Moeilijk te ontdekken infectieuze ziekten bij runderen Sommige infecties bij runderen blijven gedurende lange tijd aanwezig op een rundveebedrijf vooraleer ze ontdekt en aangepakt worden. Het gaat om besmettelijke ziekten die niet of moeilijk te herkennen zijn aan de symptomen, maar toch zware opbrengstverliezen kunnen opleveren. De enige methode om verlies door zulke ziekten te voorkomen is voortdurende bewaking door regelmatig te testen via melk- of bloedonderzoek. In dit artikel worden een aantal voorbeelden van verborgen besmettelijke ziekten besproken. Wanneer een rundveebedrijf wordt aangetast door een explosieve infectie zoals bijvoorbeeld Mond- en Klauwzeer, dan is de impact op het bedrijf zo ernstig dat de ziekte al spoedig wordt herkend aan de ziektetekens. Dit is vooral zo, wanneer het om een besmetting gaat die voor de eerste keer opduikt in een streek, of er opnieuw uitbreekt na een lange afwezigheid. Andere infecties hebben zich al jaren geleden in onze veestapel genesteld en komen niet zo snel aan het licht en wel om drie redenen. Ofwel gaat het om een infectie die op zich weinig symptomen, maar wel veel economisch schade veroorzaakt. Leverbot is daarvan een goed voorbeeld. Ofwel hebben de dieren zich na vele generaties al aan de besmetting aangepast, via hun immuniteit, zoals het geval is bij IBR. Tenslotte kan het ook om virussen, bacteriën of parasieten gaan die door evolutie een methode hebben gevonden om zich zo lang mogelijk te handhaven in een rund, zonder spectaculaire schade aan te richten. Hoewel niet spectaculair, kan de schade door deze verborgen, slepende infecties zeer groot zijn. Een voorbeeld hiervan is BVD. Leverbot lokt bij schapen zeer duidelijke symptomen uit, zoals bloedarmoede en zwelling van de onderkaak tot zelfs plotse dood. Bij runderen daarentegen komen ernstige symptomen slechts uitzonderlijk voor en dan alleen bij een enkel rund dat al lang zeer zwaar besmet is. Op dat ogenblik zal zo’n rund al graatmager zijn en onproductief. Daardoor zien we dit niet meer op onze bedrijven, waar er veel eerder wordt ingegrepen. Op onze huidige rundveebedrijven is er alleen maar productieverlies als gevolg van een leverbotbesmetting, zonder verdere symptomen. De aanwezigheid van deze parasiet kan ontdekt worden door het regelmatig onderzoeken van tankmelk. Bij het jongvee en op vleesveebedrijven kan het via mest- of bloedstalen van een beperkt aantal dieren. Aangezien bij ons de leverbotbesmetting veelal in het najaar optreedt en mestonderzoek gebaseerd is op het vinden van eitjes, moet men voor mestonderzoek wachten tot februari-maart. Pas dan zijn de meeste wormen volwassen en produceren ze eitjes. Voor de behandeling wacht men trouwens ook beter tot die periode, omdat de meeste geneesmiddelen tegen leverbot alleen tegen de volwassen parasieten werken. Een andere groep parasieten die ook verborgen schade kunnen aanrichten bij runderen zijn de maagdarmwormen. Daartoe behoren meerdere wormen die alle op dezelfde manier kunnen ontdekt en aangepakt worden. De grootste schade wordt aangericht bij jongvee. De jonge dieren hebben bij zware besmetting diarree, maar het belangrijkste nadeel is de groeivertraging die wordt veroorzaakt door de wormen, ook al is er nog geen diarree. De laatste jaren wordt er ook bij melkkoeien meer gelet op maagdarmwormen, omdat men heeft vastgesteld dat er productieverlies kan optreden bij een te hoge besmettingsgraad van volwassen runderen. Hier bewijst een tankmelkonderzoek opnieuw zijn nut, omdat hierin de graad van infectie kan gemeten worden. Op basis daarvan kan er overwogen worden of behandeling van de melkproducerende dieren economisch verantwoord is. Bij het jongvee komt het er op aan dat ze bij het eerste weideseizoen voldoende besmetting oplopen om het jaar daarop weerstand te hebben tegen de maagdarmwormen. Maar ze mogen ook niet te erg besmet worden, want dan lopen ze groeivertraging op. Deze ideale blootstelling aan infectie kan bewerkstelligd worden door verschillende maatregelen, zoals laat uitweiden en vroeg opstallen, op een gemaaide weide zetten, niet te hoge bezettingsgraad van de weide en zo meer. Indien nodig kan er bijgestuurd worden met preventieve medicatie. Om te evalueren of de toegepaste bedrijfsmaatregelen gewerkt hebben, kan men in de eerste week na opstallen bloedonderzoek aanvragen van 5 rundjes uit een groep. Aan het gehalte pepsinogeen in het bloed weet men of de strategie al dan niet moet gewijzigd worden. In de praktijk zien we dat sommige bedrijven te veel preventieve wormbehandelingen toepassen en dat andere meer zouden moeten behandelen of de bedrijfsmaatregelen voor de eerste weidegang zouden moeten wijzigen. BVD is een rundveeziekte die nog zeer veel voorkomt op onze bedrijven, maar dan heel dikwijls zonder dat de veehouder er zich van bewust is. Dat is bewezen in een onderzoek aan onze faculteit. Aan een groot aantal veehouders werd gevraagd of ze dachten dat er BVD was op hun bedrijf en tegelijk werd er een test gedaan op jongvee om te onderzoeken of het BVD-virus op het bedrijf aanwezig was. Daaruit bleek dat bij de bedrijven waar volgens het onderzoek BVD-virus aanwezig was, slechts 17% van de bedrijfsleiders verklaarden dat ze problemen hadden met BVD. Dat komt omdat BVD zich onder zo veel verschillende vormen kan uiten. Soms verloopt een infectie met BVD-virus zonder ziekte. Soms is er alleen productiedaling en een beetje koorts, maar in andere gevallen treden er zeer ernstige ziektebeelden op met zelfs sterfte als gevolg. Het BVD-virus kan ook de oorzaak zijn van vruchtbaarheidsstoornissen, verwerpen en aangeboren afwijkingen. Bovendien tast elke besmetting met BVD-virus de weerstand tegen andere ziekten aan, zodat die gemakkelijker aanslaan of veel erger worden dan zonder BVD. Het feit dat al de opgenoemde symptomen niet tegelijk voorkomen op één bedrijf, maakt het nog moeilijker om de ziekte te herkennen aan de hand van de ziektetekens. Regelmatig testen via bloedonderzoek, eventueel aangevuld met tankmelkonderzoek is de enige manier om te weten te komen of het bedrijf al dan niet BVD-vrij is. Niet alle dieren moeten getest worden, het volstaat om regelmatig (bij voorkeur om de zes maanden) 5 rundjes te testen op de aanwezigheid van antistoffen, tussen de leeftijd van 8 en 12 maanden. Sommige dierenartsen verkiezen om na het eenmalig testen van het alle dieren van het bedrijf, alle pasgeboren kalveren te blijven testen op de aanwezigheid van het BVD-virus zelf. Dat is nog meer betrouwbaar, maar ook duurder. Toen IBR in de vorige eeuw voor het eerst in België voorkwam, waren de runderen nog ernstig ziek bij een uitbraak. In de loop der jaren werden de meeste bedrijven besmet, zodat nu het grootste deel van de rundveestapel antistoffen heeft tegen de ziekte. Dat heeft tot gevolg dat men nu niet meer merkt of een bedrijf al of niet besmet is. Desondanks kan het IBR-virus toch nog verborgen schade aanrichten onder de vorm van verwerpingen of productiedaling. De aanwezigheid van IBR aantonen kan gebeuren met bloedonderzoek. In het huidige verplichte IBRbestrijdingsprogramma is men verplicht ofwel de afwezigheid van het IBR-virus aan te tonen met bloedonderzoek, ofwel systematisch alle runderen te vaccineren, om zo de ziekte uit te roeien. Ook paratuberculose is een runderziekte die zich niet openlijk toont. De dieren worden al op jonge leeftijd besmet, maar het duurt jaren vooraleer ze gaan vermageren en tenslotte uitmergelen door diarree. In de maanden voor ze ziek worden gaan deze koeien echter al felle productieverliezen lijden. Ook voor paraTBC bestaat er een bestrijdingsprogramma, maar het is niet verplicht. Bij deelname wordt er regelmatig bloed- en/of melkonderzoek gedaan om de besmette koeien tijdig op te sporen. Het is duidelijk dat meerdere besmettelijke ziekten bij runderen niet te herkennen zijn aan de hand van de ziektetekens die ze veroorzaken. Gelukkig zijn er verschillende methodes op punt gesteld om de aanwezigheid van deze ziekten op een rundveebedrijf aan te tonen. Voor sommige van deze infecties moet er onmiddellijk ingegrepen worden, zoals bij BVD en paraTBC. Bij andere ziekten kan de veehouder in overleg met zijn dierenarts en aan de hand van de uitslagen van het onderzoek beslissen of er al dan niet moet ingegrepen worden met behandelingen of wijzigingen in het management. Dat is zo bij de parasitaire besmettingen met leverbot en maagdarmwormen. In alle geval moet er regelmatig en op het juiste ogenblik getest worden, ook al zijn er op het eerste zicht geen tekens die op de aanwezigheid van een infectie duiden. Op die manier wordt men verwittigd en kunnen er maatregelen genomen worden, vooraleer er ernstige schade optreedt. In het kader van de bedrijfsbegeleiding kunnen de veehouder en de dierenarts samen een plan van aanpak opstellen voor elk van deze moeilijk te ontdekken besmettingen. Jef Laureyns