Naar een hermeneutiek van de wijk

advertisement
BLOKMAPPING
Naar een hermeneutiek van de wijk
over het lezen van steden en wijken als geschreven documenten van het openbare leven
en de rol van verhalen in de toe-eigening van onze openbare ruimte
Teksten
De mens is volgens Ricoeur als betekenisgevend wezen niet alleen, maar altijd met anderen
verbonden. Het medium dat deze verbinding belichaamt en vertolkt is volgens Ricoeur de taal, en
daarmee komt Ricoeur op het terrein van teksten. De mens gaat praktisch met de dingen om via de
teksten die hij kent. Met behulp van teksten begrijpt de mens zijn omgeving, en zichzelf. Het zijn
teksten die de wereld aan hem openen.
In 1986 schrijft Ricoeur over ‘tekst’ het volgende: “Laten we onder ‘tekst’ elke taaluiting verstaan die
in schrift is vastgelegd. Volgens die definitie is vastlegging in schrift constitutief voor de tekst zelf. De
vraag is nu, wat er door het schrift wordt vastgelegd.”1 Voor Ricoeur staat de psychologische en
sociologische prioriteit van het gesprek buiten kijf2. Taal wordt allereerst gesproken, pas daarna in
schriftelijke tekens vastgelegd. Een tekst is een gesprek waarvan de woorden zijn gefixeerd in schrift.
Met die schriftelijke vastlegging verandert er echter het een en ander aan de taaluiting. Het schema
van zender - boodschap - ontvanger kan worden toegepast op het gesprek, maar is dit schema ook
toepasbaar op schriftelijke taaluitingen? Waar in een gesprek door middel van woorden een
boodschap gebracht wordt van spreker (zender) naar luisteraar (ontvanger), betreft het bij een tekst
een boodschap van een schrijver (zender) naar een lezer (ontvanger). Ondanks de verwantschap
tussen het gesproken woord en de tekst (de stolling van het gesproken woord) blijkt de relatie tussen
schrijver en lezer geen bijzonder geval van de verhouding tussen spreker en luisteraar te zijn, maar
een zelfstandige relatie te betreffen.
Het bijzondere van een gesprek is dat het gesproken woord vluchtig is. In haar vluchtigheid verwijst
het gesproken woord direct naar de spreker en wordt direct gericht tot de luisteraar. Bovendien
verwijst het gesproken woord direct naar de situatie waarin spreker en luisteraar zich bevinden. Wat
een spreker doet, is immers heel gericht zijn intentie via de boodschap, die gericht is in een directe
context doorgeven aan een concrete luisteraar. Dit alles is bij teksten niet het geval. Teksten zijn niet
vluchtig, maar hebben een bestendigheid. Die bestendigheid maakt (mogelijk) dat de schrijver en de
lezer niet langer direct in de communicatie met elkaar verbonden zijn. In haar bestendigheid verwijst
een tekst niet langer direct naar de schrijver. Ook wordt een tekst niet direct gericht tot één
bepaalde luisteraar en verwijst een tekst niet langer direct naar de situatie waarin spreker en
1
2
Ricoeur, P. (1991) Tekst en betekenis, p. 107.
Idem, p.108.
luisteraar zich bevinden. Ricoeur spreekt analoog van drie distantiaties (verwijderingen) die bij het
vastleggen van het gesproken woord in schift ontstaan: distantie van de schrijver, van de lezer en van
de context.
De eerste vorm van distantiatie is tussen de tekst en de schrijver. Door de bestendigheid van de tekst
kent de tekst een eigen betekenis die niet tot de schrijver te herleiden is. De tekst draagt nog wel
verwijzingen naar de schrijver in zich, in de zin van compositie, genre en stijl. Echter de betekenis van
de tekst staat in zekere zin los van de intentie van de schrijver. Doordat een schrijver zijn boodschap
niet in spreken tot uiting brengt, maar in een tekst, heeft de schrijver namelijk het directe contact
met de lezer verloren. Het is voor de lezer is het onmogelijk geworden om direct in contact te komen
met de schrijver. De lezer gaat geen contact aan met de schrijver zelf, maar met de tekst. Het contact
dat de schrijver creëert verloopt indirect via de tekst. Daarmee is de intentie van de schrijver niet
meer de absolute referentie om tot de betekenis van de tekst te komen. De tekst heeft een eigen
werking, en kent in die werking een eigen betekenis. De tekst bevrijdt betekenis uit de ‘betutteling
van de bedoeling’3. Hij is een eigen grootheid geworden. In die zin heeft de tekst zich gedistantieerd
van de schrijver.
De tweede distantiatie is tussen de tekst en de lezer. Vanuit het schema van tekst als taaluiting
gedacht, is de tekst als boodschap van de schrijver niet meer gericht op direct contact met een lezer.
Met andere woorden: de schrijver heeft wellicht een lezerspubliek voor ogen gehad, waarvoor hij
schreef, maar met het opschrijven van de tekst is de tekst uit de macht van de schrijver gebroken. De
schrijver heeft geen invloed meer op wie de tekst allemaal onder ogen krijgt. Het lezerspubliek is
oneindig groot geworden. De betekenis van de tekst komt daarmee los te staan van de lezer. Van de
tekst kan niet meer gezegd worden dat deze enkel toegankelijk is voor een bepaald publiek. Doordat
het lezerspubliek niet langer beperkt is, distantieert de tekst zich van de lezer.
De derde distantiatie betreft de distantiatie tussen tekst en context. Een tekst bevat betekenis die los
staat van een directe context van actuele gebeurtenissen. Waar in het gesprek een boodschap nog
binnen een concrete situatie direct op een concrete spreker en luisteraar van toepassing is, verdwijnt
deze directe verwijzing op het moment dat de boodschap tekst wordt. De tekst komt los van de
situatie, omdat zij ook door mensen die de situatie niet kennen gelezen kan worden. Voor zowel de
kant van de lezer als van de schrijver geldt dat de tekst zich losmaakt van de context. Aangezien de
schrijver geen direct contact meer heeft met de lezer, mag men er niet meer vanuit gaan dat de
betekenis van de tekst direct betrekking heeft op de werkelijkheid van de schrijver, of de
werkelijkheid van een specifieke lezer. Waar in gesproken taal en direct contact nog sprake kan zijn
van een directe verwijzing naar een werkelijke situatie, spreek Ricoeur met betrekking tot teksten
over quasi-werkelijkheden: noch behorend tot de werkelijkheid van de auteur, noch tot die van de
lezer, maar desalniettemin werkelijk genoeg om gelezen te kunnen worden.
De wijk als tekst
3
Idem, p.151
In 1986 definieert Ricoeur een tekst nog als volgt: ‘A text is any discourse fixed by writing’. In zijn
latere publicaties hanteert Ricoeur echter een breder begrip van ‘teksten’. Dan verbindt hij teksten
met alle structuren die betekenis bewaren. Hij spreekt niet langer alleen over geschreven teksten,
maar behandelt ook kunstuitingen als ‘tekst’. Sterker nog, overal daar waar betekenis geconsolideerd
wordt in instituties en praktijken ontstaan er teksten: in het onderwijs, de zorg, in politiek beleid,
wetgeving, de economie, etc. Zelfs handelingen (omgangsvormen, gebruiken, rituelen) kunnen
gelezen worden als ware het ‘teksten’.4 ‘Taal’ wordt het geheel van gemaakte initiatieven en
‘teksten’ de sedimentaties ervan in voorwerpen en structuren.
Ook steden kunnen opgevat worden als teksten. De stad is het fysieke resultaat van initiatieven en
handelingen die het ruimtelijke kader bieden voor ons leven met elkaar. De tekst kent een structuur
die betekenis vastlegt in bijvoorbeeld stenen, staal en glas. In haar betekenis verwijst een stad naar
haar gebruik: de huizen zijn om in te wonen, straten dienen ter verplaatsing en de pleinen geven
ruimte aan ontmoeting.
Steden zijn geen dingen die los van de mens betekenis bevatten. Ten eerste zijn zij door mensen
ontworpen en gebouwd. Ten tweede krijgt een stad alleen betekenis wanneer deze door personen
wordt gebruikt en beleefd. De betekenis van een wijk is geen objectief gegeven, maar moet
worden opgevat als een correlaat binnen diverse subject-object verhoudingen. Aan de ene kant is
er een betekenis die in de stad werd vastgelegd. Aan de andere kant ontstaat er pas betekenis
wanneer de stad geïnterpreteerd wordt.
Nader ingaand op naar de verhouding zender - boodschap – ontvanger kan er ook bij steden
gesproken worden van een drievoudige distantiatie.
Analoog aan de distantiatie tussen tekst en schrijver kunnen we zeggen dat een stad een betekenis
heeft die los staat van de intentie van de ontwerpers. Over de betekenis van steden hebben
stedenbouwkundigen en architecten, die meewerkten aan het ontwerp van de verschillende wijken
na het ontstaan van de wijk niets meer te zeggen. De wijken dragen nog wel de bijdragen van de
ontwerpers in zich; in de compositie van de gebouwen, de toegepaste woningtypologieën en de
gehanteerde bouwstijl wordt de hand van de betreffende ontwerper wellicht herkend. De betekenis
van de wijken betreft echter niet de intenties van de ontwerpers, maar ontstaat in de werking van de
wijken zelf. We dienen bij het lezen van een stad niet te zoeken naar de bedoeling van de
ontwerpers, maar de stad als eigenstandige grootheid te benaderen.
Voor wat betreft de distantiatie tussen tekst en lezer kan hetzelfde gezegd worden over de stad en
zijn gebruikers. Een ontwerper heeft wellicht een bepaalde doelgroep voor ogen gehad, maar met
het bouwen van een wijk is die wijk uit handen van de ontwerper gevallen. De stad is in principe
publiekelijk toegankelijk. De stad kan in zijn bestendigheid door iedereen ervaren worden en verkrijgt
daaruit zijn betekenis.
4
Idem, p.146-174
Tenslotte de distantiatie tussen tekst en context. De stad verwijst naar een wereld die losstaat van de
context, dat wil zeggen van de actuele situatie waarin de stad tot stand kwam. Een stad kan worden
opgevat als een kader van bouwkundige elementen. De elementen die de stad betekenis geven zijn
onder andere de vele gebouwen die er zijn, de pleinen, de straten, de parken, maar ook de
voorzieningen: de winkels, de scholen, de kerken. Het is uit het geheel van deze elementen dat onze
gebouwde omgeving is opgebouwd. Al deze verschillende bouwkundige elementen zijn in het
gebruik met elkaar verbonden. Daarmee verhouden zij zich op een bepaalde manier tot elkaar. Door
al deze verbindingen dat het weefsel van de stad uitmaakt, ontstaan mogelijkheden met betrekking
tot het gebruik. De betekenis van de stad heeft betrekking op huidige verwijzingen in gebruik. Zij
staat los van de oorspronkelijke bedoeling van de ontwerpers, van de ooit voorziene doelgroepen of
van destijds beoogd gebruik. In een netwerk van gebruiksmogelijkheden dat een stad biedt heeft elk
element zijn eigen plek. Daarin schuilt voor elk element en voor de stad als geheel een eigen
zelfstandige betekenis.
De wijk lezen
Betekenis is voor Ricoeur verwijzing: naar de wereld achter de tekst (de wereld van de schrijver,
danwel de ontwerper) en de wereld vóór de tekst (de werkelijkheid van de lezer, danwel de
gebruiker). Ricoeur benadrukt dat het bij het lezen teksten niet om gaat te zien wat een specifieke
schrijver bedoeld heeft, welke lezer hij voor ogen had of waar hij met de tekst naar verwees. “Het
gaat er niet om achter de tekst de intentie terug te vinden, maar voor de tekst een wereld te
ontvouwen die daardoor ontsloten en ontdekt wordt.”5 Interpretatie heeft voor Ricoeur nauwelijks
meer te maken met de reconstructie van de schrijver of context achter een tekst. Veel boeiender is
de betekenisvorming die plaatsvindt tussen tekst en lezer, wanneer een tekst groeit met zijn lezers
en in zijn receptie betekenis krijgt. (En de lezer groeit met zijn of haar teksten, wordt pas werkelijk
een subject door te leven in en met teksten en verhalen. zie Hettema …over hermeneutiek.) Bij
Ricoeur staat de werking van de tekst, de oneindige geworpenheid in de toekomst centraal.
De zoektocht naar de betekenis (de identiteit) van een stad betreft geen zoektocht naar
authenticiteit dus, naar een oorsprong of een verleden, naar de intentie van de ontwerpers, of de
context van wanneer iets gebouwd werd. Het gaat er bij een stad niet om terug te blikken naar wat
de bedoeling van de ontwerper is geweest, voor welke doelgroep de stad werd gebouwd, met welk
gebruik voor ogen hij werd gebouwd. De betekenis van de stad ontstaat en ontwikkelt zich in het
gebruik “bij ieder die zich houdt aan wat de tekst voorschrijft”6. In het gebruik staat de betekenis
van de stad open naar de toekomst. Zij is immers los komen te staan van de concrete situatie van
haar totstandkoming. Binnen onze fysiek-ruimtelijke leefomgeving ervaren wij onze mogelijkheden
en geven wij ze vorm in ons doen en laten.
De zelfstandige werking van onze gebouwde omgeving wordt veronachtzaamd op het moment dat
architecten of stedenbouwkundigen in hun werk het gebruik van een stad te veel buiten
5
6
Verwijzing opzoeken: P. Ricoeur, Fenomenologie en Hermeneutiek, … en in: Tekst en betekenis
Ricoeur, P. (1991) Tekst en betekenis, p. 81.
beschouwing laten. Er lijkt bij een aantal architecten of stedenbouwkundigen nog steeds de wens te
bestaan om terug te gaan naar een oorspronkelijke ontwerp, het ‘paradijs’, (om daarmee de
ontwerper als ‘god’ te willen bevestigen). Blijk van deze houding geven architectuurfoto’s, die altijd
zonder mensen worden genomen. Of het feit dat architecten over het moment van totstandkoming
heen iets willen zeggen over het gebruik of uiterlijk van een gebouw. Je mag de deuren dan geen
andere kleur geven, geen uitbouw maken, etc. (uitwerken)
Door de eigen betekenis van de tekst gaat er een ‘wereld’ voor de lezer open. De wereld, die in een
tekst wordt voorgesteld, noemt Ricoeur de ‘wereld van de tekst’. “Wat in een tekst geïnterpreteerd
moet worden, is een voorstel voor een wereld, een wereld waarin ik kan wonen en waarin ik een van
mijn meest eigen mogelijkheden kan projecteren. Dat is wat ik de wereld van de tekst noem, de
wereld die eigen is aan deze unieke tekst.”7 Een stad biedt bij uitstek een voorstel voor een wereld
om in te wonen. Op zoek naar de ‘wereld van de tekst’ dienen we de betekenis van onze fysiekruimtelijke leefomgeving te ‘lezen’ als ware de stad een tekst. “ik richt me op de mogelijke
zijnswijzen in de wereld die de tekst voor me opent en ontdekt”.
Een stad opent met het haar geheel van verwijzingen de wereld van de toekomst: een wereld van
mogelijkheden. De betekenis van een bepaalde wijk schuilt in de verwerkelijking van deze
mogelijkheden. Zo werd bij de modernistische uitbreidingswijken van Amsterdam (Osdorp, de
Bijlmer, etc.) een onvoorziene mogelijkheid actueel en daarmee betekenisgevend. (uitwerken )
Wat van een tekst begrepen moet worden, zegt Ricoeur, zijn de mogelijkheden van de wereld
waarnaar de tekst verwijst. Die mogelijkheden zijn niet eindeloos, noch vastomlijnd. Wat onderzocht
moet worden is die interpretatieve ruimte van die mogelijkheden. Een stad is pas een geslaagde plek,
als zij anders wordt gebruikt dan de ontwerper heeft beoogd. Er zijn verschillende vormen van
gebruik mogelijk. Maar net zoals wanneer we een geschreven tekst interpreteren, niet elke
interpretatie adequaat is, zo staat een stad ook niet open voor alle vormen van gebruik. Adequaat
gebruik van een stad doet recht aan de ‘stad wil zeggen’.
De betekenis van een tekst heeft volgens Ricoeur los van de schrijver, de lezer en de context een
eigen (objectieve) betekenis. Hij verzet zich desondanks tegen het structuralisme dat teksten opvat
als besloten entiteiten, die in hun tekstuele structurering een inwendige zin hebben. ‘Wat een stad
wil zeggen’ is wel degelijk verbonden met de wereld om ons heen. Ricoeur maakt in dit kader een
onderscheid tussen inwendige zin en uitwendige betekenis: naast wat er door een tekst immanent
aan zin/logica is gegeven (zoals een stedenbouwkundige/verkeerskundige analyse van een bepaalde
wijk naar boven kan halen), is er ook een betekenis die gelieerd is aan de belevingswereld rond de
tekst (beleving van onze leefomgeving). In dit verband hanteert Ricoeur een onderscheid tussen
‘sens’ of de interne zin die de wereld als het ware tussen haakjes zet en ‘reférence’ die de relatie met
de wereld herstelt en dus daar een betekenis krijgt. Een wijk heeft een eigen betekenis die
desondanks niet in de wijk zelf ligt, maar in de verbindingen die de wijk aangaat met de wereld.
7
Idem, p.60
Het onderzoek naar de ‘wat de wijk wil zeggen’ vraagt om die reden meer dan een methodisch
verklaren. Het vraagt om een onderzoek van een communicatieve gebeurtenis, om een lezen van de
wijk waarvoor geldt dat “Elke taalgebruik wordt geactualiseerd als een gebeurtenis, maar begrepen
als betekenis” zegt Ricoeur. Dat wil zeggen: er bestaan gebeurtenissen, maar de betekenissen van die
gebeurtenissen ontstaan pas in door het maken van verbindingen. Betekenis betreft nooit een
singuliere gebeurtenis, maar ontstaat pas wanneer deze gebeurtenis ingebed wordt in een ‘wereld
van gebeurtenissen’, binnen een bredere context dus, verbonden met andere betekenisstructuren.8
Bij het lezen van de wijk gaat om begrijpen, niet om verklaren. (uitwerken)
Mentale snelheidsdrempels
Wanneer architecten, stedenbouwkundigen, projectontwikkelaars, beleidsmakers, etc. de wijk niet
langer louter zien als studieobject, maar gaan zien als een middel tot communicatie, als een tekst die
gelezen kan worden, dan biedt een dergelijke lezing een opening naar een diversiteit aan verhalen
van de wijk.
Echter, op zoek naar vaste grond onder de voeten werken veel professionals liever aan kant en klare
oplossingen. Onze huidige fysieke leefomgeving wordt door stedenbouwkundigen en architecten
veelal eenduidig, uniform en bovenal sterk regulerend vormgegeven. De paradox schuilt er nu juist in
dat de helderheid van een eenduidig, voorspelbaar en objectief ontwerp de gebruikers van de wijk
niet kan bevestigen als betekenisgevende wezens. De eenduidigheid van de wijk maakt dat de
gebruikers er zelf geen verhaal meer in zien.
De wijk vormt een studieobject voor de verkeerskundige die ten einde de snelheid van het verkeer in
een wijk te beperken, de verkeersbewegingen van een wijk gaat analyseren. De verkeerskundige
benoemt de verschillende verkeersstromen, classificeert ze, meet de bewegingen in de tijd en
vertaalt zijn bevindingen naar fysiek-ruimtelijke eisen voor een wijk. Het stratenpatroon van de wijk,
de straatprofielen en de snelheidbeperkende middelen vormen in de ogen van de verkeerskundige
niet alleen de fysiek-ruimtelijke randvoorwaarden, maar belangrijke middelen bij de beïnvloeding
van de verkeersbewegingen in de wijk. In de ogen van de verkeerskundige toont het verkeer in de
wijk een uniforme, voorspelbare, voorgeschreven wereld, beheerst en gecontroleerd door meetbare
en verifieerbare wetten en regels, die door een externe autoriteit van buitenaf opgelegd worden en
waarmee gestreefd wordt naar conflictloze regulering. Dat is volgens hem de ‘wereld van het
verkeer’.
Onze beleving van een wijk wanneer wij ons in het verkeer begeven, ons gebruik van stoep, fietspad
en straat is echter zoveel rijker dan dat wat door verkeerskundige benoemd, geclassificeerd en
gemeten kan worden. Het verhaal van het verkeer is in het gebruik zoveel rijker dan door de
8
Deze uitspraak van Ricoeur in een van de teksten uit de serie lezingen van 1973, is de weergave van de
dialectiek tussen verklaren en begrijpen. Daarmee gaat hij tegen Dilthey in, die een tweedeling in de
wetenschap voorstelde: de natuurwetenschappen, die zich bezighielden met verklaren (methode) en de
menswetenschappen, die zich bezighielden met begrijpen (inleven).
verkeerskundige kan worden vastgelegd. Zo ook de factoren die de verkeersbewegingen in een wijk
bepalen, en de middelen die de verkeerskundige in zijn werk ter beschikking staan.
Een mens is in zijn auto niet gescheiden van het verkeer waar hij aan deelneemt. Hij maakt deel uit
van een leefomgeving die groter is dan de som van alle fysiek-ruimtelijke randvoorwaarden. De
wereld van verkeer, is er ook één van sociale interactie. Het is ook een diverse, onvoorspelbare,
spontane wereld, met eigen (omgangs)normen en (culturele) waarden, waar conflicten een
onlosmakelijk deel van uitmaken.
Veel verkeersproblemen ontstaan doordat de verschillende verkeersdeelnemers zich gescheiden
voelen van een sociale wereld van verkeer. Dat komt mede door het feit dat ze zich totaal
afgesneden van enig sociaal contact prima kunnen verplaatsen. Borden vertellen ons hoe hard we
mogen rijden, strepen op de weg waar we moeten rijden, het stoplicht wanneer we moeten stoppen.
De middelen om het verkeer te reguleren eisen de aandacht van de weggebruikers voor een groot
deel op. We zoeken naar de verhalen, maar herkennen die nog bijna uitsluitend in de
verkeersregulerende middelen. Een rood stoplicht zegt ‘stoppen’, een groen stoplicht ‘rijden’. ‘Hier
mag je parkeren’, en ‘hier mag dat niet’. ‘Pas op, spelende kinderen’. Staat er geen bord? Dan rijd ik
snel door. Onze aandacht ligt bijna uitsluitende bij de verkeersregulerende middelen, en niet meer
bij de wereld van het sociale verkeer. (over externe regulering versus internalisatie van normen: hoe
de maximale toegestane snelheid veelal wordt beleefd als de minimaal gewenste snelheid)
Elke verkeersregulatie verstoort op zijn manier de sociale werking tussen weggebruikers. Wanneer
we een bepaalde snelheid overstijgen tot op het niveau dat we de sociale situatie niet langer kunnen
overzien en adequaat in kunnen schatten (bijvoorbeeld op snelwegen) zijn verkeersborden,
stoplichten, invoegstroken en gescheiden rijstroken wenselijk. Maar daar waar dat niet het geval is
belemmert het de aandacht voor onze directe leefomgeving waarin ontmoetingen plaats kunnen
vinden en verhalen uitgewisseld kunnen worden. (daarmee verkleint het tevens onze betrokkenheid
en ons verantwoordelijkheidsgevoel)
In de auto roepen we misschien naar de ander ‘Het is groen… rijden, idioot!’, of ‘dit is mijn baan,
opschuiven jij!’, maar we zijn niet meer bezig daarbij contact met elkaar te maken. We wisselen niet
langer verhalen uit, vergeten met elkaar en met de wijk in gesprek te gaan. Er bestaat daarmee ook
geen ruimte meer voor alternatieve interpretaties.
Soms is conflicthantering (in de vorm van verkeersregulerende middelen) noodzakelijk, omdat
conflicten anders wel al te zeer uit de hand zullen lopen, maar niet altijd. En daar waar het niet
noodzakelijk is, is het ook niet wenselijk. Veel wenselijker is het conflicten die hanteerbaar zijn
plaatst te laten vinden ten einde de conflicthantering van mensen te bevorderen, en daarmee bij te
dragen aan hun identiteit en hun gevoel van veiligheid. (Hoe precies conflicten bijdragen aan een
identiteitsgevoel en een veiligheidsgevoel is iets wat in de laatste paragraaf uitgewerkt zal worden.)
Wanneer we niet langer open staan voor de vele (mogelijke) ervaringen en belevingen in een wijk voor de moeder die haar kind lopend naar school brengt, of de student op de fiets die in alle haast
zijn college nog probeert te halen - dan staan we niet langer open staan voor de diversiteit aan
verhalen van de wijk. (invloed op onze persoonlijke identiteit is dat we dan bovenal automobilist
zijn, even vergeten dat we zelf ook kinderen hebben en ooit ook zelf student zijn geweest.)
Zonder middelen om mogelijke conflicten tussen eenduidige identiteiten (automobilisten,
voetgangers, fietsers) bij voorbaat op te lossen, ontstaat er een leefomgeving waarin ieder
geaccepteerd wordt, maar daarmee niet per se gefaciliteerd. De automobilist wordt geaccepteerd in
de wijk, maar dat betekent nog niet dat hij zonder zijn snelheid te vertragen probleemloos zijn
bestemming zal bereiken, noch dat dit een doel is dat op enige wijze nagestreefd wordt.
De vraag is dan niet langer niet: hoe kan ik de automobilist zo veel mogelijk faciliteren in zijn
automobilist-zijn, maar eerder: hoe kan ik de identiteit van de automobilist (en daarmee zijn normen,
waarden/betekeniskader) oprekken dat hij niet alleen automobilist is, maar ook vader, afgestudeerd,
etc. kortom dat hij vanuit een gelaagdheid in ervaringen en belevingen deel uitmaakt van het sociale
leven van deze stad of wijk.
Waarom zijn onze stadsplanners en -ontwerpers zo bang voor conflict? Conflicten maken
onlosmakelijk deel uit van de sociale interactie. Wanneer we (preventief) conflicteren vermijden
door overregulering en overmatig vormgeven van onze fysieke leefomgeving dan tasten we daarmee
de vitaliteit van onze sociale gemeenschap aan.
Architecten en stedenbouwkundigen hebben ertoe bijgedragen door verantwoordelijkheid bij de
burgers uit handen te nemen door bijvoorbeeld verkeersproblemen puur te behandelen als
problemen waar de fysieke leefomgeving een oplossing voor dient te geven. Wat vergeten wordt dat
onze fysieke leefomgeving een neerslag is van onze normen en waarden en dat de huidige fysieke
leefomgeving ons als individu vrijpleit van enige verantwoordelijkheid. Wat we winnen is onze
vrijheid als individu, maar wat we verliezen is de mogelijkheid om als deel van de gemeenschap
invloed te hebben, en werkelijk een bijdrage te leveren aan verandering. In een poging grip op de
zaken te krijgen geven we de macht uit handen. En in een poging om de zaken op te lossen vergroten
de professionals het probleem, door ons ons eigen zelfoplossend vermogen uit handen te nemen.
“Don’t solve traffic problems. Concentrate on the quality of public life. When you see traffic
problems as a traffic problem, you will only ever get traffic solution.”9 is wat David Engwicht hierover
zegt. Hij onderzocht in de praktijk hoe de snelheid van het autoverkeer in wijken beïnvloed werd
door de mate waarin bewoners lichamelijk en geestelijk betrokken waren bij hun omgeving en actief
gebruik maakten van de straten. “The speed of traffic on most streets is determined to a large extent
by the degree to which the residents have psychologically retreated from their street.”10
In zijn boek Mental Speed Bumps beschrijft Engwicht op overtuigende wijze hoe verhalen wel degelijk
krachtige middelen kunnen vormen is voor het stimuleren van betrokkenheid en verminderen van de
verkeerssnelheid in een wijk. Verhalen blijken zelfs veel effectievere middelen voor het vergroten
9
D. Engwicht, Mental Speed Bumps, p.50 (checken!)
Idem, p.11
10
van de verkeersveiligheid in een wijk, dan het doen van fysieke ingrepen zoals het invoeren van
maximale snelheden, aanleggen van drempels, plaatsen van stoplichten, etc.
“We all have a storyteller living in our heads.”11 zo verklaart Engwicht. In het gebruik van de wijk zijn
we schrijver en lezer tegelijk. Maar de eenduidigheid van onze fysiek-ruimtelijke leefomgeving komt
ons hierin niet tegemoet. “Standardized traffic control devices and signs do not require the
storyteller in our head to be engaged. The story has already been told by an engineer. (…) Engineers
love standardization, which not only means that they tell the same story over and over, but the story
behind the story is totally lost and debased.”12
Met behulp van verhalen tracht Engwicht in zijn werk als leefbaarheidsadviseur tot
bewonersparticipatie te komen en het engagement in wijken te vergroten. “The storyteller derives
great pleasure from gathering all the pieces of a puzzle and trying to create a picture from the
disparate pieces. The more mysterious the pieces of the puzzle, the greater our level of engagement
in trying to guess the story”.13 Engwicht benoemt drie succesfactoren voor het werk aan
verkeersbewegingen in wijken: intrige, onzekerheid en humor. Het zijn deze drie factoren die de
verhalenverteller in ons aanwakkeren en als zodanig kunnen werken als ‘mentale
snelheidsdrempels’.
We worden geïntrigeerd als er dingen gebeuren die we niet begrijpen, die een verhaal
veronderstellen, die niet eenduidig te begrijpen zijn, niet rationeel te herleiden of uit te rekenen.
Onze mate van participatie neemt toe op het moment dat dit gebeurt. Intrige richt zich daarbij op de
situatie van het heden. Een gevoel van onzekerheid geeft vervolgens de relatie met de toekomst
weer. “Uncertainty takes over where intrige ends”. Onduidelijk is wat er straks gaat gebeuren.
“Uncertainty, like intrigue, keeps us engaged with our immediate surroundings. We are reliant on the
smallest details to give us a clue as to how the story may unfold.” Op zoek naar aanknopingspunten
voor het verhaal van de wijk richten wij onze aandacht op de wijk in al haar aspecten. Humor
tenslotte ontstaat daar waar het verhaal zijn openheid behoudt. “Humour engages the storyteller
by throwing it an unsolvable riddle.” David Engwicht geeft in zijn boek verschillende
praktijkvoorbeelden van hoe intrige, onzekerheid en humor in de wijk ieder voor zich werkten
hebben bij het verminderen van de snelheid van het verkeer en uiteindelijk leidden tot een grotere
verkeersveiligheid in wijken.
Een wijk is geen verkeersmachine. De wijk kenmerkt zich door een met betekenis geladen gebruik, en
wordt door dit gebruik (opnieuw) bepaald. De wijk vertelt een verhaal. Daarin is een wijk meer dan
een ding dat verklaard moet worden. Het gaat erom de wijk te lezen. Een wijk kan niet zonder
mensen bestaan. Een wijk kenmerkt zich ook door wat mensen in de wijk doen en door de wijk
ervaren. Wat mensen in de wijk doen en door de wijk ervaren wordt duidelijk door verhalen van
mensen over hun wijk. De diversiteit aan verhalen over de wijk brengt de narratieve identiteit van
11
Idem, p.20.
Idem, p.23-25
13
Idem, p.20
12
een wijk in beeld. Naarmate we meer verhalen verzamelen over een wijk zullen we een beter beeld
krijgen van hoe een wijk werkt, wat de eigen betekenis is van de wijk.
Ik wil de stad opnieuw openen voor wat Ricoeur de interpretatieve ruimte noemt. Ik wil dat de
stad opnieuw te denken geeft. Daarvoor is het nodig de wijk te zien als communicatiemiddel, en
niet als studieobject. Op de verkeerkundige analyse van een wijk dient een situering van het
gebruik van de wijk te volgen, een plaatsing van de verkeersbewegingen in het grotere geheel. De
aandacht van de verkeerskundigen dient verschoven te worden naar de bredere context van het
openbare leven waarbinnen het verkeer plaatsvindt. Ik wil aanzetten tot exploratie van het
publieke leven door aandacht te vragen voor het verhaal van de wijk. In zijn gebruik heeft de wijk
immers zoveel meer betekenis dan een technische analyse van straatpatroon, -profiel en
doorstroming ons kan tonen. Als we de wijk opnieuw leren lezen, zien we zoveel meer dan de
snelheidsbeperkende middelen.
Het verhaal van de wijk
De wijk als communicatiemiddel, vertelt een verhaal. Maar wat is dat ‘verhaal van de wijk’?
Onze directe leefomgeving biedt een veelheid aan ervaringen. Onder alle discontinuïteiten binnen
deze ervaringen denken we een samenhang die als regulatief idee werkt om de veelzinnigheid van
onze ervaringen te begrijpen. Deze samenhang die ons een verhaal biedt, is een configuratie. In
'Time and Narrative' beschrijft Ricoeur de configuratie als volgt. In de configuratie worden de
individuele gebeurtenissen getransformeerd tot eenheid. Het verhaal maakt een synthese mogelijk
van de diversiteit van onze ervaringen. Het brengt personen, gebeurtenissen en omstandigheden tot
eenheid. Ricoeur spreekt van een ‘synthese van het heterogene’.14 Deze synthese heeft zowel een
ruimtelijk als een temporeel aspect. 15
Ook een stad of wijk kunnen we een configuratie noemen. In ruimtelijke zin bestaat de synthese erin
dat de losse elementen door het verhaal met elkaar in verband worden gebracht rondom de
handelende personages. De moeder die de kinderen op de fiets naar school brengt, de forens die in
de auto zijn werk alvast belt, het winkelpersoneel dat de winkel bevoorraadt, de student die zich
gehaast naar college snelt: al deze handelingen ontvouwen zich, maar vormen nog geen eenheid.
Binnen de wijk hebben de verschillende gebeurtenissen een plek. Ze zijn in de ruimte ten opzichte
van elkaar geplaatst, en zijn als zodanig met elkaar verbonden. Binnen deze ruimtelijke configuratie
hebben de verschillende handelingen een relationele betekenis: op een kruispunt steekt de student
in alle haast over, juist op het moment dat een forens eraan komt in een auto. De forens zit
misschien te bellen en is daardoor enigszins afgeleid, ziet de student nog juist op het laatste ogenblik,
probeert uit te wijken naar rechts, maar rijdt tegen de moeder op de fiets. Het winkelpersoneel snelt
toe om te helpen, etc. In onderlinge ruimtelijke samenhang vormen de gebeurtenissen ‘een verhaal
van de wijk’.
14
15
P. Ricoeur, Time and Narrative VI, p. 66
J. de Mul, Het verhalende zelf, p. …
De temporele aspect van de samenhang komt erin tot uitdrukking dat het verhaal geen louter
opsomming is, maar de gebeurtenissen en incidenten in temporele relaties met elkaar verbindt. Het
verhaal bewaart het verleden en anticipeert de toekomst. De temporele dimensie brengt de
opeenvolging van gebeurtenissen samen in verhaal, waarin er op creatieve wijze met de tijd gespeeld
kan worden: er worden herinneringen, gedachten, intenties e.d. toegevoegd. Zo ervaar ik mijn eigen
wijk vanuit mijn eigen ervaring. Die ervaring vindt plaats op een bepaald moment in de tijd, heeft
haar verbindingen met een verleden en staat open naar de toekomst. Ik vergelijk mijn wijk met
andere wijken die ik ken, en leg verbanden daar waar de verschillende elementen overeenkomen, of
juist verschillen. Op die wijze krijgt de wijk voor mij betekenis. Een bepaalde wijk heeft bijvoorbeeld
rijtjeshuizen en brede stoepen, en ik ervaar de wijk vanuit mijn eigen verleden, door terug te denken
aan mijn eigen jeugd, waarbij ik als driejarig meisje speelde op de stoep, terwijl mijn moeder voor de
deur op een bankje een kletspraatje maakte met de buurvrouw. Zo kan een wijk het gevoel oproepen
van saamhorigheid en gezelligheid, doordat in mijn verleden deze betekenis verbonden is met de
eigenschap ‘zitgelegenheid’ en ‘brede stoep’. Nog even los van het feit of een stoep ook werkelijk
nog gebruikt wordt op een dergelijke manier. Het is voor de gebruiker van een wijk mogelijk om,
buiten de chronologie van de beleving, elementen toe te voegen, die deze opeenvolging van
gebeurtenissen tot een verhaal maakt.
Het verhaal van de wijk brengt samenhang tussen heterogene elementen in de wijk. Hoe verschillend
actoren, intenties, interacties, omstandigheden en onverwachte resultaten ook kunnen zijn, ze
kunnen toch in een verhaal van de wijk aanwezig zijn. Het gaat er niet om dat deze elementen logisch
met elkaar verband houden, maar dat ze ruimtelijk en temporeel verbonden zijn in een verhaal. Het
verhaal geeft de verschillende elementen ruimtelijk en temporeel een plek in de wijk. De door het
verhaal bewerkstelligde betekenisvolle configuratie in ruimte en tijd van de voorheen heterogene
elementen duidt Ricoeur aan met het begrip concordantie.
Deze door het verhaal geschapen eenheid is echter geen statische toestand. Het verhaal wordt
voortdurend bedreigd en doorbroken door discordanties, die de eenheid en de betekenisvolle
afsluiting van het verhaal bedreigen.16 De elementen in een wijk worden ontworpen met een bepaald
gebruik voor ogen: een speeltuin voor de kinderen en bankjes in het park voor ouderen. In het
gebruik biedt het verhaal van de wijk echter ook ruimte aan onverwachte gebeurtenissen: de
speeltuin en de bankjes worden bijvoorbeeld vooral gebruikt door hangjongeren. In zekere zin
bestaat het verhaal dankzij deze voortdurende verstoring. Het verhaal van een wijk wordt pas
zichtbaar wanneer een opeenvolging van voorziene gebeurtenissen wordt onderbroken door
onverwachte elementen. Een plek is dan ook pas een geslaagde ruimte, als het anders wordt
gebruikt dan de ontwerper heeft beoogd. Door een alternatief gebruik neemt het verhaal van de wijk
een wending, die niet van tevoren te anticiperen was. Dat is wat Ricoeur discordante concordantie
noemt.
Schoon, heel en veilig
16
J. de Mul, Het verhalende zelf, p. …
Spreken we over leefbaarheid in steden en wijken, dan hebben we het (al jaren) over: ‘schoon’, ‘heel’
en ‘veilig’. Terecht vroeg Abram Swaan zich reeds in 1997 af of dat wel een juiste beschrijving is van
wat het leven in de stad aantrekkelijk maakt. Een straat of wijk waarin haast alles kapot, smerig en
doodeng is, die is in ieder geval onleefbaar. In het negatieve klopt het dus. “Maar heel, schoon en
veilig, dat zijn toch meer de randvoorwaarden voor een badkamer dan voor een grootstedelijke
samenleving. Wat mensen nog meer van een stad willen, dat is vermaak, verbazing, verrassing,
spanning en ergernis in precies de goede mengverhouding. De ergernis is onmisbaar, want die dient
om het onderscheid met anderen te accentueren, om afstand aan te geven en eigen positie te
markeren. Zo kan iemand in een stad leven met misbaksels, viezeriken en engerds, en er zelf heel
schoon en veilig blijven.”17
Een van de lastige kwesties in de stedelijke vernieuwing is dat beleidsmakers, stedenbouwkundigen,
architecten, corporatie-medewerkers en projectontwikkelaars maar niet willen loskomen van een
planningscultuur waarin ze alle tot in de puntjes sturen en beheersen. Ze houden vast aan een
maakbaarheidtraditie, die weinig onzekerheid en organische, spontane ontwikkelingen toestaat.
Ergens hebben ze vastgesteld dat stedelijke vernieuwing volgens het principe van schoon, heel en
veilig moest verlopen. Ze streefden een vernieuwing na waarbij alle spanning en tegenstrijdigheden
die inherent zijn aan de stad radicaal werden weggenomen volgens een stappenplan van verwijderen
en opnieuw beginnen. De knop van de waardering en graduele vernieuwing hebben ze
uitgeschakeld. Ze willen ‘leefbare’, ‘vitale’ en ‘krachtige’ steden, maar blijven steken ‘schoon’, ‘heel’
en ‘veilig’. Echter, De ergernis is deel van de genoegens van de grote stad. De ‘misbaksels, viezeriken
en engerds’ (het andere) zijn net zo goed constitutief voor onze schone, hele en veilige identiteit, als
het eigene. Op welke manier? Is iets dat ik in de komende hoofdstukken verder wil gaan
onderzoeken, gebruik makend van de narratieve identiteitstheorie van Ricoeur.
De rol van verhalen bij de identificatie met de leefomgeving (nog uitwerken!!!)
In onze leefomgeving kunnen we uitdrukken wie we zijn. Aan het tot uitdrukking brengen van ons
eigen verhaal, en het lezen van andermans verhalen ontlenen wij onze identiteit en maken wij voor
onszelf een thuis. Op zoek gaan naar een plek om thuis te komen betekent op zoek gaan het verhaal
van de wijk dat de diversiteit van onze ervaringen in de praktische leefwereld samenbrengt. De mens
heeft verhalen nodig om zijn ervaringen samen te brengen, ten einde zichzelf vaste grond onder de
voeten te geven, te ontsnappen aan zijn thuisloosheid.
“Juist omdat het leven geen verhaal is en ons leven en zelf ongearticuleerd, polyinterpretabel en
zonder closure zijn, hebben we de concordantie van verhalen nodig om de bedreigende
heterogeniteit te bedwingen”.18 Onze persoonlijke identiteit is een narratieve identiteit.
Om een thuis te vinden in onze steden en wijken, dienen deze ruimte te geven aan het ontstaan van
(een pluraliteit van) verhalen en het kunnen lezen van verhalen. De wijk gaat dan met ons in gesprek
17
18
A. de Swaan, Blijven kijken, p. 10-11
J. de Mul, Het verhalende zelf, p. …
als een autonome grootheid, met een voorstel van een samenhang van de werkelijkheid
(quasiwerkelijkheid). De wijk biedt de gebruiker zijn verhaal aan. De positie van de gebruiker hierin is
die van een lerend subject.
Het verhaal is van nature genuanceerd en multi-interpretabel (kan ook niet samengevat worden).
Juist daarin schuilt zijn kracht. Juist de dubbelzinnigheid van het verhaal, het conflict, de ruimte die
erin bestaat voor het andere, geeft mogelijkheid tot spiegeling wanneer het verhaal van de wijk in
confrontatie komt met de belevingswereld van de gebruiker. Het verhaal geeft geen eenduidige
antwoorden, maar houdt de lezer een spiegel voor. In een proces van toe-eigening en afzetting komt
de gebruiker dan tot identificatie. Het vertrekpunt daarbij is steeds de lichaam-geestelijke beleving.
We voelen, beleven en leren wie we zijn, binnen de weerbarstigheid van de stad: in de huizen, achter
de ramen, op de straten van de stad. De ander/het andere speelt hierin een consitutieve rol.
In de tekst die de stad is, toont zich onze verhouding met onze directe leefomgeving, met de fysiekruimtelijke structuren, met elkaar en met onszelf. Die verhouding zijn we. Als we willen nagaan wat
onze identiteit is kunnen we de stad als tekst onderzoeken op zijn werking. Door onze leefomgeving
op te vatten als tekst, door hem te lezen in het gebruik komen bij uitstek tegemoet aan onze
constitutieve behoefte aan een thuis.
De ipse-pool: openheid betrachten (nog uitwerken!!!)
De narratieve uitleg van onze ervaringen vormt niet onze ‘complete’ narratieve identiteit. Onze
narratieve identiteit is niet hetzelfde als het narratief dat we over ons leven vertellen. Naast de idempool van het narratief is er de ipse-pool waar de verteller zich ophoudt. Volgens Ricoeur is er in de
maatschappij bijna uitsluitend aandacht voor het verhaal wat ons karakteriseert en niet voor degene
die het vertelt. Daarmee gaan we voorbij aan vrijheid en creativiteit die zo belangrijk zijn als
mogelijkheidsvoorwaarden voor een historisch steeds opnieuw maken van identiteit.
Daar waar we ons blindstaren op geslotenheid, vastigheid, stevigheid van de idem-identiteit, moeten
we - paradoxaal genoeg –terug naar de openheid (ipse-identiteit), ten einde vaste grond onder de
voeten te krijgen. Want juist het vastleggen heeft een onzekerheid in zich, van dat het nooit werkelijk
kan kloppen. Relativisme of gepassioneerd historicisme geeft meer geborgenheid. Juist de beweging
tussen ipse en idem, het in verband brengen van die twee.
korte aanvullende conclusie: De betekenis van wijken, die zit niet in het ding-achtige, maar in het
gevoel, in het gebruik, in het bij de dingen zijn, binnen de subject-object relatie. Bij wijkvernieuwing
moeten we niet teruggaan naar een kern van het ontwerp, maar mogelijkheden van de toekomst
bekijken, en daarbij tevens beseffen dat niet alle mogelijkheden meer open staan. Niet doodstaren op
mooie presentaties maar de gebruikers zelf aan het woord laten. Geen zoektocht naar authenticiteit.
Identiteit/betekenis is slechts te vinden in de werking van een wijk.
Download