HRM TEW 3e fase Mieke Simons 1 Inleiding “HRM is een specifieke benadering van personeelsbeleid, die ernaar streeft competitief voordeel te halen en te behouden door sterk betrokken en bekwame medewerkers op een strategische wijze in te zetten en hierbij gebruik maakt van een scala van personeelstechnieken.” HORIZONTALE BENADERING De verschillende werkgebieden van HRM Human resource planning Flexibiliteitsbeleid Administratieve processen Werving, selectie en introductie Performance management Compensation management Benefits management Talent management Gaan we behandelen => toekomstige personeelsbehoefte => flexibiliteit van personeelsbehoefte => tal van nodige procedures binnen het bedrijf => zeer belangrijk! => prestaties meten, beoordelen en bijsturen => ontwikkeling van een loonsysteem => voordelen boven op het loon => het zoeken en goed benutten van talenten HR-informatiesystemen Participatie en communicatie Retentiemanagement Gezondheid, veiligheid, welzijn Loopbaanmanagement Job design Opleiding en ontwikkeling Diversiteit, gelijke kansen Arbeidsverhoudingen Gaan we niet echt behandelen, alleen kort bespreken VERTICALE BENADERING Het operationele niveau van HRM Vormen het ‘dagelijks werk’ Personeelsbeleid Korte termijn Vb. Toepassen van procedures, administratie, problemen van absenteïsme behandelen,… Het strategische niveau van HRM Het uitstippelen van de koers Beslissingen rond continuïteit en globale oriëntatie Continuïteit en concurrentiekracht Langere termijn + organisatie in haar geheel Vb. Wat zal een andere marktstrategie inhouden voor de personeelsbezetting? Vb. Welke gevolgen heeft automatisering voor de taken en kwalificaties van ons toekomstig personeel? 2 Inleiding Het tactische/ organisatorische niveau van HRM De middelen waarmee die nieuwe koers gevaren kan worden De manier waarop je de zaken gaat aanpakken Langere termijn + specifieker Vakmatige, professionele inbreng Vb. Op welke manier kunnen we een kortere levertijd bieden? Vb. Hoe kunnen we vernieuwing snel erin het productengamma doorvoeren? Verband strategisch en tactisch niveau Een strategische vraag leidt meestal tot meer specifieke tactische uitdagingen Vb. Strategische vraag: “welke kansen biedt het kennispotentieel van ons personeel voor een strategische heroriëntatie? o Tactische uitdagingen zoals “Hoe ziet het kennispotentieel er nu uit?” VISIES OP PERSONEELSMANAGEMENT Het multidisciplinaire karakter van het HRM domein Er zijn enorm veel domeinen Wij overlopen de 3 meest dominante visies Het bedrijfseconomisch perspectief Organisaties = combinaties van middelen Personeel = menselijk kapitaal = productiemiddel Dit moet verworven en adequaat ingezet worden Kwaliteit van arbeidskrachten bijschaven, beheren, sturen en verder ontwikkelen Efficiëntie en effectiviteit Het sociaal psychologisch en sociologisch perspectief Organisaties = samenwerkingsverbanden tussen mensen ‘Human resources’ > middelen Werknemers hebben eigen behoeften en verwachtingen Sociale processen en hun uitkomsten centraal Afstemming individu en organisatie Betrokkenheid, psychologisch contract, vertrouwen,… Het politiek perspectief Organisaties = combinatie van individuen die ook belanghebbenden zijn HRM als belangenvraagstuk Belang bij de verdeling van lusten en lasten Centraal staat de rechtvaardigheid van de verdeling Verschillende functies => verschillende visies Managers (1) Adequate personeelsadministratie => (2) individuele personeelbegeleiding Kijken naar kosten en budgetten 3 Inleiding Medewerkers (1) Duidelijkheid over plaats en positie (2) Duidelijkheid over afspraken HR functionarissen Het aanbieden van gestructureerde ontwikkelingsinstrumenten OPBOUW VAN DE CURSUS Human resource cycle = Michigan-model van HRM Als rode draad doorheen de cursus Proces 3 BELONING Proces 1 SELECTIE PRESTATIE Proces 2 BEOORDELING Proces 4 ONTWIKKELING 4 Inleiding Deel 1: HRM: anders dan ‘gewoon’ personeelsbeleid? NAOORLOGS PERSONEELSBELEID Een ondergeschikte positie Ondergeschikt en aanpassingsgericht Personeelsbeleid had maar een kleine taak tov algemeen bedrijfsbeleid Dit was een gevolg van het Taylorisme Taylorisme Taylorisme = scientific management Organisatie onafhankelijk maken van de arbeiders o Verticale arbeidsdeling => scheiding denken en doen o Horizontale arbeidsdeling => alles opsplitsen in deeltaken o Tijd- en bewegingsstudie => 1 optimale, strak te volgen routine o Prestatieloon =>zoveel mogelijk produceren Weinig aandacht voor personeelsontwikkeling en loopbaanplanning Motivatie werd niet of nauwelijks als probleem erkend Gecentraliseerd personeelsbeleid Ondernemingen met klassiek organogram o Strak gescheiden afdelingen o Binnen afdeling specialisten met specifieke taak Sterk geformaliseerd Slechte integratie door gebrek aan geheel Isolement van de personeelsfunctie Elke afdeling deed zijn eigen ding Geen afstemming onder de afdelingen o Door sterk geformaliseerde regels o Door het reactief karakter van personeelsbeleid Kon de problemen proberen oplossen Maar kon de oorzaak niet aanpakken (structuur) DE VOEDINGSBODEM VAN HRM De verschuiving van prestatiecriteria Socio-economische situatie ’80: bedrijven waren te bureaucratisch ’60 efficiënte firma => ’70 kwaliteitsfirma => ’80 flexibele firma => ’90 innovatieve firma Vermindering van de verticale arbeidsdeling (Tayloristische) organisaties niet flexibel genoeg Storingen en slecht aanpassingsvermogen Geen zicht op de kwlaiteit en afschuiving van verantwoordelijkheid 5 DEEL 1 Verbeteren van het besturingsvermogen Decentralisering van beslissingsbevoegdheden nodig Oorsprong van zelfsturing en vrij zelfstandig functionerende divisies Andere wijzigingen Personeelmanagement o Besef dat werknemers ‘human resources’ zijn waarin men moet investeren Personeelsbeleid o Verzakelijking: toegevoegde waarde van de klassieke peroneelsafdelingen? Arbeidsrelaties kregen een meer gedifferentieerd karakter o Nu ook flexibele arbeidsrelaties DE KENMERKEN VAN HRM De verwachtingen van HRM Tegelijkertijd strategisch en flexibel HRM nodig o Veranderingsmanagement = change management Doelmatigheid en efficiëntie op peil houden o Overhead mag niet te zwaar zijn o Handelen en denken in termen van prioriteit Ook kosten moeten in de gaten gehouden worden Klantgerichtheid onderscheid de betere van de mindere o Empathie, snelheid en punctualiteit De 6 centrale kenmerken van het moderne HRM 1. Werknemer = human resource 2. Verbondenheid met de ondernemingsstrategie 3. Een uitbreiding van de rollen die HR moet vervullen 4. Een nieuwe taakverdeling binnen de HR-community 5. Aandacht voor interne consistentie 6. Integratie werknemers- en ondernemingsbelang Kenmerk 1: werknemer = human resource Werknemer = human resource = human asset = human capital = bron van opbrengsten Kritische succesfactor o Weten hoe de werknemers optimaal te motiveren o Weten hoe de bekwaamheid van je werknemers te benutten Het model van Delery & Shaw HR-praktijken werken in op de competenties, de motivatie en het niveau van empowerment Competentie (Ability) Gericht op het aantrekken en ontwikkelen van benodigde kennis, vaardigheden en attitudes Motivatie Empowerment (opportunity) Praktijken die de inspraak en invloed van werknemers versterken 6 DEEL 1 Dit is een vrij abstract kader o Concrete praktijken zijn afhankelijk van de strategie van het bedrijf o Vertical fit => HR-praktijken zijn in lijn met de strategie Interacties tussen de 3 kenmerken o Elk HR-domein kan meerdere uitkomsten aansturen vb beloning => motivatie & competentie o Meerdere HR-domeinen kunnen op 1 uitkomst inwerken vb beloning & taakverrijking => motivatie People Performance Potential Model 7 DEEL 1 Kenmerk 2: Verbondenheid met de ondernemingsstrategie HRM als integraal bestanddeel van het strategisch ondernemingsbeleid Personeelsverantwoordelijke heeft inspraak in het strategisch beleid Telkens de personeelszijde bekijken De plannings- en controlecyclus als voorbeeld Om de verticale fit of afstemming te creëren Personeelsvraagstukken op managementniveau verbonden met de strategie Intensieve participatie van werknemers in het proces van strategieontwikkeling o Via institutionele participatie o Participatie aan besluitvorming via vertegenwoordiging (vb ondernemingsraad) PLANNING: bovenste deel 1. Belangrijkste beleidsthema’s vastleggen o Strategische keuzes => hieruit HRM ontwikkelen o Nauwe samenhang centrale thema’s HRM en de strategische keuzes o Kan ook als er niet echt een strategieontwikkeling is => via de doelen o Belangrijk: evaluatiemoment inlassen! (hier komt dan de participatie!) 2. De gekozen thema’s verder uitwerken o Position paper: ‘waar de organisatie momenteel staat’ o Concrete taakstelling uitwerken CONTROLE: onderste deel o Ken- en stuurgetallen: Targets of wenselijke uitkomsten koppelen aan taakstellingen Targets bepalen = formulering + uitwerking nodige activiteiten o Monitoring : Opvolgen en signaleren van de voortgang van verbeteringen Impactmeting verandering AMO => verandering prestaties? Effectiviteitsmeting HR-praktijken positieve invloed op AMO? Efficiëntiemeting doel met de juiste middelen gerealiseerd? o Periodieke toetsing ter controle Vb kwartaalrapportages 8 DEEL 1 Kenmerk 3: een uitbreiding van de rollen die HR moet vervullen HR-manager meer dan een administratieve expert Ook strategische partner, change agent en employee champion Vb lijnmanagers moeten ook het management van het eigen personeel opnemen o Via integratie van HR-functies in het lijnmanagement (internalisering van het HRM) o HR-afdeling als ondersteuning en coach van de lijnmanagers o Personeelsfunctie wordt dus meer generalistisch Het model van Ulrich Strategische focus (LT) Strategic Change partner agent Processen Mensen Administratieve expert Employee Champion Operationele focus (KT) Strategische partner o Manager van het strategisch HRM o Ondernemingsstrategieën vertalen in HR-prioriteiten o Organisatieanalyse: afstemming HR- en bedrijfsstrategie Administratief expert o Management van de bedrijfsinfrastructuur o Efficiënte administratie uitbouwen: efficiënte uitwerking HR-processen o Gedeelde diensten: voortdurende re-engineering van processen Employee champion o Management van de medewerkers o Betrokkenheid en bekwaamheid van medewerkers verhogen o Luisteren naar werknemers en hen de nodige middelen geven Change agent o Management van transformatie en verandering o Helpen bij de identificatie en implementatie van veranderingsprocessen o Managen van transformatie: voldoende capaciteit voor verandering voorzien Niet altijd gemakkelijk omdat de verschillende rollen elkaar kunnen tegenspreken 9 DEEL 1 Kenmerk 4: een nieuwe taakverdeling binnen de HR-community Topmanagement => lijnmanagement => gespecialiseerde deskundigen Personeelsfunctie eerder generalistisch ipv specialistisch karakter Gevaar: HR-manager vanop afstand misschien te abstract of theoretisch Shared responsibility o HR-departement niet als enige verantwoordelijk o HR-manager moet samenwerken met andere ‘stakeholders’ Het model van Ulrich toegepast Zie voorbeeld HBp42 3 belangrijke trends o Toenemend belang van technologie o Toenemend belang van de lijnmanager (internalisering) o Het inkopen van HR-diensten (externalisering) Internalisering Internalisering = HR-delegatie van functies Lijnmanagers meer verantwoordelijkheid geven voor het directe ‘mensmanagement’ Momenteel vaak personeelsdienst als “zwarte piet” en maar weinig beslissingsrecht Moeilijke relatie tussen ‘staf’ en ‘lijn’ Evenwicht zoeken tussen vrijheidsgraden voor de lijn en voldoende bewaking van de beleidsconsistentie Voorwaarden opdat internalisering zou werken 1. Mensmanaement moet voor de lijn topprioriteit worden 2. Lijnmanagement moet HR-vraagstukken kunnen oplossen met minimale ondersteuning Te sterke decentralisering kan leiden tot duplicatie van personeelsactiviteiten Externalisering Inkopen van HR-diensten = outsourcing = uitbesteding Alleen als er een ‘make-or-buy’ beslissing aan vooraf is gegaan (Als men het simpelweg zelf niet zou kunnen doen spreken we gewoon van een aankoop) Substitution-based outsourcing o Men deed de activiteit eerst zelf en heeft ze dan uitbesteed Abstention-based outsourcing o Men heeft de activiteit voordien nooit zelf uitgevoerd Operationele drijfveren o Operationele kosten reduceren o Onderneming beschikt intern niet over de vereiste middelen o Bepaalde activiteit is moeilijk te managen Strategische drijfveren o Men kan zich sterker focussen op de kernactiviteiten o Versterking van het innovatievermogen (via het extern bedrijf) o Risicospreiding o Vergoting van financiële flexibiliteit (van FK naar meer VK) o Er is behoefte aan gespecialiseerde kennis 10 DEEL 1 Naar een HRM without HR managers? HR-anorexia = HRM without HR managers Door de gelijktijdige beweging vaninternalisering en externalisering Tal van redenen waardoor dit niet per se zou gebeuren 1. Te veel internalisering leidt tot grote druk bij het lijnmanagement 2. Te sterke decentralisering => duplicatie van personeelsactiviteiten 3. Externalisering biedt mogelijkheden o Positieve samenhang uitbesteding en strategische betrokkenheid o Via uitbesteding kan HR zich meer focussen op proactieve en strategische zaken Kenmerk 5: aandacht voor interne consistentie Onderlinge consistentie of samenhang Tussen de verschillende beslissingen/instrumenten van het personeelsmanagement Het Michigan-model Michigan-model = matching model 2 centrale principes o Werknemers moeten behandeld worden zoals andere ‘resources’ in de organisatie o Er moety consistentie zijn met de algemene eisen van de organisatie Fit tussen ‘human resource strategies’ en ‘business strategies’ Ook horizontale afstemming tussen de activiteiten is belangrijk Proces 3 BELONING Proces 1 SELECTIE PRESTATIE Proces 2 BEOORDELING Proces 4 ONTWIKKELING Nu wordt personeelsmanangement eindleijk erkend als strategisch beleidsgebied Kenmerk 6: integratie werknemers- en ondernemingsbelang Belangen en doelen van werknemers en organisatie moeten overeenkomen Labour-relations-versie van HRM o Optimale betrokkenheid (commitment) van medewerkers bij de organisatie o Belangen en doelen liggen gelijk Harde versie van HRM o Behandeling van werknemers aan de hand van hun feitelijke waarde o Differentiatie in arbeidsrelaties en beloningen via prestaties Zachte versie van HRM o Kwaliteit van het personeel zorgt voor het succes van de onderneming o Voortdurende ontwikkeling van deze kwaliteiten 11 DEEL 1 Het Harvard-model Term ‘human’ meer centraal tov ‘resource’ Naast het management ook rekening houden met de eisen van andere stakeholders Ook een afstemming met de bedrijfsstrategie (via een algemene filososfie) Ook belang van consistentie Work systems Employee influence Rewards HR Flows Employee influence o 2 cruciale ‘stakeholder parties’ => management & groepen van werknemers o Belangenovereenstemming afhankelijk van de hoeveelheid invloed o Invloed op de werkplek en tijdens de uitvoering van hun werk Work systems o Ontwerp van de arbeidsorganisatie, functies en taken o Gelijkwaardige rol belangen en doelen van leiding en werknemers o Ontwikkeling van ‘high commitment work systems’ HR Flows o HR-flow = in-, door- en uitstroom van personeel o Werving, selectie, plaatsing, beoordeling, opleiding, ontslag,... o Afstemming met bedrijfsstrategie en met belangen en verwachtingen werknemers Rewards o Afstemming met bedrijfsstrategie en met belangen en verwachtingen werknemers 12 DEEL 1 HR COMPETENTIES Steeds grotere roluitbreiding voor HR Nieuwe eisen aan de HR-functies => HR competenties Zie ook opnieuw het model van Ulrich Competentiemodellen Kennis van de business o Visie en strategie begrijpen is onvoldoende o Ook kennis van financieel management, productieproces, organisatieleer,... nodig HR-dienstverlening o Nood aan goede technische kennis van de HR-functie o Bemensen, ontwikkelen, beoordeling & beloning, organisatiestructuur o HRM-praktijken moeten onderling consistent zijn Strategische bijdrage o Kennis van business is onvoldoende o Change agent, cultuur kunnen managen, leiderschapsvaardigheden, communicatie,... Persoonlijke geloofwaardigheid o Geloofwaardigheid is gebaseerd op vetrouwen en moet men verdienen o Persoonlijke relaties opbouwen, zowel goed als slecht nieuw overbrengen,... HR technologie o HR managers moeten kunnen werken met de technologie o Ze moeten weten hoe de systemen administratief en strategisch kunnen helpen HR-community 1 persoon kan dit niet allemaal verwezenlijken Al de medewerkers die zich toeleggen op de ontwikkeling van HRM-rollen Retoriek vs realiteit HR managers richten zich toch liever op het meer operationele domein ipv het strategische Technische HRM-activiteiten scoren beter dan strategische HRM-activiteiten Model van Ulrich en competentiemodel dus eerder retoriek dan realiteit 13 DEEL 1 Deel 2: Personeelsplanning Personeelplanning = human resource planning Trachten om een voorspelling te maken van toekomstige personeelsbehoeften 3 hoofdstromen: instroom, doorstroom en uitstroom o Instroom: nieuwe mensen die in de organisatie komen o Doorstroom: interne mobiliteit => promotie, demotie of overplaatsing o Uitstroom = turnover = verloop: werknemers die de organisatie verlaten Strategisch plan => personeelplan => werving en selectie PERSONEELSPLANNING, EEN OMSCHRIJVING Kwantiteit, kwaliteit en flexibiliteit Personeelsplanning = het voorbereiden, vormgeven en implementeren van strategisch beleid rond instroom, doorstroom en uitstroom van personeel Doeltreffende en doelmatige allocatie van arbeid: 4 componenten Inzicht krijgen in de relatie van vraag en aanbod van arbeid (bij ongeweijzigd beleid) Discrepanties tussen V & A (door de veranderingen van het beleid) signaleren Bezettingsproblemen oplossen zodat opnieuw V = A Organisatiedoelstellingen laten aansluiten op behoeften van individuele werknemers Strategische besluitvorming Hoofddoelstellingen, belangrijkste componenten, vooruitzichten,... Vaak via een SWOT analyse Na strategiebepaling of strategische heroriëntatie o Implicaties voor personeelsbehoefte (vraag)? o Beschikbare personeelsbestand (aanbod) ok? Belang neemt toe => voortdurend aanpassen => toenemende turbulentie Kwantitatief onvoldoende => kwalitatief en flexibel ook nodig Personeelsplanning preocesmatig bekeken De onderzoeksfase Analyse van huidige personeelsbezetting V & A voldoende op elkaar afgestemd? De voorspellingsfase 1. 2. 3. 4. Planningshorizon opmaken Toekomstige personeelsbehoefte (vraag) bepalen Toekomstige personeelsbeschikbaarheid (aanbod) bepalen Verwachte discrepanties tussen V & A in kaart brengen => ‘fit’ of ‘mismatch’ 14 DEEL 2 De planningsfase Verwachte discrepanties trachten te voorkomen of weg te werken Kan via een tal van plannen o Bezettingsplan, wervingsplan, afvloeiingsplan, promotie- en overplaatsingsplan,... De terugkoppelingsfase Via scenario’s of simulaties nagaan of de discrepanties worden voorkomen Nagaan of gekozen plan of de bepaalde actie gata werken VOORSPELLEN VAN DE PERSONEELSBEHOEFTE Factoren die van invloed zijn op de personeelsbehoefte Verandeirngen in de bedrijfsstrategie Prestaties die verbeteren of verslechteren Marktontwikkelingen, conjunctuurschommelingen of wijzigingen in de rentestand Product- en procesinnovaties o Jobless growth => groei die niet gepaard gata met een toename van werknemers o Door de nieuwe (arbeidsvernietigende) technologieën o Door de hogere productiviteit VOORSPELLEN VAN DE PERSONEELBESCHIKBAARHEID Bestanden en stromen Bestanden o Homogene groepen waarvoor een voorspelling van het toekomstige aanbod moet worden opgemaakt o Afdelingen, kwalificatiegroepen, potentieelgroepen, hiërarchische niveaus,... Stromen o Interne mobiliteit => stromen tussen de bestanden o Externe mobiliteit => verloop uit de organisatie (uitstroom) o Nagaan of er misschien systematische stromen zijn Manpower map = resultaat van de analyse van bestanden en stromen o Geeft indicaties over omvang en locatie van verlies aan arbeidskracht (wastage) o Historische gegevens nodig Turnover analyse Types van verloop Individueel of collectief Gedwongen ontslag, incidenteel (vrijwillig) of natuurlijk verloop (ziekte, overlijden,...) Dysfunctioneel of functioneel o Alleen van toepasisng bij incidenteel/ vrijwillig verloop o Hangt af van de omvang van het verloop, de kwaliteit van de vertrekker, de economische situatie en de arbeidsmarktpositie 15 DEEL 2 Berekning van verloop Analyse van de algemene turnover o Hoeveel mensen hebben de organisatie in een bepaalde periode verlaten? Cohort turnover analysis o Verloop van een groep sollicitanten die samen zijn aangesteld Via de survival rates o Hoeveel mensen van een groep zijn er nog na een bepaalde periode? Bedrijfsdemografie Ook belangrijk om te kijken naar de leeftijdsopbouw Analyse Problemen van ontgroening en vergrijzing Evenwichtige leeftijdsverdeling is belangrijk Via een regelmatige bedrijfsdemografische analyse Meest productieve leeftijden => afhankelijk van de functie (heel ruw 30-45) Best om qua leeftijd een gedifferentieerd personeelsbestand te nemen Leeftijdsbewust personeelsbeleid Vlaanderen wordt gekenmerkt door een samengedrukte loopbaan o Mensen beginnen later en stoppen vroeger met werken o Brengt lage werkzaamheidsgraad door oa vervroegde uitstapregelingen Men moet de stromen trachten te sturen om dit te voorkomen Vb instroom : bewust seniors aanwerven, geen leeftijdsgrens bij aanwerving,... Vb doorstroom : jobrotatie, training en vorming aanpassen aan leeftijd,... Vb uitstroom : leeftijd niet gebruiken als criterium bij collectief ontslag DE RELATIE TUSSEN PERSONEELSPLANNING, WERVING EN SELECTIE Stel dat de behoefte aan arbeid groter is dan de beschikbaarheid (dus V>A) Make or buy? Buy-optie => wervingsstrategie => nieuw personeel inkopen Make-optie => opleidingsstrategie => interne kandidaten klaarstomen Vacanvy chain o Een lange ketting van elkaar opvolgende vacatures o Vooral door de make-optie Kosten van werving & selectie vs kosten van scholing & training Werkstructureringsstrategie o Als alternatief voor make or buy o Discrepanties wegwerken o Door arbeidsirganisatie of inzet van technologie te veranderen o Vb laatste positie van vacancy chain ‘afschaffen’ 16 DEEL 2 Arbeidsmarktscanning De mogelijkheden op de externe arbeidsmarkt onderzoeken Waar kijkt dergelijk onderzoek naar? Structuur van de arbeidsmarkt De geografische structuur van de deelmarkten De omvang van de relevante deelmarkten De dynamiek op de relevante deelmarkten De prijszetting op de relevante deelmarkten Bepaling van benodigde deelsegment Bepaling van lokale arbeidsmarkt Hoe groot is de reserve? Evolutie van (her)intrede en uittrede bekijken ‘marktlonen’ Wanneer is dergelijk onderzoek belangrijk? Bedrijven met een hoog verloop Bedrijven met veel volumeschommelingen in de productie o Hier best 2 strategieën combineren o Labour hoarding (personeel ‘oppotten’) en contractuele flexibiliteit Wanneer de competitie erg groot is 1. Groeiende onderneming op groeiende markt o Personeelsvoorzieningsproblemen => knelpuntvacatures o Behoud-, concurrentie- of doelgroepsvergrotingsstrategie (criteria versoepelen) o Arbeidsmarktscanning essentieel 2. Krimpende onderneming op groeiende markt o Risico op leegloop o Minder afhankelijk van arbeidsmarktscanning 3. Groeiende onderneming op krimpende markt o Niet echt problemen => behoefte opvullen met afvloeiingen uit de markt o Niet echt afhankelijk van arbeidsmarktscanning 4. Krimpende onderneming op krimende markt o Afvloeiingsproblemen van overtollig personeel o Arbeidsmarktscanning essentieel om tewerkstellingsperspectieven te vinden DE KRIMPENDE ONDERNEMING: DOWNSIZING ALS PLANNINGSVRAAGSTUK 10 frequente ‘fouten’ bij herstructurering 1. Niet in staat zijn KT en LT doelen te verduidelijken 2. Downsizing als 1e reactie en niet als laatste 3. Niet-selectief downsizen 4. De wijze waarop men het werk uitvoert niet aanpassen na downsizing 5. Werknemers niet betrekken in het herstructureringsproces 6. Geen eerlijke en open communicatie 7. Ongepaste behandeling van hen die hun job verliezen o Vb gebrek aan begeleiding kan men oplossen via outplacementkantoren o Deze geven emotionele, logistieke en persoonlijke ondersteuning 8. Ongepaste behandeling van de ‘survivors’ 9. Het effect op andere stakeholders verwaarlozen 10. De resultaten vergeten te evalueren na downsizing 17 DEEL 2 FLEXIBILITEIT CREËREN IN DE PERSONEELSVOORZIENING Groeiende aandacht voor flexibiliteit Verandering doorheen de tijd o Van een seller’s market naar een buyer’s market o Prijs/efficiëntie => kwaliteit => flexibiliteit Personeelsflexibiliteit o Om een flexibele bedrijfsvoering na te streven o Via functionele, numerieke of financiële flexibiliteit Via functionele flexibiliteit o Multi-inzetbaarheid en polyvalentie o Werknemers kunnen vlot van activiteit wijzigen Via numerieke flexibiliteit o Het # arbeidsuren kan aangepast worden o Temporele variant => spelen met de uren van de vaste werknemers o Contractuele variant => indien nodig extra mensen tijdelijk te ‘huren’ Via financiële flexibiliteit o De arbeidskosten aanpassen o Van uniform en gestandaardiseerd naar meer geindividualiseerd prestatieloon Contractuele flexibiliteit Externe arbeidskrachten aantrekken Met of zonder bemiddeling van een intermediair (vb met: uitzendarbeid) Enkele arbeidsvormen voor contractuele flexibilieit o Arbeidsovereenkomsten van bepaalde duur of voor bepaald werk o Uitzendarbeid o Collegiaal inlenen o Arbeidspool o Seizoensarbeid o Flexibele arbeidsrelaties (vb oproeparbeid) Min-max contracten (met bepaalde bodemgaranties) Nul uren contracten (vormen zonder garanties) Precaire arbeidsvormen o Altijd tijdelijk van aard en bieden geen werkzekerheid o Overeenkomst bepaalde duur, uitzendarbeid, flexibele arbeidsrelatie o Oproepclausules zijn nietig o Nul-uren contracten zijn nietig Want 1/3 regel Wekelijkse arbeidsduur mag niet minder zijn dan 1/3 van voltijds Stel toch lager => werknemer recht op een loon alsof 1/3 gewerkt Temporele flexibiliteit Enorm veel vormen mogelijk Overwerk, flexibele jaarrooster (annualisering van de arbeidstijd), deeltijdarbeid, variabele werktijden, ploegenarbeid, tijdelijke werkloosheid,... Tegenwoordig flexibele tijdsorde: continue aanpassing van # arbeidsuren Werktijden steeds op langere termijn vastgelegd => ontkoppleing bedrijfs- en arbeidstijd 18 DEEL 2 Flexibiliteitsstategieën Bepalen de benodigde flexibiliteit: o Keuze voor een bepaalde afzetmarkt o Keuze voor het producten- of dienstenpakket o Outputzijde: invloed van organisatie op afnemers en hun afnemerspatroon o Inputzijde: mogelijkheden/beperkingen door de toeleveranciers Dan worden de fluctuatiepatronen geïnventariseerd De maximumstrategie Beschikbare personeels- en productiecapaciteit afstemmen op de maximale verwachte vraag Voordelen: kennis & ervaring, kwaliteit, geen strategische lekken, altijd voldoende,... Nadelen: hoge vaste kosten, onzeker of er voldoende inkomsten zullen zijn,... Kan leiden tot onderbenutting o Kan eventueel opgevangen worden o Tijdelijk werken op voorraad, personeel voor andere zaken inzetten,... De minimumstrategie Beschikbare personeels- en productiecapaciteit afstemmen op de minimale verwachte vraag Tekorten moeten dan opgevangen worden via overuren, uitzendkracht,... Steeds meer: flexible firm van Atkinson=> vaste kern en daarrond vervangbare periferie Voordelen: weinig vaste kosten, extra kosten moeten pas overwogen worden op moment dat ze worden uitgegeven Nadelen: strategische lekken, variabele kwaliteit, korte inleertijd,... Men moet ook heel frequent externa krachten zoeken en aantrekken De gemiddeldestrategie en de modusstrategie Gemiddeldestrategie o Men kijkt naar het gemiddelde vraagniveau over een bepaalde periode o Interessant als men onder- en overbezetting gemakkelijk kan opvangen Modusstrategie o Men kijkt naar het verwachte meest gevraagde capaciteit o Interessant als elke afwijking zeer duur is CHECKLIST VOOR LANGETERMIJN PERSONEELSPLANNING Herbekijk dit! HBp 102 tem 104 19 DEEL 2 Deel 3: Werving van personeel Personeelsselectie o Ingangsselectie => aannemen of niet o Allocatiebeslissing => functie A of functie B Steeds een grotere onzekerheid rond de kwalificaties van kandidaten Zorgen dat de wervings- en sollicitatiefasen doeltreffend zijn WERVING, EEN OMSCHIJVING Werving ≠ selectie Eerst werving => dan selectie Werving Geïnteresseerden doen solliciteren voor bepaalde functies Dus een adequaat aantal personen opsporen en aansporen tot sollicitatie Dus een pool van kandidaten creëren Selectie Geschikte personen kiezen uit de selectie van de werving Het id dus belangrijk dat de werving goed was opdat de selectie goed kan zijn Functieanalyse Een analyse van de functie van de vacature Belangrijk voor zowel werving als selectie Dit is de basis voor het ‘profiel’ of de persoonspecificatie o Hierin wordt dan specifiek aangegeven welke kwalificaties nodig zijn o Ervaring, kennis, vaardigheden,... Wervingsproces 1. De doelgroep omschrijven/ bepalen 2. De doelgroep localiseren 3. De boodschap opstellen 4. De boodschap verspreiden via geschikt medium INTERNE VS EXTERNE WERVING Interne arbeidsmarkt Wanneer de nadruk meer ligt op interne doorstroming dan externe recrutering Slechts onderaan de hiërarchische ladder extern recruteren Dit leidt tot vacancy chains Vaak bij bedrijven met bedrijfsspecifieke kwalificaties o Kan je elders niet gebruiken + moeilijk extern te vinden 20 DEEL 3 Voordelen interne werving Kosten om vacature te vullen lager Snellere wervings- en plaatsingsprocedure Personen zijn gekend => kwalificaties en achtergrond dus ook Personen zijn al vertrouwd met de organisatiecultuur Heeft ene motiverende werking (als criteria transparent genoeg zijn!) Nadelen interne wering Vaak via informele kanalen => informatie selectief verspreid Kan frustratiegevoelens en competitiedrang stimuleren Kan leiden tot inteelt en bedrijfsblindheid o Te weinig ‘vers bloed’ o Oplossen via externe cursussen of stagen Peter Princioe: mensen komen uiteindelijk misschien bij een functie terecht die ze niet aankunnen => ze groeien door tot op een niveau van incompetentie HET WERVINGSKANAAL OF ‘MEDIUM’ 3 indicatoren om kanalen te analyseren en vergelijken 1. Het marktbereik hoe vaak het wordt ingezet om kandidaten te zoeken 2. Het marktaandeel in hoeveel gevallen levert dit kanaal een aangenomen kandidaat op 3. De vervullingsquote (𝑚𝑎𝑟𝑘𝑡𝑎𝑎𝑛𝑑𝑒𝑒𝑙)/(𝑚𝑎𝑟𝑘𝑡𝑏𝑒𝑟𝑒𝑖𝑘) => effectiviteit van het kanaal Formele wervingskanalen Vacature is openlijk bekend => iedereen potentiële kandidaat kan solliciteren Advertenties Uitzendkantoren (tijdelijke uitzendkracht dan als ‘screeningsperiode’) Publieke bemiddelingsdiensten (VDAB, BGDA, Forem) Wervings- en selectiebureaus (headhunters, adviesbureaus,...) Internet (vaak echter als extra dienst voor andere kanalen) Informele wervingskanalen Niet iedereen krijgt de kans om te solliciteren Eigen personeel (Employee referral => soms ook referral bonuses) Externe relaties van de werkgever Spontane sollicitaties Scholen en opleidingsinstanties (stages, campus recruitment, naschoolse opleiding,...) BELANGRIJKE WETGEVING VOOR WERVING EN SELECTIE Je mag niet zomaar een advertentie plaatsen => belangrijke wetten respecteren De wet gelijke behandeling mannen en vrouwen, de wet racisme en xenofobie, de COA over de rechten en plichten van werkgever en werknemer, de privacy-wet, het vlaamse taaldecreet (niet meer verboden ondertussen), de programmawet – leeftijdsgrens,... 21 DEEL 3 DE SOLLICITATIEFASE: HET BELANG VAN REALISTISCHE INFORMATIE De sollicitatiefase Een moment van open, realistische informatie-uitwisseling Voor de organisatie start dit al tijdens de wervingsfase Voor de sollicitant start dit op het moment dat ze reageren op de wervingsboodschap Daarna volgt meestal een sollicitatiegesprek => kennismaking 4 types van conflicten Conflict tussen organisatie en sollicitant Organisatie heeft de neiging om de vacature aantrekkelijker te maken dan ze is Kan later resulteren in lage motivatie, hoog verzuim, vervroegd vertrek,... Oplossen via ‘realistic job previews’ (RJP) Conflict tussen sollicitant en organisatie Sollicitant wil zich beter voordoen dan hij/zij is Kan de organisatie dwingen tot kostelijke ingrepen zoals aanpassen van de functie, individueel outplacement of vroegtijdig ontslag Conflicten binnen de organisatie Tegengestelde belangen => men wil de beste, maar ook zo snel mogelijk Kan leiden tot kandidaten met een te hoog niveau => ‘overscholing’ of onderbenutting Conflicten bij de sollicitant Sollicitant wil zo snel mogelijk een job Kan resulteren in een job boven of onder hun niveau Retentiemanagement Inspanningen om vrijwillig vertrek te beperken RJP een van de meest doeltreffende instrumenten o Geeft de sollicitant meer realistische verwachtingen o Kan voor studenten een ‘reality shock’ beperken o Bevat zowel objectieve als subjectieve informatie 22 DEEL 3 Deel 4: Selectie van personeel Veranderingen in de selectie Vroeger zocht men de meest geschikte kandidaat Nu zoekt men een kandidaat met de hoogste utiliteit voor de organisatie Van ‘person-job-fit’ naar een bredere ‘person-organization-fit’ Dit onderzoeken via selectiemethode of operationele predictoren FUNCTIEANALYSE In de voorbereiding van de selectie Kijken aan welke functie-eisen toekomstige kandidaten minimaal moeten beantwoorden Relevante functie-eisen of vereiste kwlaificaties zoeken o Kenmerken en kwalificaties op de functie goed uit te voeren o Later dan vergelijking tussen vereiste en aangeboden kwalificaties Beschrijving proces Stap 1: functieanalyse o Beschrijving van de werkinhoud van de functie Stap 2: functiebeschrijving o Als resultaat van stap 1 Stap 3: persoonsspecificatie o Functiebeschrijving omzetten naar een profiel Stap 4: predictoren bepalen o Variabelen met voorspellende waarde (selectiemiddelen) Opsommen Omschrijven Operationaliseren Inhoud functiebeschrijving => grote invloed op keuze van operationele predictore Ook omgekeerd!! Bepaalde predictoren hebben een gedetailleerde functieanalyse nodig Voorwaarden voor een adequate functieanalyse Ze moet relevante informatie opleveren Ze moet volledig zijn => vragen ‘Wat, waarom, hoe en waar?’ Het niveau waarop men analyseert Functie globaal beeld van taken en opdrachten => te algemeen voor selectie Opdrachten wat moet er gedaan worden => performantie- ipv kwalificatiegedreven Taken opdeling van opdrachten => procedures, technieken & methoden => goed! Bewegingen goed voor ontwerp van simulaties => te gedetailleerd voor selectie Voor selectie zal de functieanalyse zich dus richten op niveau van de taken 23 DEEL 4 Methoden voor dataverzameling Dagboekmethode Functie-uitvoerders moeten frequent noteren welke taken ze uitvoeren, met welke middelen,... Moeilijk te controleren of ze het dagboek bijhouden Diverse uitvoerders hanteren diverse detailniveaus Kunnen de functie belangrijker omschrijven dan ze is Interview Kwaliteit hangt af van hoe goed de analyst de techniek van het interview kent Vrij tijdrovend, duur en arbeidsintensief Groeps- of panelinterviews om dit op te lossen => maar vlakt individuele variaties af Observatie Vooral nuttig als aanvulling van het interview (dan ook negatieve aspecten en incidenten) Ook bij de voorbereiding van simulaties die eerder bedrijfsspecifieke ‘work samples’ zijn Vaak onmogelijk om alle verrichtingen zelf te observeren Aanwezigheid observator kan infereren met het werk Soms kunnen elementen alleen ervaren worden door degene die het uitvoert Vragenlijsten Gestructureerd of semi-gestructureerd Ckecklists (sneller) Expertsystemen Op basis van vragenlijsten Verwerkt de antwoorden in verband met ‘gewent gedrag in reële situatie’ Zet deze om in vereiste competenties of kwalificaties Van functiebeschrijving naar persoonsspecificatie Functie-eisen of vereiste kwalificaties afleiden Vereiste kwalificaties hebben betrekking op de resultaten, de uitvoering of de persoon Eisen met betrekking tot de resultaten Het kunnen ‘realiseren van kwantitatieve resultaatmaten’ Wordt opgenomen in de persoonsspecificatie en ook getest Soms moeilijk te operationaliseren als het een niet-tastbaar resultaat is Moet getest worden via arbeidsproef of betrouwbare informatie van het verleden Eisen met betrekking tot de uitvoering Wanneer de uitvoeringswijze of de procedure van een functie belangrijker is Testen in welke mate de kandidaten (opgelegde) uitvoeringspatronen beheersen Kan alleen getest worden voor jobs waarvoor ‘one best way of doing this’ geldt Equifinaliteit => meerdere manier om resultaat te bekomen => beter resultaateisen stellen 24 DEEL 4 Eisen met betrekking tot de persoon Biografische kenmerken o Leeftijd, sekse, geegrafische achtergrond,... Dispositionele kenmerken of ‘eigenschappen’ o Intellectuele capaciteiten en persoonlijkheidstrekken Habituele kenmerken o Opgebouwde kennis en kunde, vaardigheden, gewoonten, ervaringen,... Motivationele kenmerken o ‘krachten’ die mensen aanzetten tot manier van handelen vb prestatiemotivatie Biografische en dispositionele kenmerken zijn vrij stabiel Stabiliteit constant in de tijd Transsituationele constantie constant over verschillende situaties Habituele en motivationele kenmerken zijn veel minder stabiel Van functieanalyse naar eisen Eisen met betrekking tot resultaten en uitvoering zijn gemakkelijk af te leiden o Men kan ze meestal rechtstreek afleiden uit de functiebeschrijving Eisen met betrekking tot personen zijn moeiijker af te leiden uit de functiebeschrijving o Men gaat vaak attribueren => persooneisen niet rechtstreeks afleiden o Persoonskenmerken eerder toegewezen aan functie-uitvoerders o En dit als verklaring van hun gedrag o Vaak attributiefouten => foute oorzaak-gevolg relaties o Relevantie van individuele kenmerken worden overschat als voorwaarde om goed te functioneren Men kan gebruik maken van ‘ordenende schema’s’ zoals het zevenpuntenplan van Rodger Alternatieven voor de klassieke functieanalyse 3 tendensen waardoor de functie-inhoud snel kan veranderen o Kortere levenscyclus producen/diensten o Er wordt meer gewerkt met zelfsturende teams (flexibel in te ullen rollen) o Er wordt meer gewerkt met taakroulatie Dit heeft 2 implicaties voor het selectieproces o Het testen op flexibiliteit en veranderingsbereidheid wordt belangrijker o Functieanalyse wordt minder interessant => men wil meteen informatie verzamelen voor de persoonsspecificatie Vergelijken van ‘goede’ en ‘slechte’ medewerkers Via groeps- of individuele interviews Goede en slechte medewerkers identificeren Hun functioneren in de organisatie vergelijken Men doet dit in 3 stappen o Stap 1: namen noteren van wie volgens jou excellent presteert en wie niet voldoet o Stap 2: welke gedrags- of persoonseigenschappen maken hem/haar (on)succesvol o Stap 3: 2 kolommen (successen vs mislukkingen) => gemeenschappelijke kenmerken voor de excellente uitvoerders en voor de slechte uitvoerders zoeken 25 DEEL 4 Kritieke incidentenmethode Men vraagt de groep om enkele kritieke incidenten te geven o Incidenten die essentieel zijn voor slagen of mislukken o Actuele, significante voorbeelden van (in) efficiënt edrag Elk incident moet een volledige situatiebeschrijving bevatten o Onder welke omstanidgheden, acties hierna ondernomen, resultaten acties,... Men maakt dan een rubricering met een aantal hoofdcategorieën Stapsgewijs probeert men zo tot gedragsdimensies te komen Bespreekt enkel de extremen (wat een voodeel is) Vooral voor functies waar cognitieve vaardigheden, beslissingsstrategieën en attitudes belangrijk zijn Exitgesprekken Een gesprek met de vertrekkende medewerker Die persoon geeft dan kritieke incidenten en ook welke resultaat-, uitvoerings- en persoonseisen volgens hem/haar belangrijk zijn Wordt ook gebruikt om pushfactoren te identificeren o Factoren die aanzetten tot verloop o Om te leren hoe men het in de toekomst beter kan aanpakken SELECTIE: 2 VISIES OP HET VOORSPELLEN VAN ARBEIDSGEDRAG Conceptuele predictoren Variabelen die individuele kenmerken of individueel arbeidsgedrag van kandidaten beschrijft Men neemt aan dat ze predictieve waarde hebben voor latere functievervulling De sign- of eigenschapsbenadering Er bestaat een wetmatige relatie tussen de eigenschappen van mensen en hun gedrag Als men deze wetmatige relatie/wetten kent => dan voorspelling uit metingen maken Functieanalyse Conceptuele predictor Kenmerk A Criterium gedragswet Waarnemingshypothese Waargenomen kenmerk A Gedrag E Waarnemingshypothese voorspelling Waargenomen gedrag E Operationele predictor Voorbeeld: er bestaat een gedragswet die bepaalt dat voor een bepaalde verzameling van mensen een relatie bestaat tussen persoonlijkheidskenmerk A en gedrag E. Stel dat men tijdens de selectie een kandidaat van die bepaalde verzameling het kenmerk A waarneemt => dan zal men door logische deductie concluderen dat deze kandidaat, later in de job, gedrag E zal vertonen. 26 DEEL 4 Relaties tussen conceptuele predictor en criteria zijn eerder probabilistisch De kenmerken kunnen niet rechtstreeks waargenomen worden => ze worden gemeten o (waargenomen kenmerk a) ≠ (werkelijke kenmerk A) o Kenmerk a is de realisatie van de meting o De meting met operationele predictor = de afspiegeling van de conceptuele predictor Gebrekkige begripsvaliditeit o Wanneer de inhoud van het kenmerk sterk afwijkt van wat men wil meten o Dus wanneer de realisatie van de meting afwijkt van het werkelijke kenmerk De sample- of gedragsgeneralisatiebenadering Met het principe van statistische generalisatie Functieanalyse Conceptuele predictor Steekproef van situaties Criterium Represenatieve trekking afbeelding Steekproef van opgaven Populatie van situaties afbeelding voorspelling Populatie van opgaven Operationele predictor Voorbeeld: een persoon gedraagt zich in een bepaalde gelegenheid G1 op wijze E. Hij zal zich dan op identieke wijze gedragen bij andere gelegenheden G1 (andere tijdstippen en plaatsen), die tot hetzelfde universum behoren. Uit het gedrag zoals geobserveerd in bepaalde steekproef (van situaties) => gaat men generaliseren naar gedrag in een populatie Job = populatie van situaties Functie = populatie van opgaven => steekproef van opgaven = vaak een arbeidsproef Gebrekkige begripsvaliditeit o Als men het gedrag dat men wil meten in verkeerde opgaven operationaliseert Gebrekkige inhoudsvaliditeit o Als de steekproef niet representatief is Een vergelijking Sign-benadering Sample-benadering Relatie kenmerk – gedrag Relatie gedrag – gedrag Langere afstand met realiteit (job) Kortere afstand met realiteit (job) hogere predictieve validiteit (voorspellingswaarde) Correlatie => relatie tussen testscores en uiteindelijke prestatie in de functie Hoe hoger de correlatie => hoe hoger de predictieve validiteit 27 DEEL 4 EEN TOEPASSING OP HET SELECTIE-INTERVIEW Het selectie-interview Meest gekende en meest toegepaste operationele predictor Gestructureerd vs ongestructureerd gestructureerd => onderwerpen liggen vast o Scoren beter op vlak van validiteit en betrouwbaarheid o Komen onnatuurlijk over Ongestructureerd => meer kansen om te observeren 1 vs meerdere interviewers Één-op-één interview Tandeminterview => 1 sollicitant, 2 interviewers Panelinterview => 1 sollicitant, >2 interviewers (best oneven voor stemming) Serieinterview => opeenvolgende interviews met andere interviewers o Office visit o Verschillende gestructureerde interviews, georganiseerd door de procedureleider Sign vs sample Uit functieanalyse/critical incidents technique/vergelijking goede en slechte uitvoerders Hieruit hebben we bepaalde criteria gevonden Nu willen de meer zekerheid krijgen over het voldoen aan deze criteria Via de sign- of samplebenadering Interviewen volgens de sign-benadering Reacties van kandidaten ziet men als een teken / ‘sign’ dat de kandidaat al dan niet over een bepaald persoonlijkheidskenmerk beschikt en zich daardoor op bepaalde wijze zal gedragen ‘sign’ => persoonlijkheikheidskenmerk => bepaald gedrag Opmerkingen bij deze werkwijze Selectie-interview is een specifieke situatie => niet zomaar doortrekken naar de werksituatie Waarneming en interpretatie van de ‘signs’ is bovendien erg subjectief Interviewen volgens de sample-benadering Voorbeeld 1: het situationele interview Kritieke incidentmethode => situatie voorleggen aan kandidaat => hoe zou u handelen? Deze situatie is een ‘sample’ uit de functie Antwoord vergelijkt men met alternatieven gegeven door experts Voorbeeld 2: vraaggesprek over het verleden Men vraagt naar ‘samples’ of voorbeelden uit het verleden omtrent een bepaalde situatie Men luistert hoe de kandidaat in het verleden met die samples is omgegaan Overeenkomst met wat men wil onderzoeken en de ‘sample’ zo groot mogelijk Men kijkt hier naar wat men ‘heeft gedaan’ ipv naar wat men ‘zou doen’ 28 DEEL 4 Voorbeeld 3: Behavior-Oriented Interviewing (BOI) Zoeken naar gedetailleerde ervaringen die samenhangen met de vereistecriteria Fase 1: de ‘wij-fase’ o Men heeft een bepaald criterium voor ogen o Men vraagt of de kandidaat hier al eens ervaring mee heeft gehad o Vooral de omstandigheden waarin deze ervaring gebeurde zijn belangrijk Fase 2: de ‘ik-fase’ o In welke mate heeft de kandidaat hier een rol in gespeeld? o Hier gaat de kandidaat meer in ‘ik’-termen spreken ipv in ‘wij’ termen Fase 3: de ‘reflectie- of duofase’ o Selecteur en kandidaat gaan samen de aanpak bekijken van het voorbeeld o Heeft de kandidaat uit deze aanpak geleerd en zou hij het opnieuw zo doen? Het interview begint met een startcriterium => tussendoor ook meeloopcriteria WELKE TEST WANNEER GEBRUIKEN? Belangrijk dat de selectiemethode een goede voorspellende kracht heeft Maar ook betrouwbaarheid, veralgemeenbaarheid, efficiëntie- en nutsoverwegingen Selectietechnieken die als meer valide worden beschouwd Arbeidsproef/simulatie-oefening General Mental Ability (GMA) test = intelligentietest Gestructureerd interview Scores van collega’s Test van jobkennis ... Indeling vergt enige nuancering Validiteit is deel situatieafhankelijk Indeling van interviewtechnieke gebeurde wat onvoorzichtig Voorspellende kracht kan verhogen bij een combinatie van methoden Predictieve validiteit staan niet altijd garant voor doeltreffendheid EEN OVERZICHT VAN OPERATIONELE PREDICTOREN Naast het interview nog andere belangrijker selectiemiddelen/predictoren Sollicitatieformulier Men beperkt zich tot beoordeling van ‘harde’ criteria (opleiding, leeftijd,...) Sommige organisaties werken met zelf ontworpen formulieren => standaardiseren Biografische gegevens Biodata via biografische vragenlijsten => meer detail dan sollicitatieformulier Feitelijke, controleerbare vs subjectieve, minder controleerbare feiten Ook gesimuleerde situaties komen aan bod 29 DEEL 4 Het opstellen van een biografische vragenlijst: proefonderzoek Proefvragenlijst voorleggen aan succesvolle en minder succesvolle medewerkers Alleen vragen opnemen in de lijst die de 2 groepen ‘discrimeren’ Antwoordpatroon van de succesvolle medewerkers als norm Antwoordpatroon van de kandidaten vergelijken met deze norm Voor en nadelen van een biografische vragenlijst Voordelen Nadelen Biodata hoge validiteit Sommige vragen slechts functiespecifieke validiteit Biodata hoge betrouwbaarheid Serieuze financiële en tijdsinvestering Lijst kan snel afgenomen worden Lijsten zijn soms wat conservatief Bedreigend => risiso op discriminaties Psychologische test Kritiek van kandidaten o Onvoldoende uitleg over het doel van de tests o Vragen omtrent de geheimhouding van de vertrouwelijke gegevens Kritiek van professionals o Validiteit: levert de test op wat beoogd was? o Betrouwbaarheid van de test? Projectieve en expressieve tests Projectief voorbeeld: ‘wat zie je in deze inktvlek?’ Expressief voorbeeld: ‘teken een boom’-test Veel interpretatieproblemen (testen worden niet echt meer gebruikt) Intelligentietests Algemene intelligentietest Test voor speciale vermogens vermogen tot abstract denken en redeneren vb specifiek het ruimtelijk inzicht Persoonlijkheidstest Voorbeeld 1: Occupational Personality Questionnaire Voorbeeld 2: ‘the big five’ Voorbeeld 3: Myers-Briggs type indicator Via deze tests tracht men persoonlijkheidsprofielen op te maken Eindoordeel Betere methoden moeten voldoen aan enkele voorwaarden o Standaardisatie o Objectiviteit o Validiteit o Normering o Betrouwbaarheid o Variantie Hedendaagse kritieken o Faking => mensen gaan antwoorden wat men denkt dat verwacht wordt o Nog steeds onduidelijkheid over het doel van de tests o Trechtermodel => tests beter als ‘toetssteen’ op het einde van de procedure 30 DEEL 4 Arbeidsproef Types gedragsproeven ‘paper and pencil’-test functiegerelateerde (praktische) kennis nagaan Arbeidsproeven fysieke handelingen (exacte afspiegeling van taken) Individuele besluitvorming via min of meer realistische oefeningen Situationele Groepsdiscussies en besluitvorming Tests De arbeidsproef 1 of enkele aspecten van de functie nabootsen Vb tekst intypen, metsen,... Uitvoering = ‘sample’ => ziet men als voorbeeldgedrag voor toekomst Werkwijze Observatie door een assessor Assessor gebruikt ene gestandaardiseerde lijst om scores te geven Sterkte en zwakte van de arbeidsproef Sterktes Zwaktes Exacte meting van capaciteiten Veel deeltaken => moeilijk om sample te vinden Vaststellen van leervermogen Enkel instrumentele dimensies (vs mechanisch,..) Indicaties voor behoefte aan aanvullende training Duur en tijdrovend Hoge ‘face validity’ (proef ≈ echte werk) Situationele tests Analystisch en/of oplossingsvermogen vaststellen Ook niveau van mondelinge communicatie en overredingskracht worden gemeten Vaak voor hogere functies Sample benadering => taakelementen van functie worden uitgewerkt tot een proef Individuele situationele besluitvormingsoefeningen Voorbeeld 1: de (PC) ‘in-basket’ o Simuleert complexe administratieve taken en beslissingen o Postbakje of basket met allerlei documenten o Manier van verwerken wordt dan geobserveerd o Daarna vaak een gestructureerd interview (focused interview) => hoe en waarom? Voorbeeld 2: oplossing van probleemsituaties o Zegt iets over verbale mogelijkheden en persoonlijkheidstrekken o Vaak bevatten ze ook een moreel dilemma o Zegt iets over persoonlijke opvattinge, normen en waarden o Opletten => hier kan men sociaal-wenselijke antwoorden geven Collectieve situationele tests (groepsprocessen/besluitvorming) Groepsdiscussies o Met of zonder zoorzitter / met of zonder rollenspel 31 DEEL 4 Leaderless group discussion (LGD) Maquette-test (model town test) Rollenspel Managementspel groepsgedrag en –functioneren bestuderen ‘samen’ de ideale stad plannen en bouwen kandidaat krijgt rol van een sleutelfiguur samen problem oplossen => arbeidsdeling! Focused interview (interview bij situationele proeven) Na de situationele proef en heeft 2 doelen o Het controleren van de observaties uit de proef o Aanvullende (biografische) informatie verzamelen Gestructureerd met typische reflexieve vragen Om eerder ontwikkelde hypothesen te verifiëren DE ASSESSMENT CENTER-METHODE Een combinatie van de vorige operationele predictoren Hoge voorspellende waarde Wordt gebruikt bij de selectie, bij promotie of bij een potentieelinschatting Een omschrijving Enkele belangrijke aspecten 1. Meerdere assessment-technieken => minstens 1 simulatietechniek (sample) 2. Er zijn meerdere assessoren (beoordelaars) 3. De assesoren hebben een diepgaande discussie om tot een consensus te komen 4. Scheiding tussen het observeren en het evalueren van het gedrag 5. Dimensies van evaluatie zijn afgeleid uit de functieanalyse Meestal een hele groep die éénzelfde assessment center doorlopen o Zo kan men de individuen ook in groepssituaties onderzoeken De procedure Fase 1: de inventarisatie van noodzakelijke informatie Wat is het doel van het assessment center? o Selectie, promotie, potentieel identificiëren, evalueren,... De doelgroep => welke functies, waarvoor wil men personen selecteren/evalueren? o Vaak gebruikt men dit voor meer complexe functies De inhoud van de functie o Precieze functiebeschrijving en persoonsspecificatie nodig o Best beperken tot ongeveer 5 dimensies per test Belangrijk dus om test te kiezen die de relevante dimensies dekken Fase 2: de operationalisering van de middelen 1. Selectie en training van de beoordelaars Best een mix van professionele psychologen en ‘praktijkexperten’ o Vaak personeelsleden met hogere functie, externe adviseurs,... Training is noodzakelijk o Kunnen observeren, categoriseren, evalueren,... 32 DEEL 4 2. Selectie en instructies van de kandidaten Selectie via voorselectie, selectie-interview o Selectie-interview voor screening + groep homogeen proberen te houden Instructies over inhoud en doelstellingen o Welke informatie houdt men bij en wie heeft hier inzage in o Ook vermelden dat er geen directe concurrentie is (kan storend werken) 3. Selectie van tests en oefeningen Soort test hangt af van doelstellingen en gewenste gedragsdimensies o Relatie oefening – functie, efficiëntie en validiteit van tests,... o Ook andere factoren: beschikbare tijd, bijkomende doelen,... Enkele klassiekers van toegpaste technieken o In-basket test, LGD, inteviewsimulaties, situationele tests o Frequente situationele tests Analyse-oefening Analyseren en interpreteren van opdrachten Nadien de oplossing presenteren aan beoordelaars Fact finding-oefening Problem oplossen via informatieverzameling Belangrijk bij wie en op welke manier men informatie vergaart De ‘kooi’ Kooi bouwen met 4 personen (maar 1 constructie mogelijk) Zowel individuele handelingen als interacties observeren Soms schakelt men een ‘mol’ in om frustratietolerantie te observeren Fase 3: de uitvoering Degelijke organisatie en planning nodig Observatie en classificatie van het gedrag in dimensies Vaak via een score per dimensie Fase 4: de eindevaluatie Eindoordeel + feedback aan de kandidaten Men zoekt een consensus over de sterktes en zwaktes van elke kandidaat Niet zomaar de gemiddelde scores maar echt via een diepgaande discussie 33 DEEL 4 Deel 5: Beoordeling van personeel INLEIDING Personeelsbeoordeling Uitspraken over de kenmerken, het gedrag of de resultaten van een werknemer Voor een goede afstemming tussen de kenmerken van de organisatie – functie – werknemer Beoordelen op een systematische wijze Zo weten werknemers of wat ze doen gewaardeerd wordt Geeft doelmatigheid en doeltreffendheid aan van huidige arbeidsorganisatie en werkwijze Beoordelingssystemen Omvat de procedure die men moet volgen Omvat het instrument dat men moet gebruiken (vaak een lijst van beoordelingscriteria) DOELEN VAN PERSONEELSBEOORDELING Drie grote hoofddoelen Het nemen van beslissingen in het kader van het personeelbeheer => prestatie Het bevorderen van het functioneren in de arbeidssituatie => functioneren Het bepalen van de toekomstmogelijkheden => potentieel Prestatie Functioneren Potentieel Wat beoordelen Resultaten Werkgedrag Eigenschappen & competenties Gezichtspunten Relatie doel-middelen Kwalitatieve aspecten Predictieve aspecten Oriëntatie Voorbije periode Accent Positieve aspecten kwaliteit Globalitiet, objectiviteit Verleden + nabije toekomst Positieve & negatieve aspecten Feedback, specificiteit, inzichtelijkheid voor betrokkene (verdere) toekomst Verwachte groei Predictieve validiteit Prestatiebeoordeling Het gaat hier vooral om prestaties => doelen bereikt? Taak volbracht? Betrouwbaarheid belangrijk => best in direct meetbare of telbare vorm Functioneringsbeoordeling Het functioneren van de werknemer trachten te optimaliseren Potentieelbeoordeling Meestal aangevuld met een bespreking van de ambities of loopbaanaspiraties 34 DEEL 5 De dubbelrol van beoordelingen Doelen van de verschillende soorten beoordelingen moeilijk te verzoenen Eventueel oplossen via ‘splitsing’ o Aparte instrumenten, procedures en tijdstippen o Voor elk verschillend veoordelingsdoel Om verwarring of mengeling tegen te gaan tussen de 3 soorten Om conflicten te vermijden KWALITEITSCRITERIA VOOR BEOORDELINGSSYSTEMEN Syteemtechnische/psychometrische criteria Begripsvaliditeit Of de gehanteerde schaal het te beoordelen kenmerk meet Via empirisch onderzoek => begripsvaliditeit is hoger als de beoordeling o Hoog correleert met verwante gedragsaspecten => convergente validiteit o Laag correleert met niet-verwante gedragsaspecten => discriminante validteit Betrouwbaarheid Bij herhaling zou de meting steeds hetzelfde resultaat moeten bereiken Vb: bij het gebruik van verschillende beoordelaars o Lage interbeoordelaarsbetrouwbaarheid => subjectief oordeel o Hoge interbeoordelaarsbetrouwbaarheid => steeds hetzelfde resultaat Relavantie Worden de elementen beoordeeld die moeten worden beoordeeld? Deficiënt systeem => meet te weinig (relevante) informatie Excessief systeem => meet teveel (irrelevante) informatie Gebruikscriteria Acceptatiegraad Doorzichtigheid Informatiewaarde => instrument + procedure aanvaardbaar => transparantie tussen relatie prestatie/gedrag – beoordeling => goede en relevante informatie BEOORDELINGSTENDENTIES Storingen in het proces van oordeelsvorming Stereotyping => kenmerken toeschrijven eigen aan de stereotiepe groep Projectie => eigen karakteristieken toeschrijven Halofouten => vergelijkbare score op meerdere dimensies (geen onderscheid) Mildheid/strengheid => leniency/strictness error: iedereen relatief hoog/laag Centrale tendentie => iedereen rond het gemiddelde beoordelen Groepstendentie => gedeelde beeld beïnvloed de beoordeling van de anderen =>‘op die afdeling doen ze nooit iets’ Recentheidsfout => beoordeling beïnvloed door recente gebeurtenis(sen) 35 DEEL 5 SOORTEN BEOORDELINGSMETHODEN Vergelijkende methoden (ranking systems) Geeft aan dat de ene persoon beter is dan de andere op een bepaalde dimensie Geeft niet aan ‘hoeveel beter’ of ook niet of dit ‘goed genoeg’ is Volgens rangschikking Een rang toekennen van beste tot slechtste op elke prestatiedimensie Lastig bij veel werknemers => minder nauwkeurig Paarsgewijze vergelijking Prestatie van elke medewerker vergelijken met die van elke andere medewerker Neemt enorm veel tijd in belsga (vb 20 personen => 190 vergelijkingen) Zeer hoge betrouwbaarheid en validiteit Wordt ook gebruikt om validiteit van beoordelingssystemen vast te stellen Gedwongen verdeling Men stelt enkele prestatiecategorieën op Beoordelaar moet een bepaald aantal werknemers toewijzen aan elke groep Beoordelaar wordt ‘gedwongen’ elke categorie te gebruiken Problemen als de meerderheid effectief zeer goed werkt of allemaal ongeveer gelijk Ook onbruikbaar voor kleine groepen Gemeenschappelijke zwakten van deze systemen Enkel geschikt voor de vergelijking van uitvoerders van soortgelijke functies Geeft slechts erg geringe informatie Absolute methoden (rating systems) Geeft nauwkeurige standaarden voor de meting aan Systemen gebaseerd op objectieve gegevens Systemen die gericht zijn op kwantificeerbare rsultaten Gericht op directe ‘output’ of als inex voor het gedrag Probleem: zowel deficiënt als excessief (sommige zaken afhankelijk van andere factoren) Waardeirngssystemen Systemen met waarderingsschalen => score toekennen op elke dimensie Tal van varianten, hangt af van: o Aantal schaalposities, omschrijvingin, aantal schalen, weging,... Voordelen o Gemakkelijk in gebruik o Kan je op verschillende functies toepassen Nadelen o Te algemeen => moeilijk te koppelen aan specifieke aspecten o Lage betrouwbaarheid en validiteit + vaak ook deficiëntie/excessiviteit 36 DEEL 5 In gedrag verankerde waarderingsschalen (BARS) BARS = Behaviorally Anchored Rating Scales Stap 1 => grote verzameling van gedragsbeschrijvingen aanleggen Stap 2 => elke gedragswijze evalueren => in hoeverre een goede of slechte prestatie? Stap 3 => beoordelingsschaal ontwikkelen met ankers voor het soecifieke gedrag Herbekijk voorbeel HBp196 Voordelen o Geeft precieze niveau-aanduidingen weer o Schalen geven indicaties van specifiek gedrag o Zowel voor functionerings- als prestatiebeoordeling Nadelen o Zeer tijdrovend en complex o Sterk functiegebonden (minder algemeen) Keuzesystemen Vragenlijst met beweringen => samen algemene belangrijke gedragskenmerken Beschrijvende deel van het proces => beoordelaar vult de lijst in Evaluerende deel van het proces => onafhankelijke instantie geeft oordeel/score Voordelen o Objectief, veel detailinformatie, goede voorbereiding op functioneringsgesprek Nadelen o Opnieuw veel tijd en energie om te ontwikkelen o Empirisch vastleggen welke gedragskenmerken Management by objectives (MBO) Werkt via middelen-doelenketen Specifieke taakgerelateerde doelen => worden middelen voor een hoger doel Uitgewerkt telkens via leidingevende en ondergeschikte samen Goed voor individu + organisatie o Individu heeft gepersonaliseerde werkdoelen o Deze vallen binnen middelen-doelen context van de organisatie Motiverende kracht van het systeem o Drucker => door betrokkenheid van medewerkers o Locke => door het stellen van gespecifieerde doelen Psychometrische kwaliteiten hier minder belangrijk Logboek met kritische incidenten Goed als voorbereiding op een functioneringsbeoordeling Eerder kwalitatief => moeilijk voor prestatiebeoordeling o Tenzij men de frequentie van kritische incidenten bekijkt o Via het ‘turven’ van de gebeurtenissen o Uiteindelijk dan toch 1 score 37 DEEL 5 WIE OORDEELT? Stijgende populariteit van ‘multi rater’-systemen => 360°-feedback Alle belanghebbenden mogen commentaar en feedback geven Analogie met het compas: informatie vanuit verschillende referentiepunten BEOORDELINGSPRAKTIJKEN VERBETEREN Doelen moeten vooraf goed afgelijnd worden Probeer de acceptatiegraad te verhogen o Via een omgevingsanalyse over de standpunten van betrokken partijen o Door de betrokken partijen in te schakelen bij het ontwerp Train de beoordelaars o Ze moeten het proces en de fouten kennen o Ze moeten regelmatig observeren o Ze moeten duidelijk aangeven wel precieze prestaties ze verwachten Laat de beoordelaars niet teveel mensen beoordelen Dimensies en te hanteren standaarden moeten duidelijk aangegeven zijn Vermijd termen zoals ‘gemiddelde’ => interpretatie voor iedereen anders Keuze van het systeem en dimensies moet afhankelijk zijn van de prestaties die je verlangt Baseer het systeem op een functieanalyse o Zo deficiëntie/excessiviteit beperken Werknemers moeten de criteria goed begrijpen Vermijd abstracte benamingen van persoonlijkheidskenmerken Zorg voor een mechanisme indien beoordeelde en beoordelaar van mening verschillen Maak eventueel gebruik van pc-programma’s 38 DEEL 5 Deel 6: Beloning van personeel TERMINOLOGIE Het loon/salaris Brutoloon Bruto belastbaar loon Nettoloon Loonkost het loon vóór elke afhouding van fiscale of sociale aard brutoloon – bijdrage sociale zekerheid bruto belastbaar loon – bedrijfsvoorheffing brutoloon werkgever + bijdrage sociale zekerheid (kost werkgever) Het inkomen verschilt van het individueel loon Het loon maakt deel uit van het inkomen Meestal zijn er meerdere inkomsten (in het gezin) Extra of indirecte voordelen bovenop het loon (vaak door de zware fiscale druk) VORMEN VAN BELONINGEN Grondslag Functiebeloning => kenmerken van de functie als grondslag Competentiebeloning => karakteristieken van de functiehouder als grondslag Prestatiebeloning => prestaties of resultaten van de functiehouder als grondslag Omkeerbaarheid Vast loon Variabel loon Flexibel loon => onomkeerbaar (vb functiebeloning) => wel omkeerbaar => moet men elke periode opnieuw verdienen => werknemer heeft keuzevrijheid in de samenstelling van het loon Niveau Individueel of collectief Meetsysteem Directe systemen Indirecte systemen => objectief via vooraf bepaalde vaste, gemeten normen => 1 of meerdere tussenpersonen FUNCTIELOON De functiewaardering Het rangschikken van de functies o Beschrijven van de functie-inhoud o Zwaarte van de funsties evalueren Functieclassificatie o Functies groeperen in klassen = clusteren o Loonlijn construeren over de klassen heen = loonklassen Loonklassen hebben meestal een minimum- en maximumfunctieloon 39 DEEL 6 Kritieken op het functieloon Vastheid Het resulteert in een gebrek aan ‘motivating power’ o Door de vastheid, de voorspelbaarheid o Weerlegging: er wordt een soort van normprestatie verwacht Het remt de vraag naar arbeid o Wergevers terughoudend voor vaste contracten Arbitrair, rigide Niet altijd via een functiewaarderingssysteem o Functiebeschrijvingen worden zelden herzien Het kan een puntenverzamelingsmentaliteit creëren o Bepaalde taken aannemen/afwijzen mbt het puntentotaal Problemen eerder te wijten aan hoge progressie, kleine overlap en beperkte spreiding o Progressie => verschil tussen de maximumlonen => hoog: veel belang aan zwaarte van de functies o Overlap => mate waarin loonklassen overlappen => klein: verschillen in loonhoogte extra geaccentueerd o Spreiding => (max – min) in bepaalde klasse => beperkt: binnen de klasse weinig groei mogelijk Collectivisme Het functieloon laat weinig differentiatie toe Verschillen in prestatie of competentie tellen niet mee Beter om prestatiebeloningen te hanteren? Niet per se: o Kan gevoel van controle opwekken o Kan de creativiteit en interesse in de jobinhoud tegenwerken Het functieloon blijft dominant in Vlaanderen o Vooral in overheids- en non-profitsectoren o Minder in de dienstensectoren Het ‘automatisme’ van de anciënniteit Automatische loonsverhoging naarmate men ouder wordt ‘prestatiegebonden’ anciënniteitsopbouw o Wanneer vertraging of versnelling wordt bepaald via prestatie o Dus wie beter werkt, komt sneller aan het maximumfunctieloon o Dit is een onomkeerbare prestatiebeloning 40 DEEL 6 PRESTATIEBELONING Verschillende standpunten Pessimistisch perspectief Prestatiebeloning leidt hooguit tot tijdelijke gedragsveranderingen Klemtoon op KT kan andere gedragingen blokkeren (innovatie, risico’s,...) Optimistisch perspectief Principes uit de leertheorie Beloning van gewenst gedrag => vergroot de kans op herhaling van dat gedrag Standpunt ‘tussenin’ Prestatiebeloning is een reinforcer of ‘versterker’ Kan ene positieve impact hebben op prestatieniveau Daarom echte rniet de sterkste of meest effectieve versterker Verschillende vormen van prestatiebeloning geven verschillende effecten Stukloon, commissieloon, tariefloon Stukgeld => loon 100% afhankelijk van de geproduceerde stuks Stukloon => wanneer functie- of basisloongaranties ingevoerd zijn Commissieloon => naast kwantiteit ook kwaliteit belangrijk Tariefloon => ‘jaagsysteem’ => vooraf bepaalde norm mbt werktempo Multifactorbeloning => meerdere kenmerken gelijktijdig (vooral collectief) Typisch direct, individueel en variabel Merit pay Evaluatie of merit-rating door tussenpersoon Via deze merit-rating een beloning toekennen Individueel en indirect, vast of variabel Eerder voor de hogere niveaus o Periodieke prestatiebeoordeling in heel de hiërarchie o Grotendeels gelinkt aan beloning voor de hogere niveaus Kritiek op het meten van merits Het gaat vaak om vage persoonskenmerken o Moeilijk operationaliseerbaar en meetbaar o Vaak niet afgeleid uit een functie- en taakbeschrijving De politieke dimensie o Men is subjectief en meer bezig met het effect van de evaluatie o Self-serving bias Het zijn vaak jaarlijkse beoordelingen o Door grote interval wordt de feedback moeilijk o Vaak dan gedwongen verdeling Moeilijk aan te tonen dat prestaties normaal verdeeld zijn Je plaats wordt dan mede bepaald door prestaties van collega’s Zeer problematisch in kleine afdelingen 41 DEEL 6 VOORWAARDEN VOOR EFFECTIEVE PRESTATIEBELONING De tweefactorentheorie van Herzbergs Satisfiers Intrinsieke/ werkinhoudelijke kenmerken Uitdagingen in het werk, erkenning, verantwoordelijkheid,… Leiden tot satisfactie of onverschilligheid (niet tot dissatisfactie) Dissatisfiers Extrinsieke/ werkomgeving kenmerken Beloning, zekerheid, beleid, leiding,… Leiden tot dissatisfactie of oonverschilligheid (niet tot satisfactie) Had onterecht beloning als dissatisfier aangesteld o Satisfier wanneer gezien als blijk van erkenning o Dissatisfier wanneer het systeem van belonen unfair De expectancy- of verwachtingstheorie Mensen kiezen voor het gedrag dat hen het meeste nut oplevert 3 voorwaarden opdat prestatiebeloning kan motiveren Verwachting Werknemers verwachten dat hogere inspanning leidt tot hogere werkprestatie Dus mensen moeten invloed hebben op hun werkprestatie Hoge instrumentaliteit Werknemers verwachten dat deze betere prestatie kan leiden tot bepaalde opbrengsten Dus de relatie loon – prestatie moet duidelijk zijn Lawler: beloning als goed middel om bepaalde motieven/doelen te realiseren Belang Deze opbrengst moet aantrekkelijk zijn voor de werknemer Dus ze moeten belang hechten aan het type van beloning De agency-theorie Zowel werkgever als werknemer streven naar nutsmaximalisatie Potentiële conflicten vermeden via een optimaal contract Beloning als motivator + risicoverdelings- en selectiefuntie De risicoverdelingsfunctie van motivatie De mate waarin de beloning al dan niet variabel is Vast => risico bij WG, variabel => risico WN 4 bepalende factoren voor de keuze o Relatie tussen inspanning en resultaat o Mate waarin de partijen bereid zijn risico te nemen o Mate waarin de partijen beschikken over informatie o De kosten verbonden aan de meting van inspanning/resultaat Centrale vraag: is het arbeidsgedrag in de job voorspeldbaar? (ja: dan vast) 42 DEEL 6 De selectiefunctie van motivatie Aantrekking tot beloning verschillend voor iedereen Afhankelijk van o Hun persoonlijke risicohouding o De mate waarin de beloningsprikkels hen motiveren o De inschatting van hun eigen productieve prestatie Acceptatie en meetbaarheid De 2 voorwaarden die vorige theorieën gemeenschappelijk hebben Hoge acceptatiegraad: overtreft de meetbaarheid Meetbaarheid: problemen bij het vastleggen van de norm o Angst om snijden => norm verhogen zonder de premie aan te passen o Verouderen => normen moeten soms aangepast worden (technologie,…) Derde voorwaarde werknemers moeten de te leveren prestaties kunnen beïnvloeden Vierde voorwaarde de prestaties moeten individueel toewijsbaar zijn Vijfde voorwaarde de beloningswijze moet afgesteld zijn op kritieke prestatiefactoren FUNCTIES VAN BELONINGSSYSTEMEN Nog enkele doelen van beloningssystemen (naast motivatie) Verleiden, aantrekken, behouden Doel: aantrekken van gekwalificeerd personeel Bedrijven kunnen 3 strategieën volgen o Doelgroepvergrotingsstrategie o Concurrentiestrategie o Behoudstrategie Beloning kan heirbij een cruciale rol spelen Leren en sturen Het aanleren van nieuw arbeidsgedrag => in de juiste richting sturen o Prestatieloon hier goed voor Het stimuleren van leergedrag o Competentieloon hier goed voor o Competenty pay => de kennis/meer abstracte competenties o Skill pay => minder abstracte vaardigheden Overige functies Om eventueel ongemakken (inconveniënten) te compenseren => berekend in functieloon Om conflicten op te lossen of te voorkomen => eerder teambeloning 43 DEEL 6 DEEL 7: De invloed van HRM op de bedrijfsprestaties: De queeste naar de heilige graal INLEIDING Stevige consensus omtrent het effect/de bijdrage van HRM Menselijk kapitaal kan een bron van competitief voordeel zijn De waarde hiervan wordt beïnvloed door de ingevoerde HR-praktijken De sterkte van een coherent HR-systeem schuilt in de complexiteit (onkopieerbaar) Echter nog geen duidelijkheid omtrent de relatie tussen HRM en verbeterende bedrijfsprestaties MAAKT INVESTEREN IN HRM EEN VERSCHIL? Bepaalde HR-praktijken positieve correlatie met betere bedrijfsprestaties o High-involvement, high-commitment, high-performance praktijken o Om medewerkers als echte ‘assets’ aansturen Uitgaven voor deze praktijken = investering in menselijk kapitaal Ze zullen uiteindelijk ook een economisch terugverdieneffect opleveren Problemen in de praktijk Sommige bedrijven wagen zich er niet aan Sommige bedrijven nemen slechts enkele delen op (geen integraal systeem) Sommige wachten de LT-effecten niet af De doorsnee HR-manager heeft te weinig kennis van de theorie Grote kloof tussen onderzoek en praktijk Vaak gaan ze af op gevoel en gezond verstand Onderzoek Rynes et al. => heft van de managers ‘gebuisd’ Niet alleen gebrek aan kennsi, ook een “knowing-doing gap” => goede implementatie niet altijd mogelijk HRM EN BEDRIJFSPRESTATIES Liquiditeit De relatie HRM-intensiteit – prestaties HRMintensiteit Productiviteit (TW/uur) PK/TW Solvabiliteit Rendabiliteit 44 DEEL 7 Zie figuur HBp235 Positieve noot o Hogere intensiteit => hogere productiviteit => lagere personeelskosten => extra marge voor liquiditeit, solvabiliteit en rendabiliteit o Hogere intensiteit => hogere rendabiliteit (andere prestatiemaatstaven) Negatieve noot o Hogere intensiteit => directe en indirecte kosten => stijging PK/TW o Wordt wel gecompenseerd door hogere productiviteit Problemen bij onderzoeken Het ontbreken van time-lags Kosten op KT, maar baten pas op LT Daarom HRM-intensiteit en productiviteit in jaar t En financiële prestaties in jaar (t+1) Onduidelijkheid omtrent de causaliteit Hebben de HRM-inspanningen gezorgd voor betere prestaties? Of kunnen beter presterende bedrijven meer aan HRM besteden? Dus ook bedrijfsprestaties uit het verleden opnemen 𝑓𝑖𝑛𝑎𝑛𝑐𝑖ë𝑙𝑒 𝑝𝑟𝑒𝑠𝑡𝑎𝑡𝑖𝑒𝑠 (𝑡−1) → 𝐻𝑅𝑀 − 𝑖𝑛𝑡𝑒𝑛𝑠𝑖𝑡𝑒𝑖𝑡 (𝑡) → 𝑓𝑖𝑛𝑎𝑛𝑐𝑖ë𝑙𝑒 𝑝𝑟𝑒𝑠𝑡𝑎𝑡𝑖𝑒𝑠 (𝑡+1) BACK TO BASICS Onderzoek van de relatie op twee dimensies Dimensie 1 1 HR-praktijk vs meerdere HR-praktijken Dimensie 2 op het niveau van de individuele WN vs op het niveau van de organisatie Individuele praktijken op individueel niveau => gaat al het langst mee Laatste decennium vooral meerdere praktijken op organisatieniveau o HR-praktijken als 1 systeem of HR-bundel => high performance work system (HPWS) o Onderzoek prof is hier een voorbeeld van (met hoge intensiteit ≈ HPWS) De combinatie praktijken die een HPWS vormen Hier weet men nog maar weinig over 3 types zijn belangrijk o Competentie => aantrekken en ontwikkelen van kennis en vaardigheden o Motivatie => doelgerichtheid van gedrag aanscherpen o Empowerment => inspraak en invloed van werknemers versterken Maar nog onduidelijk welke specifieke praktijken hiervoor zorgen Daarom beter back to basics => 1 praktijk op individueel niveau Dodelijke combinaties, krachtige connecties Vaak worden HR-systemen additief gemeten (1+1=2) => verwaarloost interacties! Hierdoor effect krachtige combinaties onderschat (1+1=3) Hierdoor HRM-intensiteit overschat (1+1=0) en (1+1=1) 45 DEEL 7 Horizontale fit: systeem met complementaire praktijken met zoveel mogelijk krachtige connecties (1+1=3) en waar dodelijke combinaties (1+1=0) vermeden worden HET BELANG VAN HUMAN CAPITAL Human capital advantage => meerwaarde van de ‘mensen’ (leden voetbalploeg) Human process advantage => meerwaarde van de werkprocessen (tactiek ploeg) Human resource advantage => (human capital advantage) x (human process advantage) o Belangrijk: product van beide! o Dus als 1 van beide laag is, dan zal ook de meerwaarde laag zijn DUALE THEORIEËN Probleem van 1 homogeen HR-systeem Hierdoor negeert men de bestaande functiedifferentiatie Moeilijk om met 1 systeem aan deze differentiatie te beantwoorden Maar ook onderscheid tussen core en non-core functies o Geeft opnieuw grote verschillen aangaande HR De dimensies van Lepak en Snell Dimensie 1 hoge of lage value Dimensie 2 hoge of lage uniqueness Duidelijk dat systemen voor hoog/hoog anders zullen zijn dan voor laag/laag De duale theorie van Lewin HR-uitgaven voor de kerngroep => beschouwen als investering HR-uitgaven voor de perifere groep => beschouwen als kost Dit kan echter tot ethische discussies leiden Te onthouden => meerdere systemen nodig voor verschillende groepen MINDER UNIVERSEEL, MEER CONTINGENT Universalistisch perspectief Bepaalde HR-praktijken (‘best practices’) creëren TW, ongeacht de strategie Eerder bij hogere niveaus van HRM-architectuur Eerder KT => ‘getting in the game Gebruikt bij bovenstaand onderzoek o KMO’s relatief weinig aandacht voor strategische planning o Eerder voortdurende aanpassing dan strategische planning Contingentieperspectief Best praktijken kiezen die in lijn zijn met de strategie Sterkere congruentie (verticale fit) => betere prestaties Eerder bij lagere niveaus van HRM-architectuur 46 DEEL 7 LATEN DRIJVEN DOOR DE DRIVERS Contingentieperspectief dus zeer belangrijk Kan een succesvol verklaringskader worden mbv strategiekaarten Strategiekaarten Belangrijke strategische doelen/resultaten? Drijfkrachten achter deze doelen? Welk gedrag nodig om de krachten aan te drijven? Zorgt bestaande HR-systeem voor het gedrag/de competenties hiervoor? Zo neen, wat moet er veranderen? Scorecards Het bijhorende meetsysteem Welke voortgangsindicatoren moeten opgevolgd worden voor de drijfkrachten Via parameters, ken- en stuurgetallen Voorbeeld: driver = innovatievermogen HR-praktijen nodig die deze ondersteunen Die kenniscreatie, kennistransfer en kennisintegratie faciliteren KAPITAAL, PROCES OF PRAKTIJK? Configuratieperspectief 3e perspectief => verticale + horizontale fit van belang Sluit aan bij de ‘resource-based view of the firm’ Drijfkracht van competitief voordeel = moeilijk te imiteren hulpbronnen/attributen Daarom focus op bundels van HR-praktijken o Causale ambiguïteit => moeilijk causaal verband te vinden o Padafhankelijkheid => over lange periode opgebouwd dus sterk verankerd HR-praktijken dan strategisch onbelangrijk? Want gemakkelijk te imiteren of zelfs te substitueren NEEN, kunnen wel essentiële bijdrage leveren o Zie belang van menselijk kapitaal o Vorige blz Dus HR-praktijken kan men imiteren, maar niet de ‘configuratie’ o Complexe interactie tussen o HR-praktijken en human resource advantage 47 DEEL 7