Muziek eindtoets

advertisement
Muziek eindtoets
Begrip:
A capella
Achtergrondzang
Akkoord
Akoestiek,
akoestische
instrumenten
Begeleiding
Break
Bridge
Climax
Coda
Compositie
Uitleg:
A capella is zingen zonder instrumentale begeleiding. Als je a
capelle zingt, hoor je alleen gezongen (vocale) muziek. In ‘a capella’
zit het woord ‘kapel’ en dat betekent kerk. Vroeger werden in de
kerk geen instrumenten gebruikt, er zongen alleen koren. Dat was
muziek in de stijl van de kerk: a capella.
Achtergrondzang of backing vocals is zang ‘achter’ de leadzang.
Achtergrondzangers zingen meestal meerstemmige zang die goed
bij de leadzang past. De leadzang klinkt op de voorgrond, de
achtergrondzang op de achtergrond.
Een akkoord is een samenklank van minstens drie tonen. Dat
betekend dat je minstens drie tonen tegelijk moet spelen, het
kunnen er ook vier of vijf zijn. Instrumenten zoals een piano, gitaar
of keyboard zijn geschikt om akkoorden op te spelen. In
muziekstukken kom je nogal eens een akkoordpartij tegen. Een
akkoordpartij is dus een partij waarin je die of meer tonen tegelijk
moet spelen.
Akoestiek gaat over geluid, over hoe geluid klinkt in een ruimte. Als
ze zeggen dat de akoestiek slecht is, dan klinkt in die ruimte het
geluid niet mooi. Concertzalen proberen ze zo te bouwen dat het
geluid mooi klinkt, dat de akoestiek goed is. Akoestische
instrumenten zijn zo gemaakt dat ze zonder versterking kunnen
klinken. Ze hebben hun eigen klankkast. Enkele voorbeelden zijn:
viool, trommel, fluit, trompet, saxofoon.
De meeste liederen bestaan uit een melodiepartij en een
begeleiding. De melodiepartij wordt gezongen door bijvoorbeeld
een groep zangers of één zanger(es). De begeleiding kan worden
gespeeld door een piano of een gitaar, of door een hele band.
Een korte pauze in de muziek waarbij alles stopt. Soms wordt er in
een break geïmproviseerd, soms blijft het even helemaal stil.
Omdat het even helemaal stil is, zorgt een break voor contrast.
Een bridge is een afwijkend gedeelte in een lied. Het komt maar één
keer voor en heeft een andere melodie dan het couplet of het
refrein. De tekst van de bridge is meestal het belangrijkste stukje
tekst.
Climax is een ander wordt voor hoogtepunt. Een climax bouw je op
door bijvoorbeeld steeds sneller, hoger en harder te spelen. Dat
noem je ook wel de spanningsopbouw. Na de climax komt heel vaak
een spanningsafbouw. De muziek wordt dan bijvoorbeeld
langzamer, lager en zachter.
Coda is een Italiaans woord en betekent ‘staart’. Het is een
eindstukje van een muziekspel. Een ander woord voor coda is
naspel.
Een muziekstuk kun je ook een compositie noemen.
Contrast
Couplet
Deel A, deel B (bij
couplet, refrein,
bridge)
Distortion
Drieklank
Duet
Dynamiek
Eenstemmig
Fade out
Groove
Herhalen, herhaling
Het woord ‘contrast’ betekent: tegenstelling, het omgekeerde. Een
contrast in de muziek betekent dat er plotseling iets heel naders
gebeurt. Een contrast ontstaat alleen maar tussen twee dingen: iets
dat er al was en iets nieuws. En tussen die twee zit een flink
verschil. Voorbeelden van muzikale contrasten zijn:
 Hoge tonen – lage tonen
 Korte tonen – lange tonen
 Langzaam – snel
 Hard – zacht
 Veel instrumenten – weinige instrumenten
 Eenstemmig – meerstemmig
 Instrumentaal – vocaal
 Duidelijk ritme – weinig ritme
 Duidelijke melodie – geen melodie
Een couplet is een gedeelte van een lied. Een couplet komt nooit
alleen voor. Er zijn altijd meerdere coupletten. Elk couplet heeft wel
dezelfde muziek, maar meestal een andere tekst (woorden). Naast
coupletten heeft een lied ook vaak een refrein.
Soms bestaat een couplet uit twee gedeeltes. Ze vormen wel samen
het couplet, maar ze klinken duidelijk verschillend. In dat geval kun
je spelen van een couplet deel A en couplet deel B. dat kan ook bij
het refrein en bij de bridge voorkomen. In dat geval spreek je van
het refrein deel A (en B), bridge deel A (en B). heel soms is er zelfs
een derde gedeelte. In dat geval spreek je van couplet deel C of
bridge deel C.
‘distortion’ is Engels voor vervorming. Het is een speciaal
geluidseffect dat voornamelijk bij elektrische gitaar wordt
toegepast. Als een gitarist het distortion-effect gebruikt klinkt het
geluid scherper. Geluid zonder distortion noem je ook wel ‘clean’
Een samenklank van drie tonen.
Duet komt van duo en betekent: twee. Als je met z’n tweeën een
lied zingt, dan ben je een duo en je zingt een duet.
Dynamiek betekent geluidssterkte. Er zijn twee soorten dynamiek:
overgangsdynamiek en terrassendynamiek.
In je eentje een melodie zingen.
Als een muziekstuk eindigt door steeds zachter te worden totdat
het stil is, heeft dat een fade out.
Groove heeft te maken met ritme. Het is een ritme dat wordt
opgebouwd uit verschillende lagen en door verschillende
instrumenten. Samen vormen ze een swingende ritmische basis.
Herhalen is iets nog een keer zingen (of spelen) zonder et iets aan
te veranderen. Zo kun je bijvoorbeeld een motief herhalen, of een
refrein. Herhalen kan op twee manieren:
 Op dezelfde toonhoogte
 Op een andere toonhoogte, iets hoger of iets lager.
Hoger en lager
Imitatie
Improvisatie,
improviseren
Instrumentaal en
vocaal
Instrumentatie
Interval
Intro
Klankkleur
Kwart
Legato
Leadzang
Leidmotief
Maatsoort
Hoger en lager heeft met toonhoogte te maken. Als je een lied
zingt, zing je verschillende toonhoogtes: bijvoorbeeld hoge tonen
en lagere tonen.
Als de ene stem (of partij) de andere nadoet, dan noem je dat
imitatie. De ene stem imiteert de andere. Het hoeft niet precies
hetzelfde te zijn, als het er maar enigszins op lijkt.
Improviseren is een bepaalde manier van muziek verzinnen. Je
verzint het terwijl je speelt. Improviseren doe je in het dagelijks
leven heel vaak. Als je bijvoorbeeld de weg naar huis is opgebroken,
dan verzin je een andere route. En als je een keer je huiswerk niet
gemaakt hebt, dan moet je de volgende dag soms heel wat
improviseren.
Instrumentaal komt van een instrument. Instrumentale muziek is
muziek gespeeld door instrumenten. Vocaal komt van voce, dat is
Italiaans voor stem. Vocale muziek is muziek uitgevoerd door
stemmen. Instrumenten en stemmen gaan heel goed samen. Maar
je kunt er ook contrasten mee maken. Bijvoorbeeld: eerst een
gedeelte vocaal, daarna plotseling instrumentaal.
Als je over instrumentatie praat, dan heb je het over de
instrumenten die gebruikt worden. Een dunne instrumentatie
betekent dat er weinig instrumenten spelen. Een volle
instrumentatie betekent dat er veel instrumenten spelen. Een
ander woord voor instrumentatie is bezetting
Twee tonen die tegelijk worden gespeeld, vormen samen een
tweeklank. De afstand tussen de twee toen is het interval. Zo’n
interval heeft een naam: secunde, terts, kwart.
Een intro of voorspel is een beginstukje van een muziekstuk. Veel
liedjes beginnen met ene intro. Meestal is dat zonder zang.
Elk instrument heeft een eigen klankkleur. Bijvoorbeeld: een
trompet klinkt scheller dan een fluit. Schel is een klankkleur. Andere
kleuren zijn bijvoorbeeld: scherp, rond, helder, donker. Aan de
klankkleur herken je een instrument.
Als de afstand tussen de noten 3 is bij een interval.
‘legato’ is Italiaans voor gebonden. De noten worden zo gespeeld of
gezongen dat ze in elkaar overlopen. Legato wordt aangegeven met
een boog. Het tegenovergestelde van legato is staccato.
Leadzang is een ander woord voor melodie of eerste stem. De
leadzang of lead vocals of alleen lead worden gezongen door de
leadzanger: de zanger of zangeres van een groep
Een leidmotief is een muzikaal thema dat verbonden is met een
persoon of een gebeurtenis. Jet komt vaak voor in de filmmuziek en
lang geleden al in operamuziek. Telkens als een belangrijke persoon
of gebeurtenis voorkomt hoor je het thema.
De maatsoort geeft aan hoeveel tellen er in een maat voorkomen.
De maatsoort wordt genoteerd aan het begin van ieder muziekstuk,
met behulp van twee getallen. Bijvoorbeeld 2/4. Het bovenste getal
zegt iets over het aantal tellen in de maat, in dit geval twee tellen.
Jet onderste getal zegt wat de belangrijkste notenwaarde van dat
stuk is, in dit geval de kwartnoot. De maatsoort is belangrijk, want
hij bepaalt voor een deel hoe het muziekstuk gaat klinken.
Materiaal
Bij het componeren van een muziekstuk heb je materiaal nodig:
lage en hoge tonen, korte en lange tonen, hard en zacht, enzovoort.
Dat is het materiaal van een compositie.
Materiaalkeuze
Bij het maken van een muziekstuk gebruik je niet al het materiaal,
meestal maak je een keuze. Door die keuze krijgt muziek zijn
karakter, zijn sfeer. De belangrijkste vijf keuzes zijn:
1. Keuze in toonhoogte
2. Keuze in toonduur
3. Keuze in toonsterkte
4. Keuze in tempo
5. Keuze in instrumenten
Zie voor toelichting blz. 37
Meerstemmig
Het is meer dan éénstemmig.
Melodie
Melodie is een heel belangrijk onderdeel van muziek. Een melodie
kun je (in je eentje) zingen. Je zingt dan verschillende tonen. Als je
een liedje zingt, zing je de melodie.
Melodisch motief
Je motief* is een melodietje.
Melodisch ostinato je ostinato* is een melodie
Motief
Een motief is een klein stukje muziek van een paar tonen
Muzikale laag
Een compositie kan uit meerdere lagen zijn opgebouwd. De
belangrijkste lagen zijn:
 Melodielaag
 Tegenstemmenlaag
 Akkoordenlaag
 Baslaag
 Rimtelaag
Muzikale zin
Zoals de tekst van een lied uit zinnen bestaat, zo is ook de melodie
van een lied opgebouwd uit muzikale zinnen. Een muzikale zin
bestaat vaak uit een voorzin en nazin. De belangrijkste muzikale zin
noem je het thema.
Naspel
Een naspel is een eindstukje van een muziekstuk. Dat kan
bijvoorbeeld een zin zijn die een aantal keren herhaald wordt. In de
popmuziek spreek je van een naspel, in de klassieke muziek noem je
het een coda.
Ontwikkeling
Ontwikkeling betekent groei. Naarmate ene compositie vordert,
groeit hij, ‘ontwikkeld’ hij zich. We spreken van ontwikkeling in
dynamiek, instrumentatie, melodie, ritme en tempo. Zie voor
toelichting blz. 69
Ostinato
Als je ene motief een lange tijd achter elkaar herhaald wordt, noem
je zo’n motief een ostinato. Ostinato is Italiaans voor ‘hardnekkig’
Overgangsdynamiek Bij overgangsdynamiek gaat het om een geleidelijke overgang van
zacht naar hard of van hard naar zacht.
Partij
Een muziekstuk bestaat uit één of meerder partijen. Bijvoorbeeld
een melodiepartij, een zangpartij of een baspartij.
Partituur
Pentatonische
melodie
Refrein
Ritme
Ritmisch motief
Ritmisch ostinato
Rusten
Samenklank
Scat, scatten
Secunde
Sequens
Solo en tutti
Staccato
Stem
Stijgen en dalen
Swing, swingen
In een partituur staan alle partijen direct onder elkaar genoteerd.
Een partituur geeft overzicht van een muziekstuk. Een dirigent van
een orkest heeft dat overzicht nodig, hij leest de muziek uit de
partituur. Een violist heeft dat overzicht niet nodig, hij leest de
muziek uit een partij.
Een melodie die uit slechts vijf verschillende tonen bestaat kun je
een pentatonische melodie noemen. ‘penta’ betekent ‘vijf’
Een refrein is een gedeelte van een lied dat meerdere keren
gezongen wordt. Meestal blijven de tekst (de woorden) en de
muziek hetzelfde. Een refrein kun je meestal goed meezingen.
Ritme is een heel belangrijk onderdeel van muziek. Een ritme kun je
klappen met je handen, drummen op een trom, of rappen met je
stem. Als je een liedje klapt, dan klap je het ritme.
Je motief* is een ritme.
Je ostinato* is een ritme.
Rusten zijn momenten in de muziek dat je even niet hoeft te spelen.
Soms telt een rust voor één partij (de andere partijen spelen door),
soms voor alle partijen. Rusten vormen een onderdeel van muziek,
ze horen erbij. Je kunt dus niet echt gaan rusten! Zie ook de
rusttekens in de kaft.
Er klinken meer tonen samen. Op een piano of een gitaar kun je
samenklanken spelen.
Scat is vocale improvisatie. Het komt voort uit de jazz. Met je stem
improviseer je de melodie en je improviseert de woorden. Dat zijn
woorden zonder betekenis: ‘doohdad’, ‘doo-wap’, ‘doo-wee’, ‘bebop’, ‘shoo-be-doo’.
Als de twee tonen bij een interval naast elkaar liggen.
Als een motief een paar keer herhaald wordt, telkens wat hofer of
lager, heet dat een sequens. De melodie vormt als het ware een
trappetje.
Solo betekent alleen. Een solist is iemand die de solo speelt of zingt.
Tutti betekent iedereen. Als er in de muziek ‘tutti’ staat, dan speelt
iedereen. Het verschil tussen een solo en tutti is meestal groot.
Tutti klinkt al gauw voller en harder. daardoor ontstaat een
contrast door de afwisseling tussen solo en tutti .
‘staccato’ is Italiaans voor losmaken of kort. De noten worden zo
gespeeld of gezongen dat ze kort klinken, met ruimte ertussen.
Staccato wordt aangegeven met puntjes. Het tegenovergestelde
van staccato is legato.
Stem heeft twee betekenissen:
 Zangstem: bijvoorbeeld een bas (lage mannenstem)
 Partij: bijvoorbeeld melodiepartij, baspartij of tweede stem.
Als een motief omhoog gaat, kun je dat een stijgend motief
noemen. En als het daalt noem je het een dalend motief. Stijgen en
dalen wordt vaak gebruikt om te variëren.
Als muziek ‘in swing’ gespeeld wordt is er iets speciaals met het
ritme. Het lijkt of bepaalde tonen te vroeg (of te laat) worden
gespeeld. Musici doen dat heel bewust, omdat het juist daardoor
lekker gaat swingen.
Tegenstem
Een tegenstem gaat tegen de melodie in. Hij heeft een ander ritme
dan de melodie en de toonhoogte is ook duidelijker anders. Soms is
een tegenstem hoger dan de melodie, soms ook lager. Het komt
ook voor dat er meerdere tegenstemmen zijn.
Tempo
Tempo is de snelheid waarmee een muziekstuk wordt gespeeld.
Terrassendynamiek Bij terrassendynamiek gaat het om een plotselinge overgang van
hard naar zacht of van zacht naar hard.
Terts
Als de afstand tussen noten 2 is bij een interval .
Thema
Een thema is de belangrijkste muzikale zin. Je herkent een
muziekstuk vaak aan het thema, bijvoorbeeld het thema van The
Pink Panter of Mission Impossible.
Toonduur
Een toon kun je ‘lang’ zingen of spelen. Maar ook heel ‘kort’. Dat
noem je toonduur
Toonhoogte
Je kunt een lage toon zingen of spelen, maar ook een hoge toon.
Dat noem je toonhoogte.
Tussenspel
Een tussenspel is een (meestal kort en instrumentaal) stukje tussen
gezongen delen in. Bijvoorbeeld tussen een refrein en een couplet.
Tweede stem
Tweede stem betekent tweede partij. Meestal past de tweede stem
goed bij de melodiepartij (dat is de ‘eerste stem’). De tweede stem
kan worden gezongen of gespeeld.
Tweeklank
Een samenklank van twee tonen.
Tweestemmig
Er klinken twee melodietjes tegelijk.
Variatie, variëren
Een variatie is een verandering. Als je een motief varieert, verander
je het en wel zo dat het motief herkenbaar blijft. Er zijn drie
manieren om een motief te variëren:
 Je verandert de toonhoogte
 Je verandert het ritme
 Je maakt het motief langer of korter.
Vierklank
Een samenklank van vier tonen.
Voorzin, nazin
Een muzikale zin bestaat vaak uit een voorzin en een nazin. De
voorzin gaat daarbij meestal omhoog, de nazin weer naar beneden.
Je kunt dat ook wel ‘vraag en antwoord’ noemen.
Vorm
Een muziekstuk (bijvoorbeeld een lied) heeft een bepaalde vorm.
Een begin (bijvoorbeeld een intro), een eind (bijvoorbeeld een
naspel) en alles wat daar tussen zit (bijvoorbeeld coupletten en
refreinen). Die vorm kun je weergeven in een vormschema.
Vormschema
In een vormschema geef je de vorm van een muziekstuk weer.
Daarvoor kun je de eerste letters van het alfabet gebruiken.
Dezelfde onderdelen (bijvoorbeeld coupletten) krijgen dezelfde
letter: A, A. verschillende onderdelen (bijvoorbeeld couplet en
refrein) krijgen verschillende letters: A, B. onderdelen die erg op
elkaar lijken maar niet precies hetzelfde zijn (bijvoorbeeld couplet 2
is iets anders dan couplet 1) geef je dezelfde letter met een accent:
A, A’
Leer naast de begrippen: de notenwaarden, de rusten, de toonhoogtes en de akkoorden.
Download