deze keer, en hij liet het volk niet gaan (8:28). De pest: En Farao verhardde zijn hart en zie, niet een van het vee van het volk van Israël was gestorven. Het hart van Farao werd hart en hij liet het volk niet gaan (9:7). HET KEERPUNT Na de eerste vijf plagen zien we een subtiele maar essentiële verandering in de taal. 6. De builen: Hasjem verhardde het hart van Farao en hij luisterde niet naar hen, zoals Hasjem tegen Mosjé gesproken had (9:12). 7. Hagel: Farao liet Mosjé en Aharon roepen en zei tegen hen: „Ik heb deze keer gezondigd, Hasjem is rechtvaardig en ik en mijn volk zijn slecht…” Maar toen Farao zag dat de regen en de hagel en de donder gestopt waren, zondigde hij nog meer en verhardde zijn hart,3 hij en zijn dienaren. En het hart van Farao was verhard, en hij liet het Volk Israël niet gaan, zoals Hasjem tegen Mosjé gesproken had (9:27, 34-35). En Hasjem zei tegen Mosjé: „Ga naar Farao want ik heb zijn hart verhard en het hart van zijn dienaren, zodat Ik Mijn tekens aan hem kan laten zien (10:1). 8. Sprinkhanen: Maar Hasjem verhardde het hart van Farao, zodat hij het Volk Israël niet zou laten gaan (10:20). 9. Duisternis: Maar Hasjem had het hart van Farao verhard en hij liet hen niet gaan (10:27). 10. De dood van de eerstgeborenen: „Ik zal het hart van Farao verharden, zodat hij hen zal achtervolgen en Ik zal verheerlijkt worden door Farao en zijn gehele leger, zodat de Egyptenaren zullen weten dat Ik Hasjem ben.” En zo deden zij en het werd verteld aan de koning van Egypte dat het volk gevlucht was en het hart van Farao en van zijn dienaren keerde zich tegen het volk en ze zeiden: „Waarom hebben we dit gedaan, om Israël weg te laten gaan uit onze dienst?”(14:4-5). Nu is het G-d die het hart van Farao verhardt. DE STRAF Deze opmerking over de verandering in de taal werd gemaakt door Reisj Lakisj. De eerste vijf keren dat Mosjé hem benaderde, negeerde Farao het krachtsvertoon van G-d. Op dat moment verloor Farao de mogelijkheid om tot inkeer te komen. Dat was een onlosmakelijk onderdeel van de straf, dit verlies van de mogelijkheid om zijn gedrag te kunnen herstellen. De straffen die hij krijgt zijn voor wat hij daarvoor gedaan heeft, niet voor zijn latere rebellie. De „Entlösung” die Farao van plan was aan het begin van het Boek Exodus was voldoende reden voor de straf. Dit gekoppeld aan de harde, bittere slavenarbeid waaraan de Joden onderworpen waren, gaf voldoende rechtvaardiging voor de martelende behandeling van Farao en zijn handlangers. Dit idee wordt in een andere Midrasj beknopt uitgedrukt. Merk het subtiele verschil op in deze benadering en in die van Reisj Lakisj hierboven.4 Ik zal zijn hart verharden… om vergelding van hem te krijgen (Midrasj Rabba, Exodus 5:7). In de verklaring van Reisj Lakisj is de verharding van het hart de straf in gelijke mate van de misdaad. Dus de vraag is of het gebrek aan vrije wil te vermijden is. Men mag alleen maar gestraft worden voor dingen die men uit eigen vrije wil gedaan heeft en hier wordt Farao inderdaad gestraft voor de misdaden tegen de Joden die hij op eigen initiatief begaan heeft. De straf: G-d trekt Farao’s vrije wil in. 3 Jaargang IX, Nr. 413 SJABBAT SJALOM — PARASJAT Bo 27/28 januari 2012 In de tweede Midrasj verhardt G-d het hart van Farao niet als straf, maar om hem te kunnen straffen. Als Farao voldoende geleden zou hebben onder de verschillende vernederingen van de plagen zonder dat G-d zijn gevoelens en emoties en beoordelingsvermogen gemanupileerd had, dan is het moeilijk om ons voor te stellen dat Farao niet op een zeker moment gecapituleerd had voor de ontzagwekkende kracht van de Almachtige. DE ESSENTIE VAN DE VRIJE WIL We kunnen nu onze vorige vraag beantwoorden door de zaak om te draaien. Het waren zeker de plagen die de vrije keuze van Farao weg namen, of die ten minste verminderde. Natuurlijk heeft een verslagen Farao geen vrijheid van keuze om nog rationele, emotieloze beslissingen te maken betreffende het geloof in G-d. Om Farao in de gelegenheid te stellen om in vrijheid te kiezen of hij G-d wilde accepteren of niet, moest zijn hart verhard worden, waarbij het evenwicht van Farao’s verzwakte en door de plagen beheerste beslissingsproces effectief hersteld zou worden.5 Dit idee kan ons helpen om ten minste één specifieke gebeurtenis te begrijpen, zowel als een algemeen idee dat geldt door de hele Bijbelse periode. De Joden die voor de Berg Sinai stonden waren ongetwijfeld zeer onder de indruk van hun ontmoeting met G-d. Wij kunnen het ons maar moeilijk voorstellen dat iemand die de G-ddelijke openbaring waarneemt, daardoor niet blijvend zou worden beïnvloed. Als iemand G-d hoort verklaren: „Ik ben Hasjem” en Hem hoort gebieden: „Maak geen afgodsbeelden,” dan moet dat toch een blijvende indruk nalaten. En toch, slechts 40 dagen later zien we hoe de Joden het Gouden Kalf aanbidden. Dit wordt echter beter begrepen wanneer het gezien wordt door het prisma van het dilemma van de vrije wil, zoals we dat hebben waargenomen bij Farao. Na de openbaring op Sinai te hebben waargenomen, verloren de Joden een element van vrije keuze. Ze hadden niet meer de vrijheid om G-d in hun leven te accepteren of te verwerpen – G-ds betrokkenheid in hun leven was duidelijk, onmiddellijk en voelbaar. Hun geloof en uitvoering van de geboden zou daarna gekleurd zijn, van minder waarde, ze zouden het slachtoffer zijn van een G-ddelijk hefboomeffect. HET EVENWICHT Precies dezelfde openbaring die de mens dichter bij G-d brengt, beperkt tegelijkertijd iemands vrije wil, en maakt de handelingen van de individu na de openbaring betekenisloos. G-d herstelde het evenwicht in Zijn relatie met de mens door het verlangen naar rebellie tegen het woord van G-d in hem te planten. Dit is de sleutel tot het Gouden Kalf debacle. In het algemeen geldt dat in de periode van profetie hetzelfde dilemma bestond. Wanneer de mensen de directe communicatie met G-d hoorden, werd hun vrijheid van keuze gekortwiekt. Daarom bestond er in de tijd van de profetie een sterk verlangen naar de afgodendienst. Alleen in de Tweede Tempel-periode, toen profetie iets uit het verleden was geworden, verdween de behoefte aan afgoderij.6 Tegen die tijd was het niet langer meer nodig – de relatie tussen mensen en G-d was veranderd. Velen van ons hopen op een openbaring, verlangend naar een eenvoudige relatie met G-d zonder tussenpersoon die een dergelijke relatie zou moeten mogelijk maken. We vergeten dat een dergelijke openbaring een hoge prijs met zich meebrengt: geloof wordt dan betekenisloos, tenzij het gepaard gaat men verleiding als tegenwicht. De mens gelooft dat vrijheid van keuze een onvervreemdbaar recht is. We vergeten dat soms dit recht verspeeld wordt als onderdeel van een straf of als onderdeel van een groter schema. De Tora herinnert ons hieraan met de les van Farao. 1. Nachmanides schrijft: „De verklaring van de vraag die iedereen stelt…” (Ramban op Sjemot 7:3). 2. De Midrasj introduceert een woordspeling op woorden met leev – hart, en kaveed – hard, maar ook lever: Farao’s hart werd als lever. Wat betekent hikbadeti? Dat G-d zijn hart als lever maakte, waarin, zelfs als het voor een tweede keer gekookt wordt, geen vloeistof wordt opgezogen. Zo ook werd het hart van Farao als lever gemaakt en hij accepteerde niet de woorden van G-d. Vandaar „want Ik heb zijn hart hard gemaakt ” (Midrasj Rabba Sjemot 13:3). 3. Dit leest alsof Farao zelf zijn hart verhardde, maar gebaseerd op het volgende vers, blijkt dit toch ook het werk van G-d te zijn. Zie het commentaar van Chizkuni. 4. Zie het commentaar van Nachmanides (7:3) waar hij beide verklaringen brengt en verklaart dat ze beide waar zijn! 5. Zie het commentaar van Sforno op 4:21, waar dit idee misschien bedoeld wordt. Maar misschien gaat de hier bedoelde theorie aan zijn bedoeling voorbij. 6 . Zie Joma 69b en Sjier Hasjiriem Rabba 7:8 . 4