Opdrachten KT1 H1 Logistiek en Groothandel. 1. Zet de volgende begrippen op de juiste plek in de bedrijfskolom: Producent, Groothandelsbedrijf, Detailhandelsbedrijf, Consument. 2. Wat is: a. Een producent = Een bedrijf dat goederen of producten produceert of verkoopt. b. Een consument = Mensen die goederen of producten kopen en ze zelf gebruiken. c. De bedrijfskolom van een product = Het schema dat aangeeft welke weg het product aflegt van producent tot eindgebruiker. d. Een bedrijfstak = Kan worden onderverdeeld in groepen bedrijven die ongeveer dezelfde producenten leveren. e. Een tussenproducent = Een persoon die een product maakt dat iets in gang zet of mogelijk maakt. f. Import = Producten in het buitenland inkopen. g. Export = Producten aan het buitenland verkopen. 3. Wat is de taak van: a. De distributiesector = Bedrijven die zich bezighouden met inkoop/verkoop van goederen b. De collecterende groothandel = De groothandel die inkoopt. c. De distribuerende groothandel = Het doorverkopen aan bedrijven. d. De detailhandel = Producten verkopen aan de winkel/klanten. e. Exportbedrijven = Producten inkopen uit het buitenland. f. Importbedrijven = Producten verkopen aan het buitenland. g. De logistiek = h. Een verlader = i. Een expediteur = j. Transporteur = k. Distributiecentrum l. Warehouse = m. Afnemer = n. Logistiek Dienstverlener = o. Logistiek Service centrum/Public Warehouse = Opdrachten KT1 H2 Goederendienst. 1. Leg uit wat de volgende begrippen inhouden en verzamel 3 foto’s van een: a. Laadkuil = Een verlaging van het wegdek voor de losplaats van het magazijn. b. Laadperron = Een verhoging van de losplaats van het magazijn. c. Dockshelter = Een kap die om de achterkant van de vrachtwagen heen schuift. d. Dock leveler = Brengt de laadruimte van de vrachtwagen gelijk met het magazijn. 2. Waar zijn de volgende hulpmiddelen voor en zoek er op internet één foto van: a. Steekwagen = Gebruik je als je een paar dozen wilt verplaatsen. b. Handpallettruck = Gebruik je bij grote hoeveelheden goederen. c. Motorpallettruck = Gebruik je bij grote hoeveelheden goederen. d. Meeneemstapelaar = Kleine heftruck die achterop de vrachtwagen zit. e. Bandtransporteur = Een rubberen kunsstof band die over twee aangedreven rollen loopt. f. Walkingfloor = g. Laadklep = Klep aan de achterkant van een vrachtwagen die omhoog en omlaag kan bewegen, ze wordt gebruikt voor het laden en lossen van goederen. h. Verplaatsbare heftafel = Tafel die verplaatsbaar is en op en neer kan worden bewogen waarmee je goederen kan laden en lossen. i. Plaatsgebonden heftafel = Staat stil en is een tafel die op en neer worden bewogen waarmee je goederen kan laden en lossen. 3. Zoek op internet welke standaard grote containermaten er zijn. Verzamel van elk formaat een foto: http://www.groenenboomcs.nl/pages/nederlands/producten/containersverkoop-en-verhuur/lijst-met-de-afmetingen-van-de-containers.php 4. Zoek op het internet minimaal 3 foto’s van bijzondere containers: a. Zeecontainer. b. Opslagcontainer. c. Koelcontainer. 5. Schrijf 4 manieren op waaraan je een gegaste container kan herkennen 1.